Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden door of vanwege de raad van Hoeksche Waard 2022

De raad van de gemeente Hoeksche Waard;

 

gelezen het voorstel van het presidium d.d. 14 februari 2022;

 

gelet op de artikelen 16, 82 en 84 van de Gemeentewet;

 

besluit vast te stellen het volgende reglement:

 

Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad en van de raadscommissies van de gemeente Hoeksche Waard 2022

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Paragraaf 1. Begripsbepalingen en toepassingsbereik

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a.

    amendement: voorstel van een raadslid tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing dat naar de vorm geschikt is om daarin direct te worden opgenomen;

  • b.

    beeldvormende vergadering: raadscommissie waarin woordvoerders informatie verzamelen, verstrekken of uitwisselen met als doel zich een beeld te vormen over een onderwerp:

    • -

      waarvoor een voorstel ter besluitvorming aan de raad is aangeboden of

    • -

      waarover de raad wordt gevraagd een uitspraak te doen of

    • -

      waarover het college of de burgemeester met de woordvoerders in de oordeelsvormende vergadering in overleg wil;

  • c.

    besluitvormende vergadering: raadsvergadering waarin raadsleden hun definitieve standpunt innemen en op basis van aan de raad toegekende bevoegdheden zorgvuldige, zelfstandig leesbare en onderbouwde beslissingen nemen;

  • d.

    BOB-vergadermodel: wijze van vergaderen waarbij het besluitvormingsproces is ingericht langs de fasen van beeld-, oordeels- en besluitvorming;

  • e.

    burgerlid: een door de raad op voordracht van een fractie tot lid van een raadscommissie benoemde persoon, niet zijnde een raadslid;

  • f.

    commissiegriffier: door de griffier aangewezen raadsadviseur van een thematisch ingerichte raadscommissie of diens vervanger;

  • g.

    commissielid: raads- of burgerlid;

  • h.

    commissievoorzitter: voorzitter van een raadscommissie of diens vervanger;

  • i.

    fractie: elke groep van raadsleden die zich binnen de raad heeft georganiseerd of organiseert en behoort tot eenzelfde in de raad vertegenwoordigde of te vertegenwoordigen groepering;

  • j.

    griffier: griffier van de raad of diens plaatsvervanger;

  • k.

    initiatiefvoorstel: voorstel van een raadslid voor het vaststellen van een verordening of een andere te nemen beslissing;

  • l.

    motie: korte en gemotiveerde verklaring waarmee een oordeel, wens, verzoek op opdracht wordt uitgesproken;

  • m.

    oordeelsvormende vergadering: raadscommissie waarin woordvoerders:

    • -

      het gesprek voeren met het college, de burgemeester, het raadslid of de burger over de reden van agendering van een voorstel of initiatief;

    • -

      in overleg gaan met het college en/of de burgemeester over een bepaald onderwerp, verkregen informatie of een voornemen;

    • -

      onderling door middel van debat standpunten uitwisselen en argumenten verzamelen met als doel zich een voorlopige mening te vormen en op basis hiervan een advies uit te brengen aan de raad over een voorliggend voorstel;

  • n.

    oriënterende vergadering: raadscommissie waarin woordvoerders informatie verzamelen, verstrekken of uitwisselen met als doel zich te oriënteren op een onderwerp in een fase waarin besluitvorming door de raad niet aan de orde is;

  • o.

    raadscommissie: een door de raad op grond van artikel 82 van de Gemeentewet ingestelde commissie;

  • p.

    schriftelijke vraag: politieke vraag om informatie gericht aan het college of de burgemeester over elke aangelegenheid die tot hun bevoegdheid behoort;

  • q.

    subamendement: voorstel van een raadslid tot wijziging van een aanhangig amendement dat naar de vorm geschikt is om direct te worden opgenomen in het amendement waarop het betrekking heeft;

  • r.

    technische vraag: vraag gericht aan een ambtenaar werkzaam bij of voor de gemeentelijke organisatie ter verduidelijking van of aanvulling op de informatie die voorligt;

  • s.

    toezegging: een tijdgebonden concrete actie die een portefeuillehouder zegt uit te zullen voeren, waarover de raad of commissie zal worden geïnformeerd en die door de voorzitter van de vergadering aldus expliciet wordt benoemd;

  • t.

    voorzitter: voorzitter van de raad of diens plaatsvervanger;

  • u.

    wet: Gemeentewet;

  • v.

    woordvoerder: het voor de behandeling van een onderwerp door de fractie aangewezen commissie- of raadslid.

Artikel 2. Toepassingsbereik

Dit reglement is van toepassing op vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad en de in artikel 8 van dit reglement genoemde raadscommissies.

 

Paragraaf 2. De samenstelling van de raad

Artikel 3. Beëdiging raadsleden na onderzoek geloofsbrieven

  • 1.

    Voor de toelating van een nieuw benoemd lid tot de raad stelt de raad voor de nieuwe zittingsperiode een commissie in en wijst daartoe drie leden van de raad aan en regelt de plaatsvervanging.

  • 2.

    Deze commissie onderzoekt de geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken van de nieuw benoemde leden en brengt vervolgens advies uit aan de raad over de toelating. Indien van toepassing wordt van een minderheidsstandpunt melding gemaakt in het advies.

  • 3.

    Het onderzoek naar het verloop van de gemeenteraadsverkiezingen aan de hand van het proces-verbaal van het centraal stembureau vindt plaats in de laatste vergadering van de raad in oude samenstelling.

  • 4.

    Na een raadsverkiezing roept de voorzitter de toegelaten leden van de raad op om in de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de wet, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

  • 5.

    In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd lid van de raad op voor de vergadering van de raad waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

Artikel 4. Fracties

  • 1.

    De raad is samengesteld uit raadsleden, welke raadsleden onderdeel uitmaken van de in de raad vertegenwoordigde fracties.

  • 2.

    Als boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad deze aanduiding als naam. Als daar geen aanduiding was geplaatst, deelt de fractie in de eerste raadsvergadering aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad zal voeren.

  • 3.

    De namen van de fractievoorzitter en diens plaatsvervanger worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.

  • 4.

    Als één of meer raadsleden van één of meer fracties als zelfstandige fractie gaan optreden of als één of meer raadsleden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie, wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk of elektronisch mededeling gedaan aan het presidium door de voorzitter van de nieuw ontstane fractie of de voorzitter van de fractie waarbij wordt aangesloten.

  • 5.

    Een nieuwe naam van een fractie voldoet aan de eisen uit artikel G 3, vierde lid, van de Kieswet en wordt gebruikt met ingang van de eerstvolgende raadsvergadering na naamswijziging.

 

Paragraaf 3. Benoeming wethouders

Artikel 5. Benoeming wethouders na onderzoek geloofsbrieven en analyse bestuurlijke integriteit

  • 1.

    Bij de benoeming van een wethouder onderzoekt de ingevolge het eerste lid van artikel 3 ingestelde commissie of de kandidaat voldoet aan de vereisten van de artikelen 36a, 36b, 41b, eerste, derde en vierde lid, en 41c, eerste lid, van de wet en verlangt deze commissie van de kandidaat-wethouder een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 2.

    De commissie als bedoeld in dit artikel brengt vervolgens advies uit aan de raad over de benoembaarheid van de kandidaat tot wethouder. Van een minderheidsstandpunt wordt melding gemaakt in het advies.

  • 3.

    De burgemeester geeft voor aanvang van iedere ambtstermijn van een wethouder opdracht om de kandidaat voor het wethouderschap te onderwerpen aan een risicoanalyse bestuurlijke integriteit. De burgemeester brengt over het eindresultaat daarvan verslag uit aan de raad. De risicoanalyse en de eindconclusie zijn niet openbaar. De raad betrekt de analyse en de conclusie bij zijn beslissing over de benoeming van de kandidaat tot wethouder.

 

Paragraaf 4. De instelling van andere commissies en de instelling en samenstelling van raadscommissies

Artikel 6. Het presidium

  • 1.

    Er is een presidium dat het dagelijks bestuur van de raad vormt.

  • 2.

    De verordening op het presidium regelt de samenstelling, taken, bevoegdheden en werkwijze van het presidium.

Artikel 7. De agendacommissie

  • 1.

    Er is een agendacommissie.

  • 2.

    De verordening op de agendacommissie regelt de samenstelling, taken, bevoegdheden en werkwijze van de agendacommissie.

Artikel 8. Instelling van raadscommissies

  • 1.

    De raad maakt gebruik van raadscommissies die thematisch zijn ingericht en parallel vergaderen aan de hand van het BOB-vergadermodel.

  • 2.

    De thema-indeling wordt bij aanvang van elke zittingsperiode van de raad vastgelegd, waarbij wordt aangesloten bij de indeling van de begroting en zoveel als mogelijk rekening wordt gehouden met de portefeuilleverdeling in het college.

  • 3.

    Indien een onderwerp meerdere thema’s raakt die niet zijn ondergebracht bij eenzelfde raadscommissie, wordt het onderwerp in de regel in de afzonderlijke raadscommissies besproken, tenzij de agendacommissie beslist dat het onderwerp gecombineerd wordt behandeld of door de primaathoudende raadscommissie.

Artikel 9. Samenstelling van raadscommissies

  • 1.

    Alle raads- en burgerleden zijn lid van de door de raad ingestelde raadscommissies.

  • 2.

    De artikelen 10, 11, 12, 13 en 15 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op burgerleden.

  • 3.

    Elke fractie mag maximaal drie burgerleden voordragen om door de raad te worden benoemd tot lid van de raadscommissies.

  • 4.

    Per fractie worden de woordvoerderschappen verdeeld aan de hand van de door de raad vastgelegde thema-indeling zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid, van dit reglement. De verdeling of wijzigingen daarin worden openbaar gemaakt op de internetsite van de gemeente.

  • 5.

    Per te behandelen onderwerp treedt van elke fractie één lid van de raadscommissie op als woordvoerder en per vergadering mogen maximaal 2 woordvoerders tegelijkertijd aan de vergadertafel plaatsnemen.

Artikel 10. De commissievoorzitters

  • 1.

    De commissievoorzitters worden door de raad uit zijn midden benoemd.

  • 2.

    De voorzitter fungeert als technisch voorzitter.

  • 3.

    De voorzitter is belast met:

    • a.

      het leiden van de vergadering;

    • b.

      het handhaven van de orde;

    • c.

      het verlenen van het woord, het samenvatten van de conclusies, het bevestigen van de gedane toezeggingen en het formuleren van de adviezen aan de raad;

    • d.

      het doen naleven van dit reglement en hetgeen dit reglement hem verder opdraagt.

Artikel 11. Zittingsduur en vacatures

  • 1.

    De zittingsperiode van een commissielid eindigt in ieder geval aan het einde van de zittingsperiode van de raad.

  • 2.

    Het lidmaatschap van een commissielid eindigt als niet meer wordt voldaan aan de in de artikelen 10 en 13 van de wet gestelde eisen.

  • 3.

    De raad kan een burgerlid ontslaan op voorstel van de fractie die het lid voor benoeming heeft voorgedragen.

  • 4.

    De raad kan een commissievoorzitter ontslaan, maar niet dan nadat de commissievoorzitter in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze over het voornemen tot ontslag kenbaar te maken en de raad bij het ontslag deze zienswijze betrekt.

  • 5.

    Een burgerlid en een commissievoorzitter kunnen te allen tijde ontslag nemen. Zij doen daarvan schriftelijk of elektronisch mededeling aan de raad. Het ontslag gaat een maand na de mededeling in of zoveel eerder als hun opvolger is benoemd.

  • 6.

    Indien een vacature ontstaat, beslist de raad zo spoedig mogelijk over de vervulling daarvan met inachtneming van de artikelen 9 of 10 van dit reglement.

  • 7.

    Indien een fractie niet langer vertegenwoordigd is in de raad, vervalt het lidmaatschap van het lid dat op voordracht van die fractie is benoemd, van rechtswege.

 

Paragraaf 5. De ondersteuning van de raad en de door of vanwege de raad ingestelde commissies

Artikel 12. De griffier

  • 1.

    De griffier is aanwezig in raadsvergaderingen en vergaderingen van het presidium en kan aanwezig zijn in de agendacommissie en in iedere raadscommissievergadering.

  • 2.

    De griffier kan op uitnodiging van de voorzitter aan beraadslagingen in vergaderingen door of vanwege de raad deelnemen.

Artikel 13. De commissiegriffier

  • 1.

    De griffier regelt de ondersteuning en het secretariaat van de raadscommissies.

  • 2.

    In iedere beeld-, oordeelsvormende en oriënterende vergadering is een commissiegriffier aanwezig.

Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen inzake vergaderingen door of vanwege de raad

Paragraaf 1. Voorbereiding

Artikel 14. Vergaderdag, -plaats en tijdstippen

  • 1.

    De oordeelsvormende – en besluitvormende vergaderingen van de raad vinden in de regel plaats op dinsdagavond en worden gehouden in de raadzaal van het gemeentehuis Oud-Beijerland.

  • 2.

    De beeldvormende vergaderingen vinden in de regel plaats op dinsdagavond en die van de oriënterende vergaderingen op dinsdag- of donderdagavond en kunnen digitaal worden gehouden, in de raadzaal van het gemeentehuis Oud-Beijerland of elders in de gemeente op locatie.

  • 3.

    De vergaderingen beginnen in de regel om 19.30 uur en eindigen niet later dan 23.00 uur, tenzij de raad of raadscommissie anders beslist.

  • 4.

    De donderdagavonden in de weken waarop de oordeelsvormende – en besluitvormende vergaderingen worden gehouden worden gereserveerd als overloopavond.

Artikel 15. Oproep en voorlopige agenda besluitvormende vergadering

  • 1.

    De voorzitter zendt ten minste 7 dagen voor een besluitvormende vergadering de raadsleden een elektronische oproep. De voorlopige agenda met alle daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de wet bedoelde stukken, worden beschikbaar gesteld in het raadsinformatiesysteem op de internsite van de gemeente. Stukken die na de oproep bij raad of griffie binnen komen en die betrekking hebben op onderwerpen die zijn opgenomen op de voorlopige agenda worden niet bij de besluitvorming over dat onderwerp betrokken, tenzij de raad dit toestaat.

  • 2.

    Als een aanvullende agenda als bedoeld in artikel 17, eerste lid, wordt vastgesteld, wordt deze met de daarbij behorende stukken zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 48 uur voor aanvang van de besluitvormende vergadering ter beschikking gesteld aan de raadsleden in het raadsinformatiesysteem op de internetsite van de gemeente.

 

Artikel 16. Oproep en voorlopige agenda beeld-, oordeelsvormende – en oriënterende vergaderingen

  • 1.

    De commissievoorzitter zendt ten minste 7 dagen voor een vergadering de leden een elektronische oproep. De voorlopige agenda met alle daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 86, eerste en tweede lid, van de wet bedoelde stukken, worden beschikbaar gesteld in het raadsinformatiesysteem op de internetsite van de gemeente.

  • 2.

    Als een aanvullende agenda als bedoeld in artikel 17, eerste lid, wordt vastgesteld, wordt deze met de daarbij behorende stukken zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 48 uur voor de aanvang van de vergadering ter beschikking gesteld aan de leden in het raadsinformatiesysteem op de internetsite van de gemeente.

Artikel 17. Aanvullende agenda; vaststellen agenda

  • 1.

    In spoedeisende gevallen kan de voorzitter of de commissievoorzitter na het verzenden van de elektronische oproep een aanvullende voorlopige agenda opstellen. De daarbij behorende stukken worden openbaar gemaakt in het raadsinformatiesysteem op de internetsite van de gemeente.

  • 2.

    Als omtrent de inhoud van stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid of artikel 86, eerste of tweede lid, van de wet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste lid onder berusting van de griffier en verleent deze op verzoek inzage aan de raads- en burgerleden die het aangaat.

  • 3.

    De agenda wordt bij aanvang van een vergadering door de raad of een raadscommissie vastgesteld.

Artikel 18. Ter inzage leggen van stukken

  • 1.

    Stukken die ter toelichting van onderwerpen of voorstellen op een voorlopige agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de oproep op het gemeentehuis ter inzage gelegd. Als na het verzenden van de oproep stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden en zo mogelijk door middel van openbare kennisgeving.

  • 2.

    Elektronisch beschikbare stukken worden in het raadsinformatiesysteem op de internetsite van de gemeente geplaatst.

  • 3.

    Als omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid of artikel 86, eerste of tweede lid, van de wet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste lid onder berusting van de griffier en verleent deze op verzoek inzage aan de raads- en burgerleden die het aangaat.

Artikel 19. Openbare kennisgeving

  • 1.

    Vergaderingen worden ter openbare kennis gebracht op de gebruikelijke wijze en door plaatsing in het raadsinformatiesysteem op de internetsite van de gemeente .

  • 2.

    In spoedeisende gevallen kan de openbare kennisgeving uitsluitend langs elektronische weg plaatsvinden.

  •  

Paragraaf 2. Ter vergadering

Artikel 20. Presentielijst

  • 1.

    De griffier dan wel de commissiegriffier dragen zorg voor het bijhouden van presentielijsten van raads- en commissievergaderingen.

  • 2.

    Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekenen de leden de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier dan wel de commissievoorzitter en commissiegriffier door ondertekening vastgesteld.

Artikel 21. Aantal spreektermijnen

  • 1.

    Beraadslaging over onderwerpen of voorstellen geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raad dan wel raadscommissie anders beslist.

  • 2.

    Spreektermijnen worden door de voorzitter dan wel commissievoorzitter afgesloten.

  • 3.

    Raads- en burgerleden mogen in een termijn niet meer dan éénmaal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing op een raadslid dat een amendement, een subamendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, ten aanzien van de beraadslaging daarover.

  • 5.

    Bij de bepaling hoeveel malen een raads- of burgerlid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.

Artikel 22. Deelname aan de beraadslaging door anderen algemeen

Onverminderd artikel 21, eerste en tweede lid, van de wet kan de raad of raadscommissie op enig moment besluiten dat anderen mogen deelnemen aan de beraadslaging.

 

Artikel 23. Bijwonen van beeld- en oordeelsvormende vergaderingen en specifieke deelname aan de beraadslaging door anderen

  • 1.

    Het college of de burgemeester wordt uitgenodigd de vergadering bij te wonen met als doel:

    • a.

      de beeld- of oordeelsvormende vergadering, op verzoek, te informeren over de geagendeerde onderwerpen;

    • b.

      informatie te verschaffen in het kader van de actieve informatieplicht.

  • 2.

    Het college of de burgemeester kan zich laten bijstaan en in dat kader ook namens hen het woord laten voeren.

  • 3.

    Inwoners en vertegenwoordigers van bedrijven en instellingen kunnen deelnemen aan de beraadslagingen over agendapunten, waarvan de agendacommissie heeft aangegeven dat deze geschikt zijn voor een interactief debat. Een beslissing daartoe wordt genomen door de woordvoerders alvorens met de beraadslaging over het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt gemaakt.

  • 4.

    Op degene die op grond van dit artikel toegelaten is deel te nemen aan de beraadslaging, zijn de bepalingen van dit reglement van toepassing.

Artikel 24. Voorstellen van orde

Raads- dan wel commissieleden of de voorzitter dan wel de commissievoorzitter kunnen tijdens respectievelijk een raads- dan wel commissievergadering mondeling een voorstel van orde betreffende de vergadering doen. De raad dan wel de raadscommissie beslist hier terstond over.

 

Artikel 25. Spreekrecht in de beeldvormende vergadering

  • 1.

    In de beeldvormende vergadering kunnen inwoners en belanghebbenden het woord voeren over geagendeerde inhoudelijke onderwerpen of over onderwerpen die vallen onder de thema’s van de desbetreffende vergadering. De agendacommissie dan wel in een later stadium de commissievoorzitter kunnen vooraf een spreektijd per inspreker en/of een maximale spreektijd voor alle insprekers tezamen instellen.

  • 2.

    Degene die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit vóór 12.00 uur op de dag van de vergadering aan de griffier onder vermelding van zijn naam, adres en telefoonnummer en het onderwerp waarover hij het woord wenst te voeren.

  • 3.

    Het woord kan niet worden gevoerd over:

    • a.

      over een onderwerp waarbij sprake is van een juridisch geschil tussen de inspreker of dienst gemachtigde en de gemeente;

    • b.

      over voorstelen voor een benoeming, keuze, voordracht of aanbeveling van personen;

    • c.

      indien een klacht ex artikel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht kan of kon worden ingediend.

  • 4.

    De commissievoorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding, tenzij afwijking van die volgorde in het belang is van de orde van de vergadering.

  • 5.

    De commissievoorzitter is bevoegd in gevallen, waarvan sprake is van een verstoring van de goede gang van zaken, de spreektijd te bekorten.

  • 6.

    De commissievoorzitter kan de leden van de vergadering toestaan aan de inspreker korte verhelderende vragen te stellen of met de inspreker kort in gesprek te gaan, waarbij wordt voorkomen dat dit uitmondt in een politiek debat.

Artikel 26. Spreekrecht in de oordeelsvormende vergadering

  • 1.

    In de oordeelsvormende vergadering kunnen inwoners en belanghebbenden enkel het woord voeren over geagendeerde inhoudelijke onderwerpen.

  • 2.

    Iedere inspreker krijgt bij het inspreken maximaal vijf minuten per inspreker en maximaal 30 minuten voor alle insprekers tezamen. Indien zich meer dan zes insprekers hebben aangemeld, verdeelt de commissievoorzitter de totaal beschikbare spreektijd naar evenredigheid. De commissievoorzitter kan in bijzondere gevallen afwijken van de maximale spreektijd.

  • 3.

    Degene die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit vóór 12.00 uur op de dag van de vergadering aan de griffier onder vermelding van zijn naam, adres en telefoonnummer en het onderwerp waarover hij het woord wenst te voeren.

  • 4.

    Het woord kan niet worden gevoerd over:

    • a.

      over een onderwerp waarbij sprake is van een juridisch geschil tussen de inspreker of dienst gemachtigde en de gemeente;

    • b.

      over voorstelen voor een benoeming, keuze, voordracht of aanbeveling van personen;

    • c.

      indien een klacht ex artikel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht kan of kon worden ingediend;

    • d.

      over een onderwerp waarover al is ingesproken in de beeldvormende vergadering, tenzij de inspreker aan de commissievoorzitter kan aantonen dat zijn inbreng iets essentieels toevoegt aan zijn eerder gedane inbreng of bij gewijzigde omstandigheden.

  • 5.

    De commissievoorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding, tenzij afwijking van die volgorde in het belang is van de orde van de vergadering.

  • 6.

    De commissievoorzitter is bevoegd in gevallen, waarvan sprake is van een verstoring van de goede gang van zaken, de spreektijd te bekorten.

  • 7.

    De commissievoorzitter kan de leden van de vergadering toestaan aan de inspreker korte verhelderende vragen te stellen.

Artikel 27. Spreekrecht in de besluitvormende vergadering

  • 1.

    In de besluitvormende vergadering kunnen inwoners en belanghebbenden enkel het woord voeren over geagendeerde inhoudelijke onderwerpen waarover in deze vergadering beraadslaging plaatsvindt en waarvoor geldt dat de inspreker verschoonbaar kan aantonen dat hij hierover niet heeft kunnen inspreken in de beeld- of oordeelsvormende vergadering. Daarnaast kan worden ingesproken indien sprake is van een essentiële wijziging van de voorgestelde beslissing of van een voorgenomen wijziging per amendement.

  • 2.

    Iedere inspreker krijgt bij het inspreken maximaal vijf minuten per inspreker en maximaal 30 minuten voor alle insprekers tezamen. Indien zich meer dan zes insprekers hebben aangemeld, verdeelt de voorzitter de totaal beschikbare spreektijd naar evenredigheid. De voorzitter kan in bijzondere gevallen afwijken van de maximale spreektijd.

  • 3.

    Degene die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit vóór 12.00 uur op de dag van de vergadering aan de griffier onder vermelding van zijn naam, adres en telefoonnummer en het onderwerp waarover hij het woord wenst te voeren.

  • 4.

    Het woord kan niet worden gevoerd over:

    • a.

      over een onderwerp waarbij sprake is van een juridisch geschil tussen de inspreker of dienst gemachtigde en de gemeente;

    • b.

      over voorstelen voor een benoeming, keuze, voordracht of aanbeveling van personen;

    • c.

      indien een klacht ex artikel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht kan of kon worden ingediend;

    • d.

      over een onderwerp waarover al is ingesproken in de beeld- of oordeelsvormende vergadering;

    • e.

      motie vreemd aan de orde van de dag.

  • 5.

    De voorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding, tenzij afwijking van die volgorde in het belang is van de orde van de vergadering.

  • 6.

    De voorzitter is bevoegd in gevallen, waarvan sprake is van een verstoring van de goede gang van zaken, de spreektijd te bekorten.

  • 7.

    De voorzitter kan de raadsleden toestaan aan de inspreker korte verhelderende vragen te stellen.

 

Paragraaf 3. Advies en stemmingen

Artikel 28. Advies; geen stemmingen

  • 1.

    Wanneer de commissievoorzitter in de oordeelsvormende vergadering vaststelt dat een onderwerp of voorstel voldoende is besproken, sluit hij de beraadslaging, tenzij de woordvoerders anders oordelen.

  • 2.

    Nadat de beraadslaging is gesloten concludeert de commissievoorzitter, gehoord de woordvoerders, of een inhoudelijk advies wordt uitgebracht aan de raad of anderszins.

  • 3.

    Indien de raadscommissie een inhoudelijk advies uitbrengt aan de raad worden in dat advies de standpunten vermeld zoals door de woordvoerders naar voren zijn gebracht.

  • 4.

    In een beeld-, oordeelsvormende en oriënterende vergadering vinden geen stemmingen plaats, met uitzondering van stemmingen over geheimhouding, met betrekking tot de orde of voor die gevallen waar de raadscommissie anderszins bevoegd is om over te beslissen.

Artikel 29. Stemverklaring

  • 1.

    Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, kunnen raadsleden hun voorgenomen stemgedrag kort toelichten.

  • 2.

    Een stemverklaring mag niet langer duren dan een minuut en niet uitnodigen tot debat.

Artikel 30. Beslissing

  • 1.

    De voorzitter sluit de beraadslaging als hij vaststelt dat een onderwerp of voorstel met het bijbehorende ontwerpbesluit voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist.

  • 2.

    Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter de te nemen beslissing.

Artikel 31. Stemming; procedure hoofdelijke stemming

  • 1.

    De voorzitter vraagt de raadsleden of zij stemming verlangen. Is dit niet het geval dan stelt de voorzitter vast dat de voorgestelde beslissing zonder stemming is genomen.

  • 2.

    Als een beslissing zonder stemming wordt genomen kunnen de in de raadsvergadering aanwezige raadsleden aantekening in het verslag vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of overeenkomstig artikel 28 van de wet zich van deelneming aan stemming hebben onthouden.

  • 3.

    Als een raadslid om stemming of hoofdelijke stemming vraagt, doet de voorzitter daarvan mededeling aan de raad.

  • 4.

    Bij hoofdelijke stemming roept de griffier de raadsleden bij naam op hun stem uit te brengen. De stemming begint bij het daarvoor bij loting aangewezen raadslid. Vervolgens geschiedt de oproeping op alfabetische volgorde.

  • 5.

    Bij hoofdelijke stemming brengen ter vergadering aanwezig raadsleden, tenzij zij overeenkomstig artikel 28 van de wet zich van deelneming aan de stemming hebben onthouden, hun stem uit door 'voor' of 'tegen' te verklaren, zonder enige toevoeging.

  • 6.

    Een raadslid dat zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, kan deze vergissing herstellen totdat het volgende raadslid heeft gestemd. Bemerkt het raadslid zijn vergissing pas later, dan kan deze nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt aantekening vragen van zijn vergissing. Dit brengt geen verandering in de uitslag van de stemming.

  • 7.

    De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mee. Deze doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.

Artikel 32. Volgorde stemming over amendementen en moties

  • 1.

    Als een amendement op een voorgestelde beslissing is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd en vervolgens over het geamendeerde ontwerpbesluit.

  • 2.

    Als een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement waarop dat betrekking heeft.

  • 3.

    Als meerdere amendementen op een voorgestelde beslissing of subamendementen op een amendement zijn ingediend, wordt, onverminderd het eerste en tweede lid, eerst over het meest verstrekkende amendement of subamendement gestemd.

  • 4.

    Als aangaande een voorgestelde beslissing een motie is ingediend, wordt eerst over de voorgestelde beslissing gestemd en vervolgens over de motie. De raad kan besluiten van deze volgorde af te wijken.

Artikel 33. Stemming over personen

  • 1.

    Bij stemming over personen voor benoemingen, voordrachten of aanbevelingen, benoemt de voorzitter drie raadsleden tot stembureau.

  • 2.

    Aanwezige raadsleden zijn verplicht een door het stembureau verstrekt stembriefje in te leveren, tenzij zij overeenkomstig artikel 28 van de Gemeentewet zich onthouden van stemming.

  • 3.

    Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. De raad kan op voorstel van het stembureau beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje.

  • 4.

    In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist de raad op voorstel van het stembureau.

 

Paragraaf 4. Verslaglegging; ingekomen stukken

Artikel 34. Videoverslag en besluitenlijst van de oordeelsvormende en de besluitvormende vergadering

  • 1.

    De griffier draagt zorg voor het bijhouden van videoverslagen en de besluitenlijsten van de oordeelsvormende en de besluitvormende vergaderingen.

  • 2.

    Het videoverslag omvat de volledige vergadering, wordt geïndexeerd naar de onderwerpen die besproken zijn en de sprekers die het woord hebben gevoerd.

  • 3.

    Het videoverslag wordt binnen een week via de internetsite van de gemeente toegankelijk gemaakt.

  • 4.

    Voor zover de aard en de inhoud van de besluitvorming zich daartegen niet verzet, wordt de besluitenlijst zo spoedig mogelijk na de besluitvormende vergadering openbaar gemaakt in het raadsinformatiesysteem op de internetsite van de gemeente.

  • 5.

    De besluitenlijst van de oordeelsvormende vergadering bevat in ieder geval:

    • a.

      de namen van de commissievoorzitter, de griffier, de commissiegriffier, de burgemeester, de wethouders, de raads- en commissieleden, allen voor zover aanwezig, alsmede van de overige personen die het woord gevoerd hebben;

    • b.

      een aantekening van welke raads- en commissieleden afwezig waren:

    • c.

      een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest;

    • d.

      korte samenvattingen van het advies aan de raad, van de wensen en bedenkingen aan het college en de burgemeester en de toezeggingen van het college of de burgemeester;

    • e.

      bij het desbetreffende agendapunt, de naam van die personen aan wie op grond van het bepaalde in de artikelen 22 en 23 door de oordeelsvormende vergadering is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen.

  • 6.

    De besluitenlijst van de besluitvormende vergadering bevat in ieder geval:

    • a.

      de namen van de voorzitter, de griffier, de wethouders en de raadsleden, allen voor zover aanwezig, alsmede van de overige personen die het woord gevoerd hebben;

    • b.

      een aantekening van welke raadsleden afwezig waren:

    • c.

      een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest;

    • d.

      een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de raadsleden die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de raadsleden die zich overeenkomstig de wet van stemming hebben onthouden of zich bij het uitbrengen van hun stem hebben vergist;

    • e.

      een vermelding van de ter vergadering ingediende initiatiefvoorstellen, voorstellen van orde, moties, amendementen en subamendementen;

    • f.

      bij het desbetreffende agendapunt, de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie op grond van het bepaald in artikel 22 door de raad is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen.

Artikel 35. Ingekomen stukken

  • 1.

    Bij de raad ingekomen stukken worden op een lijst geplaatst, welke als zodanig met de ingekomen stukken aan de raadsleden in het raadsinformatiesysteem op de intranetsite van de gemeente wordt geplaatst.

  • 2.

    Na het opmaken van de lijst stelt de raad op voorstel van de agendacommissie of in geval van onverwijlde spoed de griffier in de besluitvormende vergadering de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.

 

Paragraaf 5. Besloten raadsvergaderingen

Artikel 36. Toepassing reglement op besloten vergaderingen

Op besloten vergaderingen is dit reglement van overeenkomstige toepassing voor zover dat niet strijdig is met het besloten karakter van de vergadering.

Artikel 37. Videoverslag en besluitenlijst van de besloten oordeelsvormende en besluitvormende vergadering

  • 1.

    Videoverslagen van besloten oordeelsvormende en besluitvormende vergaderingen kunnen uitsluitend door commissieleden daarbij aanwezig, raadsleden en eventuele anderen die bij de besloten vergadering aanwezig waren, worden beluisterd bij de griffier dan wel de commissiegriffier.

  • 2.

    Besluitenlijsten van besloten vergaderingen worden uitsluitend voor de commissieleden daarbij aanwezig, raadsleden en eventuele anderen die bij de besloten raadsvergadering aanwezig waren ter inzage gelegd bij de griffier dan wel de commissiegriffier.

  • 3.

    De besluitenlijsten worden zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering neemt de raad dan wel raadscommissie een besluit over het al dan niet openbaar maken van het videoverslag en de vastgestelde besluitenlijst.

  • 4.

    De vastgestelde besluitenlijsten woorden door de voorzitter en de griffier dan wel de commissievoorzitter en de commissiegriffier ondertekend.

Artikel 38. Geheimhouding in de raadscommissies

Voor de afloop van de besloten vergadering beslist de raadscommissie overeenkomstig artikel 86, eerste lid, van de wet of op de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding wordt opgelegd. De raadscommissie kan besluiten de geheimhouding op te heffen.

Artikel 39. Opheffing geheimhouding

Als de raad op grond van de artikelen 25, derde en vierde lid, 55, tweede en derde lid, of 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is de geheimhouding op te heffen, wordt, als het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd daarom verzoekt, daarover in een besloten raadsvergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.

 

Paragraaf 6. Handhaving orde en schorsing en toehoorders en pers

Artikel 40. Handhaving orde en schorsing door commissievoorzitter

  • 1.

    De commissievoorzitter is op grond van artikel 10, derde lid van dit reglement belast met het handhaven van de orde in de vergadering.

  • 2.

    Hij kan de raadscommissie voorstellen aan een commissielid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het commissielid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de commissievoorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het commissielid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

  • 3.

    Hij kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en, als na heropening de orde opnieuw wordt verstoord, de vergadering sluiten.

  • 4.

    Hij roept sprekers tot de orde als deze zich in beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen uitlaten, afwijken van het in behandeling zijnde onderwerp, andere sprekers herhaaldelijk interrumperen, dan wel anderszins de orde verstoren. Sprekers die hieraan geen gevolg geven kunnen door hem het woord worden ontnomen over het aanhangige onderwerp.

Artikel 41. Toehoorders en pers

  • 1.

    Toehoorders en vertegenwoordigers van de pers wonen openbare vergaderingen uitsluitend bij op de voor hen bestemde plaatsen.

  • 2.

    Het blijkgeven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is hen verboden.

  • 3.

    De commissievoorzitter is bevoegd, wanneer de orde in de vergadering op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken. Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering vestoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

Artikel 42. Geluid- en beeldregistraties

Degenen die van een openbare vergadering geluid- of beeldregistraties willen maken, doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar diens aanwijzingen.

Hoofdstuk 3. Bevoegdheden, instrumenten raads- dan wel commissieleden

Artikel 43. Amendementen

  • 1.

    Raadsleden dienen amendementen voor het sluiten van de beraadslaging over de voorgestelde beslissing waarop het amendement betrekking heeft schriftelijk of elektronisch in bij de voorzitter, tenzij de voorzitter oordeelt dat mondelinge indiening volstaat.

  • 2.

    Er wordt alleen beraadslaagd over amendementen die ingediend zijn door raadsleden die de presentielijst hebben getekend.

  • 3.

    Intrekking door de indiener van een amendement is mogelijk indien daarover nog niet is gestemd.

Artikel 44. Subamendementen

  • 1.

    Raadsleden dienen subamendementen op een amendement voor het sluiten van de beraadslaging over de voorgestelde beslissing en het amendement waarop het subamendement betrekking heeft schriftelijk of elektronisch in bij de voorzitter, tenzij de voorzitter oordeelt dat mondelinge indiening volstaat.

  • 2.

    Er wordt alleen beraadslaagd over subamendementen die ingediend zijn door raadsleden die de presentielijst hebben getekend.

  • 3.

    Intrekking door de indiener van een subamendement is mogelijk indien daarover nog niet is gestemd.

Artikel 45. Moties

  • 1.

    Raadsleden dienen moties schriftelijk of elektronisch in bij de voorzitter, tenzij de voorzitter oordeelt dat mondelinge indiening volstaat.

  • 2.

    De behandeling van een motie vindt gelijktijdig plaats met de beraadslaging over het onderwerp of voorgestelde beslissing waarop de motie betrekking heeft.

  • 3.

    De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda opgenomen onderwerpen zijn behandeld.

  • 4.

    Intrekking door de indiener van een motie is mogelijk totdat de besluitvorming daarover door de raad is afgerond.

Artikel 46. Initiatiefvoorstel

  • 1.

    Raadsleden dienen initiatiefvoorstellen schriftelijk of elektronisch in bij de voorzitter. Deze brengt een ingediend voorstel zo spoedig mogelijk ter kennis van het college.

  • 2.

    Het college kan binnen 30 dagen nadat het ter kennis is gesteld van het voorstel schriftelijk of elektronisch wensen of bedenkingen met betrekking tot het voorstel ter kennis van de raad brengen.

  • 3.

    Nadat het college schriftelijk of elektronisch wensen of bedenkingen ter kennis van de raad heeft gebracht of kenbaar heeft gemaakt hiertoe niet te zullen overgaan, dan wel nadat de in het tweede lid van dit artikel gestelde termijn is verlopen, wordt het voorstel op de agenda van de eerstvolgende BOB-cyclus geplaatst. Als de oproep voor de eerstvolgende beeldvormende vergadering reeds verzonden is wordt het voorstel geagendeerd voor de daaropvolgende BOB-cyclus.

Artikel 47. Raadsvoorstel van het college

  • 1.

    Een raadsvoorstel van het college kan vanaf het moment dat het vermeld staat op de voorlopige agenda van de beeldvormende vergadering, niet worden ingetrokken zonder toestemming van de raad.

  • 2.

    Tijdens de behandeling van een voorstel in de oordeelsvormende vergadering kan het college gemotiveerd uitstel of intrekking hiervan bepleiten. De raad beslist in de daarop volgende raadsvergadering of hij hieraan toestemming verleend, gehoord het advies hierover van de woordvoerders.

  • 3.

    Het college kan bij de behandeling van een voorstel in de oordeelsvormende vergadering een wijziging van het voorstel bepleiten. Na tijdige aanlevering van het gewijzigde voorstel beslist de raad in de daarop volgende besluitvormende vergadering bij de vaststelling van de agenda of deze wijziging onderdeel gaat uitmaken van het voorstel, gehoord het advies hierover van de woordvoerders.

  • 4.

    Als de raad van oordeel is dat een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug aan het college dient te worden gezonden, bepaalt de raad binnen welke termijn het opnieuw geagendeerd wordt.

Artikel 48. Vragen over raadsvoorstellen in de beeldvormende fase

  • 1.

    Raadsleden kunnen over raadsvoorstellen voorafgaande aan de beeldvormende vergadering technische vragen stellen. Het betreft hier vragen in het kader van de door de raad vastgestelde Verordening ambtelijke bijstand en fractieondersteuning Hoeksche Waard 2019.

  • 2.

    Technische vragen kunnen worden ingediend bij de griffier na publicatie van de agenda van de beeldvormende vergadering tot uiterlijk 9.00 uur op de dag voorafgaande aan deze vergadering. De beantwoording daarvan vindt zo spoedig mogelijk plaats, maar in ieder geval in de week van deze beeldvormende vergadering.

  • 3.

    Technische vragen na afloop van de beeldvormende vergadering kunnen worden ingediend bij de griffier tot uiterlijk 12.00 uur op de dag na de beeldvormende vergadering. De beantwoording daarvan vindt plaats uiterlijk om 12.00 uur op de dag vóór de oordeelsvormende vergadering.

  • 4.

    Raadsleden kunnen technische vragen over raadsvoorstellen ook mondeling stellen in de beeldvormende vergadering. Indien een technische vraag niet in de vergadering mondeling kan worden beantwoord, vindt ook deze beantwoording plaats uiterlijk om 12.00 uur op de dag vóór de oordeelsvormende vergadering.

  • 5.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op burgerleden, in die zin dat burgerleden namens de raadsleden van hun fractie deze technische vragen kunnen indienen of stellen.

Artikel 49. Interpellatie

  • 1.

    Raadsleden dienen verzoeken tot het houden van een interpellatie schriftelijk of elektronisch in bij de voorzitter. Het verzoek bevat in ieder geval de te stellen vragen.

  • 2.

    De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en de wethouders.

  • 3.

    Over verzoeken die ten minste 24 uur voor aanvang van een besluitvormende vergadering zijn ingediend of in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, worden tijdens deze raadsvergadering gestemd. In andere gevallen tijdens de daaropvolgende raadsvergadering.

  • 4.

    De interpellant voert niet vaker dan tweemaal het woord. De overige raadsleden, de burgemeester en de wethouders niet vaker dan eenmaal, tenzij de raad hen hiertoe verlof geeft.

Artikel 50. Schriftelijke vragen

  • 1.

    Raadsleden dienen schriftelijke vragen aan het college of de burgemeester in bij de griffier.

  • 2.

    De griffier brengt de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en het college of de burgemeester.

  • 3.

    Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen 30 dagen nadat de vragen zijn ingediend.

  • 4.

    Schriftelijke antwoorden van het college of de burgemeester worden door de griffier aan de raadsleden toegezonden.

  • 5.

    De vragensteller kan na de schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende besluitvormende vergadering nadere inlichtingen vragen over de door de burgemeester of door het college gegeven antwoorden, tenzij de raad anders beslist.

Artikel 51. Inlichtingen

  • 1.

    Raadsleden dienen verzoeken tot inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169, derde lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet schriftelijk of elektronisch in bij de griffier.

  • 2.

    De griffier brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en het college of de burgemeester.

  • 3.

    De verlangde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk aan de raad verschaft, in ieder geval binnen 10 dagen nadat het verzoek is ingediend.

Artikel 52. Actualiteitenronde in de besluitvormende vergadering

  • 1.

    Tijdens elke besluitvormende vergadering is er een actualiteitenronde, tenzij er bij de voorzitter geen vragen zijn ingediend. De voorzitter bepaalt op welk tijdstip de actualiteitenronde eindigt.

  • 2.

    De actualiteitenronde is bedoeld voor vragen over actuele onderwerpen aan het college of de burgemeester, waarvoor geldt dat de beantwoording geen uitstel duldt en het aangeduide onderwerp niet in diezelfde vergadering aan de orde komt.

  • 3.

    Het raadslid dat tijdens de actualiteitenronde vragen wil stellen, meldt dit onder aanduiding van het onderwerp en het spoedeisende karakter - bij voorkeur door het vooraf aanleveren van de te stellen vragen -, uiterlijk 9.00 uur op de dag van de raadsvergadering bij de griffie ter attentie van de voorzitter. Het vooraf aanleveren van de te stellen vragen garandeert de beantwoording ervan tijdens de actualiteitenronde.

  • 4.

    De voorzitter bepaalt de volgorde waarin aangemelde onderwerpen tijdens de actualiteitenronde aan de orde worden gesteld alsmede de spreektijd voor de vragensteller, het college en de burgemeester.

  • 5.

    Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om kort en bondig zijn vragen aan het college of de burgemeester te stellen. Na de eveneens kort en bondige beantwoording door het college of de burgemeester krijgt de vragensteller desgewenst het woord om een korte aanvullende vraag te stellen.

  • 6.

    Tijdens het actualiteitenhalfuur kunnen geen moties worden ingediend en worden interrupties niet toegelaten.

Artikel 53. Actualiteitenronde in de oordeelsvormende vergadering

  • 1.

    Tijdens elke oordeelsvormende themavergadering is er een actualiteitenronde, tenzij er bij de voorzitter van de themavergadering geen vragen zijn ingediend. De voorzitter hiervoor genoemd bepaalt op welk tijdstip de actualiteitenronde eindigt.

  • 2.

    De actualiteitenronde is bedoeld voor vragen over actuele onderwerpen aan het college of de burgemeester, waarvoor geldt dat de beantwoording geen uitstel duldt en het aangeduide onderwerp niet in dezelfde themavergadering aan de orde komt.

  • 3.

    Het raads- of burgerlid dat tijdens de actualiteitenronde vragen wil stellen, meldt dit onder aanduiding van het onderwerp en het spoedeisende karakter - bij voorkeur door het vooraf aanleveren van de te stellen vragen -, uiterlijk 9.00 uur op de dag van de vergadering bij de griffie ter attentie van de voorzitter.

  • 4.

    De voorzitter bepaalt de volgorde waarin aangemelde onderwerpen tijdens de actualiteitenronde aan de orde worden gesteld alsmede de spreektijd voor de vragensteller, het college of de burgemeester.

  • 5.

    Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om kort en bondig zijn vragen aan het college of de burgemeester te stellen. Na de eveneens kort en bondige beantwoording door het college of de burgemeester krijgt de vragensteller desgewenst het woord om een korte aanvullende vraag te stellen.

  • 6.

    De voorzitter kan aan andere raads- en burgerleden het woord verlenen om hetzij aan de vragensteller, hetzij aan het college of de burgemeester vragen te stellen over hetzelfde onderwerp.

Artikel 54. Agenderingsrecht in de oordeelsvormende vergadering

  • 1.

    Elk raads- en burgerlid kan verzoeken om agendering van een ingekomen stuk, raadsinformatiebrief of de beantwoording van schriftelijke vragen in de van toepassing zijnde oordeelsvormende vergadering.

  • 2.

    Daarnaast kan elk raads- en burgerlid verzoeken om agendering van een specifiek onderwerp in de van toepassing zijnde een oordeelsvormende vergadering; een dergelijk verzoek gaat vergezeld van een discussienotitie ter voorbereiding op het gewenste debat.

  • 3.

    Het in de vorige leden van dit artikel bedoelde agenderingsverzoek wordt gericht aan de agendacommissie, onder gebruikmaking van het hiervoor door deze commissie vastgestelde format.

  • 4.

    Andere raads- en burgerleden kunnen zich voegen in het agenderingsverzoek. Hiervan wordt melding gemaakt bij de agendering van het onderwerp op de voorlopige agenda van de oordeelsvormende vergadering.

  • 5.

    De agendacommissie honoreert in de regel de gedane agenderingsverzoeken, tenzij er dringende redenen zijn het agenderingsverzoek af te wijzen.

Artikel 55. Aanwijzen rapporteurs en verslag en verantwoording

  • 1.

    Een raadslid, een wethouder of de burgemeester die door de gemeenteraad is aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander gemeenschappelijk orgaan, ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, heeft het recht in de vergadering bij het vaste agendapunt ‘Mededelingen’ verslag te doen van zaken die in het algemeen bestuur of het gemeenschappelijk orgaan aan de orde zijn of zijn geweest. Door de raad gewenste bespreking van dit verslag kan de voorzitter verwijzen naar de oordeelsvormende vergadering.

  • 2.

    Ieder lid van de raad kan aan een persoon als bedoeld in het eerste lid, schriftelijke vragen stellen. De regels voor het stellen van schriftelijke vragen als bedoeld in artikel 50 van dit reglement zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Wanneer een raadslid een persoon als bedoeld in het eerste lid van dit artikel ter verantwoording wenst te roepen over zijn wijze van functioneren als zodanig, besluit de raad over het toestaan daarvan. De regels voor het vragen van inlichtingen als bedoeld in artikel 51 van dit reglement zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    De raad kan uit zijn midden één of meer rapporteurs aanwijzen per gemeenschappelijke regeling. De raad stelt hierbij de taakomschrijving vast van de rapporteur.

  • 5.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere organisaties of instituties, waarin de raad één van zijn leden heeft benoemd.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 56. Uitleg reglement

In gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist de raad of raadscommissie op voorstel van de voorzitter respectievelijk de commissievoorzitter.

Artikel 57. Intrekking oude regelingen

Het Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van de gemeente Hoeksche Waard 2019 en de Verordening op de raadscommissie Hoeksche Waard 2019 worden ingetrokken.

Artikel 58. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit reglement treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking.

  • 2.

    Dit reglement wordt aangehaald als: Reglement van orde raad van Hoeksche Waard 2022.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van Hoeksche Waard gehouden op 26 april 2022.

de griffier,

G. de Schipper-Tinga

de voorzitter,

Ch.B. Aptroot

Toelichting op reglement van orde raad Hoeksche Waard 2022

Algemeen

 

Voor dit integrale reglement van orde is gekozen om de verschillende fasen van het BOB-model beter op elkaar te kunnen afstemmen. Met dit reglement komt een aparte verordening voor de raadscommissies te vervallen. Het BOB-model is overigens slechts ondersteunend voor de wijze van vergaderen en niet leidend. Binnen de kaders van de Gemeentewet worden beslissingen van de raad voorbereid, maar wordt meer nadruk gelegd op de verschillende fasen waarlangs deze beslissingen tot stand komen. Daarnaast bepaalt de fase waarin het besluitvormingstraject zich bevindt in belangrijke mate de wijze waarop informatie wordt verwerkt.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 worden begrippen uit dit reglement van orde gedefinieerd. Deze spreken grotendeels voor zich. Ook wordt daarin het BOB-model nader geduid. Voor wat betreft het begrip ‘voorzitter’ zij nog vermeld dat de burgemeester voorzitter is van de raad. Artikel 9 van de Gemeentewet (hierna: wet) schrijft dit dwingend voor. In artikel 77, eerste lid, van de wet is bepaald dat het langstzittende raadslid het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Als twee raadsleden even lang zitting hebben, is de oudste in jaren degene die het raadsvoorzitterschap waarneemt. Daarnaast heeft de raad altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer. De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de wet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in de vergadering.

 

Artikel 2. Toepassingsbereik

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 3. Beëdiging raadsleden na onderzoek geloofsbrieven

Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V 1 van de Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde meldt schriftelijk aan de raad of hij de benoeming aanneemt (artikel V 2 van de Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt legt hij aan de raad stukken over waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de basisregistratie personen met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, tweede lid, van de wet (artikel V 3 van de Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven en de beslissing over de toelating moeten in een openbare vergadering gebeuren. De commissie die de geloofsbrieven onderzoekt brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.

Ingevolge artikel V 4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na de raadsverkiezingen beslist de raad in oude samenstelling in zijn laatste vergadering over de toelating van de nieuw gekozen leden. Met ingang van 00:00 uur de volgende dag treedt de nieuwe raad aan (artikel 18 van de wet en artikel C 4, tweede lid, van de Kieswet).

 

Eerste en tweede lid

De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd.

 

Derde lid

Het onderzoek van het proces-verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt door de oude raad vlak voor de eerste samenkomst van de nieuwe raad na de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek van het proces-verbaal strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten.

Het derde lid ziet op de specifieke taak die de raad heeft na de raadsverkiezingen. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert de raad ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (of deze juist is vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. Dit besluit is van belang omdat de raad de bevoegdheid heeft om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad een dergelijk besluit kan baseren. Op 28 februari 2014 heeft de minister van BZK een circulaire uitgebracht waarin toegelicht wordt wanneer de raad gebruik kan maken van deze bevoegdheid (Gemeenteraadverkiezingen: hertellingen, kenmerk 2014-0000116196, 28 februari 2014, Ministerie van BZK. Zie:

https://vng.nl/files/vng/publicatie_bijlagen/2014/20140319-hertelling-gemraadsverk-bzk2014-0000116196.pdf) .

In deze circulaire wordt onder meer uiteengezet wanneer de raad tot hertelling kan besluiten. Het ligt niet voor de hand dat besloten wordt tot een hertelling waarvan tevoren duidelijk is dat deze niet tot een andere samenstelling in de raad kan leiden. Ook een verschil in zetels tussen de voorlopige uitslag en de definitieve uitslag is geen reden om over te gaan tot hertelling.

 

Vierde en vijfde lid

Na een raadsverkiezing kunnen de toegelaten raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling als bedoeld in artikel 18 van de wet de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen (vierde lid).

Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden (vijfde lid). De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de wet vastgelegd.

 

Artikel 4. Fracties

De Kieswet en de wet kennen het begrip fractie niet. In artikel 33, tweede lid, van de wet wordt wel uitgegaan van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractieondersteuning). Vanaf de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd (eerste lid). De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst had staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee (tweede lid).

 

Vierde lid

In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractievoorzitter dit aan de voorzitter mede (vierde lid). Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Ook andere wijzigingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een fusie van twee fracties.

Een andere (tijdelijke) wisseling in een fractie kan het gevolg zijn van ziekte of zwangerschap van een raadslid. Voor deze gevallen is in de Kieswet een vervangingsregeling opgenomen.

 

Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen en benoemd. Dit uitgangspunt is gebaseerd op artikel 27 van de wet en artikel 129 van de Grondwet, waarin is bepaald dat elk bindend mandaat van een lid van de raad nietig is. De volksvertegenwoordiger handelt naar eigen overtuiging en is bij stemmingen niet gebonden aan een lastgeving. Geen andere persoon of instantie kan hem rechtens bindende instructies opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag. Het is de individuele volksvertegenwoordiger die een mandaat van de kiezer heeft gekregen. De volksvertegenwoordiger heeft daardoor ook de mogelijkheid om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.

 

Ook de Kieswet gaat niet uit van politieke partijen. Een zetel 'hoort' dan ook niet bij een partij, maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen. Op grond van deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad door de in beeld zijnde fractievoorzitter is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.

 

Dit betekent ook dat:

  • -

    kandidaten die van een kandidatenlijst deel uitmaken en binnen die lijst/partij een onderlinge schriftelijke (en soms notariële) afspraak maken, bijvoorbeeld dat men onder bepaalde voorwaarden zal afzien van aanvaarding van het raadslidmaatschap, zich dienen te realiseren dat dergelijke afspraken nietig zijn vanwege strijd met de wet en de Kieswet;

  • -

    personen die tussentijds van partij veranderen hun raadslidmaatschap niet verliezen;

  • -

    als men uit een partij stapt en als eigen partij verder gaat, de verlatende partij geen middelen heeft om het raadslid uit de raad te weren.

 

Fractieafsplitsing en het ontstaan van een nieuwe fractie kan diverse praktische gevolgen hebben. Te denken valt aan: fractievergoedingen en -faciliteiten, fractievoorzitterschap dan wel vertegenwoordiging in het presidium, zo nodig andere zitplaatsen in de raadszaal, bezetting in raadscommissies en eventueel de bezetting in raadscommissies door burgerleden.

 

Als moet worden voorzien in de vacature van een raadslid dat zich heeft afgesplitst, wordt teruggegrepen op de lijst waarop betrokkene oorspronkelijk was gekozen (artikel P 19 van de Kieswet).

 

Vijfde lid

De naam van de fractie dient getoetst te worden aan de afwijzingsgronden uit artikel G 3, vierde lid, van de Kieswet. Dit is een logische voorwaarde; als een politieke groepering zich voor het eerst wil laten registreren gebeurt dit ook. Op grond van artikel G 3, vierde lid, van de Kieswet wordt de naam van de nieuwe fractie onder meer geweigerd als deze in strijd is met de openbare orde of als deze overeenkomt met of erg lijkt op de naam van een politieke groepering die al geregistreerd is voor de Tweede Kamer- of Statenverkiezingen, én daardoor verwarring te duchten is. Voor het overige is de nieuwe fractie vrij in het kiezen van een naam.

 

Artikel 5. Benoeming wethouders na onderzoek geloofsbrieven en analyse bestuurlijke integriteit

Artikel 5 geeft invulling aan een leemte in de wet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrievenonderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De wet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder maar niet op welk moment deze getoetst worden.

 

Het ligt voor de hand om voor het benoemen van wethouders gebruik te maken van de commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen (eerste lid). De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadlidmaatschap (artikelen 36a, 36b, 41b en 41c van de wet). Bij de benoeming van een wethouder zal er een integriteitstoets plaatsvinden. De gedragscode integriteit speelt hierbij een rol en de door de kandidaat-wethouder te overleggen verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG). De VOG kent een screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers. Bij dit profiel staat de integriteit van de aspirant bestuurder centraal. Het is mogelijk om deze VOG via een spoedprocedure uit te laten voeren. Na het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, brengt de commissie advies uit aan de raad over de benoeming tot wethouder (tweede lid). De kandidaat-wethouders worden in opdracht van de burgemeester voor aanvang van iedere ambtstermijn aan een integriteitstoets onderworpen. De burgemeester brengt over de uitkomsten daarvan verslag uit aan de raad. De uitkomsten van het onderzoek en het verslag zijn niet openbaar (derde lid).

 

Artikel 5 is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd. De incompatibiliteiten en nevenfuncties dienen dan immers opnieuw beoordeeld te worden.

Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, tweede lid, van de wet).

 

Artikel 6. Het presidium

Het presidium vormt het dagelijks bestuur van de raad. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat ervoor moet worden gewaakt dat dit orgaan voor wat betreft de inhoudelijke aspecten van het raadswerk een te prominente rol gaat vervullen, omdat anders het gevaar bestaat dat er binnen de raad een nieuw bestuursorgaan wordt gecreëerd, hetgeen niet strookt met de Grondwet, die het primaat immers expliciet bij de raad legt (artikel 125, eerste lid, van de Grondwet). De samenstelling, taken, bevoegdheden en werkwijze zijn geregeld in een aparte verordening.

 

Artikel 7. De agendacommissie

De agendacommissie vervult een belangrijke coördinerende rol bij de agendering van zaken in de BOB-cyclus. De agendacommissie heeft het overzicht van alle onderwerpen waar de raad zich mee bezig houdt en zorgt voor de planning. De samenstelling, taken, bevoegdheden en werkwijze zijn geregeld in een aparte verordening.

 

Artikel 8. Instelling raadscommissies

De besluitvormingscyclus is ingericht op basis van het BOB-model, maar wel binnen het daarvoor wettelijk verankerde commissiestelsel. De taken van de raadscommissies zijn vastgelegd in artikel 82, eerste lid, van de wet. De raadscommissies bereiden de besluitvorming van de raad voor en overleggen met het college of de burgemeester. De fase van oordeelsvorming heeft een belangrijke plek in het vergadermodel. Het politieke debat vindt vooral in deze fase plaats en in de raadsvergaderingen staat de besluitvorming centraal.

Het commissiestelsel als zodanig is terug te zien in het gegeven dat de beeld- en oordeelsvorming thematisch zijn ingericht. Het thematisch vergaderen wordt vooral ingegeven door de wens te komen tot inhoudelijke verdieping door de woordvoerders op de dossiers en onderwerpen die vallen binnen de door de raad gekozen thema’s. Omdat er per onderwerp sprake kan zijn van een andere woordvoerder, wordt de raad aangeraden om binnen deze thematische indeling aandachts-/taakgebieden vast te leggen. Op deze wijze krijgt het woordvoerderschap en de herkenbaarheid over en weer nog meer betekenis.

Daarnaast is gekozen voor het parallel vergaderen. Gelet hierop wordt bij het bepalen van de thema-indeling rekening gehouden met de portefeuilleverdeling in het college.

 

Artikel 9. Samenstelling raadscommissies

Zowel de raadsleden als de burgerleden zijn commissielid. De burgerleden worden door de raad benoemd, op voordracht van de fracties (derde lid). Dit houdt in dat het aan de fracties zelf is om te bepalen wie de betreffende fractie vertegenwoordigen in de verschillende commissies. Het is enkel mogelijk de benoeming van een voorgedragen lid te weigeren als het een burgerlid betreft dat niet voldoet aan bepaalde vereisten van de wet die ook gelden voor raadsleden en die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Burgerleden zijn ongekozen burgers en hoeven niet te zijn opgenomen op de kandidatenlijsten van de in de raad vertegenwoordigde fracties.

 

Artikel 10. De commissievoorzitters

De raad benoemt de commissievoorzitters en hun plaatsvervangers. Zij maken als zodanig deel uit van de agendacommissie. Op grond van artikel 82, vierde lid, van de wet kan enkel een raadslid als voorzitter van een raadscommissie benoemd worden. Een voorstel van de regering om dit vereiste op te heffen is in 2014 in de Tweede Kamer gesneuveld.

 

Artikel 11. Zittingsduur en vacatures

De zittingsperiode van de leden en de voorzitter is even lang als de zittingsperiode van raadsleden, in principe dus vier jaar. De benoeming eindigt derhalve van rechtswege, de raad hoeft hen niet te ontslaan.

 

Het lidmaatschap van een raadscommissie eindigt eveneens van rechtswege, indien een lid niet meer voldoet aan de in de artikelen 10 en 13 van de wet gestelde eisen (tweede lid) en indien een burgerlid is benoemd op voordracht van een fractie die niet meer vertegenwoordigd is in de raad (zevende lid).

 

De raad kan een burgerlid op voorstel van de fractie die het lid heeft voorgedragen ontslaan (derde lid). Deze situatie kan zich voordoen in geval van een splitsing van een fractie. De ontstane nieuwe fractie heeft dan overigens weer recht op het voordragen van eigen burgerleden.

 

Artikel 12. De griffier

De raad is verplicht een griffier aan te wijzen (artikelen 100 en 107 van de wet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de raad aanwezig (eerste lid). In verband met artikel 22 van de wet (verschoningsrecht) is in het tweede lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging.

 

Artikel 13. De commissiegriffier

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 14. Vergaderdag, -plaats en tijdstippen

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 15. Oproep en voorlopige agenda besluitvormende vergadering

In artikel 19, eerste lid, van de wet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de vergadering.

 

De agendacommissie bepaalt hoe de voorlopige agenda er uit ziet. Het eerste lid stelt verplicht dat de voorzitter een vastgesteld aantal dagen vóór een vergadering de leden een elektronische oproep zendt, waarin de vergadering wordt aangekondigd en de voorlopige agenda met de daarbij behorende stukken. De oproep vermeldt de dag, het tijdstip en de plaats van de vergadering.

 

Om te voorkomen dat de raadsleden verrast worden door stukken die betrekking hebben op een onderwerp dat is opgenomen op de voorlopige raadsagenda, is in het eerste lid opgenomen dat in beginsel na de elektronische oproep aan een agendapunt toegevoegde stukken niet bij de besluitvorming wordt betrokken, tenzij de raad hiervoor toestemming geeft.

 

Artikel 16. Oproep en voorlopige agenda beeld-, oordeelsvormende – en oriënterende vergaderingen

De opstellen van de voorlopige agenda gebeurt door de agendacommissie. Het eerste lid stelt verplicht dat de commissievoorzitter een vastgesteld aantal dagen vóór een vergadering de leden een elektronische oproep zendt, waarin de vergadering wordt aangekondigd en de voorlopige agenda met de daarbij behorende stukken (eerste lid). De oproep vermeldt de dag, het tijdstip en de plaats van de vergadering.

 

Artikel 17. Aanvullende agenda; vaststellen agenda

In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om ruim voor de vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de actualiteiten. In een dergelijke situatie kan de voorzitter of de commissievoorzitter na het verzenden van de elektronische oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen (eerste lid).

 

Als omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid dan wel artikel 86, eerste of tweede lid, van de wet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste lid onder berusting van de griffier en verleent deze de raads- en burgerleden op verzoek inzage. Van geheimhouding wordt melding gemaakt op de stukken.

 

Het derde lid heeft tot doel om de raad dan wel de woordvoerders een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda dan wel commissieagenda. Enerzijds kunnen individuele leden onderwerpen voor de agenda voordragen. Anderzijds kunnen zij echter ook bij aanvang van de vergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele lid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda.

 

Indien er een voorstel wordt gedaan om de raadsagenda aan te passen, bijvoorbeeld het doorschuiven van een agendapunt naar de volgende raadsvergadering, en de stemmen staken, is artikel 32, vierde lid, van de wet logischerwijs niet van toepassing en geldt artikel 32, vijfde lid, van de wet.

 

Artikel 18. Ter inzage leggen van stukken

Geïnteresseerden moeten de mogelijkheid hebben om stukken in te zien. Daarom worden alle stukken gelijktijdig met het verzenden van de elektronische oproep ter inzage aangeboden op het gemeentehuis (eerste lid).

 

Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). Een ‘document’ houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, verslagen, (concept)adviezen, al dan niet in elektronische vorm, verkrijgen de status van ‘document’ in de zin van de Wob.

 

Onder de ‘stukken’ als bedoeld in het derde lid worden verstaan: stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Indien het gaat om geheime stukken, waarop voorlopige geheimhouding is opgelegd door het bestuursorgaan dat het document aanbiedt aan de raad en/of commissie, dient dit duidelijk op het stuk te zijn aangegeven. Ook kan worden overwogen hiervan geen kopieën te laten maken, omdat het gevaar bestaat dat vaak gekopieerde stukken toch in de openbaarheid komen. Als het gaat om zogenaamde ‘achterliggende’ stukken waarvan in de raadsvoorstellen melding wordt gemaakt (ambtelijke adviezen, toelichtende nota’s, etc.) dan kunnen deze in het raadsinformatiesysteem worden ontsloten met een zogenaamd slotje.

 

De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Daarom worden stukken die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raads- en commissievergadering en die geheim moeten blijven bij hem ter inzage gelegd. Op verzoek van de leden kan de griffier inzage aan hen verlenen (derde lid).

 

Artikel 19. Openbare kennisgeving

Met dit artikel wordt invulling gegeven aan de voorschriften van artikel 19, tweede lid en artikel 82, vijfde lid, van de wet. Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:42, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In artikel 19 wordt vastgelegd op welke wijze raads- en commissievergaderingen worden aangekondigd.

 

Artikel 20. Presentielijst

De verplichting tot het hebben van een presentielijst voor de raadsvergadering vloeit voort uit artikel 20 van de wet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen dat het vergaderquorum bereikt is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de wet.

 

De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom zorgt hij voor het bijhouden van de presentielijst en stelt hij samen met de voorzitter deze vast en ondertekent deze (tweede lid). Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.

 

De presentielijst voor een commissievergadering en de ondertekening door de voorzitter en de commissiegriffier zijn van belang om de vergoedingen van de niet-raadsleden die lid zijn van de raadscommissie, de burgerleden, te kunnen vaststellen.

 

Artikel 21. Aantal spreektermijnen

Indien de raad of raadscommissie van mening is dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan daartoe uitdrukkelijk worden besluiten (eerste lid). Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter dan wel commissievoorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de leden in de eerste en tweede termijn.

 

Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een lid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren.

 

De beraadslaging over een motie in een raadsvergadering vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het betreffende, aan de orde zijnde onderwerp (artikel 29 van de wet).

 

Artikel 22. Deelname aan de beraadslaging door anderen

Deze bepaling is noodzakelijk in verband met de in artikel 22 van de wet geregelde immuniteit. In artikel 82, vijfde lid, van de wet wordt artikel 22 van overeenkomstige toepassing verklaard op leden en andere personen die aan de beraadslagingen van een raadscommissie deelnemen. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad dan wel een raadscommissie bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen, zoals de secretaris of de griffier. Het gaat in deze bepaling om anderen dan de leden, de voorzitter, de burgemeester en de wethouders. De burgemeester en de wethouder(s) hebben het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen.

 

 

Artikel 23. Bijwonen van beeld- en oordeelsvormende vergaderingen en specifieke deelname aan de beraadslaging door anderen

In dit artikel wordt toegelicht met welk doel het college, een portefeuillehouder of een burgermeester kunnen worden uitgenodigd een vergadering bij te wonen en dat zij zich ambtelijk kunnen laten ondersteunen.

Daarnaast is in dit artikel expliciet de mogelijkheid opgenomen dat in bepaalde gevallen ook anderen dan functionarissen (zoals de secretaris, griffier, commissiegriffier of ambtenaren) aan de beraadslagingen kunnen deelnemen. Uiteraard hebben deze andere sprekers niet dezelfde rechten als de leden. Een andere spreker heeft onder meer geen recht om een voorstel over de spreektijd of over de orde van de vergadering te doen.

 

Artikel 24. Voorstellen van orde

Ieder raadslid of burgerlid heeft te allen tijde het recht een voorstel van orde te doen. de voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Een commissievoorzitter legt dit voor aan de commissie. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen (omdat het ordevoorstel betrekking heeft op de lopende vergadering is artikel 32, vierde lid, van de wet hierop logischerwijs niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze of een voorstel over de (beperking van de) spreektijden van de leden en overige deelnemers aan de vergadering.

Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 30 van de wet).

 

Artikelen 25, 26 en 27. Spreekrecht

Het geven van spreekrecht aan inwoners en belanghebbenden is een manier om hen meer te betrekken bij de besluitvorming van de raad. Doordat de raadsvergadering het sluitstuk is van het besluitvormingsproces dat lang daarvoor is begonnen (ambtelijke organisatie, college, beeld- en oordeelsvorming) is er voor gekozen het spreekrecht vooral aantrekkelijk te maken in de fase waarop de fracties nog hun mening moeten vormen of nog bezig zijn hun mening te vormen. Een inspreekmogelijkheid tijdens de raadsvergadering is doorgaans minder effectief. Vooral in de fase van beeldvorming is er ruimte voor een inwoner of belanghebbende zijn zegje te doen. Als een soort trechter wordt de mogelijkheid om in te bespreken in een daarop volgende fasen steeds verder ingeperkt.

 

Artikel 28. Advies, geen stemmingen

In een commissievergadering worden geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht genomen. Een raadscommissie bereidt de besluitvorming in de raad voor en overlegt met het college en de burgemeester. Alleen in de raadsvergadering kunnen besluiten worden genomen. Wel kan een raadscommissie gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de raad. Ten behoeve van het debat in de raad en om recht te doen aan de mening van alle fracties, inclusief minderheidsstandpunten, worden de standpunten van alle fracties in het advies opgenomen. Het ligt voor de hand dat indien een lid het niet eens is met het fractiestandpunt, hier afzonderlijk melding van wordt gemaakt in het advies aan de raad. Over adviezen aan de raad wordt dus niet gestemd.

In het vierde lid worden de gevallen omschreven waarin stemmingen in een raadscommissie aan de orden kunnen zijn. Hier moet worden gedacht aan de volgende zaken:

  • 1.

    Besluiten tot het vaststellen van de agenda.

  • 2.

    Besluiten tot het al dan niet sluiten van de deuren i.v.m. een voorgenomen besloten vergadering.

  • 3.

    Besluiten tot het opleggen van geheimhouding op stukken die ter beraadslaging voorliggen en/of op de beraadslaging over stukken waarop al (voorlopige) geheimhouding ligt en.

  • 4.

    Ordevoorstellen.

Stemming bij de hierboven opgesomde besluiten is enkel aan de orde als 1 van de deelnemers aan de vergadering of de voorzitter hierom vraagt. In dat geval wordt er hoofdelijk gestemd. Alle deelnemers aan de vergadering hebben in dat geval het recht en de plicht om een stem uit te brengen. Bij stemming geldt het principe ‘one man, one vote’. Het hanteren van een systeem van gewogen stemmen is verboden. In de praktijk zal in een commissievergadering overigens niet vaak om stemming worden gevraagd. Deelname aan een stemming is afhankelijk van de aanwezigheid op het moment dat een besluit voorligt waarover stemming wordt gevraagd.

 

Artikel 29. Stemverklaring

Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn. Het is dus geen voortzetting van het politieke debat. Een raadslid legt in ten hoogste een minuut uit welke doorslaggevende overweging(en) leidt tot een voor- of tegenstem. De stemverklaringen worden gegeven vóór de hoofdelijke oproep van de leden dat de stemming begint.

 

Artikel 30. Beslissing

De voorzitter kan de beraadslaging sluiten als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist (eerste lid). De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing (tweede lid). Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de wet.

 

Artikel 31. Stemming; procedure hoofdelijke stemming

In de Winsumuitspraak (ABRvS, 7 augustus 2002, uitspraak 200200897/1) is het hoger beroep op artikel 28 van de wet afgewezen, maar heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Awb omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in gemeenteraden.

 

In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 van de Awb voorrang boven hetgeen in artikel 28 van de wet is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseerde de toenmalige minister van BZK het volgende:

 

"de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid; bij stemming heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 van de Gemeentewet); de raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden (en dit bijvoorbeeld opnemen in de gedragscode); uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk."

 

Er is echter inmiddels vervolgjurisprudentie beschikbaar:

 

  • -

    In ABRvS 30 juni 2010, LJN BM9710, AB 2010/310 oordeelde de Afdeling dat in het midden kon blijven of twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de vaststelling van een bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan met de grootst mogelijke meerderheid door de raad was vastgesteld. Zelfs indien zou worden vastgesteld dat de twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de planvaststelling, hebben zij geen beslissende stem in de uitkomst gehad;

  • -

    In ABRvS 22 juni 2011, LJN BQ8863, AB 2011/261 overwoog de Afdeling dat een raadslid dat woonde en werkte op een bedrijventerrein een persoonlijk belang had bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor dat bedrijventerrein. De Afdeling oordeelde dat in strijd was gehandeld met artikel 2:4 van de Awb omdat naar derden de schijn is gewekt dat het persoonlijke belang van invloed is geweest op de besluitvorming. Daarbij speelde een rol dat het raadslid tijdens de vergadering van de raad veelvuldig het woord heeft gevoerd en namens zijn fractie een aantal amendementen heeft ingediend en voorgelezen die in feite tot gevolg hebben dat een gunstiger woon- en leefklimaat ontstaat ter hoogte van gronden van het betreffende raadslid. De Afdeling achtte niet van belang of het raadslid daadwerkelijk het oogmerk had te bewerkstelligen een plan ten gunste van zijn leefklimaat vast te stellen. Ook indien van de goede trouw van het raadslid kan worden uitgegaan, kan de schijn van belangenverstrengeling zijn gewekt. Ook het gegeven dat het raadslid niet bij alle amendementen een doorslaggevende stem heeft gehad leidt niet een ander oordeel, omdat gelet op het feit dat het raadslid veelvuldig het woord heeft gevoerd niet kan worden gesteld dat niet de schijn is gewekt dat hij invloed heeft gehad op de besluitvorming;

  • -

    In ABRvS 6 februari 2013, LJN BZ0796 preciseert de Afdeling haar hiervoor vermelde uitspraak van 22 juni 2011. In de zaak die tot de uitspraak van 6 februari 2013 heeft geleid ging het om een besluit van een gemeenteraad om een bestemmingsplan niet vast te stellen. Dat besluit was genomen met de kleinst mogelijke meerderheid, waarbij een raadslid die mogelijk belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb was, tegen de vaststelling van het plan had gestemd. De Afdeling overwoog dat, in aanmerking genomen dat het hier gaat om besluitvorming door de gemeenteraad die een belangenafweging vergt waarbij politieke inzichten een belangrijke rol spelen, het in de rede ligt voor de invulling van het begrip ‘persoonlijk belang’ in artikel 2:4, tweede lid, van de Awb aansluiting te zoeken bij artikel 28, eerste lid, onder a, van de wet. Deze bepaling dient strikt te worden uitgelegd, nu daarbij het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt. Uit artikel 2:4 van de Awb volgt dus — en de Afdeling preciseert hiermee haar (hiervoor vermelde) uitspraak van 22 juni 2011 — in het algemeen niet dat een persoon die deel uitmaakt van een democratisch gekozen bestuursorgaan zoals de gemeenteraad en die bij een besluit belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dit zou afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger en daarmee aan het democratisch proces.

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 februari 2013 in aanvulling op het voorgaande overwogen dat er zich evenwel bijkomende omstandigheden kunnen voordoen die maken dat de behartiging van het persoonlijk belang van een raadslid zodanig aan de orde is bij het onderwerp van de besluitvorming dat hij daaraan niet behoort deel te nemen. Weliswaar kan de gemeenteraad niet verhinderen dat een lid deelneemt aan de besluitvorming en aan stemmingen, maar deelname van een lid kan er bij aanwezigheid van zo’n persoonlijk belang wel toe leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het desbetreffende besluit is genomen in strijd met artikel 2:4 van de Awb. De conclusie dat het betrokken bestuursorgaan in strijd met deze bepaling een besluit heeft genomen, kan echter pas worden getrokken wanneer aannemelijk is dat het betrokken raadslid de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed.

 

Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de wet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

 

In raadsvergaderingen kan het elektronisch stemsysteem gebruikt worden waarbij de openbaarheid gewaarborgd wordt doordat de naam van het raadslid gekoppeld wordt aan het voor of tegen. Dit is te lezen op een scherm, de afdruk ervan wordt meegenomen in de verslaglegging. Deze manier van stemmen is mogelijk op grond van de wet.

 

In het vierde lid wordt ingegaan op de procedure van hoofdelijke stemming. Praktisch gezien verdient het aanbeveling de volgorde van stemmen te bepalen aan het begin van de vergadering; deze volgorde geldt dan voor de gehele vergadering.

 

In het vijfde lid is de term ‘‘verklaren’ opgenomen, waarmee buiten twijfel staat dat dit artikellid ook van toepassing is op digitale stemmingen.

 

Artikel 32. Volgorde stemming over amendementen en moties

Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement strekt tot wijziging van een voorgestelde beslissing en komt daarom in stemming voorafgaand aan de stemming over het ontwerpbesluit. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgestelde beslissing; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over de voorgestelde beslissing is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing. Bovendien kan de raad besluiten af te wijken van deze stemvolgorde.

 

Artikel 33. Stemming over personen

Artikel 31, eerste lid, van de wet geeft aan dat de stemming over personen geheim dient te zijn. Sinds 1 februari 2016 is artikel 31 ook van toepassing op de stemming over de benoeming van een wethouder (artikel 35, eerste lid, van de Gemeentewet). Datzelfde geldt voor de stemming over het ontslag van een wethouder in het geval een motie van wantrouwen niet tot onmiddellijk aftreden leidt (artikel 49 van de Gemeentewet). Ook dat gebeurt schriftelijk en is daarmee geheim. Het is mogelijk om met elektronische stemsystemen te werken, maar het Reglement van Orde gaat vooralsnog uit van een stemming door middel van behoorlijk ingevulde stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr. 3, blz. 86). In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld.

 

Bij de benoeming van wethouders is er sprake van een vrije stemming. Dat is dus anders dan bij een voordracht, waarbij de keus beperkt is tot twee of meer kandidaten.

Bij een vrije stemming is artikel 28, eerste lid, onder a, en derde lid, van de wet niet van toepassing. Daarin is bepaald dat een raadslid zich van stemming onthoudt wanneer hij “behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt". Zoals vermeld is dat bij de benoeming van wethouders niet aan de orde. Een raadslid kan op het stembriefje de naam van elke kandidaat die zijn voorkeur heeft invullen: die van de voorgestelde perso(o)n(en), of die van een ander. Dat geldt dus ook voor raadsleden die zelf genomineerd zijn; die kunnen op zichzelf stemmen als ze dat willen.

 

De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:

  • -

    Een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen. Stel: partij X beveelt meneer Janse en mevrouw Pieterse aan als wethouders. Als deze personen in de raad zitting hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;

  • -

    Een aanbeveling is geen voordracht. Het spraakgebruik heeft het vaak over voordracht, maar een persoon nomineren als wethouder staat niet gelijk aan een voordracht;

  • -

    Het is denkbaar dat een kandidaat-wethouder die voor benoeming wordt aanbevolen, uit moreel-politieke overwegingen en om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden op eigen initiatief afziet van het meestemmen over de benoeming. Alhoewel het uitgangspunt is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het inperken van het stemrecht van gekozen volksvertegenwoordigers, laat de wet de betrokkenen de ruimte daarin een eigen afweging te maken.

Artikel 34. Videoverslag en besluitenlijst van de oordeelsvormende en de besluitvormende vergadering

Artikel 34 regelt de verslagleggende taak van de (commissie)griffier en de wijze waarop de verslaglegging plaats vindt middels videoverslaglegging. Het maken van een verslag is niet verplicht. In de wet wordt alleen gesproken over de verplichting een besluitenlijst openbaar te maken (artikel 23, vijfde lid, van de wet en het vijfde lid).

 

De besluitenlijst dient op zo kort mogelijke termijn te worden gepubliceerd. Het ligt voor de hand dat de besluitenlijst ook op de internetsite van de gemeente digitaal toegankelijk worden gemaakt.

 

Artikel 35. Ingekomen stukken

Over aan de raad gerichte inkomende stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard, bijvoorbeeld kennisnemen, in behandeling nemen, doorsturen naar een raadscommissie of het college, etc. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid. De schriftelijke invulling van de actieve informatieplicht van het college aan de raad in de vorm van raadsinformatiebrieven komen in principe ook bij de raad binnen. Deze raadsinformatiebrieven zijn dan ook ingekomen stukken. De raad stelt op voorstel van het presidium, of in geval van onverwijlde spoed de griffier, de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast (tweede lid).

 

Artikel 36. Toepassing reglement op besloten vergaderingen

Artikel 36 bepaalt dat de bepalingen van het Reglement van Orde van overeenkomstige toepassing zijn op een vergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement en het recht van motie.

 

De bepalingen van het Reglement van Orde zijn echter niet van toepassing, voor zover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 25, 55 en 86 van de wet wordt opgelegd dan wel bekrachtigd of opgeheven.

 

In artikel 23 van de wet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor 'het sluiten van de deuren', de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.

 

Artikel 37. Videoverslag en besluitenlijst van de besloten oordeelsvormende en besluitvormende vergadering

In artikel 27 wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, derde lid, van de wet. In overeenstemming met de bepaling over de verslaglegging van de vergadering is de (commissie)griffier ook verantwoordelijk voor het verslaglegging inclusief de besluitenlijst van een besloten vergadering. Dit verslag ligt ter inzage bij de griffier (eerste lid).

 

Artikel 38. Geheimhouding in de raadscommissies

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 39. Opheffing geheimhouding

In de in artikel 39 aangehaalde artikelen wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen; stukken die niet per se aan hem behoeven te zijn overgelegd. Het kan dus (zie bijvoorbeeld artikel 86, tweede lid, van de wet) gaan om de situatie dat de burgemeester geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van stukken die hij aan de raadscommissie heeft overgelegd. De raadscommissie kan dan aan de raad verzoeken de geheimhouding op te heffen (indien de burgemeester daar niet toe bereid is). In het onderhavige artikel is nu ter zake een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.

 

Op grond van artikel 25, derde en vierde lid, van de wet, kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

 

Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd in een besloten vergadering met de raad overleg voeren. Deze besloten vergadering kan dan gaan om de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen door deze niet te bekrachtigen.

 

Met ingang van 1 mei 2022 is de Wet open overheid van kracht. Daarin is geregeld dat eenieder recht heeft op toegang tot publieke informatie. Bestuursorganen hebben de zorgplicht, een inspanningsverplichting, om te zorgen dat informatie actief openbaar en toegankelijk worden gemaakt.

 

Artikel 40. Handhaving en schorsing door commissievoorzitter

Artikel 26 van de wet geeft aan dat de voorzitter bij raadsvergadering bevoegd is om de orde in de vergadering te handhaven. Voor de commissievergaderingen ontbreekt een dergelijke bepaling, deze is daarom in artikel 40 opgenomen. Ingevolge artikel 10, derde lid van het Reglement van Orden is de commissievoorzitter belast met de handhaving van de orde in de commissievergaderingen. Op basis van het vierde lid kunnen alle sprekers in bepaalde gevallen door de voorzitter tot de orde worden geroepen en kan hen zo nodig over het aanhangige onderwerp het woord ontzegd worden. Ook kan de voorzitter de vergadering schorsen en bij herhaling van de verstoring van de orde, de vergadering sluiten (derde lid). In het uiterste geval kan hij een lid het verdere verblijf ontzeggen en hem uit de vergadering doen verwijderen. Indien een lid blijft volharden in zijn gedrag kan hem de toegang tot de vergadering voor ten hoogste drie maanden worden ontzegd (tweede lid). Voor wat betreft de handhaving van de orde op de publieke tribune wordt verwezen naar artikel 41.

 

Om te bevorderen dat leden van raadscommissies zich niet belemmerd voelen om hun mening te uiten bepaalt artikel 82, vijfde lid, van de wet bovendien dat artikel 22 van de wet van overeenkomstige toepassing is op leden van raadscommissies. Hierdoor zijn leden van raadscommissies niet in rechte te vervolgen, aan te spreken of verplicht getuigenis af te leggen over hetgeen zij in de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen. Dit geldt voor zowel raadsleden als burgerleden.

 

Artikel 41. Toehoorders en pers

Artikel 26 van de wet wordt wat betreft het handhaven van de orde aangevuld met de bepalingen in artikel 40. Voor raadscommissies ontbreekt een dergelijke handhavingsbepaling in de wet, het derde lid voorziet hierin. De voorzitter en de commissievoorzitter hebben de bevoegdheid om toehoorders die de orde verstoren te doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toegang te ontzeggen.

 

Artikel 42. Geluid- en beeldregistraties

Aangezien de vergaderingen in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluid- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering betreft. Wel dient rekening gehouden te worden met de privacy van insprekers of publiek. Raads- en burgerleden daarentegen hebben een publieke functie. Het is mogelijk om een aanwijzing te geven dat publiek slechts vanaf een bepaalde afstand in beeld mag worden gebracht. Ook kan een aanwijzing zijn dat inwoners en belanghebbenden die inspreken niet gefilmd mogen worden, uiteraard in overleg met de insprekers. Mogelijk hebben zij geen probleem met beeldregistraties.

 

Artikelen 43 en 44. Amendementen en subamendementen

Elk lid van de raad kan wijzigingen op voorgestelde beslissingen door het college of op voorgestelde beslissingen bij initiatiefvoorstellen indienen ter behandeling in de raad, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn.

 

Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de wet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in de artikelen 43 en 44. Op basis van artikel 147b, tweede lid, juncto artikel 147a, tweede lid, van de wet is de raad verplicht een amendement te behandelen, overeenkomstig de door de raad vastgestelde regels. Uit de bewoordingen van artikel 147b, tweede lid, van de wet blijkt dat het recht om amendementen in te dienen aan elk individueel raadslid toekomt; drempelsteun is derhalve niet vereist (MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27751, 3, p. 109).

 

Het is praktisch dat een raadslid aanwezig is voor de behandeling van zijn (sub)amendement. Dit omdat doorgaans een (sub)amendement toegelicht wordt door de indiener. Daarom is bepaald dat er alleen wordt beraadslaagd over amendementen en subamendementen die ingediend zijn door raadsleden die de presentielijst getekend hebben (tweede lid).]

 

Artikel 45. Moties

In artikel 1 is de definitie van het begrip ‘motie’ gegeven. Een ‘motie’ is een korte en gemotiveerde verklaring waarmee een oordeel, wens, verzoek op opdracht wordt uitgesproken. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke of procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom is het college formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken. Een motie kan zich ook richten tot een door of vanwege de raad ingesteld orgaan.

 

Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp waarop de motie betrekking heeft (tweede lid).

 

Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats (derde lid). Dergelijke moties benaderen de in artikel 29 geregelde initiatiefvoorstellen. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het voor een effectief gebruik van deze instrumenten wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. De mogelijkheid om zonder drempelsteun een motie in te dienen staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad.

 

In de wet wordt één specifieke motie uitgewerkt, namelijk in artikel 49. Dit betreft de “motie van wantrouwen” waarbij de raad uitspreekt het vertrouwen in een wethouder te hebben verloren. Het is een wethouder niet toegestaan om na een aangenomen motie van wantrouwen aan te blijven. Indien hij zelf niet opstapt, dient de raad actie te ondernemen.

 

Artikel 46. Initiatiefvoorstel

Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen, maar de raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een verordening of beslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.

In artikel 147a, eerste lid, van de wet is dit uitgewerkt. Hier is bepaald dat een lid van de raad een initiatiefvoorstel kan indienen; met deze formulering wordt tot uitdrukking gebracht dat dit recht aan elk individueel raadslid toekomt, drempelsteun is dus niet vereist (MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27751, 3, p. 109).

Het tweede en derde lid van artikel 147a van de wet bepalen dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening of beslissing wordt ingediend en behandeld.

Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het ontbreken van de eis van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.

De wet maakt onderscheid tussen initiatiefvoorstellen voor verordeningen en overige initiatiefvoorstellen. Ieder raadslid kan een initiatiefvoorstel voor een verordening indienen. Een dergelijk voorstel moet aanhangig worden gemaakt door het schriftelijk en ondertekend aan de voorzitter te zenden (eerste lid). De verdere wijze van behandeling moet de raad zelf regelen. De raad moet ook regelen op welke wijze en onder welke voorwaarden overige initiatiefvoorstellen (voorstellen die betrekking hebben op iets anders dan een verordening) in behandeling worden genomen. Ook dit initiatiefrecht komt toe aan individuele raadsleden, hetgeen inhoudt dat geen drempels mogen worden opgeworpen.

In het tweede lid is een termijn gesteld van 30 dagen om het college in de gelegenheid te stellen zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen.

 

In het vierde lid van artikel 147a van de wet is sinds 1 februari 2016 bepaald dat het college de gelegenheid moet krijgen om wensen en bedenkingen naar voren te brengen. Het college moet immers de besluiten van de raad uitvoeren (artikel 160, eerste lid, onder b, van de wet). Deze zgn. voorhangregeling is uitgewerkt in het tweede lid van dit artikel. Het is in eerste instantie aan de indiener om te beslissen wat hij met die inbreng doet en uiteindelijk beslist de raad over het al dan niet gewijzigde voorstel en ontwerpbesluit (MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33691, 3, p. 2-3).

 

Het derde lid houdt in de agendacommissie het initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk agendeert voor de eerstvolgende BOB-cyclus nadat het college in de gelegenheid is gesteld om zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Als de oproep voor de eerstvolgende beeldvormende vergadering al is verzonden, dan wordt het voorstel geagendeerd voor de daaropvolgende BOB-cyclus. Dit laat de mogelijkheid onverlet voor het individuele raadslid om op grond van artikel 17, derde lid, voor te stellen het initiatiefvoorstel toch aan de agenda toe te voegen. Voor zover de in het tweede lid van artikel 46 gestelde termijn dan nog niet verlopen is zal er echter niet over het voorstel besloten kunnen worden (artikel 147a, van de Gemeentewet, juncto tweede lid van artikel 30). Dit staat er weliswaar niet aan in de weg dat er al over wordt beraadslaagd in de raadsvergadering, maar de voorzitter van de raad zal dan vervolgens de stemming over het voorstel aan moeten houden totdat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Ook kan nadere beraadslaging op dat moment wenselijk worden geacht.

Voor het overige is het aan de raad om vervolgens te bepalen hoe het initiatiefvoorstel verder wordt behandeld als het op de agenda staat. Indien de wensen of bedenkingen van het college daar aanleiding toe geven kan de indiener van het voorstel eventuele wijzigingen doorvoeren. Hij of zij is daartoe echter niet verplicht, omdat de wet alleen aangeeft dat het college de mogelijkheid moet hebben om een visie op het initiatiefvoorstel te hebben. Er is geen verplichting om de wensen of bedenkingen ook daadwerkelijk in het voorstel te verwerken.

 

Artikel 47. Raadsvoorstel van het college

Artikel 47 heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die meestal door tussenkomst van de agendacommissie een voorstel voor een verordening of een ander voorstel dat het college heeft voorbereid kan agenderen. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan intrekken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is (bijvoorbeeld omdat zij een voorstel willen wijzigen). De raad moet hier toestemming voor geven (eerste lid).

 

Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op nogmaals voor advies aan het college zenden. De raad kan het college bijvoorbeeld verzoeken het voorstel voor een verordening of ander voorstel nader te onderbouwen. De raad bepaalt echter wanneer het voorstel voor een verordening of ander voorstel, dat door het college verder voorbereid is, opnieuw wordt behandeld. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar de raad kan dit ook aan de agendacommissie overlaten.

 

Artikel 48. Vragen over raadsvoorstellen in de beeldvormende fase

Met het opnemen van artikel 48 in dit reglement wordt de bestaande praktijk van het stellen van vragen naar feitelijkheden en verhelderende vragen aan de opstellers van raadsvoorstellen in de fase van beeldvorming geborgd. Dergelijke vragen moeten worden gezien als verzoeken om ambtelijke bijstand. Het zijn geen vragen aan één of meer portefeuillehouders, het college, de burgemeester of het presidium. Alhoewel het recht van ambtelijke bijstand is voorbehouden aan raadsleden, is het wenselijk dat ook burgerleden in het kader van het ondersteunen van de raadsleden in hun fractie, toegang krijgen tot deze ambtelijke bijstand. Zij dienen de technische vragen in of stellen deze in dat geval namens de in hun fractie zitting hebbende raadsleden. Daarin voorziet het vijfde lid.

 

Artikel 49. Interpellatie

Artikel 49 stelt nadere regels zoals bedoeld in artikel 155, tweede lid, van de wet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht en is een zwaarder politiek instrument. Het gaat om het recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad nodig, omdat de vergaderorde wordt doorbroken. De vragen in het kader van een interpellatie worden gesteld door het individuele raadslid. Uit de artikelen 169 en 180 van de wet moet worden afgeleid dat het college en de burgemeester tot antwoorden verplicht zijn, tenzij er sprake is van strijd met het openbaar belang. De inlichtingen worden gegeven aan de raad als geheel.

 

Artikel 50. Schriftelijke vragen

Het vragenrecht stelt de leden van de raad in staat informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking. Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is. Niet de voorzitter, maar het college of de burgemeester geeft daarom het schriftelijke antwoord. In de praktijk zal een schriftelijk antwoord van het college vaak door de desbetreffende portefeuillehouder gegeven worden (artikel 168 van de wet). Schriftelijke vragen worden vaak ook als politieke vragen aangeduid. Het verkrijgen van informatie is niet altijd het primaire doel van het stellen van schriftelijke vragen. Aandacht vragen voor een kwestie of belang en politieke profilering is veelal belangrijker.

 

De raad kan oordelen dat het bijvoorbeeld wenselijk is dat de verantwoordelijke portefeuillehouder of de burgemeester in de raadsvergadering e.e.a. komt toelichten en nadere vragen komt beantwoorden. Om die reden is in het vijfde lid opgenomen dat de raad anders kan beslissen.

In de hier aangegeven procedure wordt de vragensteller in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen over het antwoord te vragen aan degene die het antwoord heeft gegeven. Indien de vragensteller van mening is dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van de raad moet leiden, kan hij het recht van initiatief of het interpellatierecht benutten om het onderwerp of het voorstel op de agenda van de raad te krijgen.

 

Artikel 51. Inlichtingen

In artikel 51 wordt een procedurele uitwerking gegeven van de inlichtingenplicht die het college en de burgemeester hebben ten opzichte van de raad. De passieve inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 169, derde lid, van de wet is de klassieke informatieplicht die het college opdraagt de door de raad gevraagde inlichtingen te verstrekken, tenzij het openbare belang zich daartegen verzet. Dit recht om inlichtingen te vragen komt eveneens toe aan individuele raadsleden. Daarmee wordt voorkomen dat een raadsmeerderheid om (partij)politieke redenen belemmeringen opwerpt tegen het vragen van inlichtingen door een raadslid of raadsminderheid. Wel kan de raad via het Reglement van Orde op grond van doelmatigheidsoverwegingen een zekere ordening aanbrengen in de wijze waarop het inlichtingenrecht wordt uitgeoefend. De raad gaat immers over de agenda en de vergaderorde.

 

De weigeringsgrond ‘strijd met het openbaar belang’ is, zo blijkt uit de bewoordingen van artikel 169 van de wet, wettelijk objectief en algemeen omschreven. Het moet dan gaan om zwaarwegende belangen. Overigens blijft hier het uitgangspunt dat de raad en elk van zijn leden alle informatie dient te ontvangen die nodig is om zijn functie te kunnen uitoefenen. Dat strekt zich ook uit over geheime informatie. In dat geval kan de informatie worden verstrekt onder het opleggen van geheimhouding.

 

In de praktijk bestaan verschillende wettelijke en politieke figuren om als de raad en het college met elkaar te communiceren buiten de openbaarheid. De openbaarheid van stukken en vergaderingen bijvoorbeeld kan al dan niet tijdelijk worden opgeheven. Vervolgens kent de wet een algemene actieve inlichtingenplicht. Artikel 169, tweede lid, van de wet verplicht het college uit eigen beweging de raad alle inlichtingen te verstrekken die de raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Het college moet permanent nagaan welke informatie de raad behoeft voor een goede taakvervulling. Hier liggen grote politieke risico’s als de raad het college in het ongewisse laat over de aard en omvang van de gewenste informatie. In het geval dat raad en college daarover geen afspraken maken is de kans groot dat het college de raad veiligheidshalve overstelpt met papier. Van controleren komt dan weinig terecht.

 

Dezelfde risico’s doen zich voor met betrekking tot een tweede actieve, meer specifieke inlichtingenplicht. Artikel 169, vierde lid, van de wet verplicht het college de raad vooraf te informeren over de voorgenomen uitoefening van een gemeentewettelijke bestuursbevoegdheid als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e, f, g en h, van de wet indien de toepassing daarvan ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente of indien de raad daarom verzoekt. Het college mag dan niet eerder een besluit nemen dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen naar voren te brengen. De term ‘ingrijpend’ is in de wet niet nader omschreven. De raad en het college dienen, op basis van de situatie in de eigen gemeente, tot een afbakening te komen. De wetgever heeft destijds het oog gehad op substantiële financiële gevolgen van privaatrechtelijke overeenkomsten. De raad en het college moeten hier derhalve zelf een modus in vinden.

 

Artikelen 52 en 53. Actualiteitenronde

Deze artikelen vormen een invulling van artikel 155, eerste lid, van de wet met betrekking tot het vragenrecht. In dit artikel is niet opgenomen dat de raad regels of nadere regels kan stellen over invulling van het vragenrecht. Het enigszins reguleren van het onbeperkte vragenrecht kan zeker een functie hebben en ziet vooral op procedurele randvoorwaarden. Een dergelijke uitwerking zal het in de wet toegekende individuele vragenrecht echter niet mogen beperken.

Ook hier volgt een antwoordplicht uit de artikelen 169 en 180 van de wet, evenals voor de verschoningsgrond strijd met het openbaar belang. Hoewel het recht individueel van aard is, worden de gevraagde antwoorden aan de raad als geheel gegeven; ook dat blijkt uit artikel 169, derde lid en artikel 180, derde lid. Deze artikelleden leggen een antwoordplicht op het college en de afzonderlijke leden en de burgmeester. Uitgangspunt is en blijft dat elk raadslid recht heeft op alle informatie, ook geheime informatie, om zijn functie als raadslid te kunnen uitoefenen. Met het opleggen van geheimhouding kan dit worden ondervangen.

 

In dit reglement is ervoor gekozen om raadsleden op te roepen alleen vragen te stellen over actuele onderwerpen, waarvoor geldt dat de beantwoording geen uitstel duldt en het onderwerp niet in diezelfde vergadering aan de orde komt. Gelet op het onbeperkte individuele vragenrecht, moeten deze artikelen vooral worden gezien als een verzoek aan raads- en burgerleden zich te beperken bij het stellen van mondelinge vragen in de raads- en oordeelsvormende vergadering tot actuele zaken.

Door deze mogelijkheid van het stellen van mondelinge vragen over actuele onderwerpen ook open te stellen in de oordeelsvormende vergadering, hebben ook burgerleden toegang tot dit mondelinge vragenrecht.

 

Artikel 54. Agenderingsrecht

De raad, commissie en de leden daarvan gaan over hun eigen agenda en kunnen dus ook onderwerpen ter agendering aandragen. Met het opnemen van een artikel dat dit agenderingsrecht regelt, wordt beoogd het bewustzijn van dit recht te bevorderen en hiervoor handvatten aan te reiken. De agendering vindt op basis van dit artikel plaats door tussenkomst van de agendacommissie. Dit laat onverlet dat bij de vaststelling van de agenda het ieder commissielid vrijstaat om een voorstel te doen de voorlopige agenda aan te vullen. De kans tot een succesvolle agendering wordt hopelijk met de komst van dit artikel vergroot.

 

In het vijfde lid is geregeld dat bij dringende redenen de agendacommissie een agenderingsverzoek kan afwijzen. Deze dringende redenen doen zich voor ais sprake is van ‘zodanige elementen of situatie(s) in of rondom een agenderingsverzoek, waardoor objectief gezien van de agendacommissie niet kan worden verwacht dat het agenderingsverzoek wordt geagendeerd’.

Denk hier bijvoorbeeld aan de situatie dat de raad wordt gevraagd te debatteren over een onderwerp waarvoor opgaat dat de raad daarbij geen enkele zeggenschap heeft, dat wordt overwogen de raad een standpunt te laten innemen welkt in strijd is met wet- of regelgeving of een agenderingsverzoek waardoor personen beschadigd dreigen te raken.

 

Artikel 55. Aanwijzen rapporteurs en verslag en verantwoording

Met dit artikel worden handvatten gegeven om de sturing op en verantwoording van vertegenwoordigers in besturen van verbonden partijen en gemeenschappelijke regelingen in het bijzonder vorm te geven. Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen per 1 juli 2022 waarmee de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen wordt versterkt, worden de sturings- en controlemechanismen van de raad extra kracht bij gezet.

 

Artikelen 56, 57 en 58. Uitleg reglement, intrekking oude regelingen, inwerkingtreding en citeertitel

De inhoud van deze artikelen spreekt voor zich.

Naar boven