Gemeenteblad van Hoeksche Waard
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hoeksche Waard | Gemeenteblad 2022, 300034 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hoeksche Waard | Gemeenteblad 2022, 300034 | beleidsregel |
Ontheffingenbeleid stookverbod buiten de inrichting Hoeksche Waard
[Op 6 oktober 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders deze regeling opnieuw geldend verklaard voor het grondgebied gemeenten Hoeksche Waard. Dit besluit is bekendgemaakt op 4 december 2020 in Gemeenteblad 2020, 319684.]
Tot 2003 werd het verbranden buiten Wet milieubeheer-inrichtingen geregetd via gemeentelijke verordeningen. Met als doel om het beleid te harmoniseren geldt sinds mei 2003 een landelijk verbod in de Wet milieubeheer op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Gemeenten zijn bevoegd ontheffingen van dit verbod te verlenen.Het Ministerie van VROM adviseert om terughoudend met deze bevoegdheid om te gaan Het uitgangspunt is immers een stookverbod. Voordat een ontheffing wordt verleend, zal onderzocht moeten worden of er hoogwaardigere verwerking mogelijk is.
Binnen de Hoeksche Waard wordt niet uniform omgegaan met deze wettelijke ontheffingsmogelijkheid. Met als gevolg dat gelijke behandeling van de burgers en de handhaafbaarheid in het geding zijn. Voor het op juiste gronden verlenen van ontheffingen is vastgesteld beleid nodig. Voor een uniforme werkwijze is binnen de regio Hoeksche Waard gezamenlijk beleid nodig.
In opdracht van de werkgroep VROM Hoeksche Waard wordt in deze notitie een voorstel voor het gezamenlijke beleid verwoord Als uitgangspunt is de handreiking van het ministerie van VROM "Toepassen regelgeving verbranden buiten inrichtingen" gebruikt, aangevuld met specifieke wensen vanuit de Hoeksche Waard
Deze notitie beschrijft het wettelijk kader (hoofdstukken 2 en 3). de regionale wensen (Hoofdstuk 4) en in Hoofdstuk 5 de milieuhygiënische aspecten die het verbranden met zich meebrengt, De alternatieve verwerkingsmethoden komen in Hoofdstuk 6 aan bod. In Hoofdstuk 7 worden de beleidsregels verwoord en de voorschriften die aan een ontheffing worden gekoppeld staan in Hoofdstuk 8. De aanbevelingen in Hoofdstuk 9 gaan in op het invoeren van het ontheffingenbeleid en het stimuleren van hoogwaardige verwerkingsmogelijkheden.
Voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) was alleen de Algemene Plaatselijke verordening (APV) van toepassing op het stoken van vuur. Volgens artikel 5.5.1 van de APV was het verboden om in de open lucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. Het was mogelijk om een stookontheffng aan te vragen bij de gemeente
3. Verbod in de Wm sinds mei 2003
Sinds 2003 is het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen geregeld via de Algemene Plaatselijke Verordening en de Wet milieubeheer.
Verbod afvalstoffen buiten inrichtingen te verbranden
Het is volgens artikel 10.2 van de Wm verboden om afvalstoffen buiten een inrichting Ie storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te veitranden.
Artikel 70.2, lid 1 van de Wet milieubeheer
Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze — al dan niet in verpawng — buien een inrichting Ie storten, anderszins op of in de te brengen of te vettranden.
Conform de definitie in artikel 1.1 van de Wm is sprake van afvalstoffen, wanneer het sloffen, preparaten of andere producten betreft waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Wat afval is, hangt dus af van wal degene die stoffen in handen heeft, ermee wil doen. Wil degene er vanaf (weggooien), dan is meestal sprake van een afvalstof. Deze definitie is afgeleid uit de jurisprudentie. Hoe men met afval dient om te gaan is ook wel bekend als de 'Ladder van Lansink'.
Nuttige toepassing staat hoger op de Ladder van Lansink en heeft daarmee de voorkeur boven hel verwijderen door verbranden.
Binnen of buiten een inrichting
Het verbrandingsveibod buiten een inrichüng geldt dus niet binnen een inrichting in de zin van de VVm. Hielvoor geldt een ander wettelijk regiem. Het zonder Wm•vergunning verbranden van afvalstoffen binnen een inrichüng is niet {oegestaan, tenzij een artikel 8.40 besluit, waarin algemene regels zijn opgenomen, het toestaat.Ee n voorbeeld hiervan is een Wm.inrichting met een houtmotstookinstallatie.
In artikel 10 63 van de Wm is de mogelijkheid voor het verlenen van een ontheffing door de gemeente geregeld
Artikel 10.63, 11d 2 van de Wet milieubeheer
Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het In artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voorzover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft
Volgens de toelichting moeten gemeenten terughoudend met de ontheffingsmogelijkheid omgaan. Het uitgangspunt is dat eerst onderzocht moet worden of er hoogwaardiger verwerkingsmethoden mogelijk zijn. Voor evenementen geldt dat ontheffingen voor vreugdevuren mogelijk zijn als het om een traditie gaat.
Handreiking Toepassen regelgeving verbranden buiten inrichtingen
Het ministerie van VROM prefereert een gelijk ontheffingenbeleid op het verbod op het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Bovendien is het vanuit het klimaatbeleid noodzakelijk dat hout (een van de meest verbrande afvalstoffen) zo min mogelijk in de open lucht wordt verbrand,m aar nuttig wordt toegepast. Het ministerie van VROM heeft daarom de handreiking 'Toepassen regelgeving verbranden buiten inrichtingen' opgesteld, waarin een voorbeeld van een beleidsregel en voorschriften zijn opgenomen. Het Ministerie van VROM beveelt aan om dit voorbeeld minimaal als gemeentelijk beleid te hanteren
Relatie met stookverbod in de APV
Vanaf mei 2003 heeft de APV alleen een aanvullende werking op artikel 10,63, tweede lid van de Wrrv De APV geeft de mogelijkheid orn een aanvullende ontheffing te verlenen uit het oogpunt van openbare orde en veiligheid. Daarnaast is de APV van toepassing op vuren, waarbij geen afvalstoffen worden verbrand.
Het gaat om artikel 5.5.1 uit de APV, of in het geval van Binnenmaas en Korendijk om artikel 5.34
Artikel 55, 1 van de Algemene plaatselijke verordening van
Cromstrijen, Oud-Beijerland en Strijen
Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Artikel 5.34 van de Algemene plaatselijke verordening van Binnenmaas en Korendijk
Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins wur te stoken
Een ontheffing op grond van de Wm (artikel 10.63, lid 2) kan door het college alleen worden geweigerd op grond van milieuhygiénisdne aspecten en dus niet als de openbare orde of veiligheid in het geding is. Bovendien dienen de voorschriften van de Wm-ontheffing alleen ter bescherming van het milieu. Aflikel 5.5.1, respectievelijk artikel 5.34 van de APV is daarom aanvullend op het gebied van de openbare orde en veiligheid.
Er ligt een ander motief en een ander juridisch kader ten grondslag aan de APV, dan aan de Wm. Ook bij de strafbaarstelling is het onderscheid {ussen Wm-ontheffing en APV-ontheffing van belang (misdrijf versus overtreding). In verband hiermee wordt samenvoeging van beide ontheffingen door de VNG afgeraden.
Voor de Wm-ontheffing kunnen geen leges geheven worden. Als gebuik wordt gemaakt van de aanvullende ontheffingsmogelijkheid uit de APV, kunnen daan,'oor wel leges gevraagd worden.
Brandveiligheid bij evenementen
De Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid heeft voor evenementen, waaronder ook vreugdevuren. een handreiking geschreven. genaamd: Handreiking Advisering op brandveiligheid bij evenementen (definitieve versie 28 april 2009).De brandweer adviseert gemeenten deze handreiking Ie gebruiken bij hei, op grond van de APV,verte nen van evenementenvergunningen of ontheffing van het stookve1t)0d. Aflikel 20 van de handreiking gaat over de brandveiligheid van vreugdevuren. Dit artikel is {er informatie als bijlage toegevoegd.
Afvalstoffenverordening Hoeksche Waard
De afvalstoffenverordening van de Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard (d d 23 november 2004) regelt de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.
Het doel van de Afvalstoffenverordening is het voorkomen van het brengen van afval in het milieu met als achtergrond het voorkomen van volksgezondheidsproblematiek. In de verordening wordt ervan uitgegaan dat huishoudelijke afvalstoffen worden aangeboden aan de inzameldienst en men zich niet op andere wijze daarvan ontdoet. In artikel 14 zijn de diverse categorieën van huishoudelijke afvalstoffen opgesomd, waaronder tuinafval en grof tuinafval
De volgende artikelen, van toepassing voor alle gemeenten in de Hoeksche Waardl zijn in dit kader relevant.
Artikel 12 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelt]ke afvalstoffen aan anderen
Artikel 73 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen
Artikel 14 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden
Het is verboden om de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden
De Afvalstoffenverordening bevat vervolgens een aantal artikelen waarin wordt aangegeven hoe en op welke tijden de afvalstoffen moeten worden aangeboden.Hei vo Igende artikel is ook het vermetden waard.
Artikel 31 Verbod opslag afvalstoffen
De gemeenten in de Hoeksche Waard hebben geïnventariseerd voor welke situaties een ontheffing van he{ verbod afval ie verbranden vedeend zou mogen worden.
De gemeenten hebben aangegeven dat vreugdevuren (zoals de kerstbomenverbranding. het verbranden van pallets tijdens Oud&Nieuw en het vuur ter afsluiting van timmerdorpen) voor een ontheffing in aanmerking moeten komen. Ook voor het verbranden van besmettelijk ziek hout. waarbij direct handelen noodzakelijk is om verdere verspreiding te voorkomen (voorbeeld hiervan is bacterievuur. ook wel bekend als perenvuur) moet een ontheffing kunnen worden verleend.
Uitgangspunt voor dit beleid is de huidige praktijk. waarbij atteen voor vreugde vuren of ziek hout een ontheffing wordt vedeend. De VROM-handreiking Toepassen regelgeving verbranden buiten inrichtingen wordt benut, voor zover daarmee geen ruimere mogelijkheden ontstaan voor het verbranden van gesnoeid en gerooid hout.
Meer inzicht in de milieuschadelijkheid van het verbranden van afval ten opzichte van de alternatieven is een aanvullende wens vanuit de regio. In de volgende hoofdstukken wordt hierop in gegaan.
5. Milieueffecten van verbranden van (snoei)hout
Het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen leidt tot mitieuhygiënische schade. Door de ongecontroleerde verbranding ontstaat luchtverontreiniging, temâjl ook de bodem. en waterkwaliteit in het geding is. Het verbranden van afvalstoffen kan leiden tot ovedast voor derden in de vorm van roet. rook, stof en stank.
Openluchtvuren worden gekenmerkt door een retatie{ hoge vochtigheidsgraad door het verse materiaal en door lage temperaturen. waardoor de verbranding onvolledig is. Hierbij komen de volgende schadelijke stoffen vrij: verzurende stoffen (stikstofoxiden en zvtaveloxiden), broeikasgas veroorzakende stoffen (koolmonoxide, kooldioxide en methaangas). bodem- en waterverontreinigende stoffen (methaangas), kankerverwekkende stoffen (polycydische aromatische kootwaterstoffen) en giftige stoffen (k%'ik en dioxinen).
Wanneer niet alleen schoon onbehandeld hout wordt verbrand, worden de emissies nog hoger. Daarnaast blijven asresten en niel-verbrande materialen achter die tot water- en bodemverontreiniging kunnen leiden.
De ladder van Lansink geeft in zeven treden de volgorde aan, waarin met afvalstoffen kan worden omgegaan Het hoogst op de ladder staat het voorkomen of beperken van afvalstoffen. Het storten van afvalstoffen is de laagste trede. Voorkomen of beperken van snoeihout is niet mogelijk Voor een goede gezonde groei moeten bomen en struiken nu eenmaal periodiek worden gesnoeid. Daarnaast kan het nodig zijn om in geval van verminderde opbrengst (fruittelers), onverkoopbaarheid (boomkwekers) of ziekte hele bomen en struiken te rooien. Dat snoei- en rooihout niet voorkomen kan worden, wil echter niet zeggen dat het hout dan maar meteen op het land moet worden verbrand. Er zijn nuttiger methoden om het hout te veMerken. Door het hout te verbranden in een AVI of een biomassacentrale, stijgt het al een trede op de ladder. Dan wordt de warmte tenslotte gebruikt om energie op te wekken, As het hout op een andere manier hergebruikt wordt, zoals houtsnippers voor speelplaatsen, of als grondstof voor houtchips of openhaardbriketten, stijgt het weer een stap op de ladder.
Alternatieve toepassingen voor de verwerking van snoeihout
Het rapport "Milieuverantwoord uit de brand" van de VROM-inspectie, d.d. maart 2007.
vergelijkt de volgende alternatieve toepassingen voor de verwerking van (snoei)hout.
De conclusie uit dit rapport luidt als volgt:
Samengevat kan gesteld worden dat alternatieve toepassingen hoger scoren op de ladder van Lansink dan het verbranden van (snoei)hout buiten inrichtingen. Het verwerken van (snoei)hout tot chips of pellets en deze biomassa vervolgens gebruiken als bijstook in reguliere centrales of als brandstof voor biomassacentrales is een vorm van nuttig hergebruik De schadelijke emissies worden grotendeels in de installaties afgevangen.
Overige milieueffecten zijn toe te rekenen aan het verkleinen en inzamelen van het materiaal.
De productie van biobrandstoffen staat nog in de kinderschoenen
Daarnaast kunnen houtchips nog op taf van andere manieren worden gebruikt Ook stobbenhout kan nuttig gebruikt worden Enerzijds zijn er machines ontwikkeld die het stobbenhout zo kunnen verwerken dat de uiteindelijke houtchips ook aan de specificaties van de energie- of biomassacentrales voldoen en anderzijds is het hout goed bruikbaar als geurfilter voor agrarische bedrijven of composteerderijen
Compostering IS en blijft een goede verwerkingsmethode voor een deel van het (snoei)hout In natuurgebieden is het aanleggen van takkenrillen een goede oplossing voor een gedeelte van het (snoei)hout en in bepaalde gevallen is ook het aanleggen van een vreugdevuur als nuttige toepassing te beschouwen
Grootste kostenpost bij de productie van biomassa en voor de andere toepassingen, op de takkenrillen en de vreugdevuren na, is de inzameling van het materiaal. Een goede logistiek, waarbij gebruik kan worden gemaakt van bestaande routes en waarbij ook intergemeentelijke samenwerking een rol kan spelen, is essentieel om de kosten te drukken. De gemeenten hebben hier een voorbeeldrol in en kunnen door een strikte toepassing van het verbod op hel verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen bevorderen dat er meer gebruik wordt gemaakt van de alternatieve verwerkingsmethoden.
Een vergoeding voor ingezamelde biomassa kan eveneens leiden tot een groter gebruik van de alternatieve verwerkingsmethoden.
Vergelijking verbranden, versnipperen en composteren van (snoei)hout
Bij hel verbranden van (snoei)hout zijn de emissies aan koolmonoxide. methaan, kootwaterstoffen, benz(a)pyreen en stofdeehjes veel (factor 100 of meer) dan bij het versnipperen of composteren. De emissies van zwaveldioxide en ammoniak Zijn ongeveer gelijk voor de drie processen. De emissie van stikstofoxiden is bij versnipperen hoger dan bij verbranden. Zie onderstaande tabel.
Bij de afbraak van houtsnippers en compost worden geen PAK's en stofdeeltjes gevormd. Bij verbranding wet, PAK's en stofdeeltjes zijn qua impacf op milieu. in het bijzonder de tuchtkwaliteit, en gezondheid zeer relevant.
Bij de afbraak van houtsnippers en compost ontstaan vooral methaan en koolstofdioxide en daarnaast kunnen, maar dan in veel mindere mate, koolmonoxide. ammoniak, waterslofsulfide. en laagmoleculaire kootw•aterstoffen (zoals benzeen en ethaan) gevormd worden. Deze vorming gaat zeer langzaam en de emissies per tijdseenheid zijn daardoor veel lager dan bij verbranding. Bovendien zijn methaan en koolstofdioxide vooral relevant in verband met het broeikaseffect en niet voor de lokale luchtkwali(eit en gezondheid.
Het verbranden, versnipperen oi composteren van 16 ton hout gedurende één dag per jaar leidt tot de volgende emissies:
Tabel 1. Emissies verbranden, versnipperen o/ composteren
(bron: Rapport Milieuveranlwoord uil de brand, VROM.lnspeclie, maart 2007)
Als uitgangspunt voor de waarden in tabel 1 is bij verbranding uitgegaan van droog hout. Bij het meeverbranden van nat hout wordt een toename van de concentraties op leefniveau verwacht.
De uitstoot van broeikasgassen, zoals C02 en methaan hebben grote invloed op het klimaat Broeikasgassen absorberen de infraroodstraling en zetten deze om in warmte, waardoor de troposfeer opwarmt. De broeikasgassen in de troposfeer functioneren als een glasplaat over de aarde. Het is daarom zaak de uitstoot van broeikasgassen te beperken. Om het opwarmen van de aarde een halt toe te roepen zou een vermindering van de uitstoot met 60% nodig Zijn
Het verbranden van hout als bijproduct in elektriciteitscentrales of speciaal daarvoor gebouwde biomassacentrales leidt tot een verminderde uitstoot van de broeikasgassen methaan en kooldioxide. Deze gassen komen vrij bij het rottingsproces van organische stoffen De emissie van methaan is bij het verbranden van hout erg klein. Door het (bij)stoken van hout voor energie neemt de vraag naar fossiele brandstoffen af en daardoor ook de uitstoot van kooldioxide.
Specifieke situatie Hoeksche Waard
In de Structuurvisie Hoeksche Waard, vastgesteld op 8 juli 2008, zijn zeven kwaliteitskaders benoemd. Deze kwaliteitskaders vormen ijkpunten voor de uitwerking en toetsing van ruimtelijke plannen. Een van de kwaliteitskaders luidt als volgt: "De regio kiest voor duurzame ontwikkeling
Het Hoofdstuk Duurzame energie uit de Structuurvisie is het volgende opgenomen: "De regio zal stimuleren dat organisch restmateriaal uit de landbouw, het natuurbeheer en het gemeentelijk groenbeheer wordt benut voor de winning van duurzame energie"
7. Beleidsregel "Resthout met beleid verbranden"
In lijn met de aanbevelingen van het ministerie van VROM en in aansluiting op lokale tradities en de regionale structuurvisie wordt de volgende lijn gekozen:
> De gemeenten in de Hoeksche Waard voeren een terughoudend beleid. als het gaal om het verlenen van een ontheffing (op grond van artikel 10.63 Wm) van het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen (artikel 10.2 Wm). Alleen de in deze beleidsregel genoemde gevallen komen in aanmed<ing voor een ontheffing. In de Hoeksche Waard worden vreugdevuren gezien als nuttige toepassing, indien het gaat om een tradiüe. Voor vreugdevuren kan een ontheffing worden verteend.
> Voor het vedenen van ontheffingen voor het verbranden van ziek hout zijn in dit hoofdstuk beleidsregels opgenomen.
> Voor het verbranden van snoeihout en gerooid hout wordt geen ontheffing verleend.
Er zijn voldoende alternatieve en hoogwaardigere verwerkingsmogelijkheden. Indien het, in het belang van openbare orde en veiligheid, van belang is om tevens een APVontheffing te vertenen. dan geschiedt dit tegelijkertijd met het verlenen van de Wm-ontheffing. De voorschriften in beide ontheffingen worden op elkaar afgestemd.
> Voor het tegelijkertijd verlenen van een APVontheffing in het geval van een vreugdevuur, wordt rekening gehouden met de Handreiking Advisering op brandveiligheid bij evenementen van de Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid.
Uitgangpun( is dat voor de strengste norm wordt gehanteerd.
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
College: burgemeester en wethouders.
Snoeihout: alle takken en bladeren die van bomen en struiken worden gehaald in het kader van duurzaam onderhoud.
Gerooid hout: gerooide bomen. inclusief de stammen, slobben, stronken, takken en bladeren. Stookontheffing: een ontheffing op grond van de Wet milieubeheer.
Het college verleent in principe geen ontheffing in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2 en artikel 3 van deze beleidsregel.
Een aanvraag voor een ontheffing voor het verbranden van ziek hout moet minimaal 24 uur voor het aansteken van het vuur bij de gemeente en de politie worden gemeld. Bij twijfel dient de betrokkene een verklaring van de Plantenziektekundige dienst (Wageningen) in te dienen, waarmee wordt aangetoond dat het om een besmettelijke boomziekte gaat.
Aan de stookontheffing op grond van artikel 10.63. lid 2 van de Wet milieubeheer zijn voorschriften verbonden.
De aanvrager meldt minimaal 24 uur voor aanvang van het stoken dit bij de gemeente. Bij ziek hout minimaal 4 uur.
De stookplaats dient zodanig te worden gekozen dat de afstand van de rand van de stookplaats tot de volgende objecten tenminste bedraagt:
Tijdens het stoken dient een toezichthouder aanwezig te zijn van 18 jaar of ouder. Deze dient tijdens de verbranding voortdurend ter plaatste aanwezig te zijn en zorg te dragen voor een goed brandend vuur, zodat geen vonken opstijgen en zo min mogelijk rookontwikkeling optreedt. De toezichthouder moet aanwezig blijven tot het vuur volledig is gedoofd.
De houder van de ontheffing moet de (as)resten zo snel als mogelijk, maar uiterlijk binnen één week na de verbranding op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze hebben afgevoerd Voldoet de houder niet aan deze verplichting dan zuilen de resten door de gemeente worden opgeruimd op kosten van de houder van de ontheffing
9. Vervolgacties en aanbevelingen
Voordat uitvoering aan het beleid kan worden gegeven, moeten de beleidsregels door de gemeenten in de Hoeksche Waard worden vastgesteld.
Om het gebruik van alternatieve vemerkingsmethoden te bevorderen en uitvoering te geven aan het verbod op het verbranden builen inrichtingen. worden de volgende aanbevelingen gedaan:
De afspraken over het controleren van de ontheffingen en het stoken zonder ontheffing. moeten worden vastgelegd. Het gaat hierbij vooral om de vraag wie wanneer controleert en hoe sanctionering zat plaatsvinden. Ook is de afstemming tussen de gemeente, de politie, de brandweer en de milieudienst van belang.
Het is verstandig om de werkbaarheid van deze beleidsregel na een periode van bijvoorbeeld 2 jaar te evalueren. te
Uit de Handreiking Advisering op brandveiligheid bij evenementen van de Brandweer Zuid-Holland Zuid
Artikel 20 Brandveiligheid Vreugdevuren
20.1 Het ontbranden van vreugdevuren is onder voorwaarden toegestaan;
20 1 1 De maximale omvang maximale omvang van een vreugdevuur is 1000 m 3 . Dit komt overeen met een stapel met een hoogte van 8 m bij een grondvlak van 1 1 x 1 1 of een hoogte van 4 m bij een grondvlak van 16 x 16 m;
20.1 2 Aanvragen voor een vreugdevuur met een grotere omvang dan 1000 m 3 worden met enige terughoudendheid behandeld;
20.1 .3 De afstand tussen de brandstapel en een verharde weg of pad moet bij voorkeur maximaal 40 meter bedragen om bereikbaarheid met een tankautospuit mogelijk te maken;
Bij het oprichten en verbranden van het vreugdevuur moeten de volgende minimale veiligheidsafstanden in acht worden genomen:
Meldingsplicht netbeheerder als de afstand tot een hoogspanningskabel kleiner is dan |
|||
Voor overige situaties en vreugdevuren met een grotere omvang dan 1000 rn 3 moet de veiligheidsafstand bepaald te worden door de lokale brandweer, in overleg met bureau expertise en advies brandweer van de Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid.
20.1 5 Voor het aansteken van het vreugdevuur moet de brandstapel stabiel en aaneengesloten zijn opgebouwd:
20.1 .6 De brandstapel mag uitsluitend bestaan uit snoeihout (conform de witte tijst van www.lnfomil.nl) of schoon palJethout in geval van de verbranding van huttenbouwfeesten;
20.1 7 Een vreugdevuur mag niet worden aangestoken indien de windkracht 6 of meer is,-
20.1 .8 Bij extreme droogte (de regionale brandweer kan hiervoor een indicatie geven gebaseerd op klimatologische gegevens) mag een vreugdevuur niet worden aangestoken;
20.1 .9 Een vreugdevuur mag niet worden aangestoken indien de (verwachte) windrichting pal op woonbebowing is gericht;
20.1.10 Een vreugdevuur mag niet worden aangestoken of de ontbranding moei worden beëindigd indien de vindichting zodanig is dat derden of het verkeer op de openbare weg door rookontvikketing of vliegvuur vordt gehinderd;
20.1.11 Indien tijdens het branden van het vreugdevuur ernstig gevaar of hinder ontstaat, kan door of namens burgemeester en wethouders besloten worden hel vuur voortijdig te beëindigen en af te blussen;
20.1.12 Het aansteken van het vreugdevuur mag uitsluitend gedaan worden met behulp van een gasbrander of door middel van stro in de stapel. De gasfles moet na het aansteken van de brandstapel verplaatsi worden tot een afstand minimaal gelijk aan de afstand tot publiek en gebouvten;
20.1.13 Het aansteken van het vreugdevuur mag niet versneld worden door gebruik te maken van vloeibare brandsioi{en als benzine. diesel. afgewerkte olie;
20.1.14 Tijdens hei vreugdevuur moei voldoende EHBO materiaal aanwezig zijn;
20.1.15 Tijdens het vreugdevuur <100 mi moet er minimaal 1 handbrandblusser met een inhoud van len minste 6 kg btuss{of aanwezig zijn. Bij een vreugdevuur >IOO m' minimaal 2 brandbrandblussers met een inhoud van minimaal 6 kg blussto(;
20.1.16 Tijdens het branden van het vreugdevuur moeten minimaal twee meerderjarigen aanwezig zijn. waaronder de houder van de ontheffing of de toezichthouder;
20.1.17 De houder van de ontheffing of de toezichthouder moet aanwezig blijven tot het vuur volledig is gedoofd;
20.1.18 Bij het vedaien van de stookplaats moet het vuur zijn geblust. zodat geen gevaar bestaat voor doorsmeulen of wederom opvlammen van brandbare stoffen;
20.1.19 De houder van de ontheffing moet de uitedijk binnen een week na de verbranding op een milieuhygiënisch verantwoorde Vijze hebben afgevoerd- Voldoet de houder niet aan deze verplichting dan zullen de resten door de gemeente worden opgeruimd op kosten van de houder van de ontheffing;
20.1.20 De stookplaats moet door de houder van de ontheffing weer volledig in oorspronkelijke staal worden teruggebracht.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-300034.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.