Gemeenteblad van Hoeksche Waard
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hoeksche Waard | Gemeenteblad 2022, 293174 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hoeksche Waard | Gemeenteblad 2022, 293174 | beleidsregel |
Beleidsregel bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen Hoeksche Waard
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard;
gelet op artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen, titel 4.3 en titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht;
Vast te stellen de Beleidsregel bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen Hoeksche Waard 2022.
De beleidsregel heeft als doel de overtreder te bewegen alsnog te voldoen aan zijn verplichtingen, zoals genoemd in artikel 4.17 van de wet.
Een schematisch overzicht over de soorten overtredingen die beboet worden en de hoogte boete van de te betalen boete wordt gegeven in onderstaande tabel
Artikel 6 Niet twee keer voor hetzelfde (Ne bis in idem)
Er is in ieder geval geen sprake van hetzelfde feit, indien de overtreder:
eerder een boete is opgelegd vanwege de overtreding van de verplichting tot het verstrekken van informatie door een ander dan de ingezetene of ingeschrevene aan de gemeente ten behoeve van de bijhouding in de basisregistratie personen, als het een andere persoon betreft dan wel als het een andere overtreding ten aanzien van dezelfde persoon betreft.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 31 mei 2022.
de secretaris,
B.W. Silvis-de Heer
de burgemeester,
Ch.B. Aptroot
Toelichting “Beleidsregel bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen Hoeksche Waard 2022”
De Wet basisregistratie personen (Wet BRP) biedt gemeenten een aantal instrumenten voor de handhaving van de plichten die de burgers op grond van de Wet BRP hebben, waaronder het tijdig aangifte doen van een adresverandering, het overleggen van bescheiden en het verstrekken van inlichtingen. Een en ander ten behoeve van de borging en/of verbetering van de integriteit (juistheid, volledigheid en tijdigheid) van de in de Basisregistratie Personen (BRP) opgenomen gegevens.
In artikel 4.17 van de Wet BRP is de mogelijkheid opgenomen tot het opleggen van een bestuurlijke boete in het geval de burger (verwijtbaar) niet aan de verplichtingen als bedoeld in de Wet BRP voldoet. Het heffen van de bestuurlijke boete is geen doel op zich. Het moet de burgers aanzetten tot het nakomen van de verplichtingen die de Wet BRP aan hen oplegt.
De bestuurlijke boete is een handhavingsinstrument in het bestuursrecht. Het is een boete die een bestuursorgaan of aangewezen toezichthouder kan opleggen voor een overtreding van een wettelijke regel.
De opgelegde sanctie is onvoorwaardelijk. Dat betekent dat de opgelegde boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd als alsnog aan de verplichting(en) wordt voldaan. Tegen het opleggen van de bestuurlijke boete is wel bezwaar en beroep mogelijk.
Het bepaalde in titel 5.4 van de Awb is onverkort van toepassing. In deze titel is onder meer bepaald wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie de boete oplegt, hoe de boete wordt opgelegd en wanneer de opgelegde boete vervalt. Bij het opstellen van deze beleidsregel is nadere invulling gegeven aan het in titel 5.4 bepaalde.
Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als daarvoor een wettelijke basis is. De noodzakelijke wettelijke basis is opgenomen in artikel 4.17 van de Wet BRP.
Blijkens dit artikel heeft het college de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen. Uit praktische overwegingen (snelheid, effectiviteit) is er echter voor gekozen de bevoegdheid te mandateren tot aan de teammanager.
De bestuurlijke boete is geheel nieuw voor de met de bijhouding van de BRP belaste medewerkers. Om deze reden wordt het opleggen van een bestuurlijke boete in 2022 en 2023 in pilotvorm uitgevoerd. Een pilot geeft de mogelijkheid om met een beperkte set overtredingen, waarvoor de boete in beginsel wordt gehanteerd, de werking aan te leren en eigen te maken. Ook geeft deze periode de mogelijkheid de bedachte uitvoering te testen en bij te stellen.
In dit artikel zijn de in deze beleidsregel gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.
Invoering van de beleidsregel bestuurlijke boete dient als prikkel voor de overtreder om de gegevens die nodig zijn voor een juiste, volledige en actuele basisregistratie (BRP), tijdig door te geven aan de gemeente. De kwaliteit van de persoonsgegevens in de BRP wordt hiermee verbeterd en fraude wordt tegengegaan. Het heffen van de bestuurlijke boete is geen doel op zich. Het moet burgers aanzetten tot het nakomen van de verplichtingen die de Wet BRP aan hen oplegt. Hierbij wordt uitgegaan van een preventieve werking.
In artikel 4.17 Wet BRP is vermeld voor welke overtredingen de gemeente een boete kan opleggen. In onderstaand overzicht is vermeld welke overtredingen het betreft.
Meestal ligt de verplichting in de Wet BRP alleen bij de ingeschrevene. In dat geval is de boete alleen opeisbaar bij de ingeschrevene. Soms echter ligt de verplichting bij verschillende mensen. In dat geval kan de boete ook opgelegd worden aan verschillende mensen. Er moet dan een keuze gemaakt worden aan wie de boete wordt opgelegd. Zie onderstaand schema.
De boete moet opgelegd worden binnen drie jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding heeft plaatsgevonden (artikel 5:45, 2e lid Awb). Hierbij is het van belang te bepalen op welke datum de overtreding van een verplichting op grond van de Wet BRP is begaan. Uitgangspunt is dat de overtreding wordt begaan op het moment dat het college constateert dat niet aan de wettelijke verplichtingen is voldaan. Na overtreding van bijvoorbeeld de aangifteplicht blijft de overtreding actueel. Elke dag dat de overtreder in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee op.
Ten aanzien van een aantal overtredingen geldt dat niet één persoon, maar meerdere personen eenzelfde verplichting hebben op grond van de wet BRP.
Als er meerdere personen zijn die verplichtingen hebben, dan zijn deze personen hoofdelijk aansprakelijk. Dat betekent dat elke persoon afzonderlijk een boete opgelegd kan worden, ook al zijn anderen ook aansprakelijk. Als een van de personen de boete betaald heeft, dan vervalt automatisch de betalingsplicht van de andere personen.
In titel 5.4 van de Awb zijn bepalingen opgenomen omtrent de bestuurlijke boete. Voor het opleggen van de bestuurlijke boete gelden de bepalingen zoals vermeld in deze titel. Dit laat onverlet dat ook de overige in deze beleidsregel niet genoemde bepalingen uit titel 5.4, van toepassing zijn op de bestuurlijke boete bij overtreding van de verplichtingen in de Wet BRP.
In het bestuursrecht wordt onderscheid gemaakt tussen lage en hoge bestuurlijke boetes. Voor lage bestuurlijke boetes gelden minder voorschriften en administratieve regels dan voor hogere boetes. De grens tussen lage en hoge bestuurlijke boetes ligt op € 340,-. De Wet BRP stelt een maximum van € 325,--. De reden dat de Wet BRP de boete maximeert, is omdat gemeenten bij een hoger bedrag geconfronteerd worden met meer administratieve lasten om de boete op te kunnen leggen. Afwijking van dit bedrag naar beneden is mogelijk.
De standaard boete wordt minimaal opgelegd als is besloten tot een bestuurlijke boete. De burger moet op enig moment zijn geïnformeerd over hert risico dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd wanneer hij zich niet houdt aan de verplichtingen volgens de Wet BRP.
De maximale boete opleggen bij overtredingen van verplichtingen die te maken hebben met migratie (o.a. vestiging, vertrek en adreswijziging) met dien verstande dat: het aannemelijk is dat verplichtingen bewust niet zijn nagekomen, het gaat om gelegenheid geven, als bedoel in artikel 4.17 onder b Wet BRP.
Een voorwaarde voor het opleggen van een bestuurlijke boete, is dat de overtreding van de burger alleen gesanctioneerd kan worden als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaar wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve verwijtbaarheid en subjectieve verwijtbaarheid.
Bij objectieve verwijtbaarheid kijken we naar de handeling of het nalaten van betrokkene: heeft betrokkene feitelijk een regel overtreden?
Bij subjectieve verwijtbaarheid kijken we naar de persoon: wist de belanghebbende of kon de hij redelijkerwijs weten dat hij een verplichting had moeten nakomen. De mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen. Of er sprake is van verwijtbaar gedrag moet blijken uit het dossier op grond waarvan uiteindelijk de boete wordt opgelegd (art. 5:41 Awb). Het nalaten van het vervullen van verplichtingen, wel of niet bewust, kan als verwijtbaar bestempeld worden. Aan de hand van feiten en omstandigheden van het betreffende geval kan bepaald worden in welke mate het niet voldoen aan de verplichting verwijtbaar is. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan gevarieerd worden met de hoogte van de op ge leggen bestuurlijke boete.
Zowel de subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, zoals spoed opname in een ziekenhuis, als ook objectief waarneembare omstandigheden zoals het aantal keer dat betrokkene eerder niet voldaan heeft aan zijn verplichting om op tijd zijn verhuizing door te geven, kunnen bepalen of er een boete opgelegd wordt en welk bedrag aan boete wordt opgelegd.
Artikel 6 Niet twee keer voor hetzelfde (Ne bis in idem)
Op grond van de Awb is het niet mogelijk om twee keer voor hetzelfde feit een boete te krijgen. Dit vloeit voort uit het beginsel van ne bis idem. Het gaat hierbij om een sanctionering van hetzelfde feit. Als een persoon eerder beboet is in verband met eenzelfde verplichting, maar later weer niet voldoet aan deze verplichting, dan is het niet hetzelfde feit. In lid 2 zijn hiervan een aantal voorbeelden genoemd.
Artikel 7 Valsheid in geschrifte
De wettelijke definitie van valsheid in geschrifte is: iemand die een geschrift, dat bestemd is om als echt en onvervalst te gebruiken. Uit deze definitie blijkt dat het om een schriftelijk document moet gaan. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift is valsheid van geschrifte.
Bij een valse aangifte kan een bestuurlijke boete worden opgelegd, vanwege overtreding van de aangifteplicht. Wel is dan artikel 5.44 van de Awb van toepassing, indien naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte. Dat betekent dat eerst de overtreding aan het OM moet worden voorgelegd en afhankelijk van e reactie van het OM kan dan alsnog worden overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Artikel 5:44 van de Awb regelt dat voor hetzelfde feit niet zowel een bestuurlijke boet als een strafrechtelijke sanctie kan worden opgelegd. Op enig moment moet definitief worden gekozen voor een van beide.
Verplichtingen van de burger, waarop bestuurlijke boete van toepassing is
Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen:
ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52;
Hieronder is de integrale tekst van artikelen, die genoemd zijn in 4.17 sub a, opgenomen.
Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, meldt zich uiterlijk op de vijfde dag na de aanvang van zijn verblijf in persoon bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. Indien hij geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres en meldt hij zich binnen de gestelde termijn bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen.
Hij geeft bij de aangifte de inlichtingen en legt de geschriften over ter zake van feiten betreffende zijn burgerlijke staat, zijn nationaliteit en zijn eerder verblijf in Nederland, die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders legt hij van een geschrift een door een beëdigde vertaler vervaardigde Nederlandse vertaling over. Indien hij zich in Nederland vestigt, komende vanuit Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen, legt hij een hem betreffend verhuisbericht over, verstrekt door de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen, waar hij laatstelijk als ingezetene was ingeschreven.
Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, doet aangifte van verblijf en adres overeenkomstig het eerste tot en met het derde lid, op het moment dat hij ophoudt te behoren tot een categorie als bedoeld in artikel 2.6.
Aangifte van verblijf en adres blijft achterwege indien:
de betrokkene behoort tot een categorie van personen als bedoeld in artikel 2.6, of
Het hoofd van een aangewezen instelling doet aan de betrokken personen tijdig schriftelijk mededeling van de mogelijkheid tot aangifte van een briefadres.
De ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, doet bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek. De aangiftetermijn vangt aan op de vijfde dag voor de dag van vertrek.
De ingezetene brengt alle feiten betreffende zijn burgerlijke staat en nationaliteit die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, zo spoedig mogelijk ter kennis aan het college van burgemeester en wethouders. Hij verstrekt aan het college, desgevraagd in persoon, de inlichtingen en legt de geschriften over die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Op verzoek van het college legt hij van een geschrift een door een beëdigde vertaler vervaardigde Nederlandse vertaling over.
Degene die aangifte heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.40 en artikel 2.43, geeft op verzoek van het college van burgemeester en wethouders de inlichtingen ter zake van zijn aangifte die van belang zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Deze verplichting is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overleggen van geschriften. De betrokkene verschijnt hierbij desgevraagd in persoon.
De ingezetene verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders over feiten betreffende zijn burgerlijke staat en nationaliteit, desgevraagd in persoon, de inlichtingen en legt de geschriften over die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie. Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders legt hij van een geschrift een door een beëdigde vertaler vervaardigde Nederlandse vertaling over.
Degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43, verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn, ter zake de inlichtingen en legt de geschriften over die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.
Het hoofd van een instelling of bedrijf waar personen verblijf plegen te houden, de instellingen, bedoeld in artikel 2.40 daaronder begrepen, verstrekt, indien de instelling of het bedrijf ter zake door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen, op door het college te bepalen tijdstippen aan het college de door het college gevraagde inlichtingen over de personen die naar redelijke verwachting in de instelling of het bedrijf voor onbepaalde tijd verblijf zullen houden dan wel gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zullen overnachten.
De echtgenoot, de geregistreerde partner en andere nabestaanden tot en met de tweede graad van een ingezetene die in het buitenland is overleden, verstrekken op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene is ingeschreven, aan het college, voor zover mogelijk, de inlichtingen over dat overlijden en leggen de geschriften over die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie.
Degene die ter uitvoering van ingevolge deze paragraaf op hem rustende verplichtingen in persoon bij het college van burgemeester en wethouders verschijnt, legt desgevraagd met het oog op de vaststelling van zijn identiteit een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht over.
De in artikel 2.48 bedoelde ouders, voogden, verzorgers en curatoren van minderjarigen of onder curatele gestelden, laten desgevraagd de minderjarige of de onder curatele gestelde met het oog op de vaststelling van de identiteit verschijnen bij het college van burgemeester en wethouders en leggen desgevraagd een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in het eerste lid over.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-293174.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.