Gemeenteblad van Horst aan de Maas
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Horst aan de Maas | Gemeenteblad 2022, 414754 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Horst aan de Maas | Gemeenteblad 2022, 414754 | beleidsregel |
Beleidsregel terugvordering en verhaal gemeente Horst aan de Maas 2022
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas;
gelet op de wetten Participatiewet, IOAW en IOAZ, Wet op de lijkbezorging en Algemene wet bestuursrecht;
overwegende dat het wenselijk is om regels vast te stellen over het gebruik van de in bovenvermelde bepalingen neergelegde bevoegdheden tot het terugvordering en verhaal;
Beleidsregel terugvordering en verhaal gemeente Horst aan de Maas 2022
Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonheffing en premies volksverzekeringen waardoor de gemeente, die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964, inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het terugvorderen van te veel of ten onrechte verleende uitkering als bedoeld in artikel 58 lid 2 tot en met 60c Pw en artikel 25 lid 2 tot en met 28 IOAW/IOAZ.
Artikel 6. Wijziging financiële situatie
Periodiek voert het college een heronderzoek uit naar de draagkracht van de debiteur die geen bijstand ontvangt. Als uit dit onderzoek blijkt dat de inkomenssituatie van de debiteur is verbeterd en hij met een groter bedrag maandelijks kan aflossen, wordt de aflossingsregeling zo nodig aangepast. Hetzelfde geldt als de inkomenssituatie van de debiteur is verslechterd en hij maandelijks minder kan aflossen.
Blijft de betaling ook na de aanmaning uit, dan wordt een dwangbevel uitgebracht en zal vereenvoudigd derdenbeslag worden gelegd op het salaris of de uitkering bij de werkgever respectievelijk de uitkerende instantie. Ontvangt de debiteur een uitkering van het UWV of de SVB, dan wordt de vordering met toepassing van artikel 60a lid 2 en 3 Pw rechtstreeks met die uitkering verrekend. Zonder dat daarvoor een machtiging van de debiteur nodig is.
Als het niet mogelijk is om vereenvoudigd derdenbeslag te leggen omdat de debiteur zelfstandige is of zijn inkomstenbron onbekend is. Dan wel dat er al beslag ligt op het inkomen of een vordering verrekend wordt, wordt onderzocht of er roerende zaken te gelde kunnen worden gemaakt door executoriaal beslag. In dat geval wordt de vordering in handen gegeven van een gerechtsdeurwaarder. De kosten hiervan komen voor rekening van de debiteur.
Artikel 9. Afzien van terugvorderen
Het college ziet af van terugvorderen als hiervoor dingende redenen aanwezig zijn.
Artikel 10. Kwijtschelding bij schuldenproblematiek
Als de bijstand is teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 en er geen sprake is van opzet of grove schuld of op grond van artikel 58 lid 2 Pw, wordt het restant van een vordering kwijtgescholden als de vordering is ingebracht in een schuldregeling of in een WSNP-boedel en de schuldregeling of WSNP is afgewikkeld.
Artikel 11. Afzien van verdere invordering wegens kruimelbedragen
Van verdere invordering kan worden afgezien als het restant dat ingevorderd moet worden een bedrag van € 75,- niet te boven gaat en de kosten van invordering hoger dreigen te worden dan de opbrengst.
Op verzoek van de belanghebbende stemt het college in met het verzoek tot afkoop van de vordering als:
Artikel 14. Niet afzien van verdere invordering
Er wordt niet afgezien van verdere invordering zoals aangegeven in artikel 10 tot en met 13 van deze beleidsregel ten aanzien van vorderingen welke zeker zijn gesteld door pand of hypotheekrecht.
Artikel 15. Uitstel van betaling
In het geval de belanghebbende uitstel van betaling voor een periode van 3 maanden of korter verzoekt en het betreft een vordering, welke niet is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, wordt deze zonder onderzoek toegekend, als aan de belanghebbende in de periode van 24 maanden voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend.
Onverminderd het bepaalde in artikel 60 lid 4 Pw en ongeacht de in artikel 5 genoemde betalingstermijn gaat het college meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een inkomensvoorziening in het kader van IOAW of IOAZ, als dit mogelijk is.
Als belanghebbende naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, maar niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.
Artikel 22. Hernieuwde bijstandsaanvraag
Als binnen een periode van 2 jaar na beëindiging van de bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of pand opnieuw recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek respectievelijk het laatst gevestigde pandrecht.
Artikel 23. Jaarlijks opgave restantschuld en rentevorderingen
Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel als strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden. In gevallen waarin deze beleidsregel niet voorziet, beslist het college.
Aldus besloten in de collegevergadering van 6 september 2022,
De burgemeester,
drs. R.F.I. Palmen
De secretaris,
mr. L.M.C. Beckers
Artikel 3. Terugvorderen van gezinsleden
Dit artikel is ter verduidelijking van artikel 59 Pw.
Lid 1: als bijstand aan een gezin wordt toegekend kan de bijstand van alle gezinsleden worden teruggevorderd. Dus ook van ten laste komende kinderen. Van de ten laste komende kinderen kan alleen bijstand worden teruggevorderd als zij daartoe de middelen hebben of als zij eraan hebben bijgedragen dat er ten onrechte of te veel bijstand is verstrekt.
Lid 2: bij een verzwegen gezamenlijke huishouding kan de bijstand alleen mede van de verzwegen partner worden teruggevorderd als deze huishouding in Horst aan de Maas is gevoerd. Is de gezamenlijke huishouding gevoerd in een andere gemeente dan had de bijstandontvangende belanghebbende helemaal geen recht op bijstand van de gemeente Horst aan de Maas. Het recht op bijstand wordt dan ingetrokken op de grond dat belanghebbende het feitelijke hoofdverblijf had in een andere gemeente. Niet omdat er sprake is van een verzwegen gezamenlijke huishouding.
Lid 1 en 2: Op grond van artikel 4:87 Awb moet een bestuursrechtelijke vordering worden voldaan binnen 6 weken. Dit geldt dus ook voor de bijstandsvordering. Het komt vaak voor dat een vordering niet ineens kan worden voldaan. Als dit het geval is, kan al bij het terugvorderingsbesluit uitstel van betaling worden gegeven in de vorm van een betalingsregeling. Dit is meestal aan de orde als de debiteur bijstand of een andere uitkering ontvangt. Als de debiteur inkomsten uit arbeid geniet zal hij zelf om uitstel van betaling moeten verzoeken. Er zal dan een onderzoek moeten worden verricht naar de draagkracht.
De termijn van 6 weken begint te lopen 1 dag na verzending van het besluit. Dus als het besluit op 1 juni is verzonden, beginnen de 6 weken op 2 juni.
Lid 3 en 4: Als een debiteur bijstand ontvangt wordt maandelijks 5% van de bijstand verrekend met de vordering. Heeft de debiteur inkomsten uit arbeid die meer bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm, dan is het redelijk dat een deel van dat meerinkomen wordt aangewend voor de aflossing. Er is uitdrukkelijk voor gekozen slechts de helft van het meerinkomen in aanmerking te nemen, zodat uitstroom niet wordt belemmerd.
Lid 5: De beslagvrije voet bedraagt ten minste 95% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Een aflossingscapaciteit aannemen van 5% beschermt deze beslagvrije voet. Zie ook de rekentool beslagvrije voet (https://bereken.uwbeslagvrijevoet.nl).
Artikel 6. Wijziging financiële situatie
Lid 1: Bij debiteuren die geen bijstand ontvangen en op wie een vordering rust waarop gedurende enkele jaren moet worden afgelost, wordt periodiek heronderzoek gedaan naar de draagkracht. Dit is van belang om te beoordelen of de aflossingscapaciteit is gewijzigd. Niet altijd zal een stijging van de aflossingscapaciteit leiden tot wijziging van de aflossingsregeling. Een relatief geringe stijging van het inkomen kan buiten beschouwing worden gelaten.
Voorkomen moet worden dat aflossingsregelingen leiden tot terugval in de bijstand of tot een inkomen dat nauwelijks meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Lid 2: De debiteur is niet afhankelijk van de periodieke heronderzoeken om wijziging van de betalingsregeling te verzoeken. Zowel een stijging van het inkomen als een daling ervan kunnen aanleiding zijn voor een dergelijk verzoek.
Lid 3: Wordt wijziging gevraagd in verband met nieuwe schulden dan ligt het niet voor de hand dat de regeling onmiddellijk wordt aangepast. De bijstandsvordering is immers preferent. Het is wel van belang om met de debiteur te onderzoeken of er schulddienstverlening moet plaatsvinden. Als er een schuldregeling plaatsvindt of een WSNP-traject ingegaan kan toepassing worden gegeven aan artikel 11 van de beleidsregels (kwijtschelding bij schuldenproblematiek).
Lid 1 en 2: Een vordering op een persoon die bijstand ontvangt of een uitkering van het UWV of de SVB, kan verrekend worden met deze uitkering. Dat is geregeld in artikel 60a Pw. Dit laat echter onverlet dat er ook gekeken kan worden of de debiteur de vordering uit het aanwezige vermogen kan voldoen. Van belanghebbende kan worden verlangd om het voor de algemene bijstand buiten beschouwing te laten vermogen aan te wenden voor de betaling van (een deel van) de vordering ineens. Het is gerechtvaardigd om niet al het buiten beschouwing te laten vermogen voor de aflossing te laten aanwenden. Als het mogelijk is moet belanghebbende kunnen blijven beschikken over een buffer voor incidentele algemeen noodzakelijke kosten.
Lid 2: Het verzoek voor uitstel van betaling staat uitgewerkt in artikel 6 lid 1 van deze beleidsregel.
Lid 3 en 4: Deze bepaling regelt verder dat er zo spoedig mogelijk nadat de betalingstermijnen zijn verstreken, overgegaan wordt tot het leggen van beslag. De meest eenvoudige en goedkoopste wijze is het vereenvoudigd derdenbeslag, dat door het college zelf kan worden uitgevoerd. Dit vereenvoudigd derdenbeslag is niet altijd mogelijk. Om die reden is hier bepaald dat het college in die gevallen onderzoekt of de vordering met executoriaal beslag op een roerende zaak te gelde kan worden gemaakt. Dit beslag kan alleen door een gerechtsdeurwaarder worden gelegd en uitgevoerd. Het brengt extra invorderingskosten met zich mee die voor rekening komen van de debiteur.
In de Participatiewet is het bruteren van de bijstandsvordering als bevoegdheid opgenomen in artikel 58 lid 5 Pw. Door het opnemen van dit artikel in de beleidsregels wordt geregeld dat in die gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.
Lid 2: In lijn met rechtspraak mag het college de bevoegdheid tot bruto terugvordering van artikel 58 lid 5 tweede volzin Pw niet gebruiken als een vordering is ontstaan mede of geheel door toedoen van het college én de belanghebbende niet kan worden verweten dat hij de vordering niet al heeft voldaan in het kalenderjaar waarin deze is ontstaan. Dat schending van de inlichtingenverplichting met zich meebrengt dat de vordering niet buiten toedoen van de belanghebbende is ontstaan, betekent niet dat aan andere omstandigheden, waaronder de handelwijze van het college, geen betekenis toekomt.
Artikel 9. Afzien van terugvorderen
Of er sprake is van dringende redenen is afhankelijk van het individuele geval. Deze beleidsregel bepaalt dus niet wat onder dringende redenen moet worden verstaan. Het college zal in elk individueel geval een eigen afweging moeten maken of er sprake is van dringende redenen die tot het matigen van een vordering of helemaal afzien van terugvorderen moeten leiden. Als toepassing wordt gegeven aan dit artikel zal uitvoerig moeten worden gerapporteerd wat de dringende redenen zijn om te besluiten van terugvordering af te zien.
Artikel 10. Kwijtschelding bij schuldenproblematiek
Het kan noodzakelijk zijn om een deel van een vordering kwijt te schelden als er sprake is van een schuldregeling of een WSNP-traject. Dit is echter niet doelmatig, omdat het restant van de vordering pas kan worden bepaald als de schuldregeling of het WSNP-traject is doorlopen en het tot de maximale uitbetaling is gekomen. Wordt de schuldregeling of het WSNP-traject voortijdig beëindigd omdat de debiteur zijn verplichtingen niet nakomt of nieuwe schulden is aangegaan, dan moet het kwijtscheldingsbesluit weer worden ingetrokken. Dit hoeft niet als er geen kwijtscheldingsbesluit is genomen.
Bij het indienen van de vordering in de boedel kan het college aangeven dat het meewerkt aan de schuldregeling en dat het na afloop van het traject het dan resterende van de vordering zal kwijtschelden. Dit impliceert al dat het college niet overgaat tot kwijtschelding als het traject voortijdig door toedoen van de debiteur wordt beëindigd, maar dit kan ook expliciet bij het indienen van de vordering worden vermeld.
Artikel 11. Afzien van verdere invordering wegens kruimelbedragen
Als de uitkering die ten onrechte is uitbetaald lager is dan € 75,- kan van verdere invordering worden afgezien. Uitdrukkelijk is gekozen voor de term “verdere invordering”. Dit impliceert dat er in eerste instantie zal worden ingevorderd. Als de restantschuld lager is dan € 75,- en vanwege het achterwege blijven van aflossingen de kosten van invordering hoger dreigen te worden dan de opbrengst, kan op grond van deze bepaling van verdere invordering worden afgezien.
Artikel 12. Gedeeltelijk afzien van verdere invordering
Lid 1: Het uitgangspunt is en blijft dat ten onrechte verstrekte uitkering zoveel mogelijk wordt ingevorderd. Er wordt echter wel met betrekking tot het afzien van invordering een actief beleid gevoerd als het niet-verwijtbare vorderingen betreft. Dit houdt in dat lid 1 dwingend is.
Ook is deze bepaling bedoeld om het debiteurenbestand beheersbaar te houden. Na een termijn van 5 jaar en als gedurende deze termijn volledig aan de betalingsverplichting is voldaan, wordt van verdere invordering afgezien.
Onderdeel c: Bij deze situatie kan gedacht worden aan debiteuren die zich (definitief) in het buitenland hebben gevestigd of geen aantoonbaar inkomen hebben.
Onderdeel d: Het is niet de bedoeling dat iedere vordering op elk moment afgekocht kan worden tegen ten minste 50%. De wetgever heeft daarbij geen nadere voorwaarden gesteld. In dit artikel is daarom als voorwaarde toegevoegd dat de afkoop een meerwaarde moet hebben voor de gemeente ten opzichte van het reguliere invorderingstraject en dat de belanghebbende daardoor in de gelegenheid wordt gesteld uit een schuldsituatie te komen. Uit de aanvullende gestelde voorwaarde volgt dat in ieder afzonderlijk geval een individuele beoordeling moet worden gemaakt.
Lid 2: Alhoewel er met betrekking tot fraudevorderingen een wettelijke verplichting is tot terugvorderen en uitgangspunt blijft dat een vordering zo mogelijk geheel terugbetaald moet worden, heeft de wetgever in artikel 58 lid 7 Pw voorwaarden geformuleerd op grond waarvan het college de bevoegdheid heeft om ook in deze gevallen af te kunnen van verdere invordering.
Aan een beslissing tot buiten invordering stellen bij fraudevorderingen (algemene bevoegdheid artikel 58 Pw) moet altijd een individuele beoordeling ten grondslag liggen. Deze individuele beoordeling moet vooral raakvlakken hebben met een uitstroombevordering en armoedebestrijding.
De belanghebbende van wie de te veel of ten onrechte verstrekt bijstand wordt teruggevorderd kan een verzoek om afkoop doen. Het college neemt daarin niet zelf het initiatief.
Afkoop is mogelijk op elk moment in het invorderingsproces. Dit is tegenstelling tot kwijtschelding. Aan afkoop is geen minimale aflossingsduur verbonden. Wel kan afkoop alleen ingewilligd worden als vaststaat dat de reguliere wijze van invordering minder zal opleveren dan datgene dat met afkoop van 50% van de (restant) vordering wordt geïncasseerd.
Het college verrekent een vordering met een eventueel recht op bijstand of een inkomensvoorziening in het kader van IOAW of IOAZ. Dit meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering als dit mogelijk is.
Maar verrekenen zal doorgaans niet meteen mogelijk zijn. Bij een bijstandsuitkering is de beslagvrije voet gelijk aan de maandelijkse uitkering exclusief vakantietoeslag. Verreken je met 5% van de maandelijkse uitkering, dan beschikt de belanghebbende op maandbasis niet over de beslagvrije voet. En dan heeft belanghebbende niet voldoende middelen om van te leven.
Het voorgaande betekent dat de maandelijkse uitkering bij een bijstandsuitkering geen ruimte biedt om te verrekenen. Alleen de vakantietoeslag kan dan verrekend worden.
Artikel 17. Medewerking en kosten
Lid 1: Wordt algemene bijstand aan een eigenaar van een woning verstrekt, dan zal altijd moeten worden beoordeeld of de bijstand in de vorm van een geldlening moet worden verstrekt (artikel 50 Pw). Als dit het geval kan het college aan de bijstandsverlening de voorwaarde verbinden dat belanghebbende moet meewerken aan de vestiging van hypotheek of het stil pandrecht. Het college mag dit doen op grond van artikel 48 lid 3 Pw.
Weigert een belanghebbende medewerking aan de vestiging van hypotheek of het stil pandrecht, dan kan de in de vorm van een geldlening verleende bijstand direct worden teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel b Pw.
Lid 2: De kosten verbonden aan het vestigen van een krediethypotheek of pandrecht komen ten laste van belanghebbende. Zo is voor het vestigen van een krediethypotheek of pandrecht een beëdigde notaris nodig. De bijstandsgerechtigde is vrij in zijn keuze welke notaris hij wil inschakelen. In de akte moet onder andere het maximale bedrag van de krediethypotheek of verpanding worden opgenomen, de aflossings- en rentebepalingen, de gestelde zekerheden, de nadere verplichtingen, de gebruikelijke hypotheekbedingen en de hoofdelijke aansprakelijkheid.
Deze akte of overeenkomst moet vervolgens ingeschreven worden in de registers. Aan al deze handelingen zijn kosten verbonden. Deze aan de vestiging van krediethypotheek of verpanding gerelateerde kosten moeten in principe door belanghebbende zelf betaald worden.
Is belanghebbende daartoe niet in staat, dan kan daarvoor bijzondere bijstand worden aangevraagd. De bijzondere bijstand wordt ‘om niet’ verleend, omdat uit artikel 48 lid 2 Pw volgt dat deze bijzondere bijstand niet in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt. Bijzondere bijstand wordt niet toegekend als sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de bestaansvoorziening of indien sprake is van binnenkort te ontvangen middelen om in het bestaan te voorzien.
De hoogte van de geldlening wordt berekend aan de hand van:
Is de maximale hoogte van de als geldlening verstrekt als bijstand (volgestort), dan wordt de bijstandsverlening in principe verleend om niet. Als een woning in waarde is gestegen, is het niet mogelijk deze waardestijging mee te nemen in de omvang van de bijstand die in de vorm van geldlening wordt verstrekt.
Artikel 18. Vaststelling waarde woning
Het vermogen dat gebonden is in de woning wordt berekend door de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering te verminderen met de op de woning drukkende schulden. Dit is van belang om te beoordelen of het college de algemene bijstand in de vorm van een geldlening moet verstrekken als een belanghebbende eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf (artikel 50 Pw).
Lid 1: Het college kiest ervoor om bij de waardebepaling van woningen in Nederland aansluiting te zoeken bij de meest recente vaststelling van de WOZ-waarde van de woning.
Lid 2 en 3: Van deze WOZ-waardebeschikking kan worden afgeweken als de WOZ-waarde van de woning niet in overeenstemming is met de huidige waarde van de woning. Dit kan op initiatief van het college of op verzoek van belanghebbende. Een verzoek van belanghebbende kan zich voordoen bij een snel inzakkende woningmarkt. De WOZ-waardepeildatum ligt namelijk een jaar voor het kalenderjaar van de WOZ-waardebeschikking.
Als er aanleiding bestaat om van de WOZ-waardebeschikking af te wijken, wordt een taxateur ingeschakeld. Belanghebbende kan zelf een taxateur aanwijzen. Deze moet wel gecertificeerd zijn en vermeld staan in het taxateursregister NRVT. De kosten van de taxatie komen voor rekening van belanghebbende.
Als belanghebbende niet de middelen heeft om de taxatiekosten te voldoen (en dat zal in principe in alle gevallen zo zijn), kan hiervoor bijzondere bijstand worden verleend. Deze bijzondere bijstand heeft in principe de vorm van om niet, tenzij sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid of als er binnenkort worden ontvangen voor dat doel (artikel 48 Pw).
Artikel 21. Verkoop en/of vererving van de woning
Lid 1: Bij verkoop van de woning moet de lening, met of zonder extra zekerheid, al dan niet met de daarover verschuldigde rente, in één keer worden terugbetaald. Bij vererving van de woning of bij overlijden (bij een echtpaar van de langstlevende echtgenoot) is dit ook het geval. Bij verkoop (naar de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering) ontvangt de belanghebbende in ieder geval het bedrag van het bescheiden vermogen dat destijds in de woning was vrijgelaten. Als de woning bij verkoop minder opbrengt dan de hoogte van de lening, wordt de rest van de schuld kwijtgescholden.
Lid 2 en 3: Bij verhuizing tijdens de bijstandsverlening moet de lening met of zonder extra zekerheid ook in één keer worden terugbetaald. De dan vrijgekomen middelen (de vrijlating op de eigen woning) moeten worden aangewend voor levensonderhoud. Bij verhuizing om bijzondere medische of sociale redenen of wegens werkaanvaarding elders, kan een uitzondering worden gemaakt. Als de eigen woning wordt verkocht, moet de geleende bijstand terugbetaald worden. Na terugbetaling van de geldlening kan besloten worden een nieuwe geldlening onder verband van een krediethypotheek of pandovereenkomst te verstrekken voor de aankoop van een andere woning. Dit tot maximaal het bedrag van de afgeloste lening. Voorwaarde is, dat de belanghebbende het vermogen dat na aflossing is vrijgekomen, volledig inzet voor de aankoop van de andere woning. Zo wordt voorkomen dat een verhuizing wegens bijzondere omstandigheden nadeliger uitwerkt dan het aanhouden van de woning.
Artikel 22. Hernieuwde bijstandsaanvraag
De periode van 2 jaar gaat dus in op het moment dat de bijstand in de vorm van een geldlening is beëindigd.
De situatie kan zich ook voordoen dat er sprake is van een hernieuwde bijstandsaanvraag en dat eerder geen sprake is geweest van bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of pand. In dat geval is het college gehouden de bijstand te verlenen in de vorm van een geldlening als voldaan is aan de voorwaarden van artikel 50 Pw. Het college is dan ook bevoegd zekerheid te stellen in de vorm van hypotheek of pand.
Is sprake van een waardestijging van de woning tijdens een lopende periode van bijstand? Dan zal het college niet opnieuw de overwaarde in de woning gaan vaststellen. Het kan immers raken aan het vertrouwensbeginsel wanneer de bijstand eerder om niet werd verstrekt en bij een waardestijging van de woning plots in de vorm van een geldlening. Ditzelfde geldt als de bijstand wederom in de vorm van geldlening wordt verstrekt in verband met het vermogen in de woning, wanneer eerder is meegedeeld dat de lening is volgestort. Hierbij is ook meegewogen dat de wetgever voor ogen heeft dat het regime van de Participatiewet gunstiger is voor belanghebbende dan het oude Besluit krediethypotheek bijstand (zie TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 13). In het oude Besluit krediethypotheek bijstand bestond de mogelijkheid om een nieuwe hypotheek te berekenen eerst nadat de bijstandsverlening onder verband van krediethypotheek gedurende een periode van 2 jaar onderbroken was geweest.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-414754.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.