Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwijndrecht

De gemeenteraad

 

Gezien het voorstel van het college van 21 december 2021;

 

Gelet op de artikelen 2.1.3, eerste tot en met vierde lid, 2.1.4a, eerste tot en met derde lid en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5 eerste lid, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikel 5.4, eerste en derde lid Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de navolgende:

 

Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwijndrecht.

 

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen bestuur: het Algemeen Bestuur van het Openbaar Lichaam Sociaal;

    • b.

      Bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4a van de wet.

    • c.

      Budgetplan: het budgetplan is een plan waarin de cliënt omschrijft hoe hij de ondersteuning gaat regelen en welk budget daar bij hoort.

    • d.

      Collectieve voorziening: een maatwerkvoorziening die individueel wordt verstrekt maar door meerdere personen tegelijk gebruikt kan worden

    • e.

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • f.

      Dagelijks bestuur: het Dagelijks Bestuur van het Openbaar Lichaam Sociaal;

    • g.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn of haar vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de cliënt in de basisregistratie personen staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres.

    • h.

      Hulpverlener: de persoon of organisatie die ondersteuning levert en die wordt betaald uit een persoonsgebonden budget.

    • i.

      Ingezetene: een persoon die woont in de gemeente Zwijndrecht;

    • j.

      Maatwerkvoorziening: de maatwerkvoorziening als omschreven in artikel 1.1.1 van de wet, te verstrekken als voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget

    • k.

      Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1.1.1 van de wet biedt.

    • l.

      Melding: melding als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

    • m.

      Ondersteuningsplan: een door de cliënt en de gecontracteerde aanbieder overeengekomen plan dat een concrete invulling bevat van de door deze aanbieder te verlenen ondersteuning aan de cliënt, gebaseerd op de geïndiceerde ondersteuning.

    • n.

      Onderzoeksverslag: de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet.

    • o.

      Persoonsgebonden budget: een maatwerkvoorziening in de vorm van een geldbedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken.

    • p.

      Persoonlijk plan: persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet.

    • q.

      Sociale Dienst Drechtsteden: de organisatie die, als onderdeel van Openbaar Lichaam Sociaal, voor inwoners in de Drechtstedengemeenten voor wat betreft de wet de maatwerkvoorzieningen uitvoert.

    • r.

      Voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling.

    • s.

      Voorziening in natura: een maatwerkvoorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

    • t.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening/bestuurlijke bevoegdheid

  • 1.

    Deze verordening betreft de maatwerkvoorzieningen met betrekking tot de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Het college kan, onverminderd het bepaalde in deze verordening, nadere regels stellen over:

    • a.

      het bepaalde in hoofdstuk 7.

    • b.

      welke eisen, in aanvulling op de in artikel 8.1 gestelde eisen, worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

 

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS

Artikel 2.1 Melding

  • 1.

    De melding wordt gedaan door of namens de cliënt bij de Sociale Dienst Drechtsteden.

  • 2.

    De melding moet elektronisch (via de website), telefonisch of mondeling plaatsvinden.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk, en, indien de cliënt een e-mailadres heeft opgegeven, per e-mail.

  • 4.

    Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid om gedurende zeven dagen een persoonlijk plan in te dienen.

 

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

Het college wijst cliënten die een melding doen en hun mantelzorgers op de mogelijkheid zich gedurende de procedure desgewenst te laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.

 

Artikel 2.3 Onderzoek en gesprek

  • 1.

    Het onderzoek bestaat in ieder geval uit een gesprek met de cliënt, en/of degene die namens de cliënt de melding heeft gedaan, en/of de vertegenwoordiger van de cliënt, waar mogelijk de mantelzorger(s), en/of desgewenst personen uit het sociale netwerk.

  • 2.

    Het college vraagt voor het gesprek aan de cliënt alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, te verschaffen.

 

Artikel 2.4 Het onderzoeksverslag

  • 1.

    Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een onderzoeksverslag.

  • 2.

    Het college voegt opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt toe aan het onderzoeksverslag én verstrekt het aangepaste onderzoeksverslag aan de cliënt of diens vertegenwoordiger.

 

Artikel 2.5 De aanvraag

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet door of namens de cliënt schriftelijk worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend onderzoeksverslag.

 

Artikel 2.6 Medewerking cliënt en huisgenoten

  • 1.

    Het college is, onverminderd artikel 2.3.8 van de wet, in ieder geval bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      de cliënt, en bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten, op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      de cliënt, en bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten, op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    De cliënt en diens huisgenoten zijn verplicht medewerking te verlenen aan de oproep als bedoeld in het eerste lid onder a en de bevraging en/of onderzoek als bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 3.

    Indien de cliënt of diens relevante huisgenoten geen gehoor kunnen geven aan de oproep op een door het college te bepalen plaats en tijdstip te verschijnen, dan kan een huisbezoek plaatsvinden, waaraan de cliënt en huisgenoten verplicht hun medewerking moeten verlenen.

 

Artikel 2.7 Advisering

Het college is bevoegd om, indien dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, zich te laten adviseren door een daartoe aangewezen instantie.

 

Artikel 2.8 Ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college kan, indien dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en/of het bepalen van de benodigde maatwerkvoorziening, een ondersteuningsplan laten opstellen.

  • 2.

    Artikel 2.6 is van overeenkomstige toepassing.

 

HOOFDSTUK 3 BEOORDELING AANSPRAAK OP MAATWERKVOORZIENING

Artikel 3.1 Uitgangspunt bij beoordeling maatwerkvoorziening

Het college neemt het onderzoeksverslag, en indien aanwezig het ondersteuningsplan, als uitgangspunt bij de beoordeling van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening.

 

Artikel 3.2 Algemene toegangscriteria

  • 1.

    Er bestaat aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en/of participatie, en

    • b.

      voor zover deze als de goedkoopst passende voorziening aan te merken is, en

    • c.

      indien deze een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

    • d.

      voor zover de cliënt de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie niet kan verminderen of wegnemen:

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • v.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

      • vi.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;

      • vii.

        door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten.

  • 2.

    Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      indien de cliënt geen ingezetene is;

    • b.

      voor zover de cliënt een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de cliënt toereikend en passend te zijn of die de kosten van de voorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt;

    • c.

      indien de maatwerkvoorziening of de noodzaak daarvan voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was;

    • d.

      indien de maatwerkvoorziening voorzienbaar was, tenzij van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de maatwerkvoorziening overbodig hadden gemaakt.

    • e.

      indien de cliënt niet of onvoldoende meewerkt aan het opstellen, evalueren of nakomen van het ondersteuningsplan.

    • f.

      indien de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de maatwerkvoorziening noodzakelijk is en als goedkoopst passend aan te merken valt.

    • g.

      indien sprake is van een verzoek voor een voorziening, die al eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij:

      • i.

        de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of

      • ii.

        de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

      • iii.

        de eerder verstrekte voorziening in onvoldoende mate ondersteuning biedt.

    • h.

      indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat:

      • i.

        de cliënt niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet of artikel 2.6 van deze verordening of

      • ii.

        een huisgenoot niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.6 van deze verordening.

 

Artikel 3.3 Bijzondere toegangscriteria in verband met wonen

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening ter compensatie van door een cliënt ondervonden beperkingen in het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning indien:

  • a.

    sprake is van een maatwerkvoorziening in een woongebouw dat specifiek is gericht op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat

    • i.

      reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten; of

    • ii.

      voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen;

  • b.

    de maatwerkvoorziening betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen, verbrede toegangsdeuren, vlonders en een opstelplaats voor de rolstoel.

  • c.

    de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning ten behoeve waarvan de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd.

  • d.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud.

  • e.

    de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • f.

    de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

 

Artikel 3.4 Omvang maatwerkvoorziening voor vervoer

Een te verstrekken maatwerkvoorziening voor vervoer ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie stelt de cliënt in staat zich lokaal te verplaatsen met een omvang van maximaal 2000 kilometer per jaar.

 

Artikel 3.5 Primaten

  • 1.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening kan het college het primaat van collectieve voorzieningen, zoals het collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur, hanteren.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij het normale gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning kan het college het primaat van verhuizen toepassen.

 

Artikel 3.6 Individuele begeleiding

Er bestaat geen aanspraak op individuele begeleiding:

  • a.

    indien verblijf een noodzakelijk onderdeel is van het totale ondersteuningspakket.

  • b.

    voor zover de compensatie kan worden bereikt met dagbesteding.

 

HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 4.1 Criteria persoonsgebonden budget

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.6 van de wet bestaat er geen aanspraak op een persoonsgebonden budget:

    • a.

      indien de cliënt het door het college vastgestelde budgetplan niet of onvolledig ingevuld heeft overgelegd;

    • b.

      indien de cliënt weigert het budgetplan desgevraagd met het college te bespreken of, na voor zulk een gesprek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

    • c.

      indien de cliënt, of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, één van diens ouders of voogden, surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

    • d.

      indien ten aanzien van de cliënt of, indien de cliënt verzekerde jonger is dan 18 jaar, één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

    • e.

      indien de cliënt zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen;

    • f.

      indien naar het oordeel van het college onvoldoende aannemelijk is dat met het persoonsgebonden budget zal worden voorzien in toereikende ondersteuning van goede kwaliteit;

    • g.

      indien de cliënt naar het oordeel van het college redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het persoonsgebonden budget te beheren, tenzij de cliënt het beheren laat uitvoeren door een derde die wel in staat kan worden geacht het persoonsgebonden budget te beheren;

    • h.

      indien de beperkingen kunnen worden gecompenseerd met een collectieve voorziening;

    • i.

      indien op voorhand vaststaat dat binnen korte tijd vervanging van de maatwerkvoorziening nodig is;

    • j.

      indien sprake is van vervanging van een maatwerkvoorziening in natura waarvan de afschrijftermijn nog niet is verstreken;

    • k.

      indien bekend is dat de cliënt op een zodanige termijn gaat verhuizen dat de afschrijftermijn van de maatwerkvoorziening ten tijde daarvan nog niet zal zijn verstreken;

    • l.

      indien sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • m.

      voor zover het persoonsgebonden budget is bestemd voor besteding buiten Nederland.

  • 2.

    Een cliënt komt alleen in aanmerking voor een persoonsgebonden budget indien het persoonsgebonden budget wordt besteed bij een hulpverlener die voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      de hulpverlener biedt ondersteuning die veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verleend;

    • b.

      de hulpverlener werkt actief en integraal samen met andere hulpverleners/aanbieders in het belang van de cliënt, en zorgt ervoor dat de ondersteuning aansluit bij hulp die wordt geboden vanuit het sociale netwerk van de cliënt;

    • c.

      de hulpverlener werkt aantoonbaar (met een ondersteunings- of zorgplan) aan de doelen van de beschikking;

    • d.

      de hulpverlener heeft een heldere en eenduidige administratie van de gemaakte ondersteuningsuren. Deze administratie bevat ten minste de volgende onderdelen:

      • -

        Ondersteuningsplan/zorgplan per cliënt waarin gemaakte afspraken en communicatie zijn opgenomen;

      • -

        Urenregistraties

      • -

        Urendeclaraties

      • -

        Evaluaties

    • e.

      de hulpverlener kan aangeven wanneer andere ondersteuning is gewenst of wanneer op- of afgeschaald dient te worden;

    • f.

      de hulpverlener moet, als dat wordt gevraagd, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) hebben die niet ouder is dan 12 maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van de ondersteuningsverlening;

    • g.

      de hulpverlener handelt niet in strijd met relevante wetgeving of beleidsregels, misleidt niet, pleegt geen fraude en biedt geen ondeskundige ondersteuning, en heeft dit in het verleden ook niet gedaan.

 

Artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en woningaanpassingen is gelijk aan de prijs van de goedkoopst passende voorziening, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de gecontracteerde aanbieder zou zijn verschuldigd, met dien verstande dat het persoonsgebonden budget nooit hoger is dan de werkelijke kosten.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoerskosten bedraagt:

    • a.

      voor het gebruik van een bruikleen auto: maximaal € 793,47 per jaar.

    • b.

      voor het gebruik van een (eigen) auto: maximaal € 982,99 per jaar.

    • c.

      voor het gebruik van een taxi: maximaal € 1.312,04 per jaar.

    • d.

      voor het gebruik van een rolstoeltaxi: maximaal € 1.947,23 per jaar.

    • e.

      voor de medisch noodzakelijke begeleiding in het collectief vervoer: maximaal € 223,88 per jaar.

  • 3.

    Bij dienstverlening is sprake van een gedifferentieerde tariefstelling voor inkoop via een persoonsgebonden budget bij een professionele hulpverlener en inkoop bij een niet-professionele hulpverlener of persoon uit het sociaal netwerk.

  • 4.

    Van een professionele hulpverlener is sprake indien de hulpverlener voldoet aan de in artikel 4.1, tweede lid opgenomen eisen én voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      de hulpverlener staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      de hulpverlener beschikt aantoonbaar over een afgeronde opleiding die passend is bij de te verrichten activiteiten en voldoen aan de kwaliteitseisen die voor betreffende ondersteuning worden gesteld;

    • c.

      de hulpverlener voldoet bij het verrichten van de activiteiten aantoonbaar aan de relevante professionele en branchegerichte standaarden;

    • d.

      de hulpverlener zorgt voor vervanging bij diens afwezigheid, zodat de ondersteuning gegeven blijft worden.

    • e.

      de hulpverlener behoort niet tot het sociale netwerk van de cliënt;

    • f.

      de hulpverlener heeft een meldplicht bij calamiteiten en geweld, en doet dit bij de Dienst Gezondheid & Jeugd;

    • g.

      de hulpverlener heeft een heldere en eenduidige administratie van de gemaakte ondersteuningsuren. Deze administratie bevat ten minste de volgende onderdelen:

      • cliëntadministratie

      • ondersteuningsplan/zorgplan per cliënt waarin gemaakte afspraken, risico-inventarisatie (veiligheid) en communicatie is opgenomen

      • urenregistraties

      • urendeclaraties

      • evaluaties

      • zorgovereenkomsten met derdenbeding

      • diploma's van de medewerkers per functie (indien van toepassing)

      • VOG van de medewerkers (indien van toepassing)

      • meldcode huiselijk geweld

    • h.

      de hulpverlener conformeert zich aan de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • i.

      de hulpverlener werkt met een systematische kwaliteitsbewaking en kan dit aantonen met een in zijn branche geldend kwaliteitsborgingscertificaat, in ieder geval betrekking hebbende op ondersteuning, maatschappelijke en/of aanpalende dienstverlening.

  • 5.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor dienstverlening is, indien sprake is van dienstverlening door een professionele hulpverlener, die de ondersteuning verleent vanuit een van de in artikel 5.22, eerste lid, onderdeel a tot en met c Regeling langdurige zorg genoemde situaties en die de ondersteuning verleent conform de geldende kwaliteitsstandaarden:

    • a.

      bij kortdurend verblijf gelijk aan de onderliggende prijs waarvoor het college de verblijfscomponent van kortdurend verblijf heeft gecontracteerd, met dien verstande dat het persoonsgebonden budget nooit hoger is dan de werkelijke kosten.

    • b.

      bij huishoudelijke ondersteuning gelijk aan het per 1 januari van het kalenderjaar geldende loon uit de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg behorende bij de hoogste trede van functiegroep ‘Hulp bij het huishouden’, vermeerderd met 20% in verband met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren en bij huishoudelijke ondersteuning+ gelijk aan het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning, vermeerderd met 22,5%.

    • c.

      bij overige diensten gelijk aan de onderliggende prijs waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd, met dien verstande dat het persoonsgebonden budget nooit hoger is dan de werkelijke kosten.

  • 6.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor dienstverlening bedraagt, indien sprake is van dienstverlening door een niet-professionele hulpverlener of een persoon uit het sociaal netwerk, waaronder begrepen de personen waarop artikel 5.22, derde lid van de Regeling langdurige zorg van toepassing is,:

    • a.

      bij kortdurend verblijf per etmaal gelijk aan anderhalf maal het in artikel 5.22, eerste lid, Regeling langdurige zorg genoemde bedrag;

    • b.

      bij individuele begeleiding per uur gelijk aan het in artikel 5.22, eerste lid, Regeling langdurige zorg genoemde bedrag;

    • c.

      bij dagbesteding per dagdeel gelijk aan het in artikel 5.22, eerste lid, Regeling langdurige zorg genoemde bedrag;

    • d.

      bij huishoudelijke ondersteuning en huishoudelijke ondersteuning+ per uur gelijk aan het per 1 januari van het kalenderjaar geldende minimumloon als bedoeld in artikel 8 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag per uur, vermeerderd met 20%.

 

Artikel 4.3 Besteding persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget moet volledig worden besteed aan de ondersteuning en het doel waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt.

  • 2.

    De cliënt hoeft, indien het persoonsgebonden budget is verstrekt voor ondersteuning die bestaat uit dienstverlening, van het persoonsgebonden budget 5% per jaar niet te verantwoorden, met een minimum van € 20,- per jaar en een maximum van € 250,- per jaar. Wanneer de budgetperiode minder is dan een jaar, wordt het verantwoordingsvrije bedrag berekend naar rato.

 

HOOFDSTUK 5 BIJDRAGE

Artikel 5.1 Maatwerkvoorziening

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, met uitzondering van:

    • a.

      woningaanpassingen voor minderjarige kinderen.

    • b.

      de vergoeding voor het gebruik van een bruikleenauto, een (eigen) auto, een taxi of rolstoeltaxi.

    • c.

      elektrische deuropeners in gemeenschappelijke ruimten.

    • d.

      de verhuiskostenvergoeding.

  • 2.

    De cliënt betaalt een bijdrage voor het gebruik van het collectief vervoer, die per rit bestaat uit een opstaptarief à € 0,60 en een kilometertarief van € 0,13.

  • 3.

    De startdatum van de bijdrage is de datum waarop de ondersteuning aanvangt.

 

Artikel 5.2 Kostprijs

  • 1.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de prijs waarvoor het college de maatwerkvoorziening in natura betrekt van een gecontracteerde aanbieder, inclusief de reparatie- en onderhoudskosten.

  • 2.

    De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

 

HOOFDSTUK 6 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 6.1 Beëindiging

  • 1.

    Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten, indien:

    • a.

      niet wordt voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of de verordening, waaronder de in hoofdstuk 3 en 4 genoemde toegangscriteria;

    • b.

      de cliënt wordt opgenomen in een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen of in een ziekenhuis;

    • c.

      de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen van het gebruik, verantwoording en administratie van de maatwerkvoorziening;

    • d.

      de cliënt is overleden;

    • e.

      de cliënt niet meer beschikt over de met een persoonsgebonden budget aangeschafte maatwerkvoorziening of de in eigendom verleende maatwerkvoorziening in natura, terwijl de periode waarover de maatwerkvoorziening is toegekend nog niet is verstreken.

  • 2.

    Het college heeft het recht om de bestaande aanspraak op een maatwerkvoorziening tussentijds opnieuw te beoordelen, met een eventueel ongunstiger besluit tot gevolg, onder toepassing van een overgangstermijn.

 

Artikel 6.2 Herziening en intrekking

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:

  • a.

    niet is voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening.

  • b.

    beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • c.

    de cliënt de maatwerkvoorziening binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend voor het resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening is getroffen.

 

Artikel 6.3 Terugvordering

  • 1.

    Indien het besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening is herzien of ingetrokken, kan college, onverminderd artikel 2.4.1 van de wet:

    • a.

      het ten onrechte genoten betaalde persoonsgebonden budget terugvorderen;

    • b.

      de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college, indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening is beëindigd op grond van artikel 6.1 lid 1 onder e:

    • a.

      het deel van het persoonsgebonden budget terugvorderen dat betrekking heeft op de nog niet verstreken periode waarover het persoonsgebonden budget is toegekend;

    • b.

      het deel van de geldwaarde van de maatwerkvoorziening in natura terugvorderen dat betrekking heeft op de nog niet verstreken periode waarover de maatwerkvoorziening is in natura is toegekend.

 

HOOFDSTUK 7 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 7.1 Fraudepreventie

Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Ter controle van het beroep op maatwerkvoorzieningen wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

 

Artikel 7.2 Controle

  • 1.

    Het college doet stelselmatig onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en kan daarbij onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Het college doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en de wederzijds tussen het college en de cliënt resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

 

HOOFDSTUK 8 KWALITEIT

Artikel 8.1 Kwaliteitseisen

De aanbieder van een voorziening zorgt voor een goede kwaliteit van de voorziening, wat in ieder geval betekent dat:

  • a.

    de voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is;

  • b.

    de voorziening is afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • c.

    de voorziening is afgestemd op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

  • d.

    de beroepskracht die een voorziening levert, handelt in overeenstemming met de professionele standaard;

  • e.

    de voorziening voldoet aan de door de aanbieder en het college overeengekomen kwaliteitseisen.

 

Artikel 8.2 Prijs-kwaliteitverhouding levering voorzieningen door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs, als bedoeld in het eerste lid, op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt bij het leveren van hulpmiddelen en woningaanpassingen en het vaststellen van de tarieven daarvan, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te leveren hulpmiddelen of woningaanpassingen;

    • b.

      de kwaliteitseisen van het hulpmiddel of de woningaanpassing

    • c.

      de reële marktprijs van het hulpmiddel of de woningaanpassing, en

    • d.

      de eventuele extra taken die in verband met het hulpmiddel of de woningaanpassing van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, levering en plaatsing van het hulpmiddel of de woningaanpassing;

      • ii.

        instructie over het gebruik van het hulpmiddel of de woningaanpassing;

      • iii.

        onderhoud van het hulpmiddel of de woningaanpassing;

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams).

 

HOOFDSTUK 9 KLACHTENAFHANDELING EN MEDEZEGGENSCHAP

Artikel 9.1 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1.

    Iedere aanbieder van een maatwerkvoorziening heeft een regeling voor afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders.

 

Artikel 9.2 Regeling voor medezeggenschap

  • 1.

    Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling voor medezeggenschap heeft.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregeling van aanbieders.

 

HOOFDSTUK 10 BURGER- EN CLIËNTENPARTICIPATIE

Artikel 10.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeenten, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

 

Artikel 10.2. Regionale Adviesraad Wmo 2015

  • 1.

    De Regionale Adviesraad Wmo 2015 adviseert het Dagelijks bestuur en Algemeen bestuur gevraagd en ongevraagd:

    • a.

      over alle onderwerpen die het beleid, de uitvoering, de controle, de evaluatie, de dienstverlening en kwaliteit betreffen met betrekking tot de maatwerkvoorzieningen;

    • b.

      bij het ontwikkelen en aanpassen van de informatievoorziening aan de cliënt, zoals voorlichtingsmateriaal.

  • 2.

    Het doel van de Regionale Adviesraad Wmo 2015 is om, vanuit een onafhankelijke positie, een optimale betrokkenheid te bewerkstelligen van burgers bij het voorbereiden, vaststellen, uitvoeren en evalueren van het beleid met betrekking tot maatwerkvoorzieningen.

  • 3.

    De Regionale adviesraad Wmo 2015 bestaat uit de onafhankelijke voorzitter en minimaal 10 leden en maximaal 13 leden, met minste de volgende leden:

    • a.

      leden uit de lokale adviesraden Wmo 2015, waarbij iedere lokale adviesraad Wmo 2015 van de Drechtstedengemeenten één lid afvaardigt;

    • b.

      drie leden die ervaringsdeskundigen zijn uit de sectoren Zorg Thuis, GZ en GGZ.

  • 4.

    Van het lidmaatschap en voorzitterschap van de regionale Wmo adviesraad zijn uitgesloten raadsleden van de Drechtstedengemeenten, medewerkers van het Openbaar Lichaam Sociaal, medewerkers van de daarbij aangesloten gemeenten, leden van het Dagelijks Bestuur, leden van het Algemeen Bestuur en personen die op andere wijze bij het bestuur van het Openbaar Lichaam Sociaal of de Drechtstedengemeenten zijn betrokken.

  • 5.

    Het Algemeen bestuur benoemt op basis van een zwaarwegende voordracht van de Regionale adviesraad Wmo 2015 de voorzitter en leden van de Regionale adviesraad Wmo 2015.

  • 6.

    Het Algemeen bestuur stelt, onverminderd de vorige leden, een nader reglement voor de Regionale adviesraad Wmo 2015 vast.

 

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen op verzoek van de cliënt ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 11.2 Indexering

De Gemeenteraad kan de in deze verordening opgenomen bedragen jaarlijks per 1 januari indexeren.

 

Artikel 11.3 Evaluatie

Evaluatie van het door de college gevoerde beleid vindt plaats via de reguliere bestuursrapportages, of op verzoek van de gemeenteraad.

 

Artikel 11.4. Overgangsrecht

  • 1.

    De voorgaande versie van de Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden, zoals vastgesteld op 5 oktober 2021, wordt ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van een op grond daarvan genomen besluit totdat het college, onder intrekking van dit besluit, een nieuw besluit op grond deze verordening heeft genomen.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog geen besluit is genomen ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld op grond van deze verordening.

  • 3.

    Bezwaarschriften die zijn ingediend tegen besluiten genomen op grond van de Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden worden afgehandeld op grond van de Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden

 

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2022.

 

Artikel 11.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwijndrecht.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad op 25 januari 2022

de griffier, de voorzitter,

Irene Odinot, Hein van der Loo

Naar boven