Verordening tot wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving

[Dit wijzigingsbesluit zal vanwege de verschillende data van inwerkingtreding in drie verschillende publicaties verwerkt worden. In dit Gemeenteblad zullen de wijzigingen van artikel I, onderdeel UU verwerkt worden.]

 

De raad van de gemeente Alkmaar;

 

gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 januari 2022;

 

gelet op het advies van de commissie ruimte van 1 februari 2022;

 

gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet, de artikelen 2.18, eerste lid en onder f, 2.21, eerste lid, onder a en b, en 3.148, tweede lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer in samenhang gelezen met artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, afdeling 17.2 van de Omgevingswet, artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988;

 

b e s l u i t

 

Vast te stellen de navolgende Verordening tot wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving

Artikel I Wijziging verordening

De Verordening fysieke leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Onder verlettering van de onderdelen b, c, d, e, f, g, h, i, j, k, l, m, n tot c, d, e, f, g, h, i, j, k, l, m, n, o, wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

     

    • b.

      beperkingengebiedactiviteit: activiteit binnen een bij of krachtens de Omgevingswet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor dat werk of object;.

  • 2.

    In onderdeel c (nieuw) wordt «Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: Omgevingswet.

  • 3.

    Onderdeel d (nieuw) komt te luiden:

     

    • d.

      bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;.

  • 4.

    Onderdeel f (nieuw) komt te luiden:

     

    • f.

      gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;.

B

Artikel 1:2, derde lid, komt te luiden:

 

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

C

Aan artikel 1:4 wordt lid toegevoegd, dat luidt:

 

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

D

Artikel 1:5, tweede lid, komt te luiden:

 

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

E

Artikel 1:7 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

  • 2.

    Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

     

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

F

Paragraaf 2 van hoofdstuk 1 komt te luiden:

 

Paragraaf 2 Gemeentelijke adviescommissie

 

Artikel 1:8 Begripsbepaling

 

In deze paragraaf en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, genaamd Commissie omgevingskwaliteit.

 

Artikel 1:9 Taak en werkzaamheden

 

  • 1.

    De commissie heeft als taak de raad en het college te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en alles wat daarmee verband houdt of daarvoor bevorderlijk kan zijn.

  • 2.

    Ter uitvoering van haar taak adviseert de commissie aan de raad of het college over:

     

    • a.

      een aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit voor een monument;

    • b.

      een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 8:8 als het college een advies nodig acht met het oog op het bereiken en in standhouden van een goede omgevingskwaliteit;

    • c.

      de aanwijzing tot rijksmonument als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding rijksmonument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • d.

      de aanwijzing tot gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 8:3 of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijke monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      de aanwijzing tot gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 8:10;

    • f.

      een vooroverleg over een in te dienen aanvraag voor een omgevingsvergunning als het college een advies nodig acht met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;

    • g.

      een omgevingsplanactiviteit als de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;

    • h.

      een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een andere activiteit als het college een advies nodig acht met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;

    • i.

      het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen;

    • j.

      het ontwikkelen van beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit als de raad of het college dat nodig oordeelt.

Artikel 1:10 Samenstelling

 

  • 1.

    De commissie bestaat uit ten minste zes leden, te weten:

     

    • a.

      een voorzitter;

    • b.

      twee architectleden, waaronder een restauratiearchitect;

    • c.

      twee burgerleden;

    • d.

      een cultuurhistoricus als het gaat om de advisering over rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten en rijks- en gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten.

  • 2.

    De leden worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor advisering en op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 3.

    De commissie is onafhankelijk ten opzichte van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 4.

    De commissie wordt bijgestaan door een ambtelijk plantoelichter die tot taak heeft de commissie op die wijze te ondersteunen dat de commissie optimaal kan functioneren bij het uitoefenen van haar taken als adviesorgaan van de raad en het college.

  • 5.

    De commissie kan zich laten bijstaan door deskundigen.

Artikel 1:11 Termijn van adviseren

 

  • 1.

    De commissie brengt het advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid en onder a, van de Omgevingswet (omgevingsplanactiviteit) uit binnen twee weken nadat om advies is verzocht. Deze termijn geldt ook als het gaat om een vooroverleg als bedoeld in artikel 1:9, tweede lid en onder f.

  • 2.

    De commissie brengt het advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid en onder b, van de Omgevingswet (rijksmonument) en een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8:8 (gemeentelijk monument) uit binnen vier weken nadat om advies is verzocht.

  • 3.

    De commissie brengt het advies over een aanvraag om een aanwijzing als bedoeld in artikel 8:3 (gemeentelijk monument) of een aanwijzing als bedoeld in artikel 8:10 (gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht) uit binnen vier weken nadat om advies is verzocht. Deze termijnen gelden ook als het gaat om een aanwijzing om een rijksmonument of een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht.

Artikel 1:12 Benoeming en ontslag

 

  • 1.

    De leden van de commissie worden benoemd voor een termijn van drie jaar. Het is mogelijk één keer herbenoemd te worden voor een termijn van drie jaar.

  • 2.

    De leden worden op eigen aanvraag ontslagen. Zij kunnen door het college worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

  • 3.

    De aftredende of ontslag nemende leden vervullen hun functie totdat in de opvolging is voorzien.

  • 4.

    Het college is bevoegd om met een rooster, tot een volgordelijke manier van aftreden en opvolgen van de leden over te gaan.

Artikel 1:13 Afdoen onder verantwoordelijkheid

 

De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet de advisering om een aanvraag om advies onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daarvoor aangewezen leden. Het aangewezen lid of leden adviseren over aanvragen waarvan het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld.

 

Artikel 1:14 Reglement van orde

 

  • 1.

    De commissie stelt haar werkwijze binnen de kaders van deze paragraaf nader vast in een reglement van orde.

  • 2.

    In het reglement van orde komt ten minste aan de orde:

     

    • a.

      hoe de agenda openbaar wordt gemaakt en belanghebbenden worden uitgenodigd;

    • b.

      het vereiste aantal leden voor een besluitvormende vergadering, de vergaderorde en de orde van beraadslaging, waarbij een onderscheid wordt aangebracht tussen de toelichtende fase waarin het spreekrecht wordt uitgeoefend en de beraadslagingen;

    • c.

      de notulering en dossiervorming;

    • d.

      hoe de adviezen openbaar worden gemaakt;

    • e.

      de werkwijze bij afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie;

    • f.

      de rol en taak van de ambtelijk plantoelichter;

    • g.

      de jaarlijkse verantwoording van de werkzaamheden van de commissie.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor de bekendmaking van het door de commissie vastgestelde reglement van orde.

G

Artikel 2:1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid tot tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid.

  • 2.

    Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

     

    • 5.

      Het verbod is ook niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten waarbij het gaat om een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

H

Artikel 2:2 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid wordt na «een vergunning» ingevoegd: van het college.

  • 2.

    Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.

  • 3.

    Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

     

    • 4.

      Het verbod is ook niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten waarbij het gaat om een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

I

Artikel 2:3 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het tweede lid onderdeel e, wordt «een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit» vervangen door: het omgevingsplan.

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

     

    • 3.

      Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten waarbij het gaat om een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

J

Het tweede lid van artikel 2:5 komt te luiden:

 

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten waarbij het gaat om een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

K

In artikel 2:9 wordt na «Besluit omgevingsrecht» ingevoegd: , zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet,.

 

L

Artikel 2:10 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid wordt «consumentenvuurwerk» vervangen door: vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

  • 2.

    In het tweede lid wordt «een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit» vervangen door: het omgevingsplan.

M

In artikel 3:1 wordt «Deze paragraaf» vervangen door: Dit hoofdstuk.

 

N

In artikel 3:2 wordt «deze paragraaf» vervangen door: dit hoofdstuk.

 

O

Het zesde lid van artikel 3:3 komt te luiden:

 

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, de Scheepvaartverkeerswet of het Binnenvaartpolitiereglement.

P

Het vijfde lid van artikel 3:5 komt te luiden:

 

  • 5.

    De verboden in het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten waarbij het gaat om een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Q

Artikel 4:1 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    In de aanhef wordt «deze afdeling» vervangen door: deze paragraaf.

  • 2.

    In onderdeel a wordt na «Activiteitenbesluit milieubeheer» ingevoegd: , zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;.

  • 3.

    In onderdelen d en e wordt na «de Wet geluidhinder» steeds ingevoegd: , zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet,.

R

In artikel 4:4, vierde lid, wordt «is het Besluit van toepassing» vervangen door: is dit artikel niet van toepassing.

 

S

Artikel 4:5 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid wordt na «de Wet milieubeheer» ingevoegd: , zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet,.

  • 2.

    Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

     

    • a.

      «Wet geluidhinder» wordt vervangen door: bij of krachtens de Omgevingswet;

    • b.

      «de Provinciale Milieuverordening» wordt vervangen door: de provinciale omgevingsverordening.

T

Artikel 4:7 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid van artikel 4:7 komt te luiden:

     

    • 1.

      In dit artikel wordt onder kampeermiddel verstaan: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is of wordt gebruikt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

  • 2.

    In het tweede lid wordt «een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit» vervangen door: het omgevingsplan.

U

In de aanhef van artikel 5:1 wordt «deze afdeling» vervangen door: deze paragraaf.

 

V

In het derde lid van artikel 5:4 wordt «bij of krachtens de Wet milieubeheer» vervangen door: bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

W

Het derde lid van artikel 5:5 komt te luiden:

 

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten waarbij het gaat om een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

X

Artikel 5:11 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    In de aanhef van artikel 5:11 wordt «deze afdeling» vervangen door: deze paragraaf.

  • 2.

    In het derde lid van artikel 5:11 wordt «een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit» vervangen door: het omgevingsplan.

Y

Artikel 5:13 komt te luiden:

 

Het verbod van artikel 5:11, tweede lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten waarbij het gaat om een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

 

Z

In het derde lid van artikel 5:14 wordt «Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht» vervangen door: Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

AA

In het vierde lid, onderdeel b, van artikel 5:15 wordt «Provinciale Milieuverordening Noord-Holland» vervangen door: provinciale omgevingsverordening.

 

BB

Artikel 5:16 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

     

    • 1.

      Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of op een andere manier vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    In het vijfde lid wordt «Provinciale Milieuverordening Noord-Holland» vervangen door: provinciale omgevingsverordening.

CC

Hoofdstuk 6 (Voorschriften over het tegengaan van het bouwen van een bouwwerk op verontreinigde bodem) vervalt en komt te luiden als volgt: Hoofdstuk 6 [gereserveerd].

 

DD

Artikel 7:2 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    De aanduiding «1.» vervalt.

  • 2.

    In de eerste zin wordt:

     

    • a.

      «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning;

    • b.

      «artikel 2.1, eerste lid en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 5.1, tweede lid, van de Omgevingswet.

  • 3.

    Het tweede lid vervalt.

EE

In de artikelen 7:3, eerste lid en onderdeel a, 7:5, eerste lid, 7:6, eerste lid, 7:7, 7:8 en 7:9 wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.

 

FF

In de artikelen 7:4, 7:5, eerste en derde lid, 7:6, eerste lid, 7:9, 7:10 en 7:11 wordt «bevoegd gezag» vervangen door: college.

 

GG

Artikel 8:1 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    Onderdeel b komt te luiden:

     

    • b.

      gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: groepen van onroerende zaken, van algemeen belang vanwege hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde;.

  • 2.

    In onderdeel c wordt «zijn te verwachten.» vervangen door: zijn te verwachten;.

  • 3.

    Er wordt een onderdeel d toegevoegd dat luidt:

     

    • d.

      omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit waarbij het gaat om een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

HH

Het eerste lid van artikel 8:2 komt te luiden:

 

  • 1.

    Het college houdt een gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld. Het erfgoedregister kan door iedereen worden geraadpleegd.

II

In het opschrift van paragraaf 2 wordt «gemeentelijke» vervangen door: gemeentelijk.

 

JJ

In het vijfde lid, aanhef en onderdeel b, van artikel 8:3 wordt «de Erfgoedverordening Noord-Holland 2017» vervangen door: de Erfgoedverordening Noord-Holland 2017 of de provinciale omgevingsverordening.

 

KK

In het tweede lid van artikel 8:4 vervalt «of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd».

 

LL

Artikel 8:5 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

     

    • a.

      «wordt» wordt vervangen door: worden;

    • b.

      «de openbare register» wordt vervangen door: het openbare register.

  • 2.

    Het tweede lid van artikel 8:5 komt te luiden:

     

    • 2.

      Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

MM

Artikel 8:6 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid vervalt het woord «ambtshalve».

  • 2.

    De tweede zin van het derde lid komt te luiden: Het college verwerkt de vervallen aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

NN

In het eerste lid van artikel 8:8 wordt «bevoegd gezag» vervangen door: college.

 

OO

Artikel 8:9 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.

  • 2.

    In de eerste zin wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.

PP

Het opschrift van paragraaf 4 komt te luiden:

Paragraaf 4 Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

 

QQ

Artikel 8:10 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het opschrift komt te luiden: Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    In het eerste lid wordt «beschermd gemeentelijk» vervangen door: gemeentelijk beschermd.

  • 3.

    In het vierde lid wordt «onverwijld opgenomen» vervangen door: direct verwerkt.

  • 4.

    Het vijfde lid komt te luiden:

     

    • 5.

      Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, de Erfgoedverordening Noord-Holland 2017 of de provinciale omgevingsverordening.

RR

Artikel 8:11 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt «beschermd gemeentelijk» vervangen door: gemeentelijk beschermd.

  • 2.

    Het tweede lid komt te luiden:

     

    • 2.

      Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3.

    In het derde lid wordt «onverwijld bijgehouden» vervangen door: door het college direct verwerkt.

 

SS

Artikel 8:12 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het opschrift wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning.

  • 2.

    Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

     

    • a.

      «beschermd gemeentelijk» wordt vervangen door: gemeentelijk beschermd;

    • b.

      «als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen,» vervalt.

  • 3.

    In het tweede lid wordt «bevoegd gezag» vervangen door: het college.

  • 4.

    In het vierde lid wordt de «artikel 13, 13a of 13b van de Woningwet» vervangen door: de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of op grond van een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

TT

Artikel 8:13 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

     

    • a.

      de aanhef van het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:

       

      • 1.

        na «waar archeologische vondsten» wordt ingevoegd: of waarden;

      • 2.

        «geldende bestemmingsplan» wordt vervangen door: geldende omgevingsplan;

      • 3.

        «artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening» wordt vervangen door: artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

    • b.

      In onderdeel a van het eerste lid wordt na «Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» ingevoegd: of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.

    • c.

      In onderdeel b van het eerste lid wordt «of verwachtingsgebied dat» vervangen door: , waarde of verwachting die.

  • 2.

    In het tweede lid wordt «bevoegd gezag» vervangen door: college.

UU

Artikel 9:1 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    Onderdeel a vervalt onder verlettering van de onderdelen b, c, d, e, f, g, h, i, j, k tot a, b, c, d, e, f, g, h, i, j.

  • 2.

    Onderdeel h (nieuw) komt te luiden:

     

    • h.

      perceel: grond, met of zonder bebouwing, die gelet op de feitelijke situatie ter plaatse bij elkaar hoort;.

VV

Artikel 9:3 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    In het eerste lid wordt «vergunning» vervangen door: omgevingsvergunning;

  • 2.

    In het tweede lid, onderdeel a wordt «dwarsdoorsnede» vervangen door: diameter;

  • 3.

    In het tweede lid vervalt onderdeel c, onder verlettering van onderdeel d en e tot onderdeel c en d.

  • 4.

    In onderdeel d (nieuw) wordt «Plantenziektenwet» vervangen door: Plantgezondheidswet.

WW

Artikel 9:6, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    In onderdeel c wordt «bouw- een aanlegwerken» vervangen door: bouw- en aanlegwerken;

  • 2.

    Onderdeel d vervalt.

XX

In artikel 10:2, eerste lid, vervalt onderdeel c, onder verlettering van onderdeel d en e tot c en d.

 

YY

In artikel 10:6 vervalt onderdeel a, onder verlettering van de onderdelen b, c, d, e, f, g, h, i, j tot a, b, c, d, e, f, g, h, i.

Artikel II Overgangsrecht

  • 1.

    Aanvragen en bezwaarschriften die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met in achtneming van de Verordening fysieke leefomgeving zoals die luidde ten tijde van het indienen van de aanvraag of het bezwaarschrift.

  • 2.

    Een gemeentelijk monument of een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht dat is aan gewezen en geregistreerd voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, wordt geacht te zijn aangewezen en geregistreerd op grond van de bepalingen in deze verordening.

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag is ingediend, blijft het oude recht dat gaat over de welstands- en monumentencommissie van kracht, met dien verstande dat de Commissie omgevingskwaliteit wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, of de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang gelezen met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.

Artikel III Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening tot wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving treedt in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treden de onderdelen Q, S en QQ van artikel I in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid treedt onderdeel UU van artikel I in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2022.

Alkmaar, 17 februari 2022.

De raad van Alkmaar,

mw. drs. A.M.C.G. Schouten,

burgemeester

mw. mr. V.H. Hornstra,

griffier

Toelichting verordening tot wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving

Algemeen

 

De Verordening fysieke leefomgeving bevat regels over de fysieke leefomgeving en is aangepast vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow). De wettelijke grondslagen en formele verwijzingen zijn geactualiseerd, zodat vanaf juli 2022 kan worden doorgewerkt met deze verordening onder de Ow. Het betreft een juridisch-technische omzetting.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel I, onderdelen A, G t/m K, M t/m WW en YY

In deze onderdelen worden grondslagen en formele verwijzingen geactualiseerd als gevolg van de Ow. Dit heeft, net als doorgevoerde taalkundige verbeteringen, geen verdere toelichting nodig. Een aantal onderdelen wordt vanwege het bijzondere karakter hieronder toegelicht.

 

A (artikel 1:1)

 

In onderdeel b (nieuw) wordt een definitie van beperkingengebiedactiviteit opgenomen. De definitie is ontleend aan de bijlage (onderdeel A) die hoort bij artikel 1.1 van de Ow. Dit begrip komt voor in verschillende artikelen van de Verordening fysieke leefomgeving. Een beperkingengebied is een bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit binnen een beperkingengebied.

 

In verschillende artikelen van de Verordening fysieke leefomgeving staat dat een verbod niet van toepassing is op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier of de Wegenverordening Noord-Holland 2015. Dat wordt dan vervangen door de tekst dat het verbod niet van toepassing is op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

 

De definities van «bouwwerk» en «gebouw» zoals die zijn opgenomen in onderdeel d (nieuw) en onderdeel f (nieuw) zijn ontleed aan de bijlage (onderdeel A) die hoort bij artikel 1.1 van de Ow respectievelijk aan bijlage I die hoort bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

 

B (artikel 1:2), C (artikel 1:4), D (artikel 1:5) en E (artikel 1:7)

 

In deze artikelen wordt opgenomen dat dit artikel of lid niet van toepassing is op een omgevingsvergunning. Voor vergunningen of ontheffingen die een omgevingsvergunning zijn, geeft de Ow een uitputtende regeling voor de in deze artikelen geregelde onderwerpen: over de beslistermijnen in de paragrafen 16.5.2 en 16.5 3 van de Ow, over het nakomen van de voorschriften in artikel 5.5 van de Ow (eventueel in samenhang gelezen met artikel 22.8 van de Ow en artikel 2.1a van het Omgevingsbesluit), voor wie de omgevingsvergunning geldt in artikel 5.37 van de Ow en over intrekking of wijziging van een omgevingsvergunning in paragraaf 5.1.5 van de Ow.

 

F (artikelen 1:8 t/m 1:14)

 

Artikel 1:9 (Taak en werkzaamheden)

 

Eerste lid

 

Het eerste lid beschrijft de adviestaak van de Commissie omgevingskwaliteit in algemene zin: het adviseren van de raad en het college op het gebied van een goede omgevingskwaliteit. Het begrip «een goede omgevingskwaliteit» is opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de Ow (artikel 1.3). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (vgl. Kamerstukken II 2013-2014, 33 962, nr. 3, p.). Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de Commissie omgevingskwaliteit alleen adviseert over «een goede omgevingskwaliteit» en niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.

 

De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. In het tweede lid is hier (meer) concreet invulling aan gegeven.

 

Tweede lid

 

Onderdeel a

In de bijlage (onderdeel A) die hoort bij artikel 1.1 van de Ow is een rijksmonumentenactiviteit als volgt gedefinieerd: «een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht».

 

De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. In artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving staan de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit.

 

De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit die gaat over archeologische rijksmonumenten. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is in deze gevallen aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met de zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Ook is de minister (mede) bevoegd tot toezicht en handhaven waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.

 

Toch heeft de gemeente een belangrijke rol als het gaat om archeologie. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld (zie artikel 8:13 waarin regels zijn gesteld die gaan over de instandhouding van archeologische terreinen).

 

Onderdelen b, c, d en e

De bescherming van monumenten of stads- en dorpsgezichten als gemeentelijk monument of gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht gebeurt door aan het monument of stads- of dorpsgezicht in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument of gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht te geven. Dit geldt ook voor een rijksmonument of een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden gegeven aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze functie-aanduiding te geven.

 

Het overgangsrecht in de Ow en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de Ow een vergunningplicht geldt voor activiteiten die gaan over gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die op grond van de artikelen 8:3 en 8:4 zijn aangewezen. Deze regels blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de Ow en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang gelezen met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in artikel 8:8 opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

 

Als het gaat om een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument dan kan het college – voor zover dat in het omgevingsplan niet nader is geregeld – op grond van onderdeel b zelf bepalen of zij advies inwint bij de commissie.

 

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vraagt op grond van de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument zich bevindt, voordat wordt besloten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur als het college het voornemen heeft een monument aan te wijzen als gemeentelijk monument (door de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven).

 

Onderdeel f

Een vooroverleg bij een aanvraag om een vergunning wordt in de Ow niet geregeld. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.

 

Onderdeel g

De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de Ow in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. Zolang nog geen gevallen zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid dat gaat over het vragen van een advies aan de commissie voort.

 

Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook gedeputeerde staten, het dagelijks bestuur van het waterschap en de minister de commissie als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van het bevoegd gezag (zie artikel 4.22 van het Omgevingsbesluit).

 

Onderdeel h

Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde «kan-bepaling» over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan – voor zover dat in het omgevingsplan niet nader is geregeld – op grond daarvan zelf bepalen of zij advies inwint bij de commissie.

 

De beoordeling van de omgevingsplanactiviteit bouwen door de commissie

Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn verhouding tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota.

 

Onderdeel i

In dit onderdeel is bepaald dat de commissie adviseur is bij het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

 

De aanschrijfbevoegdheid van artikel 13a van de Woningwet voor het geval dat een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand (een welstandsexces), is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang gelezen met artikel 22.4 van de bruidsschat (het tijdelijk deel van het omgevingsplan)). In dit onderdeel is geregeld dat de commissie adviseert of er sprake is van een welstandsexces.

 

Onderdeel j

Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de Ow om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het gaat hierbij alleen om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.

 

Artikel 1:10 (Samenstelling)

 

Eerste lid

Het eerste lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de Ow, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt.

 

De Ow schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit die gaat over een rijksmonument. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Ow volgt dat de commissie ten minste beschikt over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw (Kamerstukken II 2014-2015, 33 962, nr. 3, p. 581). Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

 

Tweede lid

Dit lid regelt dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisatie op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven alleen vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde bestuurlijke of maatschappelijke functie. Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijk verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring. Dit laatste geldt uitdrukkelijk ook voor de burgerleden.

 

Vierde lid

Dit lid geeft de commissie de bevoegdheid zich voor de advisering te laten bijstaan door deskundigen (bijvoorbeeld een specialist op het gebied van historische interieurs of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen).

 

Artikel 1:11 (Termijn van adviseren)

 

In de Ow is geen termijn gesteld waarbinnen de commissie moet adviseren. Daarom zijn in dit artikel de termijnen opgenomen waarbinnen een advies wordt verwacht. Als geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (zie artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).

 

Artikel 1:12 (Benoeming en ontslag)

 

Het eerste lid gaat over de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de Ow. In het eerste lid zijn de benoeming voor de eerste termijn en de herbenoeming geregeld. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het benoemen van leden van de commissie niet aan het college kan worden gemandateerd. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 17.7 van de Ow (Kamerstukken II, 2013-2014, nr. 3, p. 580) volgt dat de aard van de bevoegdheid zich tegen mandatering aan het college verzet.

 

Het tweede lid regelt schorsing en ontslag. De Ow bepaalt in artikel 17.7, tweede lid, dat de gemeenteraad de leden benoemt en ontslaat. Het spreekt voor zich dat leden op eigen aanvraag worden ontslagen. Zij kunnen verder worde geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

 

Met het in het vierde lid bedoelde rooster van aftreden wordt voorkomen dat alle leden tegelijk aftreden en de continuïteit gevaar loopt.

 

Artikel 1:13 (Afdoen onder verantwoordelijkheid)

 

Vanwege de korte beslistermijnen geeft dit artikel de mogelijkheid om het geven van advies door de commissie over te laten aan een of meer leden. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies. Alleen in die gevallen waarvan het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld is het mogelijk het geven van advies over te laten aan een of meer leden. Bij twijfel wordt de aanvraag alsnog voorgelegd aan de commissie. De wettelijke eis dat de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een rijksmonumentenactiviteit geldt onverminderd.

 

Artikel 1:14 (Reglement van orde)

 

Dit artikel regelt dat de commissie een reglement van orde vaststelt en welke onderwerpen in ieder geval daarin worden opgenomen. Het derde lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Dat kan als bijlage bij deze verordening of als aparte bekendmaking met een goede verwijzing naar deze verordening. Juridisch gezien hoeft het reglement van orde niet in de verordening zelf te worden opgenomen.

 

L (artikel 2:10)

 

De definitie van «consumentenvuurwerk» wordt aangepast. In artikel 5.43 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet wordt het Vuurwerkbesluit gewijzigd: de definitie van consumentenvuurwerk vervalt. Overal waar consumentenvuurwerk staat wordt dit in het Vuurwerkbesluit vervangen door «vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik». Voor de toepassing van de Verordening fysieke leefomgeving wordt het begrip consumentenvuurwerk gehandhaafd. De verwijzing naar het Vuurwerkbesluit wordt daarom vervangen.

 

Q (artikel 4:1), R (artikel 4:4) en S (artikel 4:5)

 

De regels over geluidhinder vanuit inrichtingen die zijn opgenomen in de Verordening fysieke leefomgeving (de artikelen 4:1 tot en met 4:5) blijven gelden tot uiterlijk het einde van de overgangsfase. Voor handhaving van de bestaande situatie moet wel duidelijk worden gemaakt dat de basis van deze regels wordt gevormd door de wet- en andere regelgeving zoals die vóór de inwerkingtreding van de Ow gelden. Daarom is voor de toepassing van deze artikelen aan de verwijzing naar de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Wet geluidhinder toegevoegd: zoals deze luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

 

T (artikel 4:7)

 

De definitie van «kampeermiddel» wordt aangepast. Door de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die gelijktijdig met de Ow in werking treedt, worden bouwwerken in gevolgklasse 1 vergunningvrij (bouwtechnisch deel). Grondgebonden recreatiewoningen vallen onder gevolgklasse 1 en komen daarmee onder het begrip kampeermiddel komen te vallen. Dat is niet gewenst. Het moet gaan om een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

CC

In paragraaf 22.2.7.2 van de bruidsschat is geregeld dat het verboden is om te bouwen op verontreinigde bodem zonder omgevingsvergunning als er geen maatregelen worden getroffen. Daarom wordt hoofdstuk 6 ingetrokken.

 

Wanneer de bodemkwaliteit de waarde voor de toelaatbare kwaliteit overschrijdt, is bouwen alleen mogelijk na het uitvoeren van sanerende of andere beschermende maatregelen, mits die technisch mogelijk zijn. Saneringsmaatregelen worden uitgevoerd in overeenstemming met de milieubelastende activiteit saneren van de bodem, zoals opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Hierin staan twee standaardaanpakken beschreven. Als deze aanpakken niet voldoen, kan degene die saneert een maatwerkvoorschrift aanvragen bij het bevoegd gezag.

 

GG (artikel 8:1)

 

De definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, omdat deze berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en daarom in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen.

 

NN (artikel 8:8)

 

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk gelijk gebleven. De vergunningplicht geldt op het moment dat de Ow in werking treedt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

 

QQ (artikel 8:10)

 

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd. Het is mogelijk dat het tijdelijke omgevingsplan of onderdelen van het bestemmingsplan als beschermend worden aangemerkt. Dit is vergelijkbaar met de tot inwerkingtreding van de Ow nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988 voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Daarna is het aanwijzen van gemeentelijke stads- of dorpsgezichten mogelijk via deze verordening (tot het eind van de overgangsfase) of het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht gelden dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Ow en voor gemeentelijke monumenten artikel 8:7. De bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis gaat onder de Ow via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.

 

TT (artikel 8:12)

 

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Ow geeft de gemeenten de mogelijkheid die verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in deze verordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht dat gaat over de activiteiten die staan in artikel 2.2 van de Wabo. De Ow regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

 

XX (artikel 10:2)

Vanaf 1 januari 2022 is Q-Park Operations Netherlands VI B.V. de parkeerdienstverlener van de gemeente Alkmaar. Daarom kan niet meer worden verwezen naar de toezichthouders van de vorige parkeerdienstverleners. De toezichthouders van P1 On Street Management B.V., onderdeel van Q-Park Operations Netherlands VI B.V. zijn op grond van artikel 10:2, tweede lid, aangewezen als toezichthouders.

 

Artikel II

 

Dit artikel regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van de Ow volgens het oude recht worden afgedaan.

 

Artikel III

 

Het eerste lid voorziet erin dat de in dit besluit opgenomen technische wijzigingen eerst van toepassing zijn op de dag dat de Ow in werking treedt.

 

Het tweede lid wijkt hiervan af voor artikel I, onderdelen Q (artikel 4:1), S (artikel 4:5) en RR (artikel 8:13).

 

Voor de artikelen 4:1 en 4:5 geldt het volgende. Artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet geeft het overgangsrecht voor de op het moment van inwerkingtreding van de Ow van kracht zijnde bepalingen over geluidhinder (de artikelen 4:1 tot en met 4:5). Omdat de artikelen 4:1 en 4:5 technisch wijzigingen, is voor de zekerheid bepaald dat deze wijzigingen in werking treden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Ow.

 

Voor artikel 8:13 geldt dat er na inwerkingtreding van de Ow geen grondslag meer is om deze vast te stellen. Het gewijzigde artikel 8:13 treedt in werking op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Ow. Dan vormt het gewijzigde artikel 8:13 een onderdeel van het tijdelijke omgevingsplan op grond van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet.

 

Voor artikel 10:2, eerste lid en onder c, geldt dat met ingang van 1 januari 2022 er sprake is van een nieuwe parkeerdienstverlener van de gemeente Alkmaar. Daarom wordt met terugwerkende kracht de aanwijzing van de toezichthouders van de oude parkeerdienstverlener ingetrokken.

Naar boven