Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer gemeente Hollands Kroon 2021

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon;

overwegende dat:

- het ten behoeve van een praktische uitvoering van het leerlingenvervoer

wenselijk is beleidsregels vast te stellen;

- enkele bepalingen van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Hollands Kroon 2021 nadere uitleg behoeven;

- er behoefte bestaat om een duidelijke belangenafweging te maken bij de

aanvragen voor de bekostiging van het leerlingenvervoer;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening leerlingenvervoer

gemeente Hollands Kroon 2021 (verder: Verordening leerlingenvervoer);

- deze beleidsregels zijn opgesteld om aanvragen voor het leerlingenvervoer op een eenduidige manier te kunnen beoordelen.

besluit:

vast te stellen de

Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer gemeente Hollands Kroon 2021

 

 

1. Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Hollands Kroon 2021 (hierna: verordening).

 

2. Doelstelling verordening

Het doel van leerlingenvervoer is voor ieder kind passend vervoer naar passend onderwijs aan te bieden. Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. Met passend onderwijs streven we ernaar de mogelijkheden van het kind te benutten en de zelfredzaamheid te stimuleren. Dat betekent dat ook met het leerlingenvervoer wordt gekeken naar wat kinderen wel zelf kunnen in plaats van wat ze niet kunnen.

Ouders zijn verantwoordelijk voor het schoolgaan van hun kind. Er wordt altijd gekeken in hoeverre ouders de leerling kunnen brengen en halen, ongeacht de vervoerwijze. Alleen in het aangepast vervoer is het uitgangspunt dat ouders niet meereizen.

Leerlingenvervoer is een financiële regeling. Het college voert deze regeling uit en is verantwoordelijk om zorg te dragen voor passend vervoer. Vervoer dat past bij de mogelijkheden en de ontwikkeling van het kind.

 

3. Ouders

Onder ouders verstaat het college: ouders, voogden en verzorgers. Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’, zoals bedoeld in de verordening. Hetzelfde geldt voor groepsleiders in een gezinsvervangend tehuis, voor groepsopvoeders in een internaat en verder voor alle meerderjarige, handelingsbevoegde personen die op hetzelfde adres verblijven als de leerling, bijvoorbeeld mensen die oppassen of groepsbegeleiders.

3.1 Verantwoordelijkheid van ouders

Het vervoer van leerlingen van huis naar school en terug en de begeleiding van de leerling in het vervoer van huis naar school en terug is een verantwoordelijkheid van de ouders. Deze verantwoordelijkheden kunnen de ouders niet op- of overdragen aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.

3.2 Verantwoordelijkheid van de gemeente

Het college bepaalt het recht op leerlingenvervoer. Ouders ontvangen hiervoor een beschikking.

Het college bespreekt met ouders op welke wijze zij uitvoering geeft aan het leerlingenvervoer, rekening houdend met de eigen kracht en mogelijkheden van het kind en zijn/haar omgeving. Daarbij staan maatwerk en kwaliteit voorop, waarbij het college zoekt naar mogelijkheden om de zelfredzaamheid van kinderen en gezinnen te bevorderen.

4. Dichtstbijzijnde toegankelijke school

1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school die het meest passend is bij de leerling. Wanneer er zwaarwegende belangen zijn bij de gewenste richting van de school vanuit godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging kan hier ook rekening mee worden gehouden.

2. Wanneer niet de dichtstbijzijnde school wordt bezocht en dit voor de gemeente extra kosten geeft, wordt voor deze extra kosten geen vergoeding verstrekt aan de ouders / verzorgers, behoudens in de volgende gevallen:

a. Wanneer de leerling vanwege een wachtlijst bij de dichtstbijzijnde school naar een verder weg gelegen school vervoerd moet worden, worden de volledige vervoerskosten vergoed tot het moment dat de leerling bij de dichtstbijzijnde toegankelijke school geplaatst kan worden. Er wordt dan een tijdelijke beschikking afgegeven naar de verder weg gelegen school; of

b. Bij verhuizing in het laatste of voorlaatste schooljaar, kan een leerling op de huidige school blijven als de afstand tussen de huidige school en dichtstbijzijnde school niet meer bedraagt dan 10 km extra.

3. Binnen het regulier onderwijs dient ook voor hoogbegaafde leerlingen een passend onderwijsaanbod gegeven te worden.

a. Aanvragen naar specifieke scholen voor hoogbegaafde leerlingen worden in beginsel afgewezen. Ouders dienen aan te tonen dat alle dichterbij gelegen scholen niet toegankelijk zijn voor de leerling. Hierbij is in ieder geval een verklaring van de scholen nodig dat zij niet toegankelijk zijn voor hoogbegaafden. De ouders moeten aantonen door een verklaring van het schoolbestuur van dichterbij gelegen scholen dat hun kind in de dichtstbijzijnde school niet tot het onderwijs is toegelaten. Hoogbegaafdheid alleen is geen reden om vervoer te verstrekken naar een verder weg gelegen school voor primair onderwijs. Vervoer van hoogbegaafde leerlingen is alleen mogelijk als de ouders aantonen dat de leerling is aangewezen op voltijds hoogbegaafden onderwijs, en aan de overige vereisten van de verordening is voldaan.

b. Onverminderd het bepaalde in artikel 3, derde lid, sub a, kan een vervoersvoorziening slechts worden toegekend voor de afstand naar de dichtstbijzijnde school.

5. Vervoer naar een taalklas

Een schakelklas (ook wel bekend als Taalklas) is een klas waarin leerlingen in het basisonderwijs extra les krijgen in taal, lezen en nieuwe woordenschat.

Voor kinderen van statushouders (asielzoeker die een vergunning heeft gekregen), die woonachtig zijn in Hollands Kroon, en ouder zijn dan 6 jaar, bestaat de mogelijkheid om gedurende maximaal 1 schooljaar een speciaal taalprogramma te volgen om de Nederlandse taal zodanig eigen te maken dat zij het onderwijs op de reguliere basisschool kunnen volgen. Doel van deze verstrekking is het ontzorgen van de ouders in de eerste fase van inburgering.

1. Vervoer naar een internationale schakelklas binnen het basisonderwijs wordt voor maximaal één jaar toegekend. De afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke schakelklas moet meer dan 6 kilometer zijn.

2. Het samenwerkingsverband dient schriftelijk aan te tonen dat er noodzaak is voor een tijdelijke deelname aan een schakelklas én dat de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool niet in de onderwijsbehoefte voor de leerling kan voorzien.

3. Vervoer naar een internationale schakelklas binnen het voortgezet onderwijs, wordt maximaal drie maanden ingezet wanneer een leerling (nog) niet in staat is zelfstandig te reizen. De afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke internationale schakelklas moet meer dan 6 kilometer zijn.

4. Leerlingen van een AZC komen niet in aanmerking voor het leerlingenvervoer omdat zij taalonderwijs krijgen op het terrein van het AZC.

 

6. Stagevervoer

1. Stage valt onder het leerlingenvervoer, wanneer dit een onderdeel is van het onderwijsprogramma en staat opgenomen in de schoolgids. Leerlingen lopen stage om zich voor te bereiden op deelname aan het maatschappelijk verkeer. Daarom wordt van de leerling, de ouders/verzorgers, maar ook van de school verwacht dat de maximaal mogelijke zelfstandigheid in het reizen naar het stageadres wordt nagestreefd. Stagevervoer wordt pas ingezet als er geen andere voorliggende oplossingen zijn.

2. Een verzoek om stagevervoer moet vergezeld gaan van een stageovereenkomst.

3. De school dient te zoeken naar een stageplaats zo dicht mogelijk bij de woning of op de route tussen woning en school. Wanneer hiervan wordt afgeweken, wordt bekostiging van vervoer naar een stageplaats alleen toegekend als de school deze keuze toereikend motiveert.

4. Stagevervoer vindt uitsluitend plaats op vaste uren in de ochtend en middag, aansluitend aan de schooltijden zoals vermeld in de schoolgids. Wanneer andere werktijden gangbaar zijn in de beroepssector kan hier gemotiveerd van worden afgeweken.

5. Stagevervoer wordt zoveel mogelijk gecombineerd met het reguliere leerlingenvervoer. Is dit niet mogelijk dan zijn er twee opties:

a. Er wordt gekeken naar de eigen mogelijkheden van ouders om hun kind te vervoeren. Indien ouders zelf voor het vervoer naar en van stage zorgen, krijgen zij hiervoor een vergoeding van €0,39 per km (beladen). Dit is voorliggend op de inzet van stagevervoer.

b. Wanneer ouders geen eigen mogelijkheden hebben om de leerling naar en van de stage te vervoeren, en het reguliere leerlingenvervoer ook geen uitkomst biedt, kan taxivervoer worden ingezet.

6. Stagevervoer wordt niet ingezet in het weekend of tijdens vakanties en feestdagen.

Bij de berekening van de afstand wordt geen rekening gehouden met werkzaamheden, omleidingen en overige onvoorziene omstandigheden.

 

7. Berekening van de afstand per fiets

Als het vervoer per fiets betreft, wordt bij de toetsing van de aanvraag de afstand gemeten via de routeplanner van de ANWB op basis van de kortste route met de fiets. Als de afstand tussen de woning en school zes kilometer of korter is, wordt er bij de beschikking op de aanvraag een uitdraai meegestuurd ter onderbouwing van de weigering.

Bij de berekening van de afstand wordt geen rekening gehouden met werkzaamheden, omleidingen en overige onvoorziene omstandigheden op de weg.

 

8. Berekening van de afstand per auto

De gemeente kan ouders toestemming verlenen om hun kind zelf met de auto naar school te brengen. Als aanspraak bestaat op bekostiging van de kosten van aangepast vervoer, krijgen ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto. De afstand wordt gemeten via de routeplanner van de ANWB op basis van de kortste route.

Bij de berekening van de afstand wordt geen rekening gehouden met werkzaamheden, omleidingen en overige onvoorziene omstandigheden op de weg.

 

9. Vaststellen van de reistijd

Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer vindt plaats op basis van het digitale reisadvies van 9292 (Reisinformatiegroep). Daarbij wordt uitgegaan van de adressen van de woning en de school. Voor het vaststellen van de reistijd per aangepast vervoer wordt de vervoerder geraadpleegd. De basis van de reistijd is conform verordening: de tijdsduur van het geplande vertrek van huis (volgens reisadvies) tot vijf minuten voor uiterlijke aanvangstijd van school.

 

10. Vaststellen kosten openbaar vervoer

Het vaststellen van de kosten van openbaar vervoer en de daaraan gerelateerde vergoeding vindt plaats op basis van het digitale reisadvies van 9292 (Reisinformatiegroep). Daarbij wordt uitgegaan van de adressen van de woning en de school.

11. Tijdstip en termijn van uitbetaling

De vergoeding voor het eigen vervoer (auto, fiets of bromfiets) en de bijdrage voor het openbaar vervoer worden in twee termijnen uitbetaald. In september de eerste termijn over de laatste maanden van het kalenderjaar. In januari de tweede termijn voor de resterende maanden in het volgende kalenderjaar tot aan de zomervakantie. Dit staat zo in de beschikking beschreven.

Indien de financiële situatie van belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, kan het college besluiten voor deze belanghebbende een ander betalingsritme aan te houden. De belanghebbende dient hiertoe bij het college een schriftelijk, met redenen omkleed, verzoek in te dienen. Belanghebbende dient voorts zijn verzoek te onderbouwen met objectieve en verifieerbare gegevens.

 

12. Duur van de voorziening

Er zijn leerlingen die wegens een beperking niet zelfstandig kunnen reizen en van wie op termijn van enkele jaren geen vooruitgang verwacht wordt. Voor deze leerlingen wordt een meerjarige beschikking afgegeven. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

a. Leerlingen tot 9 jaar ontvangen een toewijzing voor de jaren tot ze 9 jaar worden. Boven de 9 jaar moet ieder jaar een nieuwe aanvraag gedaan worden.

b. Leerlingen waarvan niet duidelijk is wat de situatie is en hoe deze er na het schooljaar uit komt te zien zullen een toewijzing per schooljaar ontvangen.

Een meerjarige beschikking stopt altijd bij de overgang naar voortgezet (speciaal) onderwijs, of een andere schoolwisseling, of een verhuizing, zodat op dat moment naar aanleiding van de aanvraag een nieuwe beoordeling kan worden gedaan.

 

13. Beoordeling noodzaak aangepast vervoer op basis van beperking

Aan ouders die aanspraak willen maken op aangepast vervoer, kunnen bij de indiening van de aanvraag worden verzocht een verklaring met bewijsstukken mee te zenden, waarin wordt onderbouwd waarom voor de leerling aangepast vervoer noodzakelijk is. Dit kunnen zijn:

a. een verklaring van een arts, specialist of andere deskundige over de aard van

de beperking van de leerling. Deze verklaring kan gevraagd worden bij de aanvraag voor elke eerste aanvraag. Daarnaast zal bij de overstap naar een ander schooltype of bij de overgang van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs een dergelijke verklaring moeten worden overgelegd; en

b. een verklaring van de Commissie Toelating Onderwijsvoorziening ingeval van primair onderwijs, de Commissie Toelaatbaarheid Passend Onderwijs ingeval van voortgezet onderwijs, de Commissie van Onderzoek van de instelling ingeval van cluster 1 of 2 of van de ambulant begeleider van de school, waaruit blijkt welke vorm van vervoer voor de leerling wenselijk is.

Het college behoudt zich het recht voor om een medisch advies op te vragen bij een door de gemeente gecontracteerd adviesbureau, indien het van mening is dat het vervoersadvies onvoldoende is onderbouwd. Dit onderzoek richt zich op de mate van zelfredzaamheid van de leerling. In sommige gevallen kan ook een advies worden gevraagd over de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten. Het is mogelijk een proefperiode in te stellen waarin de leerling zelfstandig reizen uitprobeert. De kosten van dit medische advies zijn voor rekening van de gemeente. Om in aanmerking te komen voor aangepast vervoer, dienen betrokkenen medewerking te verlenen aan dit onderzoek.

Wanneer het college informatie opvraagt bij of advies vraagt aan een deskundige zoals de school of de ambulante begeleider komt het vraagstuk van privacy en AVG aan de orde. Het college heeft dan immers het oogmerk om persoonsgegevens te verwerken en de gegevens zijn bijna altijd bijzondere persoonsgegevens, waarvoor een striktere bescherming geldt.

De uitvoeringswet AVG bepaalt dat wanneer aanspraak wordt gemaakt op een voorziening op grond van een beperking, medische omstandigheden of andere persoonlijke informatie, het college gerechtigd is om deze informatie op te vragen en te verwerken. Uiteraard moeten daarbij de gebruikelijke waarborgen in acht worden genomen, zoals “Niet meer informatie dan nodig” en degelijke beveiliging.

 

14. Hoofdverblijf

De hoofdregel is dat daar waar de leerling feitelijk verblijft (structureel element, inschrijving in de gemeente is niet doorslaggevend) door de ouders een aanvraag moet worden ingediend. De gemeente toetst deze aanvraag aan de verordening. Bij uitzonderlijke gevallen kan er een uitzondering op de hoofdregel worden gemaakt, indien het kind:

• van leerlingenvervoer gebruik maakt in gemeente A;

• een korte periode (maximaal zes weken) in een andere gemeente (B) verblijft;

• de oude school blijft bezoeken; en

• na die korte periode terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente (A).

Deze uitzondering geldt niet, indien het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders elders verblijft. In alle andere situaties dat een kind tijdelijk ergens verblijft, geldt de hoofdregel. Dit is bijvoorbeeld zo bij crisisopvang en het niet duidelijk is waar het kind daarna terecht komt. Dan moet in de gemeente waar het kind verblijft (waar crisisopvang is) een aanvraag worden ingediend. Dit betekent overigens niet dat de aanvraag toegekend wordt. Mogelijk wordt de aanvraag afgewezen, omdat het college van oordeel is dat er geen sprake is van een woning als bedoeld in artikel 1, onder z, van de Verordening of dat het niet de dichtstbijzijnde school is.

 

15. Co-ouderschap

Co-ouderschap is geen wettelijke term maar wordt in deze beleidsregels als volgt omschreven. Ouders, al dan niet gescheiden, die niet bij elkaar wonen, kunnen afspreken om hun kind(eren) gezamenlijk te(blijven) verzorgen en opvoeden. Er is sprake van co-ouderschap, indien zowel de moeder als de vader in een regelmatige afwisseling de zorg voor het kind of de kinderen heeft. Bij co-ouderschap kan er recht zijn op bekostiging van leerlingenvervoer voor de dagen dat de leerling bij de betreffende ouder verblijft. De beide ouders moeten afzonderlijk een aanvraag indienen voor de dagen dat het kind tijdens weekdagen bij hen verblijft. Het vorenstaande lijdt uitzondering in het geval beide co-ouders woonachtig zijn in dezelfde gemeente. In dat geval dienen de co-ouders gezamenlijk een aanvraag in te dienen.

 

 

 

16. Overige adressen

Het college heeft de zorgplicht voor het vervoer tussen huis en school en terug, maar is niet verplicht om het vervoer naar Buitenschoolse Opvang (BSO) te vergoeden. Het komt echter regelmatig voor dat ouders vragen hun kind van of naar de BSO of ander opvangadres te halen of te brengen. Dit past bij een tijdsgeest waarin beide ouders werken, dan wel een alleenstaande ouder werkt.

Het college gaat hier als volgt mee om:

de ouders van een leerling dat met een taxi(busje) naar school gaat, mag naast het woonadres eenmalig twee andere adressen opgeven waar het kind buiten schooltijd opgevangen wordt op vaste dagen in de week;

a. het adres moet zich bevinden in de aangegeven route zoals bedoelt in artikel 1, onder c, van de verordening;

b. Er zijn twee opstap- of afzetadressen naast de structurele opstapplaats toegestaan;

c. het tweede (of derde) adres voldoet aan het afstandscriterium uit de verordening;

d. het (tweede of derde) opstap- of afzetadres is structureel gedurende het gehele schooljaar. Structureel betekent in dit verband dat er sprake moet zijn van een vast, (twee-)wekelijks terugkerend patroon. Voor incidenten wordt geen omweg gemaakt door vervoerder;

e. het adres bevindt zich in de gemeente Hollands Kroon of op de route tussen woonadres en school;

f. de rit van de taxibus wordt zodanig ingedeeld dat de medepassagiers zo min mogelijk last hebben van de eventueel extra te rijden kilometers (maximaal 5 kilometer extra rijden);

g. er geen extra kosten mee gemoeid zijn; en

h. er is geen voorliggende voorziening die het vervoer van het tweede adres naar school of van school naar het tweede adres voor haar rekening neemt of zou moeten nemen.

Het vervoer tussen het opvangadres en de woning in voormelde zin wordt niet verzorgd.

 

17. Ongewenst gedrag

1. De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de leerling gedurende het vervoer berust bij de leerling en de ouders/verzorgers.

2. Een leerling kan gedrag vertonen dat onacceptabel is. Bijvoorbeeld omdat het daarmee een gevaar voor zichzelf en/of anderen veroorzaakt, bedreigend of onhygiënisch is. Wanneer zo’n situatie zich voordoet kan onderzocht worden of hier een medische oorzaak aan ten grondslag ligt. Afhankelijk van het medische advies kan de toegekende vervoersvoorziening zo nodig worden aangepast.

3. In situaties waarbij een leerling ontoelaatbaar gedrag vertoont in het (aangepaste) vervoer, worden ouders/verzorgers hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld en wordt hen de gelegenheid geboden hun kind te (laten) begeleiden. Hiertoe stelt de gemeente een extra zitplaats beschikbaar.

4. Over de noodzaak van begeleiding of de inzet van individueel vervoer voor de leerling kan het college zich laten adviseren door een externe deskundige.

5. Ook wanneer er een medische oorzaak is aan te wijzen voor de misdragingen en die misdragingen kunnen met het bieden van begeleiding onder controle gehouden worden, zijn het de ouders/verzorgers die de begeleiding dienen te organiseren.

6. Wanneer het gedrag niet verbetert, kan het college besluiten het vervoer voor deze leerling te beëindigen, op te schorten of in te trekken.

 

18. Terugvordering en invordering

1. Het college kan (geheel of gedeeltelijk) afzien van terugvordering of invordering, als:

a. de vordering niet meer bedraagt dan € 50,00 en er ten laste van de belanghebbende geen andere vorderingen openstaan.

b. Er sprake is van dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terug- of invordering voor de belanghebbende. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij terug- of invordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende.

2. Het college kan de invordering opschorten in het geval een bezwaarschrift is ingediend.

a. het terug te vorderen bedrag lager is dan € 50,00; of

b. hiertoe een dringende reden aanwezig is.

3. Het college kan afzien van verdere invordering, indien het in te vorderen bedrag lager is dan

€750,00.

4. Het college kan de invordering opschorten in het geval een bezwaarschrift is ingediend.

Voor nadere informatie over de terug- en invordering, zie bijlage 1.

 

19. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking hiervan en kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer gemeente Hollands Kroon 2021.

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 1. Terugvordering P. 12

 

Bijlage 1 Terugvordering

De Wet op Primair Onderwijs(WPO), Wet op het Expertisecentra (WEC) en Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) kennen geen eigen regeling inzake terugvordering. Ook bepalen deze wetten niet dat de verordening leerlingenvervoer regels moet bevatten over terugvordering. In de modelverordening is niettemin een terugvorderingsbepaling opgenomen. De CRvB (11-04-2012,nr. 11/4355 Wmo) oordeelde dat een terugvorderingsbepaling in de Wmo-verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan. Deze uitspraak kan naar analogie worden toegepast op het leerlingenvervoer.

De terugvorderingsbepaling in de Verordening leerlingenvervoer biedt derhalve voldoendegrondslag om tot terugvordering over te gaan. Voorts kan uit de constante jurisprudentie van AR, CRvB en CBB worden afgeleid dat een besluit tot terugvordering een besluit is in de zin van de Awb en dus vatbaar voor bezwaar en beroep, ook als deze beslissing niet op een uitdrukkelijke wettelijke bevoegdheid tot terugvordering berust. De bevoegdheid tot terugvordering wordt afgeleid van het algemeen rechtsbeginsel dat hetgeen onverschuldigd is betaald, kan worden teruggevorderd.

Ten slotte is nog interessant de vraag of titel 4.4. van de Awb (bestuurlijke geldschulden) van toepassing is. Het antwoord hierop lijkt bevestigend, nu de onderhavige geldschuld voortvloeit uit een besluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. Maar hoe zit dat met besluiten tot terugvordering die niet op een wettelijke bevoegdheid berusten?

Blijkens de Memorie van Toelichting kunnen bestuursrechtelijke geldschulden ook voortvloeien uit zogenaamde buitenwettelijke besluiten, zoals een buitenwettelijke terugvorderingsbesluit. Bovengenoemde vraag dient dus bevestigend te worden beantwoord.

Het vorenstaande resumerend kan worden gesteld dat artikel 2 van de modelverordening leerlingenvervoer voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan. Tevens is het besluit tot terugvordering van ten onterechte bekostiging een appellabel besluit in de zin van de Abw. Tenslotte is titel 4.4. van de Abw (bestuurlijke geldschulden) van toepassing.

Dringende redenen

In de beleidsregels is bepaald dat ingeval van kruimelbedragen en dringende redenen van terugvordering kan worden afgezien. Wat de dringende redenen betreft, het volgende. Toepassing van deze bepaling kan dan alleen in zeer incidentele gevallen plaatsvinden waarbij anders een noodsituatie of een levensbedreigende omstandigheid zou ontstaan. Deze moet gebaseerd worden op een individuele afweging van alle relevante omstandigheden waarbij beoordeeld moet worden of de op te leggen geldschuldernstige of onaanvaardbare gevolgen heeft voor het fysieke of geestelijke welzijn van de belanghebbende.

Uit jurisprudentie op het gebied van terugvordering blijkt dat niet altijd sprake hoefde te zijn van een acute noodsituatie of van levensbedreigende omstandigheden, maar dat ook liquiditeitsproblemen seceen aanleiding tot toepassing van dringende reden kan zijn.

Ten aanzien van de invordering

Een besluit tot terugvordering schept een verplichting tot betaling, maar levert op zich zelf geen executoriale titel op. Indien de ouders weigeren de ten onrechte verstrekte bekostiging terug te betalen, dient de gemeente tot invordering over te gaan. Zoals vermeld is titel 4.4 Awb van toepassing. Deze titel (zie artikel 4:114 ) biedt de mogelijkheid voor het bestuursorgaan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Een dwangbevel levert een executoriale titel op die met toepassing van het Wetboek Rechtsvordering kan worden ten uitvoer gelegd. Met andere woorden, het bestuursorgaan verschaf zich zonder tussenkomst van de burgerlijke rechter een executoriale bevoegdheid. Een zeer ingrijpende bevoegdheid derhalve.

In de Awb wordt daarom bepaald dat de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een dwangbevel bij wet moet worden verleend. Blijkens de Memorie van Toelichting dient onder wet te worden verstaat een wet in formele zin. Een wet in formele zin, ook wel formele wet genoemd, is een wet die is vastgesteld door regering en Staten - Generaal. Tegenover het begrip van wetten in formele zin staat het begrip van wetten in materiële zin. De aanduiding formeel duidt erop dat de bepaling naar wijze van totstandkoming als wet kan worden beschouwd. Het gaat dus om de procedurele en formele aspecten rond de bepaling, niet om haar inhoud. Met een wet in materiële zin worden alle bepalingen bedoeld die naar hun inhoud als een wet gezien kunnen worden, oftewel alle algemeen verbindende voorschriften. De aanduiding materieel duidt erop dat de bepaling naar inhoud als wet kan worden beschouwd.

Wetten in formele zin en wetten in materiële zin zijn geen elkaar uitsluitende categorieën. Dikwijls zijn wetten in formele zin tevens wetten in materiële zin.

De voorliggende verordening leerlingen vervoer is geen wet in formele zin, maar wel een wet in materiële zin. De genoemde bevoegdheid moet dus worden ontleend aan een wet in formele zin. In het kader van het leerlingenvervoer zijn dat de WPO, WEC en WVO. In geen van deze de wetten wordt aan het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een dwangbevel geattribueerd. Dit betekent dat de gemeente zich in dat geval voor de invordering moet wenden tot de burgerlijke rechter. Dit is een tamelijke omslachtige en arbeidsintensieve procedure. Vandaar dat in deze beleidsregels wordt bepaald dat in de gevallen dat het in te vorderen bedrag beneden de

€ 750,00 ligt van verdere in vordering wordt afgezien.

 

Naar boven