Gemeenteblad van Beuningen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Beuningen | Gemeenteblad 2022, 270361 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Beuningen | Gemeenteblad 2022, 270361 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Algemene subsidieverordening gemeente Beuningen 2022
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- De-minimissteun: steun die wordt verstrekt door de overheid aan ondernemingen, maar voldoende laag is om niet als verboden staatssteun en concurrentievervalsing te worden gezien. Steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352/1); Verordening (EU) nr. 2019/316 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 51 I/1); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), of Verordening (EU) 2018/1923 van de Commissie van 7 december 2018 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L 313/2);]
- Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld, waaronder de Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 2017/1084 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 156/1); de Landbouw vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193/1); en de Visserij vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 369/37);
- garantiesubsidie: een vorm van subsidie als bijdrage in de kosten van een evenement of activiteit die in principe met een sluitende exploitatie kan worden uitgevoerd, waarbij het college garant staat tot een nader te bepalen bedrag indien het evenement of de activiteit ten gevolge van onvoorziene (weers)omstandigheden met tegenvallende resultaten te maken kan krijgen;
- onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;
- schooljaar: Een schooljaar loopt van 1 augustus tot en met 31 juli het jaar daarna.
- V erdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU C 326/47);
- wet: Algemene wet bestuursrecht.
1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders op de volgende beleidsterreinen:
met uitzondering van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet(subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).
2. Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is) kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.
Burgemeester en wethouders kunnen bij nadere regeling (subsidieregeling) vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend, hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald en welke aanvullende voorwaarden gelden. In deze subsidieregelingen kunnen bepalingen worden opgenomen waarin wordt afgeweken van deze verordening.
1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kunnen burgemeester en wethouders bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.
2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.
3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.
4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.
5. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
1. Burgemeester en wethouders kunnen subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepalen zij bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie, in het geval de aangevraagde subsidies het subsidieplafond overschrijden.
2. Burgemeester en wethouders kunnen een subsidieplafond verlagen als:
a. het plafond wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en
b. de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.
3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.
4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.
1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk (op papier, via email of met een digitaal systeem) ingediend bij burgemeester en wethouders. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.
2. Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:
a. een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
b. de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;
c. een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;
d. als de aanvrager een onderneming is:
1°. een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
2°. een verklaring als bedoeld in de van toepassing zijnde EU-verordening met betrekking tot de-minimissteun (de-minimisverklaring);
3. Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt legt tevens over: een exemplaar van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar.
4. Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt en geen gebruik maakt van eHerkenning, legt tevens over: een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar en de namen van de zittende bestuursleden.
1. Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 juni voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.
2. Een aanvraag om een subsidie die per schooljaar wordt verstrekt, wordt uiterlijk 1 mei voorafgaand aan dat schooljaar ingediend.
3. Aanvragen voor eenmalige subsidie of garantiesubsidie worden ingediend minimaal 8 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.
1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.
2. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, binnen 8 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.
3. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.
Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de wetweigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval:
a. als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt, of
b. als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun van Nederland onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.
2. Onverminderd het vorige lid weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:
a. subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of
b. de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.
3. Onverminderd de vorige leden kunnen burgemeester en wethouders de subsidie verder in ieder geval weigeren:
a. als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;
b. als de te subsidiëren activiteiten of de subsidieverstrekking in strijd zijn met artikel 1 van de grondwet, de wet Bibob of enig ander wettelijk voorschrift;
c. als de aanvrager zijn activiteiten in hoofdzaak om zuiver politieke, commerciële of godsdienstige redenen organiseert;
d. als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd, tenzij het een garantiesubsidie betreft;
e. als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;
f. als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;
g. in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.
In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden. Daarbuiten gelden altijd de bepalingen zoals deze beschreven staan in deze verordening of de van toepassing zijnde subsidieregeling.
Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan burgemeester en wethouders.
2. Een subsidieontvanger informeert burgemeester en wethouders onverwijld schriftelijk over:
a. beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;
b. relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;
c. ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de subsidieontvanger de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zal kunnen nakomen;
d. wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders, en het doel van de rechtspersoon.
3. De subsidieontvanger dient zich in te spannen om daar waar activiteiten plaatsvinden (al dan niet in een accommodatie) deze bereikbaar en toegankelijk moet zijn voor burgers met een beperking.
Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
1. Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
2. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
3. Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
4. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
Artikel 13 . Egalisatiereserve
1. Bij verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, van een per kalender- of schooljaar verstrekte subsidie die meer dan € 50.000 bedraagt, een egalisatiereserve, als bedoeld in artikel 4:72 eerste lid van de wet, vormt.
2. De ontvanger van een andere subsidie dan bedoeld in het eerste lid kan burgemeester en wethouders verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. In dat geval is artikel 4:72 van de wet van overeenkomstige toepassing.
3. Indien een subsidieontvanger een egalisatiereserve vormt, kunnen burgemeester en wethouders een maximale hoogte van deze egalisatiereserve opleggen.
Artikel 14 . Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000 en verlenen voorschot alle subsidies
1. Subsidies tot en met € 5.000 worden door burgemeester en wethouders direct bij de verlening vastgesteld, tenzij in de verleningsbeschikking specifieke verantwoordingseisen worden gesteld.
2. Als bij verleningsbeschikking de subsidieaanvrager wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen 6 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
3. In geval van verlening van een subsidie kan een voorschot worden verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie, tenzij het een garantiesubsidie betreft. Dit voorschot kan in termijnen worden betaald. In de verleningsbeschikking wordt de wijze van betaling van het voorschot vermeld.
Artikel 15 . Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 50.000
1. Bij eenmalige subsidies van meer dan € 5.000 en ten hoogste € 50.000 dient de subsidieontvanger uiterlijk 8 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.
2. Bij subsidies van meer dan € 5.000 en ten hoogste € 50.000, die per kalenderjaar worden verstrekt, dient de subsidieontvanger uiterlijk op 1 juni van het kalenderjaar na het jaar waarover de subsidie is verstrekt een aanvraag tot vaststelling in.
3. Bij subsidies van meer dan € 5.000 en ten hoogste € 50.000, die per schooljaar worden verstrekt, dient de subsidieontvanger uiterlijk op 1 oktober na afloop van het schooljaar waarover de subsidie is verstrekt een aanvraag tot vaststelling in.
4. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk en financieel verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.
Artikel 16 . Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000
1. Bij subsidies van meer dan € 50.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:
a. in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 juni van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;
b. in geval van een subsidie die per schooljaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 oktober na afloop van het betrokken schooljaar;
c. in andere gevallen uiterlijk 3 maanden nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.
2. De aanvraag tot vaststelling bevat:
a. een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;
b. een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);
c. een balans van het afgelopen jaar (waarover subsidie is ontvangen) met een toelichting daarop; en
d. een controle- of samenstellingsverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant, indien de subsidie meer bedraagt dan € 100.000.
Artikel 17. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 5.000
1. Burgemeester en wethouders stellen een subsidie van meer dan € 5.000 vast binnen 8 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.
2. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste 4 weken worden verdaagd.
3. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.
4. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 15, eerste, tweede en derde lid en 16, eerste lid, is ingediend, of niet volledig is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.
Artikel 18 . Hardheidsclausule
1. Als een bij of krachtens verordening gestelde termijn voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de te dienen belangen, kunnen burgemeester en wethouders een andere termijn vaststellen.
2. In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.
3. Toepassing van de vorige leden wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.
1. Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2022.
2. Op dezelfde datum worden ingetrokken:
- Algemene Subsidieverordening gemeente Beuningen 2019
3. Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor deze datum zijn de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening 2019 van toepassing.
4. Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente Beuningen 2022.
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Beuningen op 19 april 2022.
Drs. M.A.J.R. Hermans drs. D.A. Bergman
Griffier Burgemeester
In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.
Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Overigens: ook garanties en leningen kunnen onder het subsidiebegrip vallen. Zie CBb 06-10-2016, ECLI:NL:CBB:2016:317 en CBb 01-05-2018, ECLI:NL:CBB:2018:237.
Omdat bij garantiesubsidies geen voorschot wordt verstrekt, wordt deze wel apart gedefinieerd.
De begrippen Europees steunkader en de-minimissteun zijn wel gedefinieerd. Mocht het zo zijn dat een Europees steunkader, dan wel de-minimisverordening, wordt gewijzigd, aangepast of verlengd dan is het van belang dat de steun in overeenstemming is met de nieuwe bepalingen die daarin zijn opgenomen. Waarschijnlijk zal dat dan moeten leiden tot aanpassen van de desbetreffende subsidieregeling (zie toelichting bij artikel 3).
Bij het vervallen van een Europees steunkader, dan wel de-minimisverordening, kan er niet langer rechtmatig staatssteun worden verstrekt. Het is daarom raadzaam de looptijden van de Europese steunkaders in acht te nemen.
Eerste lid Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid overgedragen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is.
Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In dit artikel wordt aan het college de ruimte gegeven om in de subsidieregeling ook af te wijken van andere bepalingen in deze verordening, bijvoorbeeld het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie of de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb bestaan hierop maar vier uitzonderingen:
a. de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);
b. de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidieontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);
c. de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, en als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);
d. de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid, zie verder hieronder). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).
De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).
Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:
1) aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd.
2) verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting, en
3) de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.
Om te waarborgen dat het college alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt zijn het tweede en derde lid opgenomen. Het komt er op neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als het oorspronkelijke subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld én de aanvragen voor de vaststelling van de begroting moesten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij de bekendmaking van het plafond.
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, via de website van de gemeente. Hiervoor is wel eHerkenning of een DigiD nodig. In het tweede, derde en vierde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag; dit volgt uit de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).
In het geval een organisatie gebruik maakt van eHerkenning om de aanvraag te doen, dan krijgt de gemeente via de verbinding met de KVK al gegevens over deze organisatie binnen. Het is dan voor een eerste aanvraag niet meer nodig om allerlei aanvullende bewijsstukken aan te leveren. Als de aanvrager namens een organisatie een aanvraag doet, maar met zijn persoonlijke DigiD inlogt, dan zijn deze extra gegevens wel noodzakelijk, omdat dan geen gegevens over de organisatie met de KVK worden gedeeld.
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onder d, sub 1°). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder een de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onder d, sub 2°). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per schooljaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of schooljaar, en andere. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).
Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).
In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren (van de Europese Commissie) voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.
In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
Onderdeel c betreft niet alleen de bepalingen in de Awb of deze verordening, maar betreft ook andere wettelijke bepalingen. Als de activiteiten een discriminerend karakter hebben, waardoor ze in strijd zijn met artikel 1 van de Grondwet, is dat reden om de subsidie te weigeren. Ook artikel 6 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) geeft een grond om subsidie te kunnen weigeren.
Onderdeel d geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.
Onder f is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking slechts is toegestaan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet strijdig is met de toepasselijke cumulatieregels en niet leidt tot een overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken (bijv. omdat wachten op goedkeuring te lang gaat duren, waarna verstrekken van subsidie geen zin meer heeft) óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond alsnog worden geweigerd.
Onderdeel g ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Dit op grond van artikel 3 van de Wet terugvordering staatssteun. Een bepaling daarover in de verordening is daarvoor niet nodig, omdat deze verplichting rechtstreeks uit de Wet terugvordering staatssteun voortvloeit.
Als in de verleningsbeschikking geen expliciete verantwoordingseisen worden benoemd, dan geldt natuurlijk nog steeds dat algemene verantwoordingseisen van de verordening en beleidsregels gelden. Ook is het niet nodig om in de beschikking uitputtend alle eisen op te nemen. Het is wel wenselijk dat de subsidieontvanger bij de verleningsbeschikking al gewezen wordt op bepaalde verantwoordingseisen, zodat daar vanaf het begin meteen rekening kan worden gehouden.
Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het eerste lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.
Om de deelname van alle inwoners aan gesubsidieerde activiteiten mogelijk te maken, wordt de subsidieontvanger verplicht zich in te spannen om goed toegankelijke accommodaties te gebruiken (derde lid).
Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) van de Awb. In beginsel dient de ASV hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.
Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.
Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.
In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:
- als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;
- als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;
- als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;
- als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of
- de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.
Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.
De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per kalender- of schooljaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of schooljaar verstrekte subsidies.
Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of schooljaar wordt verstrekt en die meer dan € 50.000 bedraagt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.
Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.
Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.
Het derde lid is bedoeld om te voorkomen dat de egalisatiereserve jaar na jaar groeit. Dan kan het meerdere boven de gestelde grens (bijvoorbeeld 10% van de hoogte van de jaarlijkse subsidie) worden teruggevorderd, of in mindering worden gebracht op de subsidie voor een volgend jaar. Hier kan mogelijk ook artikel 9 lid 3 onder d van toepassing zijn.
Artikel 14. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000 en verlenen voorschot alle subsidies
Subsidies tot en met € 5.000 kunnen op basis van vertrouwen worden verstrekt; er wordt dan niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Als natuurlijke personen een subsidie hebben aangevraagd, is er eerder reden om ook bij subsidies onder de € 5.000 een verantwoording te vragen. Het is niet wenselijk dat een eventueel overschot door een inwoner op zijn eigen spaarrekening kan worden bijgeschreven.
Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden. In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn (lumpsum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard, terwijl toch het risico voor de gemeente beperkt blijft.
Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
In het derde lid wordt geregeld dat de subsidieontvanger altijd een voorschot kan ontvangen nadat de subsidie is verleend. Zeker bij jaarlijks terugkerende subsidies is het niet wenselijk dat pas achteraf, nadat de vaststelling heeft plaatsgevonden, de subsidie wordt betaald. Bij hogere bedragen is het wenselijk om dit voorschot in termijnen (per kwartaal of per maand) betaalbaar te stellen. Alleen in het geval er een garantiesubsidie wordt verstrekt vindt geen betaling vooraf plaats. Pas als de aanvrager een beroep doet op de afgegeven garantie, volgt de betaling van de subsidie nadat deze is vastgesteld.
Artikel 15. Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 50.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste, tweede en derde lid). Deze bevat een inhoudelijk en financieel verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (vierde lid). Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk en financieel verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring, andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk en financieel verslag. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Artikel 16. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000
Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Artikel 17. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 5.000
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging op grond van het tweede lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 van de Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt). Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kan het college dan een andere termijn vaststellen.
Op grond van het tweede lid kan het college bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidieregeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.
Periodieke verslaglegging aan de raad houdt in dat bij de jaarrekening expliciet vermeld dient te worden of het college in het voorgaande kalenderjaar gebruik gemaakt heeft van de hardheidsclausule.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-270361.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.