Verordening nadeelcompensatie Best

De raad van de gemeente Best;

 

gezien het voorstel van Burgemeester en wethouders d.d. 26 april 2022;

 

gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet, titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 15.1 van de Omgevingswet;

 

besluit

 

vast te stellen de

 

Verordening nadeelcompensatie Best

Artikel 1. Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening heeft betrekking op aanvragen om schadevergoeding als bedoeld in artikel 4:126, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht, waarvan de aanvrager stelt dat die wordt veroorzaakt door een bestuursorgaan van de gemeente.

  • 2.

    Deze verordening heeft geen betrekking op aanvragen om schadevergoeding waarop een bijzondere regeling van toepassing is.

Artikel 2. Heffen recht

  • 1.

    Voor het in behandeling nemen van de aanvraag om schadevergoeding wordt een recht van € 500,- geheven.

  • 2.

    Indien het in lid 1 genoemde bedrag niet binnen vier weken na indiening van de aanvraag op de rekening van de gemeente is bijgeschreven, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de aanvrager in verzuim is geweest.

  • 3.

    Bij de toekenning van een vergoeding, zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, van deze verordening, wordt conform artikel 4:129 van de Algemene wet bestuursrecht tevens het betaalde recht vergoed.

Artikel 3. Aanvraag

  • 1.

    De aanvrager van schadevergoeding maakt gebruik van een door het bestuursorgaan vastgesteld (elektronisch) formulier.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4:127 van de Algemene wet bestuursrecht bevat een aanvraag mede:

    • a.

      als het schade betreft wegens winst- of inkomstenderving: jaarrekeningen over het jaar waarin schade is geleden en voor zover van toepassing de drie daaraan voorafgaande jaren en de aanslagen vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting;

    • b.

      als het schade betreft wegens gederfde huurinkomsten: een afschrift van de huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst en een eigendomsakte.

  • 3.

    Ter beoordeling van het bestuursorgaan kunnen zo nodig aanvullende stukken en specificaties worden gevraagd.

Artikel 4. Adviescommissie

  • 1.

    Het bestuursorgaan wint slechts advies in bij een adviescommissie voor zover dat naar zijn oordeel noodzakelijk is om op de aanvraag om schadevergoeding te kunnen beslissen.

  • 2.

    Advies als bedoeld in lid 1, wordt in ieder geval niet ingewonnen als:

    • a.

      de aanvraag naar het oordeel van het bestuursorgaan kennelijk ongegrond is, omdat zich kennelijk een weigeringsgrond voordoet als bedoeld in artikel 4:126, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      de schade kennelijk niet kan worden toegerekend aan een door het bestuursorgaan genomen besluit of verrichte handeling;

    • c.

      de aanvraag naar het oordeel van het bestuursorgaan voldoende gelijkenis vertoont met andere aanvragen waarvoor al advies is uitgebracht;

    • d.

      de schadevergoeding kennelijk minder bedraagt dan € 2.000,-, of

    • e.

      naar het oordeel van het bestuursorgaan in de gemeentelijke organisatie voldoende deskundigheid voor de beoordeling van de aanvraag aanwezig is.

  • 3.

    Een adviescommissie bestaat uit een of meer deskundigen.

  • 4.

    Een adviescommissie kan worden ingesteld als tijdelijke commissie voor advisering met betrekking tot een of meer aanvragen, door het bestuursorgaan dat de aanvra(a)g(en) behandelt.

Artikel 5. Procedure

  • 1.

    Als advies wordt ingewonnen bij een adviescommissie, informeert het bestuursorgaan de aanvrager en belanghebbenden.

  • 2.

    Bij de toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht wordt naast de aanvrager voor zover van toepassing betrokken:

    • a.

      degene die de activiteit verricht en met wie een overeenkomst als bedoeld in artikel 13.3c lid 1, van de Omgevingswet is gesloten, en,

    • b.

      als sprake is van een schadeveroorzakend besluit naar aanleiding van een aanvraag, zoals geregeld in artikel 13.3d van de Omgevingswet, de aanvrager van dat besluit of degene die de toegestane activiteit verricht, tenzij:

      • 1°.

        de schadevergoeding redelijkerwijze voor rekening behoort te blijven van het bestuursorgaan, of

      • 2°.

        de schadevergoeding voldoende op een andere manier is verzekerd.

  • 3.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het lid 1 schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het bestuursorgaan indienen.

  • 4.

    Het bestuursorgaan beslist binnen vier weken na het verstrijken van de in derde lid 3 bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Artikel 6. Normaal maatschappelijk risico

  • 1.

    Binnen het normaal maatschappelijk risico vallende schade in de vorm van winst- of inkomensderving en gederfde huurinkomsten komt niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 2.

    Onder het normaal maatschappelijk risico, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, valt in ieder geval:

    • a.

      een schade tot € 500;

    • b.

      een schade ten gevolge van een omzetdaling tot 8% van de normomzet van een onderneming, bedrijf of organisatie, waarbij onder normomzet wordt verstaan: de omzet op jaarbasis die naar redelijke verwachting behaald zou zijn als de schadeoorzaak, zoals bedoeld in de aanvraag in artikel 1, niet had plaatsgevonden;

    • c.

      een schade ten gevolge van een kostenstijging tot 6% van de normkosten van een onderneming, bedrijf of organisatie, waarbij onder normkosten wordt verstaan: de kosten op jaarbasis die naar redelijke verwachting gemaakt zouden zijn als de schadeoorzaak, zoals bedoeld in de aanvraag in artikel 1, niet had plaatsgevonden;

    • d.

      het in artikel 1 bedoelde bestuursorgaan kan bij startende ondernemers (minder dan drie jaar ingeschreven bij de Kamer van Koophandel) afwijken van het gestelde in artikel 6, lid 2, onder b en c.

  • 3.

    Het bestuursorgaan wijst de aanvraag tot de vergoeding van schade af indien de schade minder bedraagt dan de in lid 2 omschreven drempelwaarden.

Artikel 7. Werkwijze adviescommissie

  • 1.

    Het bestuursorgaan stelt aan de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking.

  • 2.

    Het bestuursorgaan wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat.

  • 3.

    De voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de in lid 2 bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 4.

    De voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 5.

    Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt.

  • 6.

    Van de in lid 3 bedoelde hoorzitting en van de in lid 4 bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 7.

    Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviescommissie binnen zestien weken, na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden. De voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 8.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 9.

    In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in lid 8 bedoelde termijn een advies uit aan het bestuursorgaan, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken, met een eventuele verdaging van één maal acht weken.

  • 10.

    In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het lid 8 bedoelde termijn een advies uit aan het bestuursorgaan.

Artikel 8. Uitbetaling

Bij geheel of gedeeltelijke toewijzing van een aanvraag om schadevergoeding, wordt de toegewezen schadevergoeding uiterlijk vier weken na het onherroepelijk worden van het besluit op de aanvraag betaald.

Artikel 9. Aanvraag voorschot

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan op een daartoe strekkende aanvraag beslissen een voorschot te verlenen op een uit te betalen geldsom.

  • 2.

    Het voorschot bedraagt maximaal 50% van de in het conceptadvies opgenomen geldsom.

  • 3.

    Het bestuursorgaan kan, voordat het overgaat tot de verlening van een voorschot, een zekerheidsstelling van de aanvrager verlangen.

  • 4.

    De artikelen 4:95 en 4:96 van de Algemene wet bestuursrecht zijn op dit voorschot van toepassing.

Artikel 10. Overgangsrecht

  • 1.

    De ‘Procedureverordening tegemoetkoming planschade 2010’ blijft 5 jaar gelden na inwerkingtreding van de Omgevingswet, overeenkomstig artikel 4.17 invoeringswet.

  • 2.

    Als uitzondering op lid 1 geldt voor schadeveroorzakende besluiten op basis van de Wet ruimtelijke ordening dat de termijn van 5 jaar start bij het nemen van het besluit als de procedure voor het besluit is gestart voor de inwerkingtreding en de procedure is afgerond na inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag waarop Titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en Afdeling 15.1 van de Omgevingswet in werking treden. Mochten deze wettelijke regelingen op verschillende momenten in werking treden, dan geldt voor de inwerkingtreding van deze verordening de datum van de laatste inwerkingtreding van deze wettelijke regelingen.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening nadeelcompensatie gemeente Best.

Aldus besloten door de raad van Best

in zijn vergadering van 07-07-2022

Rian Swinkels

raadsgriffier

Hans Ubachs

voorzitter

Toelichting op de Verordening nadeelcompensatie Best.

Voor deze verordening is de modelverordening van de VNG van 26 mei 2021 (Kenmerk: Lbr. 21/041 - TLE/U202100451) als uitgangspunt genomen. Dit betreft een relatief korte verordening met een aantal specifieke onderwerpen waarover de gemeente bij het samenstellen hiervan beperkt een aantal eigen keuzes heeft kunnen maken. Voor zover die keuzemogelijkheden er zijn, worden die hierna, voor zover relevant, expliciet benoemd en wordt daarbij aangegeven hoe invulling hieraan gegeven is.

 

Algemeen.

De overheid kan rechtmatig handelen in de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak en toch schade veroorzaken. Bijvoorbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning, het inperken van rechten of de neveneffecten van werkzaamheden. Het gaat dan om schade veroorzaakt door rechtmatige besluiten, en om schade veroorzaakt door rechtmatige feitelijke handelingen, door infrastructurele werkzaamheden bijvoorbeeld. Bij planschade, zoals (thans) bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, gaat het om de vermindering van de waarde van een onroerende zaak als gevolg van een planologische maatregel. Dit alles zal in 2023 onder de paraplu van de nieuwe nadeelcompensatieregeling van Titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en Afdeling 15.1 van de Omgevingswet (Ow) komen te vallen waardoor die regeling een bredere reikwijdte heeft dan alleen planschade.

 

De nieuwe nadeelcompensatieregeling in Titel 4.5 van de Awb zal naar verwachting op 1 januari 2023 in werking treden. Het doel van deze nieuwe regeling is om te komen tot meer eenduidigheid en overzichtelijkheid in het nadeelcompensatierecht. Het vervangt diverse afzonderlijke regelingen die hierin worden samengevoegd en geharmoniseerd. Tegelijkertijd worden hiermee alle geschillen over rechtmatig overheidsoptreden geconcentreerd bij één rechter, namelijk de bestuursrechter. Naast Titel 4.5 van de Awb zal naar verwachting tegelijkertijd Afdeling 15.1 van de Ow in werking treden. De Ow bevat een specifiek op het omgevingsrecht toegesneden nadeelcompensatieregeling die enkele aanvullende regels kent op de regeling in de Awb.

 

Deze wettelijke regelingen zijn grotendeels uitputtend bedoeld en bevatten daartoe regels voor de afwikkeling van aanvragen om schadevergoeding, zoals grondslagen, inhoudelijke eisen en procedurele bepalingen, meer concreet ten aanzien van beslistermijnen en het heffen van een recht bijvoorbeeld. Slechts over enkele onderwerpen is het mogelijk om aanvullende regels op te nemen in een gemeentelijke verordening. Met de vaststelling van de voorliggende verordening kunnen beide wettelijke regelingen worden geïmplementeerd en kan invulling worden gegeven aan één van de door de VNG geformuleerde minimale acties voor de implementatie van de Ow. Het vaststellen van een verordening voor nadeelcompensatie is niet verplicht. De VNG adviseert echter om een dergelijke verordening vast te stellen. Zonder deze verordening kan een gemeente bijvoorbeeld geen recht meer heffen (zie artikel 2).

 

Bijzondere schaderegelingen.

In de modelverordening kan ervoor worden gekozen om schadevergoeding waarop een bijzondere regeling van toepassing is uit te zonderen. Dat kan bijvoorbeeld een verordening zijn voor een specifiek onderwerp, zoals kabels en leidingen, riolering, wegwerkzaamheden of een specifiek project binnen de gemeente. De gemeente Best beschikt ook over een aparte schaderegeling voor kabels en leidingen. Daarom is ervoor gekozen om het voorgestelde artikel 1, lid 2, van de modelverordening over te nemen.

 

Adviescommissie.

Op grond van het huidige recht is het inschakelen van een adviseur verplicht bij het afhandelen van aanvragen om planschade. Ook is het vaststellen van een gemeentelijke verordening verplicht waarin regels worden gegeven over de aanwijzing van zo'n adviseur en de wijze waarop deze tot een advies dient te komen. Onder het nieuwe recht gelden die verplichtingen niet meer. De gemeente heeft wel de mogelijkheid om een adviseur of een adviescommissie in te schakelen.

 

Het heeft voor eenvoudige gevallen echter de voorkeur om aanvragen om schadevergoeding snel, en dus zonder adviseur of adviescommissie, af te handelen. Dit ook in verband met de kosten voor het instellen van een adviseur of adviescommissie in verhouding tot de uit te betalen bedragen. Het uitgangspunt dat bij het opstellen van de modelverordening is gehanteerd, is dan ook dat in het ambtelijke apparaat voldoende deskundigheid aanwezig moet zijn om een deel van de aanvragen om schadevergoeding te kunnen beoordelen. Als die deskundigheid niet of onvoldoende aanwezig is, kan een deskundige worden ingeschakeld. De modelverordening bevat twee opties voor het benoemen van een adviseur of adviescommissie, namelijk:

 

  • a.

     

benoeming voor een termijn van maximaal vier jaar waarna de mogelijkheid bestaat tot herbenoeming (vaste commissie), of

 

  • b.

     

benoeming van een adviescommissie voor advisering met betrekking tot een of meerdere specifieke aanvragen.

 

In bijgaande verordening is overeenkomstig de terminologie in de Algemene wet bestuursrecht gekozen voor de term "instellen" in plaats van "benoemen" omdat de laatste term lijkt te vereisen dat een adviseur of adviescommissie steeds formeel behoort te worden benoemd hetgeen niet de bedoeling is en ook niet werkbaar moet worden geacht. Vanwege het beperkt aantal schadeverzoeken per jaar wordt het daarnaast onwenselijk geacht om met een vaste commissie te werken, reden waarom deze optie is geschrapt, en gaat de voorkeur uit naar de inschakeling, waar nodig, van specifieke expertise geënt op een specifiek geval. Dit heeft als bijkomend voordeel dat dan een langere besluittermijn geldt (artikel 4:130 Awb) hetgeen bij dit soort vaak complexe zaken wenselijk moet worden geacht.

 

In artikel 4, lid 2, onder d, is een drempelbedrag van € 2.000 opgenomen waaronder in ieder geval geen adviseur zal worden ingeschakeld omdat de advieskosten dan niet meer in een redelijke verhouding staan tot de omvang van het schadebedrag. Dit is gebaseerd op de ervaringen met adviseurskosten bij planschadeclaims die doorgaans (minimaal) tussen de € 1.500 en € 2.000 liggen. Dit impliceert dat schadeclaims onder de € 2.000 in beginsel zonder externe advisering zullen worden afgehandeld.

 

Het heffen van een recht.

 

In artikel 2 van de modelverordening is de mogelijkheid opgenomen om voor het in behandeling nemen van een aanvraag om schadevergoeding, zoals thans reeds te doen gebruikelijk, een recht te heffen. Het wettelijke maximum bedraagt € 500. Er is in de voorliggende verordening voor het wettelijke maximum gekozen omdat de behandeling van schadeverzoeken veelal complex en tijdrovend is en daarom dit bedrag rechtvaardigt. Daarnaast kunnen al te lichtvaardige claims hiermee worden voorkomen. Ook in de ‘Procedureverordening tegemoetkoming planschade 2010’ wordt al uitgaan van € 500. Bij de toekenning van een schadevergoeding wordt het betaalde recht overigens conform artikel 4:129 Awb terugbetaald.

 

De aanvraag.

 

In lid 1 van artikel 3 van de modelverordening wordt de mogelijkheid geboden om de aanvrager tot het gebruik van een door het bestuursorgaan vastgesteld formulier te verplichten. De gemeente Best beschikt ook nu over een vastgesteld formulier, dus is hiervoor gekozen.

 

Dit geeft een aanvrager vooraf duidelijkheid over wat concreet van hem wordt verwacht en waaraan door de gemeente wordt getoetst en dit maakt dat aanvragen efficiënter kunnen worden afgehandeld.

 

Voorschotregeling.

 

In artikel 7 (bij ons artikel 9) van de modelverordening is een regeling opgenomen voor die gevallen waarin om een voorschot wordt gevraagd en redelijkerwijs vaststaat dat een verplichting tot betaling zal volgen. De modelverordening biedt hier twee opties. Er is gekozen voor de meest uitgebreide optie omdat die een daartoe strekkende (gemotiveerde) aanvraag vereist en het voorschot hierbij kan worden gemaximaliseerd op een percentage. Gekozen is voor 50%, dit om tot aan de definitieve besluitvorming een stok achter de deur te houden voor het geval dat de verwachte besluitvorming toch anders mocht uitvallen, maar ook omdat na het instellen van rechtsmiddelen als bezwaar en (hoger) beroep een eerder vastgesteld schadebedrag nog kan wijzigen. Deze voorschotregeling kan voor gedupeerden uitkomst bieden in het geval van dreigende faillissementen, dwingende betalingsverplichtingen e.d.

 

Bagateldrempels.

 

Ofschoon in de modelverordening geen specifieke bepaling hiervoor opgenomen is, wordt in de implementatiehandleiding van de VNG gerefereerd aan de mogelijkheid om bagateldrempels op te nemen op basis waarvan schadeclaims direct kunnen worden afgewezen. Dat heeft te maken met het feit dat niet alle schade voor vergoeding in aanmerking komt en particulieren, ondernemingen, bedrijven en organisaties deels een normaal maatschappelijk risico behoren te dragen. Voor planschade is deze drempel bij wet vastgelegd, in andere zaken zal dit van geval tot geval moeten worden bekeken, mede aan de hand van jurisprudentie.

 

Om enige invulling hieraan te geven en belanghebbenden vooraf enige duidelijkheid te verschaffen - alsook om bagatelzaken te voorkomen - is artikel 6 aan de verordening toegevoegd. Hierin is onder meer geregeld dat bij aanvragen inzake winst- of inkomstenderving en de derving van huurinkomsten een drempel geldt van € 500 voor particulieren en bedrijven. Dit met een verbijzondering voor omzetderving en kostenstijgingen voor ondernemingen, organisaties en bedrijven, waarvoor respectievelijk van 8% van de normomzet en 6% van de normkosten wordt uitgegaan. Deze bedragen en percentages zijn overgenomen of afgeleid uit de landelijk veel gebruikte Handleiding nadeelcompensatie bij infrastructurele maatregelen van het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (2018) en uit de Algemene Verordening Nadeelcompensatie van de gemeente Amsterdam (2014).

 

Overgangsrecht bij planschade.

 

In artikel 22.12 van de Ow is vastgelegd dat een omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van een regel in het tijdelijk deel van het omgevingsplan - voor zover sprake is van een oud ruimtelijk plan - niet als schadeveroorzakend besluit geldt.

 

Onder het huidige recht is het mogelijk om binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van bijvoorbeeld een bestemmingsplan een verzoek om planschade in te dienen. Uiteraard kunnen bestemmingsplannen tot vlak voor de inwerkingtreding van de Ow worden vastgesteld. Daarnaast is het zo dat lopende bestemmingsplanprocedures op grond van het voorheen geldende recht worden afgerond. Dat kan ertoe leiden dat tot ongeveer 2025 bestemmingsplannen kunnen worden vastgesteld. Vervolgens kan binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van dat vaststellingsbesluit nog een planschadeverzoek worden ingediend. Op die verzoeken is het oude recht nog van toepassing. In die zin kan de ‘Procedureverordening tegemoetkoming planschade 2010’ nog tot ongeveer 2030 relevant blijven voor het afhandelen van verzoeken.

 

Overgangsrecht bij nadeelcompensatie.

 

De overgangsbepalingen voor de toepassing van titel 4.5 van de Awb zijn opgenomen in artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten. Daarin is vastgelegd dat het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing blijft:

 

  • op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop die wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden;

  • op schade, veroorzaakt door een handeling ter uitvoering van een besluit dat werd bekendgemaakt voor het tijdstip waarop die wet voor dat besluit in werking is getreden, en

  • op schade, veroorzaakt door latere besluiten of andere handelingen ter uitvoering van diezelfde activiteit, als het eerste besluit tot uitvoering van een activiteit is genomen voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit in werking is getreden.

De overgangsbepalingen voor nadeelcompensatie in het omgevingsrecht zijn vastgelegd in paragraaf 4.2.7 van de Invoeringswet Omgevingswet (hierna: Iw). In artikel 4.17 van de Iw is vastgelegd op welke schadeveroorzakende besluiten of handelingen het oude recht van toepassing blijft bij een aanvraag om schadevergoeding die wordt ingediend binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Ow. Voor aanvragen om schadevergoeding als gevolg van specifiek genoemde schadeveroorzakende besluiten op basis van de Wro (bestemmingsplan, beheersverordening, inpassingsplan, wijzigingsplan, uitwerkingsplan, nadere eis, provinciale verordening, algemene maatregel van bestuur (onder voorwaarden), of een exploitatieplan (onder voorwaarden)) is in artikel 4.19 van de Iw een specifieke regeling opgenomen. In die gevallen geldt dat de termijn van vijf jaar start bij het van kracht worden van het besluit als de procedure voor het besluit is gestart voor de inwerkingtreding, en is afgerond na de inwerkingtreding van de Ow. Het oude recht blijft in die gevallen van toepassing op aanvragen om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding.

 

Naar boven