Gemeenteblad van Scherpenzeel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Scherpenzeel | Gemeenteblad 2022, 315463 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Scherpenzeel | Gemeenteblad 2022, 315463 | beleidsregel |
Beleidsregels gebruikelijke hulp Wmo en jeugdhulp 2022
Artikel 3 Gebruikelijke hulp in de jeugdhulp
Alle niet in bijlage I genoemde persoonlijke verzorging door de ouder/verzorger aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op herstel van de mentale en/of fysieke belemmering en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Het aanleren van handelingen op het gebied van persoonlijke verzorging aan jeugdigen valt ook aan te merken als gebruikelijke hulp.
Uitzonderingen op bovenstaand lid 1, 2 en 3 zijn van toepassing wanneer:
Een ouder overbelast is of dreigt te raken. In dat geval wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht, totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
gebruikelijke hulp wordt wel van deze ouder(s) verwacht indien de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp om, uitgezonderd maatschappelijke activiteiten in de vorm van scholing of beroepsmatige activiteiten (werk).
Artikel 4 Gebruikelijke hulp in de Wmo
Gebruikelijke hulp als bedoeld in artikel 1 onder d. van deze Beleidsregels, is nader gespecificeerd in Bijlage II. De richtlijnen zijn gebaseerd op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 en de CIZ-indicatiewijzer 2014 versie 7.1.
Artikel 5 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
De Verordening Jeugdhulp Scherpenzeel 2021 en de Verordening Wmo Scherpenzeel 2021 bieden in lijn met de Wmo en de Jeugdwet de mogelijkheid om op specifieke onderdelen bevoegdheden te delegeren aan het college tot het stellen van nadere regels binnen de kaders van de verordeningen. Met de Beleidsregels gebruikelijke hulp geeft het college invulling aan deze bevoegdheid. De artikelen 1 t/m 3 gaan over de gebruikelijke hulp in de jeugdhulp. Voor de Wmo verwijst artikel 4 naar de Beleidsregels indicatiestelling van de AWBZ 2014.
In het eerste lid wordt het begrip ‘De Verordening’ nader toegelicht. In het tweede lid worden een aantal begrippen uit de nadere regels gelijkgeschakeld met de begrippen uit de Jeugdwet, de hierop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en de Verordening.
Als vastgesteld wordt dat sprake is van gebruikelijke hulp, dan wordt er geen individuele voorziening verstrekt.
Ondersteuning wordt als gebruikelijke hulp beschouwd bijvoorbeeld:
Het gaat hier om voortzetting van de aanspraak onder de oude AWBZ-richtlijn. Wanneer er sprake is van een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke hulp in vergelijking tot een gezond kind substantieel wordt overschreden voor persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding, was er aanspraak op ondersteuning via de AWBZ. Uit de memorie van toelichting van de Jeugdwet blijkt, dat dit na de decentralisatie op dezelfde wijze door het college kan worden ingevuld.
Onder substantieel wordt verstaan: meer dan één uur gemiddeld per etmaal.
Het Model Passende Samenwerking(zie hiervoor Model Passende Samenwerking – FoodValley Jeugdhulp & Onderwijs (jeugdhulponderwijs.nl)) toont de afgesproken (wettelijke) verdeling van verantwoordelijkheden tussen Jeugdwet en Onderwijswetten in de FoodValley, geldend voor scholen, gemeenten en samenwerkingsverbanden (SWV) van o.a. Scherpenzeel.
Mocht er sprake zijn van een grijs gebied en daarmee onduidelijkheid veroorzaakt worden dan wordt gezocht naar de samenwerking en afstemming tussen alle partijen. Waarbij vertrouwen en zoeken naar het gezamenlijk belang de uitgangspunten zijn.
Artikel 3 Gebruikelijke hulp in de jeugdhulp
In de Jeugdwet is geen definitie van gebruikelijke hulp opgenomen. Wel is in artikel 2.3 van de Jeugdwet geregeld dat gemeenten geen jeugdhulp hoeven in te zetten als de jeugdige of zijn ouders de “problemen” zelf kunnen oplossen. De eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders staat dus voorop. Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet dus niet. In de Verordening is daarom invulling gegeven aan de wettelijke bepaling van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp/zorg die ouders geacht worden aan hun kinderen te bieden. Voor minderjarige kinderen (tot 18 jaar) geldt dat ouders hen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Om deze reden worden handelingen die vallen onder gebruikelijke hulp in principe niet vergoed. Het uitgangspunt is dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen (zorgplicht). De invulling van het begrip gebruikelijke hulp sluit aan op het (voormalige) Besluit zorgaanspraken AWBZ en de CIZ-indicatiewijzer en is van belang voor de vormen van jeugdhulp: begeleiding, persoonlijke verzorging en verblijf als bedoeld in de wet. Het uitgangspunt is dat deze vormen van jeugdhulp niet hoeven te worden ingezet voor zover sprake is van gebruikelijke hulp, waarbij beoordeeld wordt of de eigen mogelijkheden van de ouders of het netwerk toereikend zijn om de nodige hulp en ondersteuning te bieden.
Dit artikel geeft aan wanneer sprake is van gebruikelijke hulp. In een tabel, die bij deze Beleidsregels is opgenomen als bijlage I, wordt het begrip gebruikelijke hulp op basis van verschillende leeftijdscategorieën nader gespecificeerd.
Een individuele voorziening kan alleen worden verstrekt voor zover geen sprake is van gebruikelijke hulp. Indien een deel van de hulpvraag betrekking heeft op gebruikelijke hulp en deels op niet gebruikelijke hulp, kan alleen voor het deel van de niet gebruikelijke hulp een voorziening worden verstrekt.
Bijvoorbeeld: er wordt een aanvraag ingediend voor individuele zwemles voor een jeugdige van 6 jaar waarbij begeleiding geboden wordt. De reguliere zwemlessen in een groep worden gezien als gebruikelijk. Hiervoor is het verstrekken van een individuele voorziening dan ook niet mogelijk. Indien individuele zwemles noodzakelijk blijkt, omdat het kind vanwege een beperking niet mee komt in een groepszwemles, kan voor de (meer-)kosten van begeleiding een voorziening worden verstrekt.
Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college jeugdhulp in kan zetten.
In dit artikel wordt bepaald in welke gevallen geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Er moet aandacht zijn voor de draaglast en draagkracht van de ouder of verzorger/opvoeder. Het college moet bekijken of hij/zij naast zijn of haar werk en de te verlenen zorg fysiek en psychisch nog in staat is de gebruikelijke hulp te verlenen. Als dat niet het geval is en er sprake is van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een voorziening moeten verstrekken. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Om vast te stellen of er sprake is van overbelasting, kan het (met inachtneming van de AVG-bepalingen) opnemen van contact met de huisarts over de ouder helpen om een oordeel te vormen. Tevens kan een medisch advies worden opgevraagd.
In onderstaande tabel zijn mogelijke symptomen van overbelasting weergegeven.
Mogelijke symptomen van overbelasting
Artikel 4 Gebruikelijke hulp in de Wmo
Gebruikelijke hulp als bedoeld in artikel 1 onder d. van deze Beleidsregels, is nader gespecificeerd in Bijlage II. De richtlijnen zijn gebaseerd op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 en de CIZ-indicatiewijzer 2014 versie 7.1.
Artikel 5 Onvoorziene omstandigheden
Dit artikel spreekt voor zich.
BIJLAGE I - RICHTLIJNEN GEBRUIKELIJKE HULP in de jeugdhulp
1. Afweging gebruikelijke en boven-gebruikelijke hulp
1.1 Beoordelingsfactoren gebruikelijke hulp
Om vast te stellen welke hulp boven-gebruikelijk is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. In deze Beleidsregels is een richtlijn opgenomen voor gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen zonder beperkingen (zie onderdeel 4). Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt het college de volgende factoren (hierbij is aangesloten bij de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 en de CIZ-indicatiewijzer 2014 V.7):
Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind.
Voorbeeld: Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, toezicht of hulp bij nodig heeft. Dit is dus gebruikelijke hulp.
Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen, die een gebruikelijke hulp-handeling vervangen, of om handelingen, die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.
Voorbeelden: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie. Dit zijn voorbeelden van gebruikelijke hulp.
Frequentie en patroon van de zorghandelingen:
Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals 3 keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt.
Voorbeeld 1: bij een kind dat bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind en wordt dit als gebruikelijke hulp aangemerkt.
Voorbeeld 2: zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor ouders aan een kind, is het meerdere malen per nacht bieden van zorg aan een kind. Dit is dus geen gebruikelijke hulp.
Tijdsomvang van de zorghandelingen
De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.
Voorbeeld: alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en aankleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.
Het is van belang dat deze criteria telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie). Of veel meer tijd kosten (tijdsomvang). Waardoor deze hulp niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.
Voorbeeld: het geven van orale medicatie (aard) bij een kind van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke hulp. Als deze medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon. Dan moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit als gebruikelijke hulp te zien.
Ook voor zorghandelingen die een kind zelf kan uitvoeren (zelfzorg), kan geen zorg voor worden geïndiceerd.
Voorbeeld: een kind van 14 met diabetes dat zelf zijn bloedsuiker kan prikken en insuline kan spuiten. Eventueel kan wel af en toe verpleging gewenst zijn om de kwaliteit van zelfzorg te borgen (dit kan worden verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet).
2.1. Wat valt onder persoonlijke verzorging?
Vanaf 1 januari 2018 geldt de volgende afbakening:
Indien de verzorging bij jeugdigen verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, valt die zorg onder de Zorgverzekeringswet. Dit wordt geïndiceerd door de (kinder)verpleegkundige van de zorgverzekeraar. Denk bijvoorbeeld aan een jeugdige met een stoma. Een kinderverpleegkundige kan deze jeugdige leren om de stoma zelf te verzorgen. De hulp van de kinderverpleegkundige valt vanaf 2018 dus onder de Zvw, omdat dit samenhangt met geneeskundige zorg.
Met deze verandering is dus een deel van de organisatie van de verzorging (het gedeelte dat verband houdt met een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop) van gemeente naar zorgverzekeraar gegaan. Dit houdt niet in dat gemeenten geen enkele vorm van verzorging meer organiseren en bekostigen. Gemeenten zijn nog steeds verantwoordelijk voor verzorging indien die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Zo blijft verzorging voor kinderen die nodig is vanwege een ontwikkelingsachterstand of een (verstandelijke of zintuiglijke) beperking onder de Jeugdwet vallen. Deze verzorging blijft dus een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Het is nog steeds mogelijk dat een kind tegelijkertijd hulp krijgt vanuit de Jeugdwet (begeleiding en/of verzorging) en vanuit zijn zorgverzekering (verpleging en/of verzorging). Het is belangrijk dat, wanneer deze situatie zich voordoet, er contact wordt gelegd met alle betrokken partijen (gezin, gemeente, kinderverpleegkundige en zorgverzekeraar). Zodat gezamenlijk bekeken kan worden welke zorg precies nodig is en hoe die zo kan worden georganiseerd dat er voor kind en gezin de best passende zorg wordt geboden.
Voor de begeleiding is er met de nieuwe afbakening van 1 januari 2018 niets veranderd. Er zijn twee soorten begeleiding.
Ten eerste is er begeleiding die samenhangt met geneeskundige zorg. Het gaat dan bijvoorbeeld om het kunnen omgaan door het kind en door het gezin met de ziekte van het kind, met de complexe verpleegkundige handelingen (beademing etc.) en de effecten hiervan op de ontwikkeling en opvoeding van het kind. De begeleiding die samenhangt met geneeskundige zorg wordt gezien als verpleging en valt daarom ook onder de verpleging in de Zvw.
Ten tweede kan het gaan om begeleiding die is gericht op het zelfstandig functioneren van kinderen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om begeleiding bij opvoed- en opgroeiproblematiek, woonbegeleiding, hulp bij gedragsproblemen, hulp bij communiceren met anderen, etc. Deze begeleiding valt voor alle kinderen onder de Jeugdwet
3.1. Wat valt onder begeleiding?
Jeugdhulp omvat het bevorderen van de deelname aan de maatschappij en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking. Zodat ze in staat worden gesteld voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. Om dit te bereiken, kan het college begeleiding inzetten.
Bij begeleiding gaat het om het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij jeugdigen wordt (een beperking in de) zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ kind van dezelfde leeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijn in onderdeel 4.
Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:
3.2. Begeleiding en gebruikelijke hulp
Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van begeleiding als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit onderdeel 1.2.
Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor begeleiding gelden.
Begeleiding gedurende werk of studie ouders/verzorgers
Wanneer ouders of verzorgers werken of studeren gericht op het verkrijgen van werk, blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken of studeren niet als voorziening worden toegekend. Alleen voor boven-gebruikelijke begeleiding kan het college een voorziening verstrekken. Uiteraard vindt hierbij altijd een individuele beoordeling plaats en kan in individuele gevallen begeleiding geboden worden.
Als het schoolse leren van een kind door zijn/haar opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en/of stoornissen wordt bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder de verantwoordelijkheid van het (passend) onderwijs. In het geval van (passend) onderwijs gaat het daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Tenzij het kind door zijn/haar problematiek niet aan de voorwaarden kan voldoen om tot leren te komen of te kunnen functioneren op school.
Alleen in uitzonderlijke situaties, waarbij meer wordt gevraagd dan van school en ouders kan worden verwacht, en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn, kan een individuele voorziening aan de orde zijn. Vaak zal het hierbij gaan om begeleiding in de vorm van toezicht en aansturing, bijv. tijdens vrije uren (pauze). Ook wordt afgewogen of de hulp binnen een andere, beter passende onderwijsvorm beschikbaar is.
Boven-gebruikelijke begeleiding bij kinderen tot 3 jaar komt in de praktijk niet vaak voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan boven-gebruikelijk toezicht aan de orde zijn. Boven-gebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bijvoorbeeld bij complicaties bij een ziekte.
4. Richtlijn gebruikelijke hulp (gebaseerd op Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 en de CIZ-indicatiewijzer 2014 V.7 )
Een voorbeeld van gebruikelijke hulp is beschermd wonen voor jeugdigen tot 18 jaar. Het college hoeft hier geen voorziening voor te verlenen, omdat ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het bieden van een beschermende woonomgeving aan hun minderjarige kinderen. Onder beschermende woonomgeving wordt verstaan een omgeving waarin de fysieke, psychische en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarin een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Ook als sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.
Kunnen de ouders dat niet, en kan de ouders niet geleerd worden om deze veiligheid te creëren, dan moet een verblijfplaats buiten het gezin gezocht worden. In dat geval kan een andere vorm van jeugdhulp uitkomst bieden. Bijvoorbeeld pleegzorg of een andere vorm van verblijf buiten het gezin.
Jeugdigen vanaf 17 jaar die vanwege hun aandoening, stoornissen, beperkingen of andere omstandigheden nog niet in staat zijn zelfstandig te wonen, maar dat wel kunnen leren, kunnen onder omstandigheden wel in aanmerking komen voor verblijf in een beschermende woonomgeving op grond van de Jeugdwet. Met als doel om zich verder te ontwikkelen naar zelfstandig wonen. Vanaf 18 jaar kan op grond van de Wmo wel aanspraak bestaan op een voorziening voor beschermd wonen. Opgemerkt wordt dat de ouder een onderhoudsplicht heeft ten opzichte van zijn minderjarige of jongmeerderjarige kinderen (artikel 1:392 BW).
Gebruikelijke hulp omvat niet:
Permanent toezicht in de zin van onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de jeugdige vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige, gevaarlijke, (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor het kind kan worden voorkómen. Bij kinderen die een behoefte hebben aan permanent toezicht kan elk moment iets ernstig misgaan. Daarbij heeft het college oog voor een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorgverzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.
Het kan zijn dat de gebruikelijk hulp (substantieel) wordt overschreden. In voorkomende gevallen wordt gesproken van boven-gebruikelijk hulp gelet op de aard of omvang daarvan. Voor boven-gebruikelijke hulp kan door het college een toewijzing worden afgegeven (Centrale Raad van Beroep: CRVB:2015:3576). Bij de beoordeling of sprake kan zijn van boven-gebruikelijke hulp wordt altijd een vergelijking gemaakt met kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel. Het is echter niet zo dat het college in beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp dan wel zorg precies gebruikelijk is te bieden. Het college moet daarvoor de omstandigheden van de individuele situatie beoordelen.
Bij het inzichtelijk maken van de hulp die wordt geboden kan gebruik gemaakt worden van een ‘zorgmomentenoverzicht’ of het Dagelijks Routine Interview te gebruiken. Hierbij houdt bijvoorbeeld de ouder gedurende een afgebakende periode de geboden zorg bij.
Inmiddels heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald dat financiële draagkracht niet betrokken mag worden bij de beoordeling van een aanvraag. Een dergelijke vergaande interpretatie vindt in de tekst noch in de geschiedenis van totstandkoming van de Jeugdwet steun (ECLI:NL:CRVB:2021:132).
BIJLAGE II – GEBRUIKELIJKE HULP IN DE WMO
Van gezinsleden en/of huisgenoten die als leefeenheid een gezamenlijke huishouding voeren mag redelijkerwijs verwacht worden dat zij een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor het functioneren van het huishouden.
Onder de normale, dagelijkse zorg in het huishouden vallen in elk geval de volgende taken:
De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten op het gebied van gebruikelijke hulp in het kader van het huishouden:
De gemeente gaat er in het algemeen van uit dat gebruikelijke zorg geleverd kan worden naast een volledige baan en/of het volgen van een opleiding of andere activiteiten in het kader van maatschappelijke participatie, zoals vrijetijdsbesteding. Onder een (volledige) baan valt ook het werken op onregelmatige werktijden of in een ploegendienst.
Voor het bepalen van de omvang van gebruikelijk hulp gerelateerd aan leeftijd worden de volgende normen gehanteerd:
Gebruikelijke hulp door ouders voor hun kinderen
Ouders (verzorgers) hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding en is onder meer afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind. Het is de zorg die een ouder of verzorger normaal gesproken aan een kind geeft, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke zorg omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en de ontwikkeling van het kind.
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de inwonende kinderen over. Wanneer dat nodig is maakt de ouder gebruik van de voor hem geldende regeling kort zorgverlof. Verder gaat de gemeente na wat eventuele mantelzorg in redelijkheid kan opvangen en of er gebruik gemaakt kan worden van voorliggende voorzieningen (crèche, buitenschools opvang e.d.). Hetzelfde geldt wanneer de ouder in een eenoudergezin uitvalt, of wanneer beide ouders beperkingen hebben.
Zijn alle mogelijkheden al maximaal gebruikt of afwezig, dan kan huishoudelijke hulp voor de verzorging van (gezonde) kinderen conform leeftijd worden ingezet. Opvang en oppas voor kinderen valt niet onder huishoudelijke hulp.
Onder het verzorgen van kinderen verstaat de gemeente: hulp bij wassen en kleden, de maaltijden bereiden en zo nog nodig het helpen bij het eten. Het gaat om de primaire zorg voor kinderen tot 5 jaar. Van kinderen van 5 jaar wordt verwacht dat zij zichzelf kunnen aankleden en wassen, maar dat controle wel nodig is.
Vanaf 12 jaar is toezicht hierop normaal gesproken niet meer nodig. De opvang van kinderen kan wel als huishoudelijke taak worden ingezet bij crisissituaties of calamiteiten om ontwrichting van het gezin of de leefeenheid te voorkomen. Het gaat om situaties waarbij ouder(s)/ verzorgende(n) plotseling uitvalt. Bijvoorbeeld bij het overlijden van een ouder, een spoedopname in het ziekenhuis of een psychiatrische instelling. De opvang van kinderen wordt pas ingezet nadat vast staat, dat eigen oplossingen ontbreken en voorliggende voorzieningen niet direct en adequaat inspelen op de situatie. De opvang van jonge kinderen van 0-12 jaar wordt gedurende maximaal 3 maanden geïndiceerd, tot maximaal 40 uur per week (zie verder: normenkader maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden).
Uitzonderingen gebruikelijke hulp domein huishouden
Bij het bepalen van de mate van gebruikelijke zorg die geleverd kan worden, betrekt de gemeente ook de gezondheid en eventuele overbelasting van de overige personen binnen de leefeenheid.
Wanneer degene die de gebruikelijke zorg zou leveren, zelf gezondheidsproblemen heeft waardoor hij (een deel van de) huishoudelijke taken niet van de persoon met beperkingen kan overnemen, geeft de gemeente (voor dat deel) wel een indicatie voor huishoudelijke hulp. Om de beperkingen van degene die de gebruikelijke zorg moet leveren te onderbouwen, kan de gemeente medische informatie opvragen bij de huisarts of specialist.
Overbelasting of dreigende overbelasting:
Wanneer degene die de gebruikelijke zorg zou leveren, aangeeft overbelast te zijn of dreigt te raken door de combinatie werk/ opleiding en de zorg voor het huishouden van de persoon met beperkingen, vraagt de gemeente medische informatie op bij de huisarts of specialist. In het bijzonder in situaties waarbij sprake is van een chronisch zieke binnen een leefeenheid of een mantelzorger tussen 18-23 jaar, is het voorstelbaar dat degene die gebruikelijke zorg moet leveren, onevenredig belast wordt.
Bij overbelasting wordt altijd een gesprek met het maatschappelijk werk aangereikt om te kijken op welke wijze sprake is van overbelasting (taken, emotionele belasting) en om handvatten te bieden hoe hiermee om te gaan.
Een indicatie voor ondersteuning bij (een deel van) de huishoudelijke taken in verband met overbelasting, wordt in eerste instantie voor maximaal 3 maanden afgegeven, omdat verwacht mag worden dat door herverdeling van de taken binnen de leefeenheid, de overbelasting zal verdwijnen.
Ook wanneer de overbelasting mede wordt veroorzaakt door de over te nemen zorg voor jonge kinderen binnen de leefeenheid, gaat de gemeente ervan uit dat er in die periode voor de kinderen naar eigen oplossingen buiten de Wmo gezocht wordt.
Een korte, bekende levensverwachting van minder dan drie maanden kan, ter ontlasting van de leefeenheid, reden zijn om de richtlijnen voor gebruikelijke zorg niet toe te passen.
Fysieke afwezigheid in verband met werk:
Uitgangspunt is dat gebruikelijke zorg geleverd wordt naast een volledige baan of opleiding. Bij werkenden houdt de gemeente in principe geen rekening met zeer drukke banen en zeer lange werkweken. Met meerwerk houdt de gemeente alleen dan rekening wanneer het meerwerk een verplichtend karakter heeft, inherent is aan de aard van de baan en er geen geschikte alternatieven voorhanden zijn. Ook de omstandigheid dat iemand zonder meerwerk onder het sociaal minimum terecht komt, kan aanleiding zijn om een uitzondering op de regel van gebruikelijke zorg te maken.
Andere redenen om af te wijken van het normenkader gebruikelijke zorg onderzoekt de gemeente per situatie.
Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij Begeleiding het begrip: ”gebruikelijke hulp” (afgeleid van de AWBZ-term “gebruikelijke zorg”) gehanteerd. Begeleiding is gericht op het handhaven van de zelfredzaamheid. Wat betekent dat de hulpvrager ondersteund wordt bij dagelijkse activiteiten en het structuren van de dag. Van de partner en inwonende volwassen medebewoners waarmee een sociale verband is mag verwacht worden dat persoonlijke aandacht, begeleiding en het aangaan en onderhouden van sociaal verkeer van de hulpvrager in het normale dagelijkse leven gebruikelijke hulp is.
Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-315463.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.