Gemeenteblad van Winterswijk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Winterswijk | Gemeenteblad 2022, 312352 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Winterswijk | Gemeenteblad 2022, 312352 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Gewijzigde verordening sociaal domein Winterswijk 2022
1 Inleiding Verordening sociaal domein Winterswijk
In de gemeente Winterswijk vinden we het belangrijk dat inwoners:
De wetgever heeft wetten gemaakt om deze doelen te bereiken. Het gaat om de:
De regels in deze verordening zijn nodig om de wettelijke taken goed te kunnen uitvoeren. Deze vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Burgemeester en wethouders kunnen zulke uitvoeringsregels maken. Deze regels staan niet in deze verordening, maar in andere regelingen, zoals beleidsregels. Op verschillende plekken in de verordening zijn wetsartikelen opgenomen. Die artikelen zijn wel iets anders geformuleerd. Dat maakt ze beter leesbaar. Zo kunt u de hoofdlijnen van het gemeentelijke sociaal domein zien en de samenhang tussen de regels ontdekken.
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit aansluit bij die doelen. De gemeente gaat bij het toepassen van de regels ook uit van een aantal kernwaarden:
Wat zijn kernwaarden? Dat zijn principes en overtuigingen die we belangrijk vinden bij het uitvoeren van de verordening. De kernwaarden in deze paragraaf zijn van toepassing op alle hoofdstukken. Daarnaast staan in elk hoofdstuk nog bijzondere kernwaarden. Dat zijn kernwaarden die speciaal voor dat hoofdstuk gelden.
Wat leest u in deze verordening? Na de Inleiding leest u eerst hoe en waar een inwoner hulp kan vragen en hoe die hulpvraag wordt opgepakt. Daarna leggen we in een aantal hoofdstukken de belangrijkste regels over de gemeentelijke taken uit (zie 1.1). Die regels gaan bijvoorbeeld over hulp van de gemeente om de stap naar werk te zetten en de hulp bij de inburgering (H. 3), hulp bij de opvoeding van kinderen (H. 4), en hulp bij schulden (H. 7). In die hoofdstukken leest u wanneer u hulp kunt krijgen, wat die hulp inhoudt en welke rechten en plichten u heeft. Daarna zijn er enkele hoofdstukken over de vorm die de hulp heeft, over wat inwoners en gemeente van elkaar kunnen verwachten en hoe de hulp georganiseerd is (H. 8-12). De verordening eindigt met een uitleg van belangrijke begrippen uit deze verordening en met enkele slotbepalingen (H. 13 en 14).
Elk hoofdstuk begint met een korte inleiding. Daarin staat waarover het hoofdstuk gaat en welke bijzondere kernwaarde(n) voor dat hoofdstuk geldt/gelden. Daarna volgen de regels. Die regels zijn gebaseerd op de wetten die bij 1.1 zijn genoemd. Bij elk artikel kunt u zien op welke wet of welke wetten het precies gebaseerd is. Dit kan per artikel en zelfs per hoofdstuk of paragraaf verschillend zijn. In deze verordening komt een aantal keer het woord ‘Gemeentewet’ voor. Dat is de wet die bepaalt dat de gemeenteraad zelf iets kan regelen. We noemen dat de algemene regelings- en aanvullingsbevoegdheid van de gemeenteraad (art. 108, eerste lid, 121 en 147, eerste lid, Gemeentewet). Bij een aantal artikelen leest u ook de afkorting ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht). Daarmee bedoelen we dat in de Awb specifieke bepalingen over dat onderwerp staan. Bijvoorbeeld bij artikel 3.4.9 en 3.4.10 (over subsidies), 8.2 (over geld) en 11.1 t/m 11.3 (over klachten).
Soms lukt het inwoners niet om zelf hun problemen op te lossen. Inwoners kunnen dan hulp vragen aan de gemeente. In dit hoofdstuk staat hoe een inwoner die hulpvraag kan stellen. Ook staat in dit hoofdstuk hoe de hulpvraag wordt behandeld en hoe de gemeente tot een besluit komt. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen in één keer kunnen worden gesteld. Maar soms geldt voor bepaalde hulpvragen een bijzondere route. In dit hoofdstuk staat ook, hoe inwoners en hulpverleners signalen over inwoners die hulp nodig hebben, kunnen doorgeven aan de gemeente. Als de gemeente hulp geeft, zorgt de gemeente ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de inwoner wordt gegeven.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, gelden voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarden:
Inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij sociaal team De Post van de gemeente Winterswijk. Voor jeugdhulp kan de inwoner ook terecht bij het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek. Als het nodig is helpen de medewerkers van deze teams inwoners bij het vinden van de juiste medewerker, voor een gesprek over de hulpvraag.
De gemeente biedt het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Het advies- en meldpunt is te bereiken via telefoonnummer 0800-2000 (gratis) of via Externe link: www.veiligthuis.nl.
2.1.2 Doel en procedure melding
Het doel van de melding is om de hulpvraag te bespreken en te onderzoeken of er hulp nodig is. De gemeente nodigt de inwoner uit voor een vervolggesprek met een medewerker van de gemeente. De gemeente geeft aan waarover dat gesprek gaat, waar en wanneer het gesprek zal zijn en welke gegevens de inwoner moet meenemen. Het gesprek kan bij de inwoner thuis zijn, als de inwoner dit wil of als het van belang is voor de hulpvraag.
De gemeente verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente aan de inwoner om die gegevens op te sturen of mee te nemen naar het gesprek.
Gaat het om een hulpvraag voor Wmo- of jeugdhulp, dan stuurt de medewerker het verslag naar de inwoner. Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden als bijlage aan het verslag toegevoegd. Bij het verslag wordt ook een aanvraagformulier gevoegd. Als de inwoner Wmo- of jeugdhulp van de gemeente wil ontvangen, dan moet de inwoner het aanvraagformulier invullen en terugsturen.
De medewerker kan er ook voor kiezen om tijdens het gesprek, samen met de inwoner, het aanvraagformulier in te vullen. Dat kan de medewerker doen, als in het gesprek voldoende duidelijk wordt wat de inwoner nodig heeft van de gemeente. De uitkomsten van het onderzoek door de medewerker worden dan opgenomen in een besluit, dat de inwoner later ontvangt.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
Als het gaat om een bijstandsuitkering voor levensonderhoud kan de inwoner die jonger is dan 27 jaar pas een aanvraag indienen als er na de melding vier weken voorbij zijn gegaan waarin op zoek is gegaan naar werk of opleidingsmogelijkheden. Behalve als de melding door gehuwden is gedaan en één van de echtgenoten 27 jaar of ouder is. Zij kunnen de melding en aanvraag op hetzelfde moment doen.
Een aanvraag wordt gedaan bij de gemeente, behalve als het gaat om een digitale aanvraag voor een bijstandsuitkering voor levensonderhoud en voor een IOAW-uitkering. Die aanvragen worden gedaan via de website van UWV Externe link: (www.werk.nl). In bijzondere situaties kan een uitkering voor levensonderhoud ook schriftelijk worden aangevraagd.
2.3.2 Voorwaarden voor hulp-op-maat
Vraagt de inwoner hulp die speciaal is afgestemd op de inwoner (hulp-op-maat), dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:
De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit effect ook niet op andere manieren bereiken, zoals met de inzet van gebruikelijke hulp van huisgenoten, met mantelzorg, met hulp vanuit het sociale netwerk, met algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen of organisaties;
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die nodig is om deze melding of aanvraag goed te kunnen behandelen. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat iemand die wel deskundig is een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de melding of de aanvraag.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
De gemeente beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 8 weken nadat de aanvraag is ontvangen. Gaat het om een aanvraag in het kader van de Wmo, dan beslist de gemeente binnen 2 weken nadat de aanvraag voor Wmo-hulp is ontvangen. Een Wmo-aanvraag kan worden ingediend nadat het onderzoek is afgerond, maar in ieder geval na 6 weken nadat de inwoner de melding heeft gedaan.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
De gemeente legt in een brief uit wat het besluit is, en stuurt deze brief naar de inwoner of zijn vertegenwoordiger. In het besluit staat of de gemeente wel of geen hulp geeft. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), in geld of op een andere manier wordt gegeven.
In spoedeisende gevallen kan de gemeente afwijken van de normale procedure om ervoor te zorgen dat de inwoner de hulp krijgt die nodig is.
Asielmigranten volgen een andere route naar de brede intake van de Wet inburgering. Zij worden vanuit een asielzoekerscentrum gekoppeld aan de gemeente Winterswijk. Waar mogelijk begint de brede intake al op het asielzoekerscentrum. Gezinsmigranten krijgen van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een bericht over de brede intake. Daarnaast krijgen de inburgeringsplichtigen een andere brede intake dan de intake zoals in het stappenplan dat bij 2.1 tot en met 2.4 beschreven staat.
De gemeente neemt bij de inburgeringsplichtigen een brede intake af. Dankzij deze brede intake krijgt de gemeente een beeld van de startpositie en de ontwikkelingsmogelijkheden van de inwoner. De gemeente geeft in overleg met de inwoner en op basis van de uitkomsten van de brede intake invulling aan het inburgeringstraject.
2.5.3.2 Persoonlijk plan Inburgering en Participatie
De gemeente stelt na afronding van de brede intake en op basis van de hieruit ontvangen informatie het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) op. Dit gebeurt zoveel mogelijk in samenspraak met de inburgeringsplichtige. In ieder geval worden in het gesprek over de PIP de volgende onderwerpen besproken:
In het PIP staat wat de inwoner moet doen om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Het PIP geeft een compleet beeld van de rechten en plichten van de inwoner gedurende het inburgeringstraject. De gemeente stemt het plan af op de persoonlijke situatie, ontwikkelbehoeften en capaciteiten van de inwoner.
Wanneer de inwoner voor wie de leerroute al is vastgesteld verhuist naar de gemeente Winterswijk stelt de gemeente het PIP opnieuw vast binnen tien weken na de inschrijving van de inwoner in de Basisregistratie Personen (BRP). De leerroute die daarbij wordt vastgesteld, is gelijk aan de leerroute zoals die door de gemeente van vertrek is vastgesteld.
3 Werken en meedoen in de samenleving
Dit hoofdstuk gaat over werk en participatie (meedoen in de samenleving). Het is belangrijk dat inwoners in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. De gemeente verwacht daarom van inwoners met een uitkering die kunnen werken, dat zij werk zoeken. De gemeente wil inwoners daarbij ondersteunen. Welke hulp de gemeente kan geven, staat in dit hoofdstuk. De hulp noemen we ook wel een voorziening. De gemeente kan ook iets terugvragen van inwoners met een uitkering. Dat wordt een tegenprestatie genoemd. In dit hoofdstuk wordt daar meer over uitgelegd. De gemeente vindt het ook belangrijk dat inwoners meedoen in de samenleving. Dat kan via werk, maar ook op andere manieren. Meedoen is niet alleen een verantwoordelijkheid van de inwoner zelf of van de gemeente, maar ook van de samenleving (omkijken naar elkaar). In dit hoofdstuk staan de belangrijkste regels voor de hulp die de gemeente kan geven om mee te doen in de samenleving. De regels in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de Participatiewet of op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, gelden voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarden:
De gemeente kan per soort voorziening een budgetplafond vaststellen. Een budgetplafond is het maximale bedrag dat de gemeente per kalenderjaar kan uitgeven aan een bepaalde voorziening. Als dit budgetplafond bereikt is, verstrekt de gemeente zo’n voorziening niet meer. Voor wettelijke loonkostensubsidie en voor beschut werk kan de gemeente geen budgetplafond vaststellen.
De gemeente bekijkt per inwoner welke hulp nodig is. De gemeente zet passende voorzieningen in. Voor mensen die ver van de arbeidsmarkt afstaan zijn er mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Van arbeidsmatige dagbesteding tot regulier werk. Daarbij hoort ook de mogelijkheid om een stapje terug te doen als het even wat minder gaat.
De voorzieningen van de gemeente zijn bedoeld voor inwoners uit de bovengenoemde doelgroep (zie artikel 3.1 lid 1). In bepaalde situaties kan de gemeente een voorziening ook voor andere inwoners inzetten, bijvoorbeeld als de Participatiewet dat aangeeft. Sommige voorzieningen worden aan werkgevers verstrekt, zoals loonkostensubsidie. Het kan ook zijn dat bepaalde voorzieningen niet voor iedereen uit de doelgroep kunnen worden ingezet. Als dat zo is, wordt dat hieronder per voorziening aangegeven.
De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. De gemeente bepaalt welke voorziening wordt ingezet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar verschillende dingen: de omstandigheden van de inwoner, zijn mogelijkheden en eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en het beschikbare budget. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn ook de voorwaarden uit artikel 2.3.2 van toepassing.
De proefplaatsing is alleen mogelijk als de werkgever de inwoner goed begeleidt tijdens de proefplaatsing. Hierover worden afspraken gemaakt voor de start van de proefplaatsing. Wordt de proefplaatsing niet omgezet in dienstverband dan moet de werkgever uitleggen wat hij heeft gedaan om de inwoner te begeleiden.
De gemeente kan een inwoner met een gemeentelijke uitkering die een kleine kans heeft op werk en voorlopig niet aan het werk kan, een participatieplaats aanbieden. De inwoner moet 27 jaar of ouder zijn. De participatieplaats wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner.
De gemeente biedt een inwoner een beschutte werkplek aan, als UWV heeft geadviseerd, dat dat nodig is. Dat is zo, als de inwoner alleen kan werken zodra het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Inwoners met een uitkering van UWV en inwoners zonder werk kunnen ook in aanmerking komen voor een beschutte werkplek. Voor deze inwoners geldt dit artikel ook.
Het kan zijn, dat een inwoner niet meteen een beschutte werkplek kan krijgen. Dat kan als de gemeente alle beschutte werkplekken voor het kalenderjaar al ingevuld heeft. De inwoner komt dan op een wachtlijst. De gemeente heeft hiervoor ‘Beleidsregels wachtlijst Nieuw Beschut Werk Fijnder’ opgesteld. De geldende beleidsregels zijn te vinden op www.overheid.nl. Wel kan de gemeente de inwoner helpen om zich voor te bereiden op de beschutte werkplek.
3.4.8 Kortdurende loonkostensubsidie
De gemeente kan een werkgever die een inwoner in dienst neemt voor een korte periode loonkostensubsidie geven. Dit doet de gemeente alleen, als de werkgever voor deze inwoner geen wettelijke loonkostensubsidie kan krijgen (zie artikel 3.4.9), en ook niet in aanmerking kan komen voor andere vergoedingen voor het in dienst nemen van de inwoner.
3.4.11 Hulp bij het leren van de Nederlandse taal
Het beheersen van de Nederlandse taal is nodig voor het vinden en behouden van een werkplek. De gemeente kan aan een inwoner die de Nederlandste taal onvoldoende beheerst een voorziening aanbieden om de taal beter te leren. Soms is het volgen van scholing verplicht. De gemeente heeft ‘Beleidsregels taaleis Participatiewet Fijnder’ vastgesteld. De geldende beleidsregels zijn te vinden op www.overheid.nl.
Daarnaast kan in overleg met de inwoner ondersteuning worden geboden bij laaggeletterdheid. Deze ondersteuning kan plaatsvinden bij een onderwijsinstelling of binnen de gemeente via het Taalhuis.
Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om mee te doen. Een inwoner kan daar hulp bij nodig hebben vanwege een beperking of een langdurig psychisch of psychosociaal probleem. Die inwoner kan aan de gemeente hulp vragen, als hij zelf geen oplossing kan vinden voor zijn belemmeringen. De hulp kan verschillende vormen hebben. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn er wel enkele voorwaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2. De hulp moet daarnaast langdurig nodig zijn. Hieronder staan vormen van hulp-op-maat die de gemeente kan inzetten.
De inwoner die de dag niet goed kan invullen of die de normale dagelijkse activiteiten niet zelf kan doen, kan in aanmerking komen voor ‘ integrale ondersteuning. Dat kan alleen, als andere voorzieningen niet geschikt of niet voldoende zijn. De hulpverlener helpt dan bij de dagelijkse gang van zaken en bij terugkerende activiteiten. Denk aan het maken van een dagindeling en het doen van de administratie. Ook kan de hulpverlener de inwoner helpen om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De hulpverlener neemt deze activiteiten niet volledig over, maar ondersteunt de inwoner hierbij. Ook kan de inwoner bijvoorbeeld meedoen aan sociale, recreatieve of andere groepsactiviteiten. Deze ondersteuning is bedoeld voor de inwoner die niet kan werken en geen andere voorzieningen kan benutten. Het gaat om activiteiten onder begeleiding voor één of meer dagdelen per week. Als de inwoner daarbij vervoer nodig heeft, kan de gemeente ook helpen.
Persoonlijke Verzorging richt zich op het helpen bij, inslijten en/of aanleren van Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg. Persoonlijke Verzorging is gericht op het aanleren, oefenen en bestendigen van vaardigheden en gedrag. Zodat de cliënt deze taken (weer) zelfstandig of met behulp van zijn/haar omgeving kan uitvoeren.
Jongeren moeten zo gezond en veilig mogelijk opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van ouders, jongeren, en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk geboden. Zo kan het beroep op gespecialiseerde hulp worden verminderd. Bij het geven van hulp staat de eigen kracht van ouders en jongeren voorop. Die moet worden versterkt. De hulp moet ook het probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving vergroten. Met jongeren bedoelen we in deze verordening kinderen en tieners tot 18 jaar, en in bepaalde situaties tot 23 jaar. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, gelden voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarden:
4.1 Uitgangspunten bij het bieden van hulp
In bepaalde situaties kunnen ouders en jongeren hun problemen niet op eigen kracht of met het sociale netwerk oplossen. Als de gemeente deze inwoners kan ondersteunen met hulp die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door het Ondersteuningsteam Oost-Achterhoek. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp, dan kan hulp-op-maat worden ingezet.
4.3 Individuele voorzieningen (Hulp-op-maat)
De gemeente kan in ieder geval de volgende voorzieningen aanbieden, als het nodig is:
hulp bij ernstige enkelvoudige dyslexie.
Deze hulp is niet vrij toegankelijk. De inwoner heeft daarvoor een besluit van de gemeente nodig of een verwijzing door een jeugdarts, een huisarts, een medisch specialist of een gecertificeerde instelling. Artikel 2.3.2 is van toepassing op een besluit van de gemeente.
4.5 Afstemming met andere vormen van hulp
De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jongere of zijn ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken kan de gemeente afspraken maken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Die afspraken kunnen onder andere gaan over:
De afspraken kunnen worden vastgelegd in een plan of in een andere geschikte vorm.
5 Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Inwoners met een beperking kunnen problemen hebben bij het gebruik van hun woning of bij het voeren van het huishouden. Als inwoners zulke problemen niet zelf kunnen oplossen, kan de gemeente hen helpen. Welke hulp dat kan zijn, wordt in dit hoofdstuk uitgelegd. De gemeente kan ook helpen, als inwoners met een beperking niet goed voor zichzelf kunnen zorgen, en als inwoners opvang of Wmo wonen nodig hebben. Ten slotte speelt de gemeente een rol bij het ondersteunen van mantelzorgers. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de hulp die de gemeente op grond van de Wmo aan al deze inwoners kan geven.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, geldt voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarde:
Het is belangrijk dat inwoners zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de normale dagelijkse activiteiten kunnen doen en een huishouden kunnen voeren. Dat is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de inwoner zelf. Het kan zijn dat een inwoner hulp nodig heeft, vanwege een beperking of door een langdurig psychisch of een psychosociaal probleem. Die inwoner kan aan de gemeente hulp vragen als hij zelf geen oplossing kan vinden voor zijn belemmeringen. De hulp kan verschillende vormen hebben. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn er wel enkele voorwaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2. De hulp moet daarnaast langdurig nodig zijn. Als de inwoner Wmo wonen of opvang nodig heeft, dan moet de hulp van de gemeente eraan bijdragen dat de inwoner zichzelf zo snel mogelijk weer kan redden in de samenleving.
5.2 Zelfstandig en veilig wonen
De inwoner kan tijdelijk een andere woning nodig hebben om de periode te overbruggen tot er een geschikte woning beschikbaar komt. In dat geval kan de inwoner in aanmerking komen voor een bijdrage in de extra kosten van tijdelijke huisvesting. De bijdrage is maximaal 4 maal de huurgrens voor huurtoeslag van het lopende jaar en € 1.260 voor tijdelijke onzelfstandige woonruimte (zoals een kamer).
De eigenaar-bewoner die een woningaanpassing heeft ontvangen en de woning verkoopt, moet de verkoop zo snel mogelijk melden aan de gemeente. Dat moet alleen bij verkoop van de woning binnen 7 jaar na gereed melding van de woningaanpassing. Is er bij verkoop een meerwaarde naar aanleiding van de woningaanpassing, dan moeten de kosten van de woningaanpassing worden terugbetaald. De gemeente heeft daarvoor een afschrijvingsschema vastgesteld.
De inwoner kan in aanmerking komen voor Wmo wonen, als de inwoner deze woonvorm nodig heeft als gevolg van complexe psychische of psychosociale problemen. Kan de inwoner gebruik maken van beschermd wonen op grond van de Wet langdurige zorg, dan gaat dat voor. Wmo wonen is niet bedoeld voor een (acute) crisissituatie waarin de gemeente nog geen noodzaak voor Wmo wonen kan vaststellen. Daarvoor is de voorziening maatschappelijke opvang beschikbaar (zie artikel 5.2.4).
Inwoners die ziek zijn of een beperking hebben, worden vaak geholpen door familieleden, vrienden of kennissen. Deze hulp wordt mantelzorg genoemd als de hulp langdurig en onbetaald wordt gegeven en verder gaat dan wat gebruikelijk is tussen mensen. Degene die deze hulp geeft is de mantelzorger. Het is de taak van de gemeente, om mantelzorgers te ondersteunen bij de hulp die ze geven.
6 Vervoer naar school (leerlingenvervoer)
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs dat aansluit bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouders. Soms is de afstand van huis naar school groot voor het kind, of kan het kind vanwege zijn beperking niet zelfstandig naar school reizen. Ouders kunnen dan in bepaalde gevallen een beroep doen op leerlingenvervoer. In dit hoofdstuk is geregeld hoe de gemeente ouders ondersteunt bij het vervoer van hun kind naar school.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, geldt voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarde:
De gemeente onderzoekt of ouders in aanmerking kunnen komen voor een vervoersvoorziening. Als dat zo is gaat de gemeente na welke voorziening er nodig is. De gemeente onderzoekt dan met welk vervoermiddel het kind kan reizen en welke route naar school de kortste veilige route voor het kind is. Ook gaat de gemeente na of er begeleiding nodig is bij het reizen.
Gaat het kind niet naar de dichtstbijzijnde school van dezelfde onderwijssoort, dan komen ouders alleen voor een vervoersvoorziening naar de verder weg gelegen school in aanmerking, als zij in een brief aangeven dat ze ernstige bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs of de richting van de dichterbij gelegen bijzondere school.
De gemeente verstrekt aan ouders een vergoeding voor de reiskosten van een begeleider, als hun kind begeleiding nodig heeft bij het vervoer naar school en de ouders voor dit kind een vervoersvoorziening krijgen. Het kind heeft in ieder geval begeleiding nodig, als het op de peildatum jonger is dan 9 jaar. De peildatum is 1 augustus van het betreffende schooljaar. De ouders moeten wel overtuigend hebben aangetoond, dat het kind niet zonder begeleiding met het OV of de fiets kan reizen.
6.4 Vorm en hoogte van de vervoersvoorziening
Als aan de voorwaarden is voldaan, stemt de gemeente de vervoersvoorziening af op de goedkoopste manier van reizen. Als het kind naar school kan fietsen (eventueel met begeleiding), dan krijgen de ouders een vergoeding voor het gebruik van de fiets. Kan het kind niet fietsen naar school, ook niet met begeleiding, dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het OV. Als ouders in aanmerking komen voor aangepast vervoer, dan kunnen ouders daarvan gebruikmaken voor het vervoer van hun kind. Ouders kunnen het kind ook zelf vervoeren, als de gemeente toestemming geeft.
Bestaat de vervoersvoorziening uit een vergoeding voor de reiskosten, dan is de hoogte van die vergoeding afhankelijk van de reisafstand naar de dichtstbijzijnde voor het kind toegankelijke school. De reisafstand wordt bepaald via de kortste veilige route op basis van de routeplanner van de ANWB. Als ouders recht hebben op een vervoersvoorziening op basis van het OV, dan is de vergoeding gebaseerd op de kosten van het OV.
De gemeente houdt bij het vaststellen van de vervoersvoorziening rekening met andere (gedeeltelijke) vergoedingen voor de reiskosten die ouders voor het kind ontvangen. Die andere vergoedingen trekt de gemeente af van de vergoeding die de gemeente geeft. Bij aangepast vervoer brengt de gemeente dan een bedrag (de eigen bijdrage) bij de ouders in rekening.
Voor inwoners die de dagelijkse kosten niet kunnen betalen heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen heeft de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen beschikbaar. In dit hoofdstuk staan de belangrijkste aanvullingen. Ook worden er enkele basisregels gegeven voor de hulp die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, gelden voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarden:
De gemeente heeft als taak om armoede en schulden tegen te gaan. In deze paragraaf staat waar de gemeente rekening mee houdt bij het uitvoeren van die taak.
De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een laag inkomen en zonder financiële buffer hun noodzakelijke bestaanskosten kunnen betalen. De inwoner heeft een financiële buffer, als zijn vermogen hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens uit de Participatiewet. Is het vermogen hoger dan die grens, dan kan de inwoner geen financiële ondersteuning van de gemeente krijgen. Voor bijzondere bijstand kan de gemeente andere vermogensgrenzen vaststellen.
Bijzondere bijstand is een belangrijke voorziening van de gemeente om inwoners financieel te helpen, als zij bepaalde onverwachte kosten niet kunnen betalen. In deze paragraaf staan de belangrijkste uitgangspunten van de gemeente over bijzondere bijstand.
De gemeente biedt bijzondere bijstand actief aan als een financieel vangnet. Bijzondere bijstand is bedoeld voor inwoners met een laag inkomen en zonder financiële buffer, die extra noodzakelijke uitgaven niet kunnen betalen. Dat zijn onverwachte uitgaven die niet uit het maandelijkse inkomen kunnen worden betaald door bijzondere omstandigheden.
Studenten met een beperking hebben soms extra hulp nodig om een opleiding te volgen. Met een studietoeslag krijgen deze studenten een financiële steun in de rug. Het inkomen wordt dan maandelijks aangevuld wanneer er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. De regeling over de studietoeslag staat in artikel 36b van de Participatiewet.
De gemeente onderzoekt of de beperking van de student zo groot is dat hij naast zijn studie langdurig niets kan bijverdienen. De gemeente doet dat aan de hand van gegevens die zij van de student of van andere instanties heeft gekregen. Als die gegevens niet duidelijk genoeg zijn, vraagt de gemeente aan een deskundige om een advies te geven.
Met de inkomenstoeslag kan het inkomen worden aangevuld. Het is een toeslag die jaarlijks kan worden aangevraagd. In deze paragraaf staat voor welke inwoners de inkomenstoeslag is bedoeld en welke aanvullende voorwaarden er gelden.
De inkomenstoeslag is bedoeld voor een inwoner van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de AOW-leeftijd die:
Voor gehuwden en samenwonenden geldt het volgende: als 1 van de partners geen recht heeft op inkomenstoeslag, krijgt de ander het bedrag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder. Het gaat om situaties, waarbij de partner uitgesloten is van de inkomenstoeslag op grond van artikel 11 en 13, eerste lid, van de Participatiewet.
De gemeente wil kinderen helpen die opgroeien in armoede, zodat ze zich kunnen ontwikkelen en mee kunnen doen aan sociale, culturele en sportieve activiteiten. De gemeente heeft maatregelen genomen om deze kinderen te ondersteunen. Deze maatregelen zijn vastgelegd in ’Beleidsregels meedoen gemeente Winterswijk’. De geldende beleidsregels zijn te vinden op www.overheid.nl. Daarin is geregeld wanneer een inwoner in aanmerking kan komen voor ondersteuning en hoe hoog de ondersteuning dan is.
7.6 Collectieve zorgverzekering
Voor inwoners met een inkomen tot 130% van de bijstandsnorm en zonder financiële buffer, heeft de gemeente een collectieve zorgverzekering afgesloten. De gemeente heeft beleidsregels gemaakt. Daarin staat wanneer en hoe deze inwoners kunnen meedoen aan de collectieve zorgverzekering. Inwoners kunnen zich aanmelden via www.gezondverzekerd.nl.
De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen. De gemeente helpt bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hieronder staan de belangrijkste uitgangspunten van de gemeente voor het geven van hulp.
Als de gemeente hulp geeft aan de inwoner, moet de gemeente ook bepalen in welke vorm die hulp dan wordt gegeven. De hulp van de gemeente is meestal ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Die hulp kan een dienst of een product zijn. Soms geeft de gemeente de hulp in de vorm van geld of als een persoonsgebonden budget (pgb). Dit hoofdstuk regelt in welke vorm de hulp wordt ingezet en welke regels daarbij horen. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen op grond van de Wmo.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Llv, Awb]
De betaling wordt gedaan op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven. De gemeente kan het bedrag op een andere manier, in een andere vorm of aan een andere persoon betalen. De gemeente kan dat doen, als het bijvoorbeeld gaat om een betaling aan een aanbieder of een schuldeiser van de inwoner.
8.3 Persoonsgebonden budget (pgb)
8.3.2 Pgb bij hulp door personen uit het sociale netwerk
De inwoner mag het pgb besteden aan hulp die wordt gegeven door iemand uit het sociale netwerk van de inwoner, als deze persoon voldoet aan de volgende voorwaarden. Deze persoon:
vraagt op verzoek van de gemeente, een ‘verklaring omtrent gedrag natuurlijke personen’ (VOG), specifiek screeningsprofiel 45, ’Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier' aan en overlegt dit aan de gemeente. De verklaring mag niet ouder zijn dan 3 maanden, voorafgaand aan de datum van de aanvraag.
De inwoner maakt een plan voor de besteding van het pgb. Dit is het pgb-plan. Hierin staat welke hulp de inwoner met het pgb wil betalen en door wie de hulp wordt gegeven. De inwoner geeft in het pgb-plan ook aan hoe hoog de kosten zijn (kostprijs), tenzij de kosten bij de gemeente bekend zijn. De gemeente moet het plan goedkeuren en zal daarna het pgb vaststellen. De gemeente keurt het plan goed, als de inwoner voldaan heeft aan de voorwaarden uit artikel 8.3.1 en 8.3.2.
De hoogte van het pgb is gelijk aan de hoogte van de offerte. Er geldt wel een maximumbedrag. Dat is het laagste bedrag dat de gemeente zelf zou betalen voor de hulp die nodig is (kostprijs hulp in natura). Wanneer de offerte hoger is dan dit maximumbedrag, vergoedt de gemeente de meerprijs niet. De gemeente kan meerdere offertes vragen. Dan wordt het pgb gebaseerd op de offerte met de laagste kostprijs. Met deze kostprijs moet de inwoner veilige, doelmatige en kwalitatief goede hulp kunnen inkopen. De kostprijs mag niet hoger zijn dan wat gebruikelijk is voor de dienst of dat product.
Als hulp wordt gegeven door iemand uit het sociale netwerk of door een niet-professionele hulpverlener, dan hangt de hoogte van het pgb af van de soort hulp. De hoogte van het pgb is gelijk aan het wettelijk minimumloon per uur, inclusief vakantiebijslag, bij een 36-urige werkweek, voor de volgende vormen van hulp:
De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo-hulp-op-maat, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. Gaat het om een product, dan betaalt de inwoner een bijdrage totdat de kostprijs is betaald. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Voor het collectief taxivervoer wordt per rit een opstaptarief en kilometertarief in rekening gebracht bij de inwoner. Het opstap- en het kilometertarief worden door de gemeente vastgesteld. De hoogte van het opstap- en kilometertarief is te vinden op www.zoov.nl onder het kopje ‘ZOOV Op Maat’. Daarnaast moet de inwoner een eigen bijdrage betalen van € 60,00 per jaar.
9 Afspraken tussen inwoner en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen. Hieronder staan de hoofdregels die daarvoor gelden.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, geldt voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarde:
9.1 Hoe gaan we met elkaar om?
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet, Awb, Wib]
De gemeente reageert op een professionele manier op ontoelaatbaar gedrag van de inwoner. De gemeente zorgt voor het volgende:
De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).
9.2 Het verlagen van een uitkering
9.2.3 Het besluit om de uitkering te verlagen
De gemeente stuurt de inwoner een brief als de uitkering wordt verlaagd. In die brief staat in ieder geval:
9.2.4 Ingangsdatum en periode verlaging
De verlaging gaat in op de eerste dag van de kalendermaand die op het besluit volgt. De verlaging duurt 1 of meer maanden. Als de uitkering tijdens die periode wordt beëindigd, dan kan de verlaging niet volledig worden uitgevoerd. De gemeente legt dan het overgebleven deel van de verlaging alsnog op als de inwoner binnen 12 maanden na de beëindiging opnieuw een uitkering gaat ontvangen.
De uitkering wordt verlaagd met een percentage van de uitkeringsnorm. De uitkeringsnorm is de uitkering die de inwoner in zijn situatie maximaal kan krijgen. Krijgt de inwoner bijstand, dan gaat het om de bijstandsnorm. Krijgt de inwoner een IOAW- of IOAZ-uitkering, dan is het de grondslag uit de IOAW of IOAZ. Hieronder staat met welk percentage de uitkeringsnorm verlaagd wordt.
9.2.6 Niet nakomen wettelijke (geüniformeerde) arbeidsverplichtingen
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering met een maand met 100% van de uitkeringsnorm, als de inwoner een verplichting uit artikel 18, vierde lid, aanhef en onderdeel a, b, c, d, e, f, g of h van de Participatiewet niet nakomt. Het gaat om bijzondere verplichtingen in verband met werk. De verlaging kan over 2 maanden worden uitgesmeerd. Dit doet de gemeente alleen als dit past bij bijzondere omstandigheden van de inwoner. De bijstandsuitkering wordt dan 2 maanden achter elkaar met 50% van de uitkeringsnorm verlaagd.
9.2.7 Niet nakomen andere verplichtingen in verband met werk en tegenprestatie
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 50% van de uitkeringsnorm, als de inwoner:
de in artikel 56a, tweede lid, van de Participatiewet neergelegde verplichting om gedurende een periode van zes maanden, gerekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand ontstaat, mee te werken aan het door de gemeente in naam van de inwoner verrichten van betalingen uit de toegekende bijstand van huur, gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering niet nakomt.
9.2.8 Te weinig besef van verantwoordelijkheid
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering van een inwoner die zich te weinig beseft dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen levensonderhoud. Door dat gedrag heeft de inwoner meer of langer uitkering nodig, dan als de inwoner zich verantwoordelijk had gedragen. De gemeente is daardoor benadeeld. De verlaging hangt af van het bedrag dat de gemeente meer heeft uitbetaald dan nodig was (benadelingsbedrag).
9.2.9 Ontoelaatbaar gedrag (zeer ernstige misdragingen)
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich ontoelaatbaar gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De uitkering wordt een maand verlaagd met 50% van de uitkeringsnorm.
9.2.11 Samenloop van gedragingen
Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat meerdere verplichtingen uit deze paragraaf niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd. De gemeente stelt de verlaging naar beneden bij, als de gedragingen nauw met elkaar samenhangen en de totale verlaging niet meer in verhouding staat tot de ernst van de gedragingen.
De duur van de verlaging wordt verdubbeld als de inwoner zich binnen 12 maanden na het verlagingsbesluit opnieuw zo gedraagt dat de uitkering wordt verlaagd. De duur wordt ook verdubbeld als de gemeente eerder alleen een waarschuwing heeft gegeven. Het moet dan gaan om een gedraging die kan leiden tot eenzelfde of grotere verlaging dan bij de eerdere gedraging.
De gemeente vordert gemeentelijke uitkeringen terug in de gevallen die in de wet zijn beschreven. De gemeente doet dat volgens de regels van de wet en de gemeentelijke ’Beleidsregels Terugvordering en Verhaal Fijnder’. De geldende beleidsregels zijn te vinden op www.overheid.nl. De gemeente vordert niet terug als terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner.
9.4 Beëindigen en terugvorderen voorziening
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet]
9.5 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen?
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]
De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een duidelijke en volledige manier over de rechten en plichten. Ook informeert de gemeente inwoners over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen. Bij het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht kan de gemeente een waarschuwing geven of een boete opleggen. De gemeente heeft hiervoor ‘Beleidsregels bestuurlijke boete PW, IOAW en IOAZ Fijnder’ opgesteld. De geldende beleidsregels zijn te vinden op www.overheid.nl.
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er adviesraden zijn en is de taak van deze raden beschreven. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders, kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor inwoners met een beperking.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, geldt voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarde:
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet]
De gemeente kiest ervoor om inwoners inspraak te geven in de onderwerpen die in deze verordening worden geregeld. De regels van de Inspraakverordening Gemeente Winterswijk zijn daarop van toepassing, maar worden aangevuld met de regels in dit hoofdstuk.
Inwoners kunnen inspraak hebben bij:
10.3 Cliëntenraad Participatiewet
De gemeente zet zich ervoor in dat er een cliëntenraad Participatiewet is die betrokken wordt bij de uitvoering van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ. De cliëntenraad vormt een afspiegeling van de inwoners die het werkleerbedrijf Fijnder ondersteunt. Het doel van de cliëntenraad is het geven van advies over het beleid van de gemeente bij de uitvoering van de genoemde wetten.
10.3.1 Samenstelling en werkwijze
Inwoners kunnen een vergadering van de cliëntenraad bijwonen, behalve als er een zwaarwegend belang is om dit niet te doen. Inwoners kunnen bij de cliëntenraad onderwerpen voor de agenda aanmelden. De cliëntenraad informeert de inwoners waar en wanneer de vergaderingen zijn en hoe zij onderwerpen kunnen aanmelden.
De gemeente zorgt voor goede ondersteuning van de cliëntenraad, bijvoorbeeld door
voldoende tijd om advies over nieuw beleid te kunnen geven. De gemeente zorgt ervoor dat een plan voor nieuw beleid bij de cliëntenraad ligt, uiterlijk 6 weken voordat het dagelijks bestuur van Fijnder een besluit wil nemen of een advies daarover wil geven aan de gemeenteraad of het algemeen bestuur van Fijnder;
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. Wanneer een inwoner niet tevreden is, vindt de gemeente dit een belangrijk signaal. De gemeente wil dan graag de kritiek met de inwoner bespreken en nagaan of er een oplossing gevonden kan worden. Als dit niet mogelijk is, bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken en om bij jeugdhulp een vertrouwenspersoon te spreken. Dit hoofdstuk sluit aan bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, gelden voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarden:
11.3 Klachten over andere personen of organisaties
De inwoner die een klacht heeft over het gedrag van een persoon of organisatie die is gecontracteerd om namens de gemeente hulp te verlenen, moet zijn klacht eerst indienen bij die persoon of organisatie. Die persoon of organisatie moet een klachtenregeling hebben en deze met de gemeente hebben gedeeld.
De inwoner die het niet eens is met een besluit kan daartegen bezwaar maken volgens de regels die zijn beschreven in de Awb en de Verordening bezwaarschriftencommissie Winterswijk. Als het gaat om besluiten die door of namens het dagelijks bestuur van Fijnder zijn genomen, dan zijn de regels van de Procedureregeling commissie bezwaarschriften Fijnder 2022 van toepassing, naast de regels uit de Awb.
De inwoner die het niet eens is met het voorgestelde zorgplan kan dit melden bij de gemeente. De gemeente sluit dan bij het gesprek tussen inwoner en zorgaanbieder aan. Zowel de inwoner, gemeente als zorgaanbieder kan hiervoor het initiatief nemen. Als dit niet tot een oplossing leidt, dan zoeken de zorgaanbieder en gemeente consensus over de gestelde omvang.
De gemeente vult daarna het besluit aan met de gestelde omvang. De inwoner kan daar bezwaar tegen maken.
12 Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente en aanbieders leveren, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
Naast de kernwaarden uit hoofdstuk 1, geldt voor dit hoofdstuk de volgende kernwaarde:
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
Aanbieder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.
Aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi, niet zijnde openbaar vervoer.
ADL-clusterwoning: Een zelfstandige woning voor mensen met een ernstige lichamelijke handicap of chronische aandoening waar 24 uur per dag hulp en assistentie ingeroepen worden.
Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:
Andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan bijvoorbeeld een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorliggende voorzieningen op grond van andere regelingen, zoals alimentatie en toeslagen.
AOW-leeftijd: leeftijd waarop een uitkering (pensioen) op grond van de Algemene ouderdomswet ingaat.
Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 van de IOAW en artikel 37 van de IOAZ.
Asielmigrant: Deze inwoner is als vluchteling in Nederland gekomen en heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze inwoner is verplicht om inburgering te volgen.
Basisonderwijs: onderwijs op een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Basisschool: basisschool als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Beperking: de vermindering van mogelijkheden door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap. Dat heeft tot gevolg gehad dat er een belemmering is ontstaan in het sociaal-maatschappelijk functioneren, of, als het om vervoer naar school gaat, het vervoer naar school.
Bestuurlijke boete: een boete, vanwege het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, of artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.
Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Brede intake: voor de Wet inburgering wordt er een brede intake afgenomen. De brede intake is een onderzoek naar de mogelijkheden die de inburgeringsplichtige heeft om aan de inburgeringsplicht te voldoen. De brede intake bestaat in ieder geval uit een leerbaarheidstoets, een onderzoek over het onderwijs dat is gevolgd en de werkervaring uit het land van herkomst. Daarnaast bestaat de brede intake uit een verkenning naar de persoonlijke omstandigheden. En tot slot een verkenning van de mogelijkheden om het kind van de inburgeringsplichtige deel te laten nemen aan de voorschoolse educatie.
Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
Dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een speciale school voor basisonderwijs gaat, dan is de dichtstbijzijnde school de school in het samenwerkingsverband waarop het kind eerst zat, of een andere speciale school voor basisonderwijs binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.
DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs.
Eigen kracht: Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen.
Eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of dat hij kan gebruiken. Daaronder valt ook een vervoermiddel zoals een deel-, leen- of leaseauto.
Fijnder: werkleerbedrijf Oost-Achterhoek.
Financiële buffer: het vermogen boven de vermogensgrens uit artikel 34, lid 3 van de Participatiewet, dat past bij de leefsituatie. Vermogen is de waarde van geld en bezittingen.
Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Hierdoor wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.
Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.
Gedrag: het geheel van acties en reacties van een persoon.
Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk.
Geüniformeerde arbeidsverplichtingen: de verplichtingen die een inwoner met een bijstandsuitkering heeft om werk te zoeken en te aanvaarden, of om mee te werken aan activiteiten om aan het werk te komen, zoals het volgen van een opleiding. Deze verplichtingen staan concreet opgesomd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
Gewenst effect: het resultaat dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken.
Gezinsmigranten en overige migranten: Deze inwoners zijn als migranten naar Nederland gekomen omdat zij een Nederlandse partner hebben of omdat zij ouders of kinderen in Nederland hebben wonen. Zij zijn inburgeringsplichtig en hebben een reguliere verblijfsvergunning in Nederland voor bepaalde tijd.
Hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.
Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.
Inburgeringsplichtige: de inburgeringsplicht is bedoeld voor inwoners die vreemdeling zijn in Nederland en op basis van artikel 8, onderdelen a en c, van de Vreemdelingenwet een rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Zij zijn ouder dan 16 jaar, maar hebben de pensioenleeftijd nog niet bereikt.
Inkomen: het inkomen, uit artikel 32, lid 1 van de Participatiewet. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6) dan wordt onder inkomen verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het inkomen wordt dan gemeten over het peiljaar (artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs).
Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 10.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.
Instelling: een organisatie die bedrijfsmatig zorg of hulp verleent.
Inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om:
Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer daar heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Jongere: Als het gaat om de Jeugdwet: de jeugdige, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Als het om werk en inkomen gaat: personen die jonger zijn dan 27 jaar.
Jongerenwerk: basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jongeren, zoals kinderwerk, tiener- en jongerenwerk, sportbuurtwerk en jongereninformatie. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jongeren tot doel heeft.
Kwaliteitsregels: de meest recente versie van de “Beleidsregels handhaving en naleving kwaliteit Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en Jeugdwet” en voor zover toepasbaar het “Kwaliteitskader Wmo 2015 en Jeugdwet”.
Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.
Llv: de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden, dat wil zeggen de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.
Mantelzorger(s): langdurig, vrijwillig en onbetaald zorgverlening aan een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, (schoon)ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze zorg wordt niet-beroepsmatig verleend voor minimaal 8 uur per week en langer dan 3 maanden.
Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.
Melding: het kenbaar maken van een hulpvraag aan de gemeente.
Normale dagelijkse activiteiten: noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo.
Ondersteuningsteam: Ondersteuningsteam Oost Achterhoek, dat namens de gemeenten Aalten, Oost Gelre en Winterswijk kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar en hun ouders of verzorgers begeleidt als er problemen zijn.
Ondersteuningsplan: Het ondersteuningsplan wordt samen met de inwoner opgesteld door de gemeente. Hierin staan de te bereiken resultaten, welke ondersteuning het betreft (Integrale Wmo-ondersteuning, Wmo wonen, Integrale ambulante jeugdhulp of gezins- en woonvormen) de duur van de indicatie, de zorgaanbieder en de evaluatievormen.
Onderwijssoort: het soort onderwijs dat het kind nodig heeft gelet op zijn lichamelijke of geestelijke situatie.
Openbaar vervoer (OV): openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart). Daaronder valt ook een buurtbus.
Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jongere.
Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar begint, waarvoor een vervoersvoorziening voor leerlingenvervoer wordt aangevraagd.
Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.
Persoonlijk plan Inburgering en Participatie: het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) wordt opgesteld op basis van de brede intake. Hierin staat welke leerroute de inburgeringsplichtige gaat volgen. Welke begeleiding en ondersteuning hij daarbij gaat krijgen. De intensiteit van het participatieverklaringstraject en de MAP wordt in het PIP beschreven. Wanneer de inwoner een kind heeft dat nog niet naar de basisschool gaat worden er afspraken gemaakt over deelname aan de voorschoolse educatie.
Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn.
Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.
Professionele hulpverlener: iemand die beroepsmatig hulp verleent en voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn.
Reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 10 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 10 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor openbaar vervoer of aangepast vervoer.
Samenwonen: een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.
School: basisschool, speciale school voor basisonderwijs, of school waar speciaal of voortgezet onderwijs wordt gegeven.
Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt.
Speciaal onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
Tegemoetkoming in de schoolkosten: een bijdrage van DUO op grond van hoofdstuk 4 Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten.
Uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.
Uitkeringsnorm: de maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Vaderschapsactie: een procedure die de biologische moeder van een kind instelt tegen een (vermoedelijke) vader, als een kind buiten een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren, en de biologische vader het kind niet heeft erkend. Deze procedure dient om alimentatie van de vader te kunnen ontvangen en schept geen familierechtelijke band tussen de vader en het kind.
Vavo -onderwijs: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
Vergoeding: Vergoeding van kosten. In het kader van hoofdstuk 6 (vervoer naar school): de gehele of gedeeltelijke bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 Wet op het primair onderwijs, artikel 4 Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.
Voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op het Voortgezet Onderwijs.
Voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag, of een combinatie daarvan.
Wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet inburgering, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet kinderopvang, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra.
Wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon, bedoeld in de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Woning: de woonruimte waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Gaat het om vervoer naar school, dan is de woning de plaats waar het kind structureel (over een langere periode) en feitelijk verblijft.
Zorgplan: Een plan dat de zorgaanbieder samen met de inwoner opstelt over de invulling en inzet van de hulp-op-maat, (waaronder omvang, uren, frequentie) en de wijze waarop dit bijdraagt aan de realisatie van de door de gemeente opgestelde resultaten en effecten.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. In dit hoofdstuk staat ook dat de gemeente uitvoeringsregels kan vaststellen en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór 1 juli 2022 en waarover de gemeente pas na 1 juli 2022 een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens de Gewijzigde verordening sociaal domein Winterswijk 2022. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór 1 juli 2022 geldt iets anders. De gemeente behandelt deze volgens de ingetrokken Verordening sociaal domein Winterswijk 2022. Maar als een besluit volgens de Gewijzigde verordening sociaal domein Winterswijk 2022 gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.
Een voorziening die afgegeven is voor 1 juli 2022 voor Wmo/Jeugd ondersteuning individueel of Wmo/Jeugd ondersteuning groep of Wmo/Jeugd wonen en logeren of jeugdhulp met verblijf en jeugdhulp crisis, of generalistische basis JGGZ of specialistische JGGZ loopt door tot het einde van de beschikking, maar uiterlijk tot 1 januari 2023.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-312352.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.