Wijziging Beleidsregel terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ Goeree-Overflakkee

 

Burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee;

 

overwegende dat het wenselijk is de Beleidsregel terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ Goeree-Overflakkee aan te passen;

 

gelet op artikel 1:3, vierde lid, artikel 3:42, titel 4.3 en titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 54, 55 en 58 tot en met 62, onder c, en 62f van de Participatiewet, de artikelen 25 tot en met 28, 30 en 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 25 tot en met 28, 30 en 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 12, tweede lid, onderdeel c, artikel 39 eerste lid, onderdeel a onder 3, artikel 39, tweede lid, artikel 41, vierde en vijfde lid, en artikel 43, derde lid, Bbz 2004, voor zover zich daar geen andere wettelijke bepalingen of regelingen tegen verzetten;

 

besluiten vast te stellen de volgende wijziging van de Beleidsregel terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ Goeree-Overflakkee.

Artikel I

 

De Beleidsregel terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ Goeree-Overflakkee wordt gewijzigd als volgt:

 

  • A.

    Artikel 1 komt te luiden:

  • Artikel 1 Begripsbepalingen

    • 1.

      Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz 2004 en de Awb.

    • 2.

      In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

      • Awb: Algemene wet bestuursrecht;

      • Bbz 2004: Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004;

      • bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen, waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door burgemeester en wethouders af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

      • BW: Burgerlijk Wetboek;

      • fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

      • inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid, Participatiewet, artikel 38, tweede lid, van Bbz 2004, artikel 13, eerste lid, IOAW, artikel 13, eerste lid, IOAZ en artikel 30c, eerste en derde, Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

      • IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

      • IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

      • NVVK: brancheorganisatie op het gebied van schuldhulpverlening en sociaal bankieren;

      • Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

      • uitkering: de door burgemeester en wethouders verleende bijstand in het kader van de Participatiewet, de IOAW en IOAZ;

      • Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

      • WOZ: Wet waardering onroerende zaken;

      • zelfstandige: zelfstandige zoals bedoeld in artikel 1, onder b, Bbz 2004.

  •  

  • B.

    Artikel 2 komt te luiden:

  • Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, verrekening, brutering, verhaal en vestiging zekerheidsrecht

    • 1.

      Burgemeester en wethouders maken gebruik van in de Participatiewet, Bbz 2004, de IOAW en IOAZ toekomende bevoegdheid tot:

      • a.

        het opschorten, herzien of intrekken van het besluit tot toekenning ingevolge artikel 54, eerste, derde en vierde lid, Participatiewet en artikel 17, eerste, derde en vierde lid, IOAW en artikel 17, eerste, derde en vierde lid, IOAZ;

      • b.

        het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58, tweede lid en artikel 59, Participatiewet en artikel 25, tweede en derde lid, en artikel 26, IOAW/IOAZ;

      • c.

        het verrekenen van de in de voorgaande maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand of uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58, vierde lid, Participatiewet en artikel 25, vierde lid, IOAW/IOAZ;

      • d.

        het verrekenen van terugvorderingen, zoals neergelegd in artikel 60, derde lid, Participatiewet en artikel 28, derde lid, IOAW/IOAZ, dan wel de geldlening zoals neergelegd in artikel 48, vierde lid, Participatiewet;

      • e.

        het bruteren van de vordering voorzover de belasting en de premies volksverzekeringen niet meer verrekend kunnen worden met de door burgemeester en wethouders af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, zoals neergelegd in artikel 58, vijfde lid, Participatiewet en artikel 25, vijfde lid, IOAW/IOAZ;

      • f.

        het verhogen van de vordering met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten ingeval van gebreke van tijdige betaling, zoals neergelegd in artikel 58, vijfde lid, Participatiewet en artikel 25, vijfde lid, IOAW/IOAZ;

      • g.

        het verhalen van kosten van bijstand in geval van schenkingen of nalatenschap of bijzondere bijstandsverlening aan meerderjarige jongeren zoals opgenomen in paragraaf 6.5 Participatiewet;

      • h.

        het vestigen van een zekerheidsrecht door middel van hypotheek of pandrecht, zoals neergelegd in artikel 48, derde lid, Participatiewet;

      • i.

        het afzien van (verdere) terugvordering bij verwijtbare vorderingen, zoals neergelegd in artikel 58, zevende lid, Participatiewet en artikel 25, zesde lid, IOAW/IOAZ;

      • j.

        het afzien van (verdere) terugvordering om dringende redenen, zoals neergelegd in artikel 58, achtste lid, Participatiewet en artikel 25, zevende lid, IOAW/IOAZ;

      • k.

        het terugvorderen van bijstand ter grootte van het verschil tussen inkomen en bijstandsnorm zoals neergelegd in artikel 12, tweede lid, onderdeel c, Bbz 2004;

      • l.

        het opeisen van de lening wanneer de verplichtingen tot betaling van rente en aflossing niet worden nagekomen zoals neergelegd in artikel 39, eerste lid, onderdeel 1 onder 3, Bbz 2004;

      • m.

        het terugvorderen van de lening en de eventuele achterstallig rente als zich een situatie voordoet zoals neergelegd in artikel 41,vierde lid, Bbz 2004;

      • n.

        het vanaf de vervaldatum terugvorderen van achterstallige rente- en aflossing als sprake is van de omstandigheden zoals neergelegd in artikel 41, vijfde lid, Bbz 2004;

      • o.

        het verrekenen van een bestuurlijke boete opgelegd in het kader van de Wet inburgering 2021.

    •  

    • 2.

      De in het eerste lid genoemde algemene verplichtingen gelden behoudens de in deze beleidsregel beschreven uitzonderingen.

  •  

  • C.

    Aan artikel 4 worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden:

    • 3.

      Als bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van een lening resteert en deze niet met toepassing artikel 43, eerste lid, Bbz 2004 onder hypothecair verband is verleend, maken burgemeester en wethouders bij niet verwijtbaarheid van de beëindiging het resterende deel van de lening renteloos vanaf de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep.

    • 4.

      Burgemeester en wethouders zien af van terugvordering van bijstand als gevolg van te veel betaalde bijstand door het na beëindiging van de uitkering ontstaan van het recht op de (alleenstaande) ouderenkorting.

  •  

  •  

  •  

  • D.

    In artikel 5 worden de leden 1 tot en met 4 vernummerd tot 2 tot en met 5, en wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

    • 1.

      Burgemeester en wethouders zien af van verdere terugvordering van leenbijstand voor inrichtingskosten, indien de belanghebbende heeft voldaan aan de opgelegde aflossingsverplichting.

 

  • E.

    Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:

    • 1.

      Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

      • a.

        zijn ontstaan door het verhalen van kosten van bijstand op grond van artikel 2, eerste lid, sub g;

      • b.

        door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

      • c.

        zijn verstrekt in de vorm van een geldlening naar aanleiding van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, Participatiewet.

 

  • F.

    Artikel 7, eerste lid, komt te luiden:

    • 1.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 60c, Participatiewet, artikel 42, Bbz 2004 en artikel 29a, IOAW/IOAZ verlenen burgemeester en wethouders medewerking aan een schuldregeling indien:

      • a.

        redelijkerwijs is te voorzien dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

      • b.

        redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;

      • c.

        de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

 

  • G.

    Aan artikel 8 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

    • 3.

      Ter informatie wordt vóór 1 maart van elk kalenderjaar een overzicht verstrekt van de stand van zaken betreffende de vordering(en) op 1 januari van dat jaar. Indien de debiteur hierom verzoekt wordt ook een tussentijds overzicht verstrekt.

 

  • H.

    Aan artikel 9 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

    • 4.

      Na inwerkingtreding van de verordening ‘Wet inburgering 2021’ of vergelijkbare titel wordt een opgelegde bestuurlijke boete in het kader van de Wet inburgering 2021 verrekend met de uitkering in het kader van de Participatiewet.

 

  • I.

    Artikel 10, vijfde lid, komt te luiden:

    • 5.

      Belanghebbende is verplicht burgemeester en wethouders op de hoogte te stellen van substantiële wijzigingen in zijn financiële situatie die rechtvaardigen dat de aflossingscapaciteit hoger wordt vastgesteld.

 

  • J.

    Artikel 11 komt te luiden:

    Artikel 11 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbende met een bijstandsuitkering, IOAW , IOAZ en Bbz 2004

  • Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet of IOAW/IOAZ, bedraagt de aflossingscapaciteit vijf procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag.

  •  

  • K.

    Artikel 12, eerste en tweede lid, komen te luiden:

    • 1.

      De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de bijstand wordt gedurende twaalf maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks afloste tijdens de bijstandsperiode.

    • 2.

      Na afloop van de termijn van twaalf maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit naar draagkracht individueel vastgesteld, rekening houdend met het gestelde in artikel 11 en artikel 13.

      •  

  • L.

    Aan artikel 13 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

    • 5.

      Bij debiteuren waaraan geen betalingsverplichting is of kon worden opgelegd, wordt de hercontroletermijn naar het opnieuw onderzoeken van de draagkracht of het opleggen van een betalingsverplichting vastgesteld op twaalf maanden.

  •  

  • M.

    Artikel 16 komt te luiden:

  • Artikel 16 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

    • 1.

      Indien belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt of door beslaglegging van derden niet meer na kan komen wordt het invorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, Rv, behoudens artikel 479e, tweede lid, Rv of conservatoir beslag in de zin van het Tweede Boek Rv, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114, Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117, Awb.

    • 2.

      Van executie als bedoeld in het eerste lid wordt afgezien als de restsom van alle vorderingen lager is dan € 50,-.

  •  

  • N.

    Artikel 18 komt te luiden:

  • Artikel 18 In acht te nemen maatstaven

    • 1.

      Met betrekking tot vorderingen in het kader van verhaal zijn de hoofdstukken 2 (terugvordering) en 3 (invordering) onverkort van toepassing, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders gaan slechts over tot verhaal:

      • a.

        het verhaal bij schenking of nalatenschap betreft; of

      • b.

        het verhaal op onderhoudsplichtigen bij verstrekte bijzondere bijstand aan een meerderjarig kind betreft.

    • 3.

      Een opgelegde verhaalsbijdrage kan niet hoger zijn dan de bruto verstrekte bijstand.

    •  

       

  • O.

    Artikel 19 komt te luiden:

  • Artikel 19 Ingangsdatum verhaal

  • De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 onder c, Participatiewet wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de datum van eerste aanschrijving van degene op wie wordt verhaald, tenzij redenen van billijkheid en zorgvuldigheid een andere ingangsdatum rechtvaardigen.

  •  

  • P.

    Artikel 20 (Verhalen van een rechterlijke uitspraak) vervalt.

 

  • Q.

    Artikel 21 (Verhaal in rechte) vervalt.

 

  • R.

    Artikel 33 komt te luiden:

  • Artikel 33 Citeertitel

  • Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Goeree-Overflakkee.

 

Artikel II

De Beleidsregels debiteurenbeleid Participatiewet, Ioaw en Ioaz Goeree-Overflakkee worden ingetrokken.

 

 

Artikel III

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

 

 

 

Aldus vastgesteld op 19 juli 2022 door

burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee,

secretaris, burgemeester,

W.M. van Esch mr. A. Grootenboer-Dubbelman

Wijzigingen in de artikelsgewijze toelichting Beleidsregel terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ Goeree-Overflakkee Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

 

Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

Uit de toelichting van artikel 3 wordt onderstaande tekst verwijderd:

Overeenkomstige toepassing zes maanden-jurisprudentie op verhaal volgens rechterlijke uitspraak en verhaal in rechte.

Indien een door de rechter vastgestelde alimentatieverplichting door belanghebbende niet wordt nagekomen verhaalt het college overeenkomstig deze uitspraak. Tegen een dergelijk besluit is geen bezwaar of beroep mogelijk. Belanghebbende kan slechts in verzet komen tegen een dergelijk besluit door binnen 30 dagen na bekendmaking van het besluit een verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen.

 

Ook tegen een door het college opgelegde verhaalsbijdrage is geen bezwaar en beroep mogelijk en kan belanghebbende slechts verweer voeren indien door het college een verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend om de verhaalsbijdrage rechtens vast te stellen.

 

In deze situaties is belanghebbende afhankelijk van een door het college te ondernemen actie. In lijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur op grond van de Awb mag belanghebbende verwachten dat het college daarbij voortvarend te werk gaat. Hoewel niet alle rechtbanken hierin gelijk handelen, geldt in het algemeen dat een dergelijk verzoekschrift wordt aangepast, c.q. dat de vordering wordt verlaagd conform de zesmaanden-jurisprudentie. Ter bescherming van belanghebbende is dan ook besloten dat deze termijn ook voor verhaal geldt vanaf het moment dat belanghebbende ondubbelzinnig heeft laten blijken niet tot betaling over te gaan.

 

Artikel 4 Afzien van (verdere) terugvordering

Aan de toelichting van artikel 4 wordt onderstaande tekst toegevoegd:

 

In het derde lid wordt aangegeven dat het college gebruik maakt van de nu in artikel 43, derde lid, Bbz 2004 gegeven bevoegdheid om een resterend deel van een lening in de daar geschetste situatie bij een niet verwijtbare beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep renteloos te maken van de vanaf de datum van beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep.

 

Of er sprake is van een niet-verwijtbare beëindiging wordt individueel beoordeeld. Er is in ieder geval sprake van verwijtbare bedrijfsbeëindiging als er sprake is van:

  • -

    Bestuursaansprakelijkheid,

  • -

    Privébestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau,

    en er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.

 

In vierde lid staat een uitzondering op het uitgangspunt gebruik te maken van de bevoegdheid tot terugvordering. Dit betreft de (alleenstaande) ouderkorting. Deze wordt bij uitzondering niet teruggevorderd. Deze ouderenkorting is een heffingskorting Inkomstenbelasting die tot doel heeft om de koopkracht van ouderen (zij die recht hebben op AOW) te verbeteren dan wel het verlies in koopkracht wat te beperken. Het recht bestaat tegelijk met het ontstaansrecht op AOW en wordt uiteindelijk door de Belastingdienst over het hele kalenderjaar toegekend. Deze korting geldt hierdoor dus feitelijk ook gedurende de bijstandsverlening voorafgaand aan de AOW uitkering. Gezien het doel van de wetgever met deze ouderenkorting, de achteraf middels Belastingaangifte te verkrijgen heffingskorting en de onwenselijkheid om bij veel uitkeringsbeëindigingen in geval van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een vordering op te boeken, wordt van terugvordering van de (alleenstaande) ouderenkorting afgezien.

 

Artikel 5 Afzien van (verdere) terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting naar draagkracht

De toelichting van artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5 bepaalt de voorwaarden waaronder afgezien wordt van (verdere) terugvordering indien belanghebbende een bepaalde periode aan de aflossingsverplichting heeft voldaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de aflossing van bijzondere bijstand (leenbijstand) voor inrichtingskosten, niet-fraude vorderingen en fraudevorderingen, ingedeeld naar de mate van verwijtbaarheid, wat betreft de duur van de aflossingsperiode.

 

In lid 1 staat dat kwijtschelding van leenbijstand wordt verleend als is voldaan aan de opgelegde aflossingsverplichting. Voor de specifieke aflossingsregels voor leenbijstand wordt verwezen naar de beleidsregel bijzondere bijstand.

 

In het kader van de financiële verantwoordelijkheid van het college is de bevoegdheid om af te zien van (verdere) terugvordering indien belanghebbende aanbiedt in één keer een bedrag af te lossen, overeenkomend met ten minste vijftig procent van de restsom, niet overgenomen. De bepalingen van artikel 5 zijn bedoeld om het “leed” te verzachten dat geacht wordt aanwezig te zijn als belanghebbende gedurende meerdere jaren rond moet komen van een minimuminkomen dat door de aflossingsverplichting beperkt wordt. Het is niet alleen erg onaannemelijk dat belanghebbenden in staat zijn in één keer vijftig procent van een vordering te betalen, ook moet voorkomen worden dat hiervoor dubieuze gelden worden gebruikt of schulden worden aangegaan. Indien meerdere terugvorderingen ten laste komen van belanghebbende wordt per vordering beoordeeld of aan de voorwaarden is voldaan, niet per debiteur.

 

In het vierde lid is opgenomen dat er van terugvordering van de (aanvullende) ouderkorting van de Belastingdienst wordt afgezien. Feitelijk kan deze (aanvullende) ouderenkorting tot een middel van de bijstand kan worden gerekend. Gezien de specifieke doelgroep, nl. de pensioengerechtigden, die pas na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd met terugwerkende kracht voor het gehele kalenderjaar recht krijgen op deze korting wordt van terugvordering afgezien. Je wilt hen na beëindigen van de uitkering niet alsnog met een bijstandsschuld opzadelen.

 

Artikel 7 Afzien van (verdere) terug vordering bij schulden

De eerste alinea van de toelichting bij artikel 7 komt te luiden:

 

Wettelijk is bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering die is ontstaan door het opzettelijk of door grove schuld niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,of de daarmee samenhangende bestuurlijke boete. Zie artikel 60c.

 

Artikel 9 Artikel 9 Verrekening

Aan de toelichting bij artikel 9 wordt onderstaande tekst toegevoegd:

 

Op grond van een vastgestelde verordening in het kader van de Wet inburgering 2021 wordt een opgelegde bestuurlijke boete in het kader van de Wet inburgering 2021 verrekend met de uitkering in het kader van de Participatiewet.

Het streven is medio Q1 2023 een dergelijke verordening inclusief deze bepaling in werking te laten treden. De mogelijkheid wordt vooruitlopend alvast in deze beleidsregel opgenomen.

 

Artikel 11 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een bijstandsuitkering

De toelichting op artikel 11 komt te luiden:

 

Dit artikel bepaalt dat de hoogte van de aflossingscapaciteit wordt gelijk gesteld met 5 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

 

Artikel 12 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de bijstand en bij niet-uitkeringsgerechtigden

De toelichting op artikel 12 komt te luiden:

 

Indien er sprake is van beëindiging van de uitkering dan wordt de aflossingscapaciteit nog gedurende twaalf maanden gehandhaafd op het eerder vastgestelde aflossingsbedrag in de uitkering. Dit om de debiteur enige ademruimte te gunnen voor ontstane kosten als gevolg van de gewijzigde omstandigheden waardoor de uitkering is beeïndigd, zoals bijvoorbeeld representatiekosten bij werkaanvaarding of verhuiskosten bij samenwoning. Na afloop van die periode wordt de aflossingscapaciteit opnieuw vastgesteld op basis van de individuele draagkracht. Indien bij aanvang van de terugbetalingsverplichting een inkomen wordt ontvangen boven de bijstandsnorm wordt vanaf het moment van invordering de aflossingscapaciteit individueel naar draagkracht bepaald, rekening houdend met het bepaalde in artikel 11 en artikel 13.

 

Artikel 13 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting door burgemeester en wethouders

Aan de toelichting op artikel 13 wordt onderstaande tekst toegevoegd:

 

Wanneer van iemand geen woon-of verblijfadres bekend is of iemand heeft geen financiële draagkracht kan er geen betalingsverplichting worden opgelegd. Elke 12 maanden zal er opnieuw worden onderzocht of er wijzigingen in de situatie van de debiteur zijn, waardoor er wel een betalingsverplichting kan worden opgelegd.

 

Ook voor debiteuren met een vordering op grond van de Bbz 2004 gelden deze regels.

 

Genoemde regels voor hercontrole debiteuren BBZ staan specifiek opgenomen in de Beleidsregel (her)onderzoek en verificatie Participatiewet, IOAW, IOAZ, Wet inburgering 2021 en Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 Goeree-Overflakkee. Voor de overige debiteuren is dit niet het geval en wordt verwezen naar deze beleidsregel.

Met een toekomstige wijziging van de voornoemde Beleidsregel (her)onderzoek en verificatie Participatiewet, IOAW, IOAZ, Wet inburgering 2021 en Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 Goeree-Overflakkee zal ook voor heronderzoeken debiteuren BBZ een verwijzing naar deze verordening worden gemaakt, zodat alles met betrekking tot debiteuren centraal in één beleidsregel is opgenomen.

 

Artikel 14 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

De toelichting op artikel 14 komt te luiden:

Dit artikel regelt hoe een wijzing van de betalingsverplichting aan burgemeester en wethouders kan worden ingediend. Op zo’n verzoek wordt binnen 8 weken beslist. Het indienen van een dergelijk verzoek ontslaat iemand niet van zijn betalingsverplichting. Tot de datum van het besluit wordt de betalingsverplichting ongewijzigd gehandhaafd.

 

Artikel 16 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichtingen

Aan de toelichting op artikel 16 wordt onderstaande tekst toegevoegd:

 

Op grond van efficiencyoverwegingen wordt in principe afgezien van het voor executie inschakelen van een deurwaarder bij vorderingen met een restsom lager dan € 50,-. Dit geldt niet indien er meerdere vorderingen zijn die tezamen meer belopen dat € 50,-.

 

HOOFDSTUK 4 VERHAAL VAN BIJSTAND

De ondertekst bij de kop van hoofdstuk 4 komt te luiden:

 

Dit hoofdstuk bepaalt dat het college alleen gebruik maakt van verhaal van kosten van bijstand ingeval van schenking, erfenis of verstrekken aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan meerderjarige jongeren.

 

Artikel 18 In acht te nemen maatstaven

De toelichting op artikel 18 komt te luiden:

 

Dit artikel bepaalt op welke wijze het college gebruik maakt van de bevoegdheid die zij op grond van paragraaf 6.5 van de Participatiewet heeft.

 

In het eerste lid wordt bepaald dat de bepalingen die gelden voor terugvordering en invordering eveneens gelden voor vorderingen in het kader van verhaal van bijstand, tenzij anders is bepaald middels hoofdstuk 4 van deze beleidsregels

 

Het tweede lid bepaalt dat alleen wordt verhaald ingeval van schenking, nalatenschap of als aanvullende bijzondere bijstand wordt verstrekt aan meerderjarige jongeren.

 

Artikel 19 Ingangsdatum verhaal

Deze toelichting komt te vervallen, dit artikel is vervallen.

 

Artikel 20 Verhalen van een rechterlijke uitspraak

Deze toelichting komt te vervallen, dit artikel is vervallen.

 

Artikel 21 Verhaal in rechte

Deze toelichting komt te vervallen, dit artikel is vervallen.

Naar boven