Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam over bijzondere bijstand en minimaregelingen (Nota bijzondere bijstand en minimaregelingen Edam-Volendam 2016)

Opmerking bij deze publicatie

Met deze publicatie wordt de tekst van het besluit beschikbaar gesteld, omdat dit niet reeds bij de bekendmaking is gebeurd.

 

1. Vooraf

 

1.1 Waarom deze nota?

Op 13 september 2011 is door het college van Edam-Volendam de Nota bijzondere bijstand in de gemeente Edam-Volendam 2011 vastgesteld. Op 6 november 2012 is door het college van Zeevang de Nota bijzondere bijstand in de gemeente Zeevang 2013 vastgesteld. Door wijzigingen in wet- en regelgeving en jurisprudentie moet het bijzondere bijstandsbeleid op onderdelen worden aangepast.

 

De gemeenteraden van Edam-Volendam en Zeevang hebben op 30 oktober 2014 het beleidsplan Sociaal Domein Edam-Volendam Zeevang 2015 vastgesteld. Hierin is opgenomen dat het minimabeleid ondersteunend dient te zijn aan de re-integratie. Op 8 december 2015 zijn reeds een aantal onderdelen van de Nota uit 2011, respectievelijk 2013, ingetrokken en zijn regelingen vastgesteld met betrekking tot de afschaffing van de landelijke compensatieregelingen voor chronisch zieken en gehandicapten Wtcg en CER. Deze zijn voor de volledigheid in de nu voorliggende nota opgenomen, zodat er één document is waarin het gemeentelijk beleid is vastgelegd.

 

Naast deze vastgestelde regelingen zijn per 1 januari 2015 de Wet maatregelen Wwb en de Participatiewet in werking getreden, waarmee de verantwoordelijkheden van de gemeente zijn uitgebreid. Met de komst van de Participatiewet is de Wet Werk en Bijstand (Wwb) op belangrijke punten gewijzigd. Zo zijn in deze wet maatregelen opgenomen ter versterking van het armoedebeleid, waarbij meer maatwerk moet worden toegepast bij het vergoeden van bijzondere kosten en categoriale vergoedingen slechts zijn toegestaan als er daadwerkelijke kosten tegenover staan. Daarnaast zijn de mogelijkheden voor de individuele bijzondere bijstand verruimd, is de kostendelersnorm van kracht, heeft de langdurigheidstoeslag plaats gemaakt voor de individuele inkomenstoeslag en is de gemeente tevens verantwoordelijk geworden voor de individuele studietoeslag. Voornoemde maatregelen zijn, voor zover van belang, in onderhavige nota geïmplementeerd.

Artikel 2. Algemeen

 

2.1 Wat is bijzondere bijstand?

In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet is vastgelegd dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

 

Om recht te hebben op bijzondere bijstand is het geen vereiste dat belanghebbende ook recht heeft op algemene bijstand. Ook personen die geen algemene bijstand ontvangen kunnen, indien zij onvoldoende financiële draagkracht hebben, voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. De aard van de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd is niet bepalend, maar de individuele omstandigheden van belanghebbende. Dit betekent dat de in deze nota opgenomen kostensoorten niet limitatief zijn.

 

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft een volgorde aangegeven om te beoordelen of er recht op bijzondere bijstand bestaat. De volgende criteria moeten worden gehanteerd en in onderstaande volgorde:

  • 1.

    Doen de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voor?

  • 2.

    Zijn deze kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk?

  • 3.

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm? Op dit punt heeft de gemeente een zekere beoordelingsvrijheid.

 

De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.

Is het antwoord op vraag 2 ontkennend, dan komen vraag 3 en 4 niet meer aan de orde en wordt de aanvraag afgewezen.

 

Er kunnen ook andere redenen zijn om een aanvraag af te wijzen, bijvoorbeeld wanneer iemand op grond van de Participatiewet is uitgesloten van het recht op bijstand, wanneer er een voorliggende voorziening is die geacht wordt passend en toereikend te zijn of wanneer de aanvraag wordt ingediend nadat de kosten zijn gemaakt. In deze gevallen komt een beoordeling zoals hierboven geschetst in principe niet aan de orde.

 

Bijzondere bijstand geldt als een vangnetregeling en wordt slechts verstrekt voor de goedkoopst adequate voorziening. Daarnaast wordt verwacht dat eerst een beroep op eigen netwerk of sociale omgeving wordt gedaan.

2.2 Vorm van de bijstand

In principe wordt bijzondere bijstand om niet verstrekt. Er kunnen echter redenen zijn om de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken. Dit is aan de orde wanneer:

  • er redelijkerwijs kan worden aangenomen dat op korte termijn middelen ter beschikking komen om in de kosten te voorzien;

  • er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Het kan ook zijn dat de bijstand wordt geweigerd, omdat deze wordt afgestemd conform de afstemmingsverordening;

  • het gaat om een te betalen waarborgsom;

  • het gaat om bijstand voor schulden;

  • er bijstand wordt verstrekt voor woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen;

  • er bijstand wordt verstrekt voor een babyuitzet.

2.3 Tijdstip aanvraag/terugwerkende kracht

In beginsel verbiedt artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet bijstandsverlening vanaf een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag. Uitgangspunt is dat een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend vóórdat de kosten zijn gemaakt. Immers vooraf, voordat de kosten zijn gemaakt, moet worden vastgesteld of, en tot welk bedrag, de kosten noodzakelijk zijn. Slechts onder bijzondere omstandigheden is bijstandsverlening met terugwerkende kracht wel mogelijk, waarbij het wel van belang is dat de noodzaak van de kosten nog kan worden vastgesteld.

 

Als de kosten eerst bij een andere instantie moeten worden gedeclareerd, kan pas achteraf blijken dat er nog een eigen bijdrage / betaling resteert. In dergelijke gevallen moet de aanvraag uiterlijk binnen twee maanden na de notadatum worden ingediend.

 

Een aanvraag om bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten moet uiterlijk op de laatste dag van de kalendermaand volgend op de datum van de uitspraak van de kantonrechter worden ingediend. Als datum van de uitspraak van de kantonrechter geldt de datum van de beschikking. Wordt de aanvraag bijzondere bijstand niet binnen deze termijn ingediend, dan vindt er slechts een inhoudelijke beoordeling plaats van de periodieke kosten over de periode vanaf de 1ste van de maand waarin de aanvraag is ingediend. De aanvraag voor de intakekosten en de periodieke kosten hieraan voorafgaand wordt afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend.

2.4 Voorliggende voorziening

Er bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

 

Een voorliggende voorziening is elke voorziening buiten de Participatiewet waarop een belanghebbende aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Zo wordt volgens vaste jurisprudentie de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor medische en paramedische kostensoorten als aan de Participatiewet voorliggende toereikende en passende voorziening beschouwd. Ook de huurtoeslag is een voorbeeld van een voorliggende voorziening. Er is ook geen recht op bijstand voor kosten die in de voorliggende voorziening (geheel of gedeeltelijk) als niet noodzakelijk worden aangemerkt. De Participatiewet is een vangnet en kan het beleid van voorliggende voorzieningen dan ook niet doorkruisen, tenzij het college een uitdrukkelijke keuze heeft gemaakt om een buitenwettelijke beleidsregel vast te stellen.

2.5 Geen noodzaak op grond van de wet

De Participatiewet geeft in artikel 14 een opsomming van kosten die in ieder geval niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend:

  • Het voldoen aan alimentatieverplichtingen;

  • De betaling van een boete;

  • Geleden of toegebrachte schade;

  • Vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering;

  • Kosten van medische handelingen en verrichtingen die gerekend worden tot ontwikkelingsgeneeskunde.

2.6 Bijstand op grond van dringende redenen

Aan iemand die niet behoort tot de kring van rechthebbenden (artikel 11 tot en met 15 Participatiewet) en daardoor geen recht heeft op bijstand kan, gelet op de urgente omstandigheden, bijstand worden verleend op grond van zeer dringende redenen. Aan deze voorwaarde worden zeer zware eisen gesteld. Er moet sprake zijn van een acute noodsituatie, en dat op geen enkele andere manier de behoeftige omstandigheden van de betrokkene zijn te verhelpen. Bij medische kosten moet het gaan om een levensbedreigende situatie ofwel dat betrokkene het risico loopt van blijvend letsel of invaliditeit. Vreemdelingen die niet over een voor de bijstand juiste verblijfstitel beschikken komen niet in aanmerking voor bijstand, ook niet in geval van zeer dringende redenen.

 

3. Inkomen, vermogen en draagkracht

Gemeenten hebben de volledige vrijheid bij de vaststelling van de draagkracht van belanghebbenden. Daarbij geldt dat vermogens- of inkomensbestanddelen, die op grond van artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet niet tot de middelen worden gerekend, voor de bijzondere bijstand wel tot de middelen van belanghebbende kunnen worden gerekend. Ook de vrijlatingsbepalingen voor het vermogen op grond van artikel 34, tweede lid, van de Participatiewet zijn voor de bijzondere bijstand niet verplicht van toepassing.

3.1 Inkomen en vermogen

Bij de berekening van het inkomen worden dezelfde regels gehanteerd als voor de algemene bijstand. Dit betekent onder meer dat bij de vaststelling van het netto inkomen ook rekening wordt gehouden met het recht op vakantietoeslag over dat inkomen. De middelen genoemd in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet worden ook bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand vrijgelaten, tenzij bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor kosten waarvoor de vergoedingen, tegemoetkomingen of verstrekkingen in dit artikellid zijn bedoeld. Dan worden deze vergoedingen in mindering gebracht op de te maken kosten. De individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag worden niet tot het inkomen gerekend.

 

In beginsel wordt uitgegaan van het inkomen over de maand van aanvraag. Bij een wisselend inkomen wordt het gemiddelde genomen van het inkomen over de maand van aanvraag en de daaraan voorafgaande vijf maanden.

 

Bij de berekening van het aanwezige vermogen in het kader van een aanvraag om bijzondere bijstand zijn de vrijlatingen genoemd in artikel 34, tweede lid, onder b, c, e en f van de Participatiewet niet van toepassing. De waarde van 1 auto of motor wordt tot een bedrag van € 5.000 niet meegerekend.

 

Het vermogen gebonden in de eigen woning wordt buiten beschouwing gelaten indien de bijzondere bijstand op jaarbasis een bedrag van de voor belanghebbende geldende maandnorm voor algemene bijstand niet te boven gaat. Dit geldt niet wanneer woonkostentoeslag wordt aangevraagd.

3.2 Draagkracht en draagkrachtpercentage

De draagkracht is dat deel van het inkomen en vermogen dat moet worden aangewend om zelf in de kosten te voorzien. Sinds 1 januari 2015 is de kostendelersnorm van kracht. Ook bij aanvragen om bijzondere bijstand wordt de kostendelersnorm toegepast. Wanneer het inkomen hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt van het meerdere 35% als draagkracht in aanmerking genomen. Voor de hierna te noemen kosten wordt 100% van het inkomen boven de bijstandsnorm als draagkracht aangemerkt:

  • Woonkostentoeslag;

  • De administratiekosten, waarborgsom en eerste maand huur voor een woning;

  • Duurzame gebruiksgoederen en andere kosten waarvoor men moet reserveren;

  • Kosten van beschermingsbewind, inkomensbeheer, curatele en mentorschap;

  • Aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan personen van 18 tot 21 jaar.

 

Van het aanwezige vermogen wordt een bedrag van € 3.000 vrijgelaten. Al het meerdere boven dit bedrag moet worden aangewend om (deels) zelf in de kosten te voorzien.

 

Voor een aantal regelingen geldt een afwijkende vermogensvrijlating en geldt een inkomensgrens in plaats van draagkracht uit inkomen. Wanneer hiervan sprake is wordt dit expliciet benoemd.

3.3 Draagkrachtperiode

De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden, gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand wordt ingediend of waarop de bijstandsverlening betrekking heeft. Bij elke volgende aanvraag binnen het draagkrachtjaar wordt, als er geen substantiële wijzigingen zijn in inkomsten, vermogen of persoonlijke omstandigheden, en het geen kosten betreft waarvoor een ander draagkrachtpercentage geldt- rekening gehouden met de reeds vastgestelde draagkracht.

 

Bij incidentele bijzondere bijstand wordt de draagkracht over het gehele draagkrachtjaar in aanmerking genomen en ineens verrekend.

 

Voorbeeld: Iemand maakt aanspraak op bijzondere bijstand voor eenmalige kosten ten bedrage van € 200. Het inkomen is € 50 per maand boven de bijstandsnorm. Het toepasselijke draagkrachtpercentage is 35%. De draagkracht bedraagt dan 35% x € 50 x 12 = € 210 per jaar. De aanvraag voor bijzondere bijstand wordt afgewezen omdat er voldoende draagkracht is.

 

Bij bijzondere bijstand die maandelijks periodiek wordt betaald, wordt de draagkracht per maand afgetrokken van de kosten die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

 

Voorbeeld: Iemand heeft een draagkracht per jaar van € 600 (= € 50 per maand). De kosten bewindvoering bedragen € 111,42 per maand. De bijzondere bijstand bedraagt dan € 111,42 – € 50 = € 61,42 per maand.

3.4 Wijziging draagkracht gedurende draagkrachtperiode

In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode definitief is. Bij een eenmalige verstrekking van bijzondere bijstand wordt de draagkracht niet opnieuw vastgesteld wanneer het inkomen binnen het draagkrachtjaar wijzigt. Bij periodieke bijzondere bijstand wordt echter direct met een wijziging in het inkomen rekening gehouden en wordt de draagkracht vanaf het moment van inkomenswijziging opnieuw berekend en vastgesteld.

3.5 Draagkracht bij WSNP/beslag/minnelijke regeling

De Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) maakt het mogelijk dat schuldeisers verplicht kunnen worden mee te werken aan een schuldsanering. Voor de schuldenaar betekent dit dat een surplus in het inkomen voor het saneringsplan wordt gebruikt. Bij de berekening van de draagkracht in het kader van de bijzondere bijstand kan alleen maar rekening worden gehouden met het inkomen waarover een belanghebbende daadwerkelijk, dan wel redelijkerwijs, kan beschikken. De CRvB neemt hierbij als uitgangspunt dat dit slechts de middelen betreft die op de voet van artikel 295, tweede lid, FW buiten de boedel worden gelaten. Dit (lagere) inkomen dient dan ook in de beoordeling van de aanwezige draagkracht te worden betrokken.

 

De CRvB heeft in gelijke zin geoordeeld met betrekking tot een gelegd executoriaal beslag op het inkomen van een belanghebbende waardoor de belanghebbende terzake van dat (deel van het) inkomen geen feitelijke bestedingsmogelijkheid heeft, noch beschikkingsbevoegd is, noch een mogelijkheid heeft om het hem uit te laten betalen. Dit is anders wanneer het beslag zijn oorzaak vindt in een ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (zie ECLI:NL:CRVB:2009:BH4082).

 

Wanneer een belanghebbende is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening en in het kader van het minnelijke traject een schuldregeling heeft afgesloten met zijn schuldeisers, kan belanghebbende feitelijk ook niet beschikken over zijn volledige inkomen. Belanghebbende heeft zich dan namelijk op grond van de schuldregelingsovereenkomst verplicht om het inkomen boven het vrij te laten bedrag te storten op een aangewezen rekening. In deze situaties wordt aansluiting gezocht bij de berekening van de draagkracht van een belanghebbende in de WSNP.

 

Het voorgaande neemt niet weg dat in voorkomende gevallen aan belanghebbende de verplichting kan worden opgelegd om de bewindvoerder te verzoeken of bij de berekening van het vrij te laten bedrag rekening kan worden gehouden met bijzondere noodzakelijke kosten, zodat in het inkomen ruimte ontstaat om die kosten te voldoen (ECLI:NL:RBROE:2008:BH5270 en ECLI:NL:CRVB:2011:BP0483). Een dergelijke verplichting wordt opgelegd indien het periodieke bijzondere bijstand betreft en de financiële draagkracht, indien geen rekening wordt gehouden met de toepassing van de WSNP, voldoende zou zijn om de kosten te bestrijden. Dit geldt eveneens indien sprake is van een minnelijke regeling.

 

4. Medische kosten en sociaal noodzakelijke kosten

 

4.1 Medische kosten

De Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) gelden als passende en toereikende voorliggende voorzieningen voor medische kosten. Kosten die onder de werkingssfeer van deze regelingen vallen maar waarvoor geen (volledige) vergoeding wordt gegeven, komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

4.2 Tegemoetkoming premie aanvullende zorgverzekering

Inwoners met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm die niet over vermogen hoger dan de wettelijke vermogensgrens beschikken kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de premie van een door hem / haar afgesloten aanvullende zorgverzekering van € 120 per volwassen verzekerde per kalenderjaar. Wanneer de jaarpremie van de aanvullende zorgverzekering lager is dan dit bedrag, wordt het lagere bedrag vergoed.

 

Aanvragen dienen in de periode van 1 januari tot 15 februari van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft te worden ingediend met een door het college vastgesteld formulier. Afwijking van deze aanvraagperiode is slechts mogelijk voor vergunninghouders die in de loop van een kalenderjaar worden gehuisvest in de gemeente en op dat moment verplicht een basisverzekering moeten afsluiten. De tegemoetkoming bedraagt in dat geval maximaal € 10 per maand per volwassen verzekerde voor de resterende maanden van het kalenderjaar gerekend vanaf de ingangsdatum van de aanvullende zorgverzekering.

4.3 Tegemoetkoming wettelijk eigen risico

Inwoners met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm die niet over vermogen hoger dan de wettelijke vermogensgrens beschikken kunnen, op persoonsniveau, in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in het wettelijk verplichte eigen risico van € 100,- per kalenderjaar. Om hiervoor in aanmerking te komen dient een belanghebbende aantoonbaar ten minste € 250,- te hebben verbruikt en betaald van het wettelijk verplichte eigen risico over het kalenderjaar waar de aanvraag betrekking op heeft. Aanvragen dienen uiterlijk binnen drie maanden na afloop van dat kalenderjaar te worden ingediend.

4.4 Bewassingskosten en kosten kledingslijtage

Kosten van het wassen van kleding zijn algemeen noodzakelijke kosten die uit de bijstandsnorm betaald kunnen worden. Alleen wanneer er sprake is van meerkosten als gevolg van ziekte of handicap kan er aanleiding zijn om bijzondere bijstand te verstrekken voor deze kosten. Om de noodzaak en omvang van de kosten vast te stellen wordt advies van een onafhankelijk keuringsarts gevraagd.

4.5 Extra stookkosten

De kosten van energieverbruik (stookkosten) worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit de bijstandsnorm betaald kunnen worden. Voor deze kosten kan daarom in principe geen bijzondere bijstand worden verstrekt.

Alleen wanneer er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden als gevolg van ziekte of handicap kan er aanleiding zijn om toch bijzondere bijstand te verstrekken. Er moet dan sprake zijn van een buitenproportioneel verbruik (meerkosten) en een door een onafhankelijke keuringsarts vastgestelde medische noodzaak.

In het advies van de onafhankelijke keuringsarts staat onder andere op welke kamer(s) in de woning de extra stookkosten betrekking hebben en hoeveel graden de woning om medische redenen extra moet worden verwarmd. De hoogte van de meerkosten die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen wordt aan de hand van het advies individueel bepaald. Daarbij kan informatie worden ingewonnen bij het nutsbedrijf om vast te stellen hoe hoog het gemiddelde gasverbruik is in vergelijkbare woonsituaties.

 

Hogere stookkosten die verband houden met de slechte staat van de woning komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking (ECLI:NL:CRVB:2012:BW9868).

4.6 Tegemoetkoming kinderopvang op basis van een sociaal-medische indicatie (SMI)

Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang SMI, is een gezinsplan noodzakelijk waarin vermeld staat hoe de ondersteuning wordt georganiseerd en voor welke duur en omvang kinderopvang noodzakelijk is. Kinderopvang SMI is hiermee een onderdeel of instrument van een integrale gezinsaanpak. Het is bedoeld als tijdelijke voorziening en heeft tot doel de leefomgeving van een kind te verbeteren en in sommige gevallen zelfs uithuisplaatsing te voorkomen.

 

De regeling is beperkt in duur en omvang. Er geldt een maximale duur van 6 maanden voor maximaal 20 uur per week. In hele bijzondere situaties kan deze periode verlengd worden met maximaal 6 maanden.

 

Voorliggende voorzieningen zijn:

  • informele kinderopvang (familie, buurt)

  • peuterspeelzaal

  • medisch dagverblijf

  • reguliere kinderopvang (zoals i.v.m. voorziening gericht op arbeid)

 

De hoogte van de tegemoetkoming wordt, in afwijking van de draagkrachtregels in hoofdstuk 3 van deze nota, berekend volgens dezelfde systematiek die de Belastingdienst hanteert bij de kinderopvangtoeslag. Ten aanzien van de draagkracht binnen het aanwezige vermogen geldt de wettelijke vermogensvrijlating.

 

Voor de resterende eigen bijdrage kan, in geval van onvoldoende draagkracht (zie hoofdstuk 3), bijzondere bijstand worden verleend waarbij rekening wordt gehouden met de maximum uurprijs die de Belastingdienst hanteert. Kosten van kinderopvang die uitstijgen boven de maximum uurprijs worden als niet noodzakelijk gezien.

4.7 Bezoek aan uit huis geplaatste kinderen

Voor reiskosten die gemaakt worden in verband met bezoek aan een uit huis geplaatst minderjarig kind kan aan de ouder(s) bijzondere bijstand worden verleend wanneer de enkele reisafstand 10 kilometer of meer bedraagt. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de bezoekregeling die is opgesteld door de instelling, bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg, met een frequentie van maximaal eenmaal per week. De kosten worden berekend op basis van het tarief voor openbaar vervoer, goedkoopste mogelijkheid, en in geval van eigen vervoer tegen een kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer, kortste route. Reiskosten die gemaakt worden in verband met een omgangsregeling, omdat beide ouders niet bij elkaar wonen, komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

 

5. Woonlasten, verhuiskosten en inrichtingskosten

 

5.1 Woonkostentoeslag huurwoning

Volgens vaste rechtspraak moet de Wet op de huurtoeslag met betrekking tot woonkosten als een aan de bijstand voorliggende, passende en toereikend te achten voorliggende voorziening worden beschouwd. Dit betreft ook de situatie dat geen huurtoeslag wordt verleend omdat de rekenhuur te hoog is.

 

Slechts wanneer er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om een huurwoning te bewonen met een te hoge rekenhuur kan er tijdelijk een woonkostentoeslag worden verstrekt. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een plotselinge inkomensachteruitgang. De hoogte van de toeslag wordt berekend aan de hand van de Wet op de huurtoeslag systematiek. Het meerdere boven de maximale huurgrens wordt volledig in aanmerking genomen bij de bepaling van de hoogte van de toeslag. Het volledige inkomen boven de bijstandsnorm geldt als draagkracht en wordt in mindering gebracht op de berekende toeslag.

 

Aan de bijstandsverlening is de verplichting verbonden dat belanghebbende alles in het werk stelt om goedkopere woonruimte te verkrijgen die passend is bij de eigen financiële omstandigheden. De bijstand wordt gedurende maximaal 6 maanden verstrekt. Als na deze periode nog geen vervangende woonruimte is gevonden, maar belanghebbende aantoonbaar wel alles in het werk heeft gesteld om andere woonruimte te vinden, kan aansluitend gedurende een periode van maximaal drie maanden bijstand worden verstrekt.

5.2 Woonkostentoeslag eigen woning

Bij een aanvraag om woonkostentoeslag eigen woning wordt de waarde gebonden in de eigen woning vastgesteld en wordt beoordeeld of tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring aan de orde is. Slechts wanneer sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten kan tijdelijk woonkostentoeslag worden verstrekt.

 

Bij een eigen woning worden de volgende kosten als woonkosten in aanmerking genomen:

  • de hypotheekrente die verband houdt met de eigen woning

  • premie opstalverzekering

  • eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting

  • erfpachtcanon

  • rioolrecht & waterschapsbelasting (eigenaarsdeel).

 

De hoogte van de toeslag wordt berekend aan de hand van de Wet op de huurtoeslag systematiek. Het meerdere boven de maximale huurgrens wordt volledig in aanmerking genomen bij de bepaling van de hoogte van de toeslag. Het volledige inkomen boven de bijstandsnorm geldt als draagkracht en wordt in mindering gebracht op de berekende toeslag.

 

De hypotheekrente en erfpachtcanon kan belanghebbende in mindering brengen op het belastbaar inkomen en vormt een mogelijkheid tot teruggaaf. Bij toekenning van de woonkostentoeslag geldt de voorwaarde dat de aanvrager bij de belastingdienst een voorlopige teruggave aanvraagt. Deze voorlopige teruggave wordt als inkomen aangemerkt en op de woonkostentoeslag in mindering gebracht.

 

De woonkostentoeslag wordt verstrekt zolang als noodzakelijk, maar in principe voor maximaal 12 maanden. Daarbij wordt er een verhuisplicht aan gekoppeld wanneer de toeslag (naar verwachting) voor een langere periode dan 6 maanden noodzakelijk is. Dit betekent onder meer dat de woning te koop wordt gezet voor een realistische prijs en dat alles in het werk wordt gesteld om goedkopere woonruimte te verkrijgen die passend is bij de eigen financiële omstandigheden, dan wel waarvoor een beroep op huurtoeslag kan worden gedaan.

5.3 Bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens verblijf inrichting

Wordt een bijstandsgerechtigde opgenomen in een inrichting (geen detentie) dan blijft de uitkeringsnorm algemene bijstand gedurende de maand van opname en de maand erna ongewijzigd. De wijziging naar de norm zak- en kleedgeld gaat in op de 1e dag van de 2e maand na opname.

 

Naast deze norm zak- en kleedgeld kan bijzondere bijstand worden verleend voor de doorlopende woonlasten. Er wordt beoordeeld in hoeverre het aanhouden van de woonruimte noodzakelijk is. Wanneer bij aanvang van de opname blijkt dat belanghebbende langer dan een jaar wordt opgenomen, wordt de noodzaak voor het aanhouden van de woonruimte in principe niet aannemelijk geacht.

5.4 Verhuiskosten

De kosten van een verhuizing komen over het algemeen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Een verhuizing is voorzienbaar en voor de kosten die hiermee samenhangen zal dan ook vooraf gereserveerd moeten worden.

 

Slechts in bijzondere situaties, waar sprake is van medische of sociale redenen die een plotselinge onvoorziene verhuizing noodzakelijk maken, terwijl er geen beroep op een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld WMO) mogelijk is, kan bijzondere bijstand worden verleend.

 

Welke kosten komen in aanmerking?

• de transportkosten

• de kosten van dubbele huur gedurende 1 maand

5.5 Duurzame gebruiksgoederen/complete woninginrichting

De kosten van aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten dienen in beginsel bestreden te worden uit het inkomen van belanghebbende hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Voor deze kosten wordt alleen bijzondere bijstand verleend als de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen op het niveau van de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen is geen bijzondere omstandigheid die het verlenen van bijzondere bijstand rechtvaardigt. Volgens vaste jurisprudentie kunnen schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, niet worden afgewenteld op de bijstand.

 

Als er wel sprake is van aantoonbare bijzondere omstandigheden kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Een belanghebbende wordt in eerste instantie verwezen naar een kringloopwinkel of marktplaats. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een geldlening verstrekt. De maandelijkse aflossingsruimte wordt vastgesteld op het verschil tussen het inkomen en 94% van de op het moment van aanvraag toepasselijke bijstandsnorm. Bij de berekening van de aflossingsruimte van een alleenstaande ouder wordt, in afwijking van artikel 31, lid 2 onder d Participatiewet, het verhoogde deel van het kindgebonden budget (de zogenaamde alleenstaande ouder-kop), tot het inkomen gerekend.

 

Voor de kosten van een eerste woninginrichting, omdat een belanghebbende voor het eerst op zichzelf gaat wonen, is geen bijzondere bijstand mogelijk. Het wordt voorzienbaar geacht dat deze kosten zich te zijner tijd zullen voordoen.

 

Als een voormalige asielzoeker (statushouder) een woning of een kamer krijgt toegewezen in de gemeente Edam-Volendam, kan bijzondere bijstand worden verstrekt in de vorm van een geldlening voor de noodzakelijke woninginrichting. Het verkrijgen van de woning moet rechtstreeks voortvloeien uit de verkregen verblijfsstatus. De lening moet in 36 aaneengesloten maandelijkse termijnen worden afgelost. De maandelijkse aflossingsruimte wordt vastgesteld op het verschil tussen het inkomen en 94% van de op het moment van aanvraag toepasselijke bijstandsnorm. Bij de berekening van de aflossingsruimte van een alleenstaande ouder wordt, in afwijking van artikel 31, lid 2 onder d Participatiewet, het verhoogde deel van het kindgebonden budget (de zogenaamde alleenstaande ouder-kop), tot het inkomen gerekend. Het af te lossen bedrag wordt ingehouden op de uitkering. Indien na het in 36 aaneengesloten maanden aflossen van het vastgestelde bedrag een restschuld overblijft, wordt deze omgezet in een bedrag om niet.

 

De hoogte van de leenbijstand voor de aanschaf van een volledige woninginrichting bedraagt:

voor een kamerbewoner € 1.250 voor een gezin van 3 personen € 4.500

voor een alleenstaande € 2.500 voor een gezin van 4 personen € 5.000

voor een gezin van 2 personen € 4.000 voor elke persoon meer € 500

5.6 Witgoedregeling

Bijzondere bijstand voor de noodzakelijke vervanging van een koelkast, wasmachine, kooktoestel of stofzuiger wordt verstrekt in de vorm van bijstand om niet wanneer de belanghebbende voorafgaand aan de datum aanvraag drie jaar onafgebroken een inkomen heeft gehad dat niet meer bedraagt dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm en het aanwezige vermogen een bedrag van € 3.000 niet te boven gaat. De hoogte van de bijstand wordt gemaximeerd op de bedragen die hiervoor in de NIBUD Prijzengids zijn opgenomen.

Voor een apparaat kan slechts 1 x per 8 jaar bijzondere bijstand op grond van deze regeling om niet worden verstrekt (gemiddelde levensduur).

5.7 Overige inrichtingskosten

Voor de kosten van inrichtingszaken die naar hun aard niet als duurzame gebruiksgoederen mogen worden gezien, zoals verf en behang, dient men in principe ook te reserveren.

 

In tegenstelling tot de kosten onder 5.5 wordt deze bijstand over het algemeen om niet verstrekt. Dit is anders wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Dan wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt.

5.8 Babyuitzet

Kosten van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van bestaan die ook uit een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden voldaan, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf.

Bijzondere bijstand voor een gehele of gedeeltelijke babyuitzet is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In geval van bijstandsverlening wordt de hoogte van de bijstand bepaald aan de hand van de prijzengids van het NIBUD. De bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening en alleen bij het eerste kind van de moeder. Bij een volgend kind kunnen de spullen opnieuw worden gebruikt. De maandelijkse aflossingsruimte wordt vastgesteld op het verschil tussen het inkomen en 94% van de op het moment van aanvraag toepasselijke bijstandsnorm.

 

6. Overige kosten

 

6.1 Bijdrage in de kosten van ten laste komende schoolgaande kinderen

Ouders met schoolgaande kinderen hebben vaak te maken met extra kosten. De gemeente Edam-Volendam ondersteunt ouders van minderjarige schoolgaande kinderen met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm en geen vermogen boven de wettelijke vermogensgrens. Dit doet de gemeente door een bijdrage te geven voor de kosten die direct of indirect met de schoolverplichtingen van de kinderen te maken hebben. Hierbij kan gedacht worden aan de kosten van een fiets, een computer, de ouderbijdrage school, schoolreisjes, excursies, werkweken.

 

De maximale bijdrage per kalenderjaar is:

€ 134,00 voor schoolgaande kinderen van 4 tot en met 12 jaar

€ 160,00 voor schoolgaande kinderen van 13 tot en met 17 jaar.

 

Voor het bepalen van de leeftijd van het kind wordt 1 januari van het lopende jaar gehanteerd.

 

Om voor een bijdrage in aanmerking te komen moeten bewijsstukken van de genoemde kosten worden overgelegd. Uit de bewijsstukken moet blijken voor wie de kosten zijn gemaakt en dat de kosten door de aanvrager zijn betaald. De aanvraag moet in het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt worden ingediend.

6.2 Bijdrage voor maatschappelijke participatie

Mensen met een laag inkomen moeten vaak bezuinigen op de sociale contacten en/of de deelname aan maatschappelijke activiteiten. De gemeente Edam-Volendam geeft inwoners met een inkomen tot 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm en geen vermogen boven de wettelijke vermogensgrens daarom een bijdrage voor maatschappelijke participatie. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de contributie voor een sportvereniging, sportkleding (met een directe relatie tot de sportvereniging), zwemlessen en/of een zwemabonnement, lidmaatschap van de ouderenbond, lidmaatschap WonenPlus, een museumjaarkaart en zo meer.

 

De bijdrage is maximaal € 160,- per persoon per kalenderjaar.

 

Om voor een bijdrage in aanmerking te komen moeten bewijsstukken van de genoemde kosten worden overgelegd. Uit de bewijsstukken moet blijken voor wie de kosten zijn gemaakt en dat de kosten door de aanvrager zijn betaald. De aanvraag moet in het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt worden ingediend.

6.3 Bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan personen van 18 tot 21 jaar

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar gelden speciale jongerennormen. Zelfstandig wonende jongeren van 18 tot 21 jaar kunnen hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan de voor hen geldende jongerennorm. Bijzondere bijstand voor levensonderhoud is mogelijk indien het zelfstandig wonen noodzakelijk is, in de hogere kosten van bestaan niet kan worden voorzien door het delen van deze kosten met (een) ander(en), en voor het levensonderhoud geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplichtige ouder(s).

Zelfstandig wonen wordt in elk geval noodzakelijk geacht als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • De ouders van de jongere zijn overleden of wonen in het buitenland

  • De jongere is in het kader van de Jeugdwet buiten het gezin geplaatst

  • Er is sprake van een acute crisissituatie, waarin door de jongere zelf geen verandering kan worden gebracht. Hiertoe dient een indicatie te worden gegeven door een hulpverlenende instantie.

 

Voordat tot verlening van bijzondere bijstand kan worden overgegaan dient te worden beoordeeld in hoeverre de ouder(s) in staat zijn bij te dragen in de kosten van levensonderhoud.

 

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de bijstandsnorm van een 21-jarige in een vergelijkbare situatie. Dit betekent dat de algemene bijstandsnorm van een alleenstaande jongere (18-21 jr.) via de bijzondere bijstand maximaal wordt aangevuld tot de algemene bijstandsnorm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder.

 

Wanneer er sprake is van gehuwden die beiden jonger zijn dan 21 jaar wordt de bijzondere bijstand gerelateerd aan de norm die geldt voor gehuwden waarvan 1 persoon jonger is dan 21 jaar.

6.4 Vergoeding van de kosten van rechtshulp

De kosten voor rechtshulp worden door de rijksoverheid soms vergoed als er sprake is van een zogenoemde toevoeging. De kosten van de advocaat worden door de overheid betaald, maar de cliënt moet een eigen bijdrage betalen en eventuele aan de zaak verbonden kosten, zoals de griffierechten van de rechtbank. De eigen bijdrage en de aan de zaak verbonden kosten kunnen vanuit de bijzondere bijstand vergoed worden.

 

Er wordt van uitgegaan dat een cliënt eerst gratis rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket voordat de hulp van een advocaat wordt ingeroepen. Het Juridisch Loket stelt een zogenoemd diagnosedocument op waarin zijn opgenomen: een analyse van het juridisch probleem, een advies en zo nodig een doorverwijzing naar een andere instantie of naar een rechtsbijstandverlener. Is dit diagnosedocument opgesteld, dan is de rechtzoekende een lagere eigen bijdrage verschuldigd voor de verkrijging van verdergaande rechtsbijstand.

 

Als de cliënt de procedure wint, wordt de tegenpartij meestal veroordeeld tot betaling van de proceskosten. In dit geval is de cliënt verplicht om de verleende bijstand terug te betalen.

6.5 Vergoeding van de kosten van een uitvaart

De kosten van een uitvaart behoren volgens vaste rechtspraak niet tot de noodzakelijke kosten van de overledene zelf, maar maken deel uit van de passiva van de nalatenschap. Deze kosten komen voor rekening van de erfgenamen, voor zover de kosten niet uit de nalatenschap kunnen worden bestreden en niet door een verzekering of op een andere manier worden gedekt. Voor die kosten kan ieder voor zich naar rato van het aantal nabestaanden bijzondere bijstand aanvragen wanneer het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in de kosten te voldoen. Dus wanneer een achterblijvende ouder overlijdt die twee kinderen heeft dient elk kind de helft van de kosten te betalen. Elk kind kan afzonderlijk in de gemeente waar hij / zij woont een aanvraag om bijzondere bijstand indienen voor zijn / haar deel.

 

Erfgenaam is men op grond van het wettelijk erfrecht dan wel krachtens testament. Iemand die bij het overlijden van de erflater wel wettelijk erfgenaam is, maar naderhand de erfenis verwerpt, verliest de status van erfgenaam en kan dus ook niet meer in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. De kosten kunnen dan niet meer als noodzakelijke kosten worden gezien, maar als vrijwillig gemaakte kosten.

 

De kosten van een begrafenis of crematie in het buitenland komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Als richtprijs voor de maximale kosten van een uitvaart wordt een bedrag van € 4.000 gehanteerd. De kosten van een grafsteen worden niet als noodzakelijk aangemerkt.

6.6 Overbruggingsvergoeding voor statushouders

Als statushouders recht hebben op een uitkering dan wordt deze, net als bij andere uitkeringsgerechtigden, aan het eind van de maand uitbetaald. Dat leidt er soms toe dat mensen een maand lang de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kunnen betalen. Ter overbrugging wordt vanuit de bijzondere bijstand een lening toegekend ter hoogte van het bedrag van de maandelijkse uitkering. De lening moet in maandelijkse termijnen worden afgelost. Het maandelijks af te lossen bedrag bedraagt 6% van de voor die persoon geldende bijstandsnorm.

6.7 Vergoeding voor de kosten van een verblijfsdocument

In de legeskosten van een verblijfsvergunning wordt geen bijzondere bijstand verleend. Dergelijke kosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

6.8 Vergoeding van de kosten van bewindvoering

Een belanghebbende die door de kantonrechter onder bewind is geplaatst kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Hierbij wordt uitgegaan van de bedragen zoals die zijn opgenomen in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

 

De kosten van bewindvoering in het kader van de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) worden niet vergoed. Deze moeten uit de boedel betaald worden.

 

7. Slotbepalingen

 

7.1 Citeertitel

Deze nota kan worden aangehaald als: Nota bijzondere bijstand en minimaregelingen in de gemeente Edam-Volendam 2016.

7.2 Intrekken oude regeling en overgangsrecht

Zodra dit beleid in werking is getreden komt het beleid verwoord in de Nota Bijzondere bijstand in de gemeente Edam-Volendam 2011 en de Nota bijzondere bijstand in de gemeente Zeevang 2013 te vervallen. Reeds toegekende bijstand, verleend op grond van de oude regelingen, blijft van kracht tot het einde van het reeds vastgestelde draagkrachtjaar, mits er geen wijziging optreedt in de omstandigheden van de persoon of het gezin die leidt tot een nieuw besluit inzake verdere verlening van bijzondere bijstand voor dezelfde kosten.

7.3 Datum inwerkingtreding

Het beleid zoals verwoord in deze nota treedt in werking de dag na publicatie.

 

Naar boven