Wijziging Algemene subsidieverordening gemeente Delft

De raad van de gemeente Delft;

 

Gelezen het voorstel van het college van 14 december 2021

 

BESLUIT:

 

  • I.

    De Algemene subsidieverordening Delft als volgt te wijzigen:

    • A.

      Artikel 5. Subsidieplafond wordt gewijzigd als volgt:

       

      • 1.

        Het college kan subsidieplafonds vaststellen.

      • 2.

        Het college maakt het vastgestelde subsidieplafond en de gekozen verdelingswijze van de subsidie tijdig bekend. Dit doet het college op de wijze zoals geregeld in de van toepassing zijnde subsidieregeling.

      • 3.

        Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder voorwaarde dat voldoende middelen op de Programmabegroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

    • B.

      Toelichting bij de Algemene subsidieverordening gemeente Delft ontbreekt en wordt toegevoegd als bijlage bij het raadsbesluit (ter informatie);

  • II.

    Bepaalt dat het gewijzigde artikel 5 in werking treedt op de dag na bekendmaking in het elektronische gemeenteblad.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 juli 2022.

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart,

burgemeester.

Drs. R.G.R. Jeene CMC,

griffier.

Toelichting Algemene subsidieverordening gemeente Delft

Algemeen

 

Subsidie is één van de instrumenten om een leefbare samenleving met toegankelijke voorzieningen voor iedereen, met elkaar te realiseren. Via gemeentelijke subsidies worden activiteiten en voorzieningen gerealiseerd die verbonden zijn aan gemeentelijk beleid.

 

De doelstellingen van het gemeentelijk beleid die van toepassing zijn op de periodieke of (meer)jaarlijkse subsidies, zijn: Schone en veilige stad, Sterk en sociaal, Solide maatschappelijke basis, Economische zelfstandigheid, Stad in bedrijf, Stad en bestuur.

 

Voor de éénmalige kortlopende subsidies geldt dat de activiteiten en projecten bijdragen aan de gemeentelijke doelen en het bevorderen van: Participatie van inwoners van Delft, Eigen en gezamenlijke kracht van Delftenaren, Sociaal klimaat en veiligheid bevorderen, Duurzaamheid en het Delftse milieu, Versterken van de eigen kracht van de organisatie.

 

Het subsidiebeleid van de gemeente Delft is afgestemd op de zittingsperiode van de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders. Het beleidskader Subsidies 2014-2018 Gemeente Delft is destijds vastgesteld door de gemeenteraad met het oog op de vaststelling van de toenmalige nieuwe subsidieregels (Kaderverordening Subsidies gemeente Delft 2014, beleidsregel Prestatiesubsidies, beleidsregel Stimulering van Participatie en Innovatie, beleidsregel Leefbare stad en beleidsregel Referendum). Voor de huidige periode 2019-2022 is gekozen om te werken met de Algemene subsidieverordening gemeente Delft (hierna ASV), deze is in de plaats gekomen van de Kaderverordening Subsidies gemeente Delft 2014. De ASV is door de raad vastgesteld. De ASV is grotendeels opgesteld conform het Model Algemene Subsidieverordening 2013 van de VNG. Het college stelt de nadere regelgeving op (subsidieregeling).

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

 

In dit artikel zijn een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

 

Onder het begrip ‘Europees steunkader’ vallen in ieder geval zowel de in dit artikel benoemde algemene groepsvrijstellingsverordeningen als de in dit artikel benoemde de-minimisverordeningen.

 

Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

 

Artikel 2. Reikwijdte

 

Voor enkele activiteiten, zoals op het gebied van onderwijs, zijn specifieke subsidieverordeningen vastgesteld. Op subsidies voor die activiteiten is de ASV niet van toepassing. De ASV is ook niet van toepassing op subsidies die op grond van artikel 4:23, derde lid, onder a en b van de Awb worden verleend. Dit betreft subsidies die:

  • -

    worden verleend in afwachting van de totstandkoming van een wettelijk voorschrift gedurende ten hoogste een jaar of totdat een binnen dat jaar bij de Staten-Generaal ingediend wetsvoorstel is verworpen of tot wet is verheven en in werking in getreden (a); en

  • -

    rechtstreeks op grond van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Europese Commissie vastgesteld programma worden verstrekt (b).

Op subsidies die op grond van artikel 4:23, derde lid sub c en d van de Awb worden verstrekt zijn alleen de artikelen 6 tot en met 19 uit deze verordening van toepassing. Het betreft hier subsidies die zijn verstrekt op grond van de begroting, waarin de naam van de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld is vermeld en subsidies in incidentele gevallen.

 

Artikel 3. Bevoegdheid college

 

De raad stelt de ASV vast. Het college krijgt de bevoegdheid subsidieplafonds vast te stellen, te beslissen op de subsidieaanvragen die vallen onder de reikwijdte van de ASV en om nadere regels (subsidieregelingen) vast te stellen.

 

In de subsidieregelingen kan het college vastleggen welke activiteiten subsidiabel zijn, wat de doelgroep is, welke specifieke verplichtingen gelden, op welke wijze de subsidie berekend wordt en hoe de subsidie wordt uitbetaald.

 

Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid subsidieregelingen vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld.

 

Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb, bestaan hierop maar vier uitzonderingen:

  • a.

    de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • b.

    de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidie-ontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • c.

    de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

  • d.

    de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van subsidieregeling zoals het afwijken van termijnen en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

 

Artikel 4. Europees steunkader

 

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

 

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

 

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (lid 5).

 

Artikel 5. Subsidieplafond

 

Het college stelt de subsidieplafonds (lid 1) en de verdeelregels (lid 2) vast. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond moet het college de wijze van verdelen vermelden (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Dat kan door verwijzing naar de –door het college vastgestelde– subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Als dat geen bestaande subsidieregeling is zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht –in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb– (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (derde lid).

 

Artikel 6. Aanvraag

 

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat de aanvraag met gebruikmaking van een aanvraagformulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid); bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.

 

Artikel 7. Aanvraagtermijn

 

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (vierde lid).

 

Artikel 8. Beslistermijn

 

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per boekjaar, en andere. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

 

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

 

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings-en terugvorderingsgronden

 

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb en van artikel 6 van de Wet Bibob, met andere verplichte weigeringsgronden aangevuld.

 

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering. Vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a.

 

Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b dient het volgende opgemerkt te worden. Bepaalde Europese steunkaders verbieden –als er een bevel tot terugvordering uitstaat –alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een –op zichzelf verdedigbare– verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

 

In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders –zonder de steun –niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

 

In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht

 

Onderdelen a en c spreken voor zich. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

 

Onder f is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

 

Onderdeel g ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen. Een subsidie kan ook geweigerd en ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet. Het gaat om de situatie waarin ernstig gevaar bestaat dat de subsidie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen.

 

Artikel 10. Meldplicht subsidieontvanger

 

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het eerste lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.

 

Artikel 11. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

 

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

 

Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 Awb (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie). In beginsel dient de verordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of –in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie– de verleningsbeschikking.

 

Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren. Het tweede lid biedt de grondslag om alle doelgebonden verplichtingen op te leggen waarvan het college vindt dat deze nodig zijn.

 

Het derde lid maakt het mogelijk in de subsidieregelingen verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

 

Artikel 12. Egalisatiereserve

 

Het artikel van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waarin niet besteedde subsidie gelden worden gestort om in het jaar daarop de activiteiten alsnog te kunnen uitvoeren. De egalisatiereserve kan ook worden gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen.

 

Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve.

 

Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het derde lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.

 

Artikel 13. Vermogenstoets

 

De vermogenstoets is een (gesystematiseerde) aanscherping van het algemenebeginsel, dat als de gemeente bepaalde voorzieningen/activiteiten subsidieert de gemeente daarbij ook de eigen bijdragen kan/zal betrekken. Immers als men zelf de activiteit kan financieren, waarom is het dan nodig om daar publieke middelen voor vrij te maken.

 

Artikel 14. Controleprotocol

Wanneer de subsidieverlening €150.000 of meer bedraagt, overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een originele accountantsverklaring.

 

Artikel 15. Wijze van verstrekken en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

 

Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 10). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.

 

Artikel 16. Termijn indienen aanvraag tot vaststelling subsidies van meer dan € 5000,-

 

Dit artikel geeft de termijn aan waarbinnen de aanvraag tot vaststelling ingediend dient te worden.

 

Artikel 17. Aanvraag tot vaststelling van subsidies van meer dan € 5.000,- tot en met € 75.000,-

 

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en € 75.000 aan het college dienen te verantwoorden; de aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

 

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.

 

Het financieel verslag als bedoeld in lid 1 sub b geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd over de aanwending en de besteding van de verleende subsidie. Een financieel verslag kan de vorm hebben van een jaarrekening of een projectverantwoording. Het financieel verslag bevat minimaal een overzicht van de gerealiseerde baten en de bijbehorende gerealiseerde lasten, tenzij bij de verlening anders is bepaald. De subsidies worden verantwoord conform de indeling van de bij de verlening gehanteerde begroting.

 

Het tweede lid geeft aan dat bij subsidieregeling van het bepaalde in dit artikel kan worden afgeweken.

 

 

Artikel 18. Aanvraag tot vaststelling subsidies van meer dan € 75.000,- tot €150.000,-

 

Bij subsidies vanaf € 75.000 tot €150.000,- wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde lasten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten.

 

Het financieel verslag als bedoeld in lid 1 sub b geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd over de aanwending en de besteding van de verleende subsidie. Een financieel verslag kan de vorm hebben van een jaarrekening of een projectverantwoording. Het financieel verslag bevat minimaal een overzicht van de gerealiseerde baten en de bijbehorende gerealiseerde lasten, tenzij bij de verlening anders is bepaald. De subsidies worden verantwoord conform de indeling van de bij de verlening gehanteerde begroting.

 

Het tweede lid geeft aan dat bij subsidieregeling van het bepaalde in dit artikel kan worden afgeweken.

 

Artikel 19. Aanvraag tot vaststelling subsidies van meer dan €150.000,-

 

Bij subsidies van meer dan € 150.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde lasten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten.

 

Het financieel verslag als bedoeld in lid 1 sub b geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd over de aanwending en de besteding van de verleende subsidie. Een financieel verslag kan de vorm hebben van een jaarrekening of een projectverantwoording. Het financieel verslag bevat minimaal een overzicht van de gerealiseerde baten en de bijbehorende gerealiseerde lasten, tenzij bij de verlening anders is bepaald. De subsidies worden verantwoord conform de indeling van de bij de verlening gehanteerde begroting.

 

Voorts wordt hier verzocht om een controleverklaring opgesteld door een accountant als bedoeld in en overeenkomstig artikel 2:393 van het Burgerlijk Wetboek. Het tweede lid geeft aan dat bij subsidieregeling van het bepaalde in dit artikel kan worden afgeweken.

 

Artikel 20. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 5.000,-

 

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst.

 

Het vijfde lid geeft aan dat bij subsidieregeling van het bepaalde in lid 1 en 2 van dit artikel kan worden afgeweken.

 

Artikel 21. Hardheidsclausule

 

In de hardheidsclausule is aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kan het college dan een andere termijn vaststellen.

 

Op grond van het tweede lid kan het college bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidieregeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.

 

 

 

Naar boven