Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022

De raad van de gemeente Bergen,

 

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 april 2022;

 

gelet op:

  • -

    de artikelen 147, 149, 149a en 154 van de Gemeentewet;

  • -

    artikel 8 van de Woningwet;

  • -

    de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988;

  • -

    artikel 6 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • -

    de artikelen 10.23, eerste lid, 10.24, tweede lid, 10.25, 10.26, eerste lid, en 10.32a van de Wet milieubeheer;

  • -

    de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    de artikelen 2.1, 2.2 en 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Besluit

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022

 

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Afdeling 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Bijlage 1 bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

Artikel 1:2 Toepassingsbereik

Deze verordening geeft regels over aanwijzingen in de fysieke leefomgeving en regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving die gaan vallen onder de reikwijdte van de toekomstige Omgevingswet en die niet mogen worden opgenomen in een bestemmingsplan.

Artikel 1:3 Doelen van de verordening

  • 1.

    Het doel van deze verordening is het samenbrengen van regels over de fysieke leefomgeving vanuit diverse gemeentelijke verordeningen in één verordening. Deze regels zullen na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (gefaseerd) worden verwerkt in het omgevingsplan.

  • 2.

    Binnen het toepassingsbereik van deze verordening is het doel van de regels:

    • a.

      een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en

    • b.

      een doelmatig beheer en gebruik van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

  • 3.

    De toepassing van deze verordening is verder gericht op de bescherming van het milieu, met inbegrip van een doelmatig beheer van afvalstoffen.

 

Afdeling 2. Proces

Artikel 1:4 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd gezag beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 5:1 of artikel 7:1.

Artikel 1:5 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Naast deze intrekkings- en wijzigingsgronden kunnen voor specifieke vergunningen of ontheffingen nog aanvullende gronden gelden.

Artikel 1:8 Geldingsduur

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:9 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3.

    Naast deze weigeringsgronden kunnen voor specifieke vergunningen of ontheffingen nog aanvullende gronden gelden.

 

Afdeling 3. Advisering

Artikel 1:10 De advisering door de welstandscommissie

  • 1.

    De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan Dorp, Stad en Land, die personen voordraagt als lid van de welstandscommissie, hierna gezamenlijk te noemen: de welstandscommissie.

  • 2.

    De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • 3.

    De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

Artikel 1:11 Samenstelling van de welstandscommissie

  • 1.

    De welstandscommissie bestaat ten minste uit een voorzitter en drie leden, die allen deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie.

  • 2.

    Voor de voorzitter en leden worden plaatsvervangers aangewezen die hen bij afwezigheid kunnen vervangen.

  • 3.

    De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste twee leden aanwezig zijn, tenzij sprake is van gemandateerde behandeling als bedoeld in het Reglement Integrale Kwaliteits Commissie conform bijlage 2 van deze verordening.

  • 4.

    De voorzitter en leden van de welstandscommissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.

  • 5.

    Een van de leden van de welstandscommissie fungeert tevens als secretaris.

Artikel 1:12 Benoeming en zittingsduur

  • 1.

    De voorzitter en leden van de welstandscommissie en hun plaatsvervangers worden op voorstel van Dorp, Stad en Land benoemd en ontslagen door het college.

  • 2.

    Het Reglement Integrale Kwaliteits Commissie dat als bijlage 2 van deze verordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in het voorgaande, nadere benoemingsprocedures.

  • 3.

    De leden van de commissie blijven bij het verstrijken van de benoemingstermijn hun functie vervullen totdat in de opvolging is voorzien.

  • 4.

    Het gemeentebestuur kan een tijdelijk voorziening treffen in het belang van de continuïteit van de samenstelling van de commissie.

Artikel 1:13 Jaarlijkse verantwoording

De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

  • -

    op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

  • -

    de werkwijze van de welstandscommissie;

  • -

    op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

  • -

    de aard van de beoordeelde plannen;

  • -

    de bijzondere projecten.

De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

Artikel 1:14 Termijn van advisering

  • 1.

    De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens het college daarom is verzocht.

  • 2.

    De welstandscommissie brengt het advies, over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen drie weken nadat door of namens het college daarom is verzocht.

  • 3.

    Het college kan in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door het college worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:15 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

  • 1.

    De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De datum van de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien het college – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dan dient het college daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2.

    Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwen hierom bij het indienen van de aanvraag om bouwvergunning heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3.

    In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 4.

    Er is spreekrecht.

Artikel 1:16 Afdoening onder verantwoordelijkheid

  • 1.

    De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 1:11, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

  • 2.

    In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.

Artikel 1:17 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1.

    De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2.

    Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens het college gevoegd bij de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Hoofdstuk 2: Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

Afdeling 1. Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 2:1 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door het college van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Afdeling 2. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 2:2 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 2:3 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 2:2, eerste lid, wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 2:4 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 2:2, eerste lid, advies aan een gemeentelijke adviescommissie waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Van de adviescommissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3.

    De gemeentelijke adviescommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 2:5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 2:6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2:7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 2:4 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 2:2, eerste lid.

  • 3.

    Artikel 2:6 is van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

Artikel 2:8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is deze afdeling van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Afdeling 3. Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 2:9 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Het college zendt het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid. Artikel 2.4, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2:10 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 2.9, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Afdeling 4. Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Artikel 2:11 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Het college kan ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.

  • 2.

    Het college kan ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vraagt het college advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 6.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2:12 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 2:11, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 2:11, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Afdeling 5. Aanwijzing van namen en nummers in de openbare ruimte

Artikel 2:13 Naamgeving woonplaatsen en openbare ruimte

  • 1.

    Het college stelt de grens en de naam van een of meer woonplaatsen vast en kan deze in wijken en buurten verdelen conform de eisen die het Centraal Bureau voor de Statistiek aan deze indeling verbindt.

  • 2.

    Het college kent per woonplaats namen toe aan delen van de openbare ruimte en zo nodig aan gemeentelijke gebouwen en bouwwerken.

  • 3.

    Onder vaststellen, verdelen en toekennen als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Artikel 2:14 Nummering objecten

  • 1.

    Het college stelt de lig- en standplaatsen vast.

  • 2.

    Het college kent nummeraanduidingen toe aan verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen.

  • 3.

    Het college bepaalt de afbakening van panden, verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen.

  • 4.

    De toekenning of afbakening, bedoeld in het tweede en derde lid, kan ook op voor personen toegankelijke objecten, niet zijnde verblijfsobjecten, dan wel op afgebakende terreinen worden toegepast.

  • 5.

    Onder vaststellen, toekennen en bepalen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Artikel 2:15 Nadere regels

  • 1.

    Het college kan nadere regels stellen over het proces en de wijze van:

    • a.

      naamgeving en begrenzing van woonplaatsen, wijken, buurten en bouwblokken;

    • b.

      naamgeving en begrenzing van de openbare ruimte;

    • c.

      nummering van verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen en afgebakende terreinen;

    • d.

      opmaak van formulieren, besluiten en verklaringen.

  • 2.

    De nadere regels zijn niet strijdig met het Convenant inzake postcodes.

Hoofdstuk 3: Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten

Afdeling 1. Bodem

Artikel 3:1 Bodemonderzoek

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat in ieder geval uit de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 of 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

  • 3.

    Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toe als voor toepassing van artikel 3.2 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toestaan als uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Als het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 3:2 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsgunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.

    dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 3:3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Artikel 3:4 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze afdeling wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Artikel 3:5 Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

 

Afdeling 2. Afvoer hemelwater en grondwater

Artikel 3:6 Lozingsverbod grondwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater is het verboden grondwater te lozen op het openbaar riool, de openbare weg of in de openbare ruimte.

  • 2.

    Het college kan een ontheffing verlenen voor afwijken van het verbod, als van de eigenaar van het bouwwerk of het perceel redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van grondwater kan worden gevergd.

Artikel 3:7 Gebiedsaanwijzing lozingsverbod hemelwater

  • 1.

    Het college kan een gebied aanwijzen waarbinnen het verboden is afvloeiend hemelwater te lozen op het openbaar riool.

  • 2.

    Het college houdt bij het aanwijzen van de gebieden rekening met het gemeentelijk rioleringsplan en het basisrioleringsplan.

  • 3.

    Het verbod als gevolg van de gebiedsaanwijzing treedt in werking 6 maanden na de bekendmaking ervan.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, als van de eigenaar van het gebouw of het perceel redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5.

    Op de voorbereiding van de gebiedsaanwijzing is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 3:8 Lozingsverbod hemelwater op het openbaar riool – nieuwbouw en aanwijzingsgebieden

  • 1.

    Met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater is het bij nieuw verhard oppervlak, nieuwe bouwwerken en in daartoe aangewezen gebieden als bedoeld in artikel 3:7, niet toegestaan afvloeiend hemelwater direct of indirect te lozen op het openbaar riool, tenzij een voorziening voor hemelwaterberging is aangebracht en in stand wordt gehouden.

  • 2.

    De eigenaar van een perceel heeft de verplichting het hemelwater op eigen terrein te verwerken en heeft daarbij de vrije keuze tussen de toe te passen voorzieningen voor hemelwaterberging.

  • 3.

    De minimale capaciteit van de hemelwaterberging als bedoeld in lid 1 is 60 liter per m2 verhard oppervlak.

  • 4.

    De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze binnen 48 uur weer voor 90% beschikbaar is.

  • 5.

    Het in de hemelwaterberging opgevangen water wordt hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar oppervlaktewater.

  • 6.

    Het college kan ontheffing verlenen van de verplichting als bedoeld in dit artikel, als van de eigenaar van het gebouw of het perceel redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

 

Afdeling 3. Rioolaansluiting

Artikel 3:9 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een particulier riool op een openbaar riool aansluit of wijzigt, waarbij sprake kan zijn van nadelige gevolgen voor de gezondheid en/of de doelmatige werking van het openbaar riool, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze zorgplicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      bij sloopwerkzaamheden of andere werkzaamheden op een op het openbaar riool aangesloten perceel verzanding wordt voorkomen; en

    • b.

      de doelmatige werking van de rioolaansluitleiding, naburige aansluitingen en de voorzieningen voor het beheer van afvalwater worden beschermd.

Artikel 3:10 Verbod op de totstandbrenging, wijziging of beëindiging van een rioolaansluiting

  • 1.

    Het is niet toegestaan een aansluiting op het openbare riool tot stand te brengen, te wijzigen of te beëindigen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet als:

    • a.

      er is voldaan aan de meldplicht bedoeld in artikel 3:11 van deze afdeling, en

    • b.

      er wordt voldaan aan de eisen als bedoeld in artikel 3:12 van deze afdeling, en

    • c.

      er geen sprake is van een situatie waarin aansluiting of wijziging van aansluiting bezwaarlijk is, zoals omschreven in artikel 3:13 van deze afdeling.

  • 3.

    Het college bericht de melder uiterlijk binnen 4 weken na ontvangst van de melding of voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3:11 Melding rioolaansluiting

  • 1.

    De melding als bedoeld in artikel 3:10 wordt schriftelijk of digitaal met behulp van een daartoe bestemd formulier ingediend bij de gemeente Bergen (L).

  • 2.

    De melding dient uiterlijk 6 weken voor uitvoering gedaan te worden.

Artikel 3:12 Eisen totstandbrenging, wijziging en beëindiging rioolaansluitleiding

  • 1.

    Met het oog op de doelmatige werking van het openbaar riool ligt de binnen-onderkant van de rioolaansluitleiding ter plaatse van de perceelsgrens minimaal hoger dan de bovenkant van het openbaar riool, vermeerderd met 200 mm plus een afschot van 1:100 over de afstand tussen het openbaar riool en de perceelsgrens.

  • 2.

    Indien de bovenzijde/opening van enig lozingstoestel lager is gelegen dan 300 mm boven de kruin van de weg, mag alleen aangesloten worden via een rioolwaterpomp voorzien van terugslagklep.

  • 3.

    De diameter van de rioolaansluitleiding is kleiner dan of gelijk aan 125 mm, tenzij:

    • a.

      de noodzaak van een grotere diameter is aangetoond met een rioleringsberekening; en

    • b.

      het openbaar riool ter plaatse van de rioolaansluitleiding over voldoende capaciteit beschikt om het te lozen afvalwater te kunnen afvoeren.

  • 4.

    De rioolaansluitleiding heeft een voldoende sterkteklasse.

  • 5.

    Rioolaansluitleidingen worden uitgevoerd in de kleuren:

    • a.

      groen als het een leiding voor hemelwater betreft; of

    • b.

      grijs als het een leiding voor afvalwater betreft.

  • 6.

    Uitvoering van werkzaamheden in de openbare ruimte ten behoeve van de totstandbrenging, wijziging en beëindiging van een rioolaansluitleiding, inclusief de aansluiting op het openbaar riool vindt uitsluitend plaats door of namens de gemeente.

Artikel 3:13 Situaties waarin rioolaansluiting of wijziging van rioolaansluiting bezwaarlijk is

  • 1.

    Een aansluiting van het particulier riool op het openbaar riool of wijziging van die aansluiting kan vanwege technische, juridische of milieu-hygiënische redenen bezwaarlijk zijn.

  • 2.

    Aansluiting van het particulier riool op het openbaar riool of wijziging van die aansluiting is in ieder geval bezwaarlijk indien:

    • a.

      de gevraagde aansluiting een lozing voor afvalwater betreft, waarvoor krachtens de geldende milieuwetgeving een vergunning of een ontheffing benodigd is, maar niet is verleend, of niet aan de geldende algemene regels is voldaan;

    • b.

      het openbaar riool ter plaatse van de rioolaansluitleiding niet over voldoende capaciteit beschikt om de hoeveelheid te lozen afvalwater te kunnen afvoeren;

    • c.

      de lozing van het afvalwater de doelmatige werking van de openbare riolering en/of de Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) belemmert.

Artikel 3:14 Kosten en uitvoeren van rioolaansluiting

  • 1.

    Het college stelt de kosten van de aanleg van de rioolaansluitleiding inclusief aansluitpunt vast op basis van de door het college geraamde werkelijke kosten.

  • 2.

    De totstandbrenging, wijziging en beëindiging van een rioolaansluitleiding, inclusief de aansluiting op het openbaar riool, vindt uitsluitend plaats door of namens de gemeente.

  • 3.

    De gemeente kan niet worden gehouden tot feitelijke uitvoering over te gaan, voordat de verschuldigde kosten uit lid 1 door de rechthebbende aan de gemeente zijn voldaan.

  • 4.

    Indien de kosten voor de aanleg van het openbaar riool, het aansluiten op het openbaar riool en de aanleg of wijziging van de rioolaansluitleiding reeds zijn voldaan uit hoofde van een eerder door de rechthebbende met de gemeente gesloten overeenkomst, worden er geen kosten in rekening gebracht.

Artikel 3:15 Eigendom, beheer en onderhoud rioolaansluitleiding

  • 1.

    De grens tussen het gemeentelijke eigendom en het particuliere eigendom en de daarmee verbonden verantwoordelijkheid voor beheer en onderhoud van een rioolaansluitleiding ligt ter plaatse van het ontstoppingsstuk in die rioolaansluitleiding.

  • 2.

    Een ontstoppingsstuk bevindt zich op particulier terrein binnen 0,5 meter van de perceelsgrens.

  • 3.

    Bij afwezigheid van een ontstoppingsstuk of rioolwaterpomp ligt de grens in de rioolaansluitleiding op een afstand van 0,5 meter binnen de perceelsgrens van rechthebbende c.q. perceeleigenaar.

  • 4.

    Beheer, onderhoud en inspectie van een ontstoppingsstuk is de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar.

Artikel 3:16 Hardheidsclausule

Indien een strikte toepassing van deze afdeling zou leiden tot een beslissing met onvoorziene en onredelijke gevolgen, dan kan het college in bijzondere gevallen van het gestelde in deze afdeling afwijken.

 

Afdeling 4. Grafkelders en grafbedekkingen

Artikel 3:17 Grafkelder

Het college kan aan de rechthebbende op een particulier graf vergunning verlenen tot het daarin voor eigen rekening doen aanbrengen van een grafkelder overeenkomstig de door het college te stellen voorwaarden.

Artikel 3:18 Vergunning grafbedekking

  • 1.

    Voor het hebben van een grafbedekking is een schriftelijke vergunning nodig van het college.

  • 2.

    De rechthebbende van een particulier graf vraagt de vergunning voor het hebben van een grafbedekking aan.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen omtrent de wijze van aanvragen van de vergunning, de aard en de afmetingen van de grafbedekking en de wijze van aanbrengen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van de door hen vastgestelde nadere regels.

  • 5.

    Het college kan de vergunning weigeren indien:

    • a.

      niet voldaan wordt aan de vastgestelde nadere regels, genoemd in het derde lid;

    • b.

      de grafbedekking afbreuk doet aan het aanzien van de begraafplaats;

    • c.

      de duurzaamheid van de materialen onvoldoende is;

    • d.

      de constructie van de grafbedekking ondeugdelijk is.

Artikel 3:19 Onderhoud door de gemeente

Het college voorziet in het schoonhouden van het gedenkteken en in de zorg voor de winterharde beplantingen.

Artikel 3:20 Onderhoud door rechthebbende of gebruiker

  • 1.

    Het (doen) plaatsen, aanbrengen, herstellen, vernieuwen of verwijderen van de grafbedekking geschiedt door, voor rekening van en voor risico van de rechthebbende of de gebruiker.

  • 2.

    De rechthebbende of de gebruiker is verplicht de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen.

  • 3.

    Indien de rechthebbende of de gebruiker nalaat de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, kan het college de hiervoor in aanmerking komende voorwerpen of zo nodig de gehele grafbedekking doen verwijderen. Het verwijderde blijft gedurende dertien weken ter beschikking van de rechthebbende of de gebruiker en vervalt daarna aan de gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.

  • 4.

    De verwijdering vindt niet plaats dan nadat het college de rechthebbende of de gebruiker door middel van een verklaring schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de toestand van de grafbedekking. Wanneer het adres van de rechthebbende of de gebruiker niet bekend is maakt het college de verklaring bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord bekend. Bij het graf wordt een verwijzing naar de mededeling aangebracht.

  • 5.

    Het college kan de rechthebbende of de gebruiker per aanschrijving verplichten een beschadiging aan de grafbedekking te herstellen binnen de door het college gestelde termijn indien de beschadiging zodanig is dat deze naar het oordeel van het college het uiterlijk aanzien van de begraafplaats schaadt of indien de beschadiging van de grafbedekking gevaar op levert voor derden.

Artikel 3:21 Niet-blijvende grafbeplanting

Niet-blijvende beplanting op een graf die in een verwaarloosde staat verkeert kan door de beheerder worden verwijderd zonder dat aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoeding. Losse bloemen, planten, kransen en dergelijke kunnen, wanneer zij verwelkt zijn, door de beheerder worden verwijderd. Linten, siervazen en dergelijke voorwerpen worden gedurende dertien weken ter beschikking gehouden van de rechthebbende of, wanneer het een algemeen graf betreft, van de belanghebbende indien deze daartoe tevoren een aanvraag heeft ingediend bij de beheerder.

Artikel 3:22 Verwijdering grafbedekking na verstrijken van de termijn

  • 1.

    De grafbedekking kan na het verstrijken van de termijn van uitgifte van het graf door het college worden verwijderd.

  • 2.

    Het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking maakt het college ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd per brief aan de rechthebbende of, wanneer het een algemeen graf betreft, aan de belanghebbende bekend. Wanneer het adres van de rechthebbende of belanghebbende niet bekend is, maakt het college het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking gedurende ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd door middel van een bij het graf te plaatsen bordje en bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord bekend.

  • 3.

    Indien de grafbedekking niet binnen dertien weken na de verwijdering is afgehaald, vervalt deze aan de gemeente, zonder dat de gemeente tot enige vergoeding verplicht is.

Hoofdstuk 4: Milieubelastende activiteiten

Afdeling 1. Huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 4:1 Aanwijzing van de inzameldienst

  • 1.

    Het college wijst de inzameldienst aan die is belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2.

    Aan de aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de inzameldienst huishoudelijke afvalstoffen inzamelt.

Artikel 4:2 Regulering van andere inzamelaars

  • 1.

    Het is voor anderen dan de inzameldienst verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen tenzij de inzamelaar:

    • a.

      daartoe is aangewezen door het college;

    • b.

      bij nadere regels van het college van het verbod is vrijgesteld; of

    • c.

      verplicht is tot inname, bedoeld in artikel 9.5.2, derde lid, aanhef en onderdeel b, of vierde lid, van de Wet milieubeheer.

  • 2.

    Het college kan aan een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder a, voorschriften verbinden en beperkingen stellen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 4:3 Aanwijzing van inzamelplaats

Het college draagt zorg voor ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente, waar in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen, met inbegrip van grof huishoudelijk afval, achter te laten.

Artikel 4:4 Algemene verboden

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen:

  • a.

    ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst of een inzamelaar als bedoeld in artikel 4:2, eerste lid;

  • b.

    over te dragen aan een ander dan een inzamelaar als bedoeld in artikel 4:2, eerste lid; of

  • c.

    achter te laten op een andere plaats dan de inzamelplaats, bedoeld in artikel 4:3.

Artikel 4:5 Gescheiden afvalinzameling

  • 1.

    Het college stelt regels over de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk door de inzameldienst worden ingezameld, over de frequentie van de inzameling van elk van deze bestanddelen, en over de locaties van deze inzameling bij of nabij elk perceel.

  • 2.

    In ieder geval de volgende bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen worden afzonderlijk ingezameld:

    • -

      groente-, fruit- en tuinafval;

    • -

      klein chemisch afval;

    • -

      glas;

    • -

      oud papier en karton;

    • -

      kunststof-, metalen – en drankverpakkingen;

    • -

      textiel;

    • -

      afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;

    • -

      bouw- en sloopafval;

    • -

      verduurzaamd hout;

    • -

      grof tuinafval;

    • -

      asbest en asbesthoudend afval;

    • -

      grof huishoudelijk afval;

    • -

      schone grond;

    • -

      huishoudelijk restafval;

    • -

      autobanden;

    • -

      herbruikbare huisraad;

    • -

      oud ijzer en metalen;

    • -

      gebruikte disposable babyluiers;

    • -

      vloerbedekking;

    • -

      bitumenhoudend afval;

    • -

      droge matrassen;

    • -

      harde kunststoffen.

Artikel 4:6 Gescheiden aanbieding

  • 1.

    Het is verboden de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, bedoeld in artikel 4:5, anders dan afzonderlijk:

    • a.

      ter inzameling aan te bieden;

    • b.

      achter te laten op een inzamelplaats als bedoeld in artikel 4:3.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen. Deze regels kunnen voor categorieën van gevallen of personen een vrijstelling inhouden van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4:7 Tijdstip van aanbieding

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan op de door het college daartoe bepaalde dag en tijden. Deze kunnen voor verschillende bestanddelen verschillend worden vastgesteld.

Artikel 4:8 Wijze en plaats van aanbieding

  • 1.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door het college te stellen regels over het gebruik van:

    • a.

      inzamelmiddelen voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel;

    • b.

      inzamelvoorzieningen voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel.

  • 2.

    Het is verboden om een inzamelmiddel na afloop van de bepaalde dag en tijden, bedoeld in artikel 4:7, buiten een perceel te laten staan.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen voor categorieën van percelen. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.

 

Afdeling 2. Bedrijfsafvalstoffen

Artikel 4:9 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

Het college kan bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die worden ingezameld door de inzameldienst die is aangewezen op grond van artikel 4:1, in gevallen waarin de voor deze inzameling krachtens de Verordening Afvalstoffenheffing en Reinigingsrechten verschuldigde heffing is voldaan.

Artikel 4:10 Aanbieding ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Het is verboden anders dan in overeenstemming met artikel 4:9 bedrijfsafvalstoffen ter inzameling door de inzameldienst aan te bieden of over te dragen, of bij een inzamelplaats als bedoeld in artikel 4:3, achter te laten.

Artikel 4:11 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door het college te stellen regels over de dagen, tijden, wijzen en plaatsen van inzameling van de krachtens artikel 4:9 aangewezen bedrijfsafvalstoffen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbieden, overdragen of achterlaten van bedrijfsafvalstoffen. Deze regels kunnen mede worden vastgesteld voor anderen dan de inzameldienst. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.

 

Afdeling 3. Zwerfafval en overige

Artikel 4:12 Dumpingsverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college, buiten een inrichting, hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu te veroorzaken, door een afvalstof, een stof of een voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins daar te plaatsen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met deze verordening;

    • b.

      het composteren van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

    • c.

      het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, met inbegrip van daarbij niet te vermijden plaatsing van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen op de weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • d.

      handelingen die zijn verboden bij of krachtens de Wet bodembescherming, de Waterwet of het Besluit bodemkwaliteit.

  • 3.

    Indien de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstof, stof of voorwerp kan worden herleid, geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.

Artikel 4:13 Zwerfafval in de openbare ruimte

  • 1.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen van beperkte omvang en gewicht die zijn ontstaan buiten een perceel, achter te laten in de openbare ruimte, anders dan in daartoe bestemde afvalbakken of andere middelen ter inzameling van deze afvalstoffen.

  • 2.

    Reclamedrukwerk, ander promotiemateriaal en de verpakking daarvan, die in weerwil van het eerste lid in de openbare ruimte wordt weggeworpen of achtergelaten, wordt terstond opgeruimd door degene die het in de betreffende omgeving onder het publiek verspreidde.

  • 3.

    Het is verboden zwerfafval te veroorzaken door ter inzameling gereedstaande afvalstoffen of inzamelmiddelen te doorzoeken of te verspreiden, te stoten, te schoppen, omver te werpen of door deze anderszins te behandelen.

Artikel 4:14 Ongeadresseerd drukwerk

Een huis-aan-huisblad of ongeadresseerd reclamedrukwerk mag worden bezorgd bij een perceel, tenzij de bewoner of gebruiker expliciet kenbaar heeft gemaakt geen prijs te stellen op het ontvangen ervan.

Artikel 4:15 Zwerfafval rondom inrichtingen

  • 1.

    Degene die een inrichting drijft waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, draagt zorg voor de aanwezigheid in of nabij de inrichting van een steeds voor gebruik door het publiek beschikbare en tijdig geleegde afvalbak of soortgelijk middel voor het houden van afval.

  • 2.

    Degene die de inrichting drijft verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, afval of andere materialen, die kennelijk uit de inrichting afkomstig zijn of voor de inrichting zijn bestemd, binnen een straal van ten minste 25 meter van de inrichting.

  • 3.

    De vorige leden gelden niet voor situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:16 Afval en verontreiniging op de weg

  • 1.

    Het is verboden een weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, te verontreinigen of het milieu nadelig te beïnvloeden door afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten.

  • 2.

    Degene die in strijd met het eerste lid de weg verontreinigt of het milieu nadelig beïnvloedt, of diens opdrachtgever, zorgt terstond na de beëindiging van de werkzaamheden van die dag voor het reinigen van de weg, of zoveel eerder als nodig is om de veiligheid van het verkeer of de bescherming van het wegdek te verzekeren.

Artikel 4:17 Geen opslag van afval in de open lucht

  • 1.

    Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht en buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met afdeling 1 van dit hoofdstuk aanbieden, achterlaten of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

Artikel 4:18 Ontdoen van autowrakken

Het is verboden zich te ontdoen van een autowrak dat afkomstig is van een perceel, anders dan door afgifte aan een inrichting als bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken.

Artikel 4:19 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:9 van deze verordening kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de Omgevingsverordening Limburg.

  • 6.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt daarnaast niet voor zover het betreft:

    • a.

      verbranding van snoeihout;

    • b.

      verbranding van hout in geval van besmettelijke ziekten waardoor vervoer niet mogelijk is;

    • c.

      kampvuren;

    • d.

      Sint Maartensvuren;

  • Mits voldaan wordt aan door het college vast te stellen nadere regels.

 

Afdeling 4. Geluid en verlichting

Artikel 4:20 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor:

    • a.

      de zaterdag, de zondag, de maandag en de dinsdag tijdens de jaarlijkse carnaval;

    • b.

      de zaterdag, de zondag en de maandag tijdens de jaarlijkse kermis (conform het gemeentelijke reguliere kermisschema);

    • c.

      Koningsdag;

    • d.

      nacht van oud- op Nieuwjaar.

  • Voor de kermisdagen geldt dat de vrijstelling slechts van toepassing is op de inrichtingen in het kermisvierende dorp.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden voor een inrichting behorende tot de categorie ‘sport’ niet voor de in het eerste lid genoemde dagen.

  • 3.

    Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 4.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen of op de grens van geluidsgevoelige terreinen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid mag bij een festiviteit op een buitenterrein het equivalente geluidsniveau LAeq als gevolg van de inrichting niet meer bedragen dan 80 dB(A) gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen of op de grens van gevoelige terreinen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 6.

    De geluidsnorm genoemd in het vierde en vijfde lid is niet van toepassing bij onversterkte muziek en is exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Bedrijfsduurcorrectie wordt buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    Op de dagen bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer - uiterlijk om 2.00 uur te worden beëindigd.

  • 8.

    In afwijking van het vorige lid dient op Nieuwjaarsdag het ten gehore brengen van extra muziek uiterlijk om 4.00 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:21 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting behorende tot de categorie ‘horeca met muziek’ twaalf keer, ‘’overige horeca’ vijf keer en ‘overige bedrijven’ twee keer per kalenderjaar toegestaan incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2.

    Een inrichting mag één van het aantal in het eerste lid toegestane dagen gebruiken voor een festiviteit op het buitenterrein van de inrichting.

  • 3.

    Het is een inrichting behorende tot de categorie ‘sport’ toegestaan om per kalenderjaar tijdens twaalf incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van activiteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 4.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een de melding.

  • 5.

    De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 6.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 7.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen of op de grens van gevoelige terreinen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 8.

    In afwijking van het zevende lid mag bij een festiviteit op een buitenterrein het equivalente geluidsniveau LAeq als gevolg van de inrichting niet meer bedragen dan 80 dB(A) gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen of op de grens van gevoelige terreinen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 9.

    De geluidsnorm genoemd in het zevende en achtste lid is niet van toepassing bij onversterkte muziek en is exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 10.

    Op de dagen waarvoor kennisgeving is gedaan zoals beschreven in het vierde en vijfde lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer - uiterlijk om 2.00 uur te worden beëindigd.

  • 11.

    In afwijking van het tiende lid dient het ten gehore brengen van extra muziek op een buitenterrein te allen tijde uiterlijk om 1.00 uur te zijn beëindigd.

  • 12.

    De geluidsnorm, bedoeld in het zevende lis, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 13.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren besloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:22 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de Omgevingsverordening Limburg.

 

Afdeling 5. Crossterreinen en beperking verkeer in natuurgebieden

Artikel 4:23 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 4:24 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Omgevingsverordening Limburg aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

Afdeling 6. Asverstrooiing

Artikel 4:25 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op verharde delen van de weg.

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat ook op andere plaatsen incidentele asverstrooiing plaatsvindt.

Artikel 4:26 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 5: Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

Afdeling 1. Aanleggen wegen en uitwegen

Artikel 5:1 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, de Omgevingsverordening Limburg, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Bergen (AVOI).

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:2 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:

    • a.

      daarvan niet van tevoren melding is gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg als:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3.

    Op het in lid 2 genoemde verbod is het Beleidskader uitwegen van de gemeente Bergen (L) van toepassing, dat een nadere uitwerking bevat van de in lid 2 genoemde weigeringsgronden. Indien niet wordt voldaan aan de bij deze weigeringsgronden behorende in het beleidskader genoemde voorwaarden, kan de uitweg worden verboden.

  • 4.

    De uitweg kan worden aangelegd als het college niet binnen zes weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Keur waterschap Limburg 2019 of de Omgevingsverordening Limburg.

 

Afdeling 2. Parkeerexcessen

Artikel 5:3 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:5 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een binnen de bebouwde kom gelegen weg;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te plaatsen of te hebben, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • c.

      te plaatsen of te hebben bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingsverordening Limburg.

Artikel 5:6 Reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5:7 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren binnen de bebouwde kom en op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren binnen de bebouwde kom en op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

Artikel 5:8 Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:9 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5:10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5:11 Overlast van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

 

Afdeling 3. Standplaatsen

Artikel 5:12 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:9 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:13 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:14 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:12, eerste lid, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening Limburg.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:12, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

Afdeling 4. Markt

Artikel 5:15 Toepassingsgebied

Deze afdeling is van toepassing op de door het college ingestelde warenmarkt die wekelijks op vrijdag van 8:00 tot 12:00 uur wordt gehouden op het plein van Mosaïque in Nieuw Bergen.

Artikel 5:16 Inrichtingsplan

Voor de markt stelt het college een inrichtingsplan vast, dat in elk geval bevat:

  • a.

    aanduiding van de dagen en de uren waarop en eventueel de periode waarin de markt wordt gehouden (markttijd);

  • b.

    een kaart van de markt. Op deze kaart zijn minimaal de grenzen van de markt aangegeven.

Artikel 5:17 Vergunningen

  • 1.

    Het is verboden op de markt zonder vergunning van het college een vaste standplaats of dagplaats voor het uitoefenen van markthandel in te nemen.

  • 2.

    Een vaste-standplaatsvergunning geldt voor onbepaalde tijd en voor de op de vergunning vermelde standplaats, tenzij de vergunning anders bepaalt. Het college kan in bijzondere gevallen een andere standplaats aanwijzen.

  • 3.

    Een dagplaatsvergunning geldt voor één dag en voor de op de vergunning vermelde standplaats.

  • 4.

    Het is verboden, op een markt zonder standwerkvergunning van het college als standwerker op te treden op een markt. Onder standwerker wordt verstaan iemand die publiek om zich heen verzamelt en dat door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen artikelen te kopen.

  • 5.

    Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 6.

    Vergunning kan enkel worden verleend aan een handelingsbekwame natuurlijke persoon die gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten.

Artikel 5:18 Mandaatverboden

De bevoegdheid tot het vaststellen van inrichtingsplannen kan niet worden gemandateerd. De bevoegdheid tot wijzigen daarvan en die tot het verlenen of het intrekken van een vaste-standplaatsvergunning kan niet aan de marktmeester of een andere toezichthouder worden gemandateerd.

Artikel 5:19 Wachtlijststelsel

  • 1.

    Het college houdt een lijst bij van de kandidaten voor een vaste-standplaatsvergunning die daarvoor een aanvraag hebben ingediend en die een handelingsbekwame natuurlijke persoon zijn (wachtlijst).

  • 2.

    Op de wachtlijst worden bij iedere kandidaat vermeld:

    • a.

      diens naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, adres en woonplaats;

    • b.

      de datum van de aanvraag;

    • c.

      de branche waartoe de kandidaat behoort of de soort artikelen die hij wenst te verhandelen;

    • d.

      informatie over de uitstalling die de kandidaat wenst te gebruiken.

  • 3.

    De kandidaat ontvangt een schriftelijk bewijs van inschrijving op de wachtlijst.

  • 4.

    De inschrijving wordt doorgehaald als aan de kandidaat een vaste-standplaatsvergunning is toegekend, tenzij hij deze op grond van bijzondere omstandigheden niet aanvaard, op zijn schriftelijke aanvraag, na zijn overlijden, als hij onder curatele is gesteld of als hij niet vóór 1 januari van het lopende jaar een aanvraag om verlenging voor dat jaar heeft gedaan.

  • 5.

    Als er ruimte is om een nieuwe vaste-standplaatsvergunning toe te kennen, komt daarvoor als eerste in aanmerking de hoogstgeplaatste kandidaat die op de wachtlijst staat en die voldoet aan de vereisten voor toekenning. Daarna komen andere aanvragers in aanmerking, in volgorde van indiening van hun aanvraag tot plaatsing op de wachtlijst. De kandidaat die in aanmerking komt voor de vergunning dient daarvoor binnen 3 weken een aanvraag in te dienen.

Artikel 5:20 Overschrijven vaste-standplaatsvergunning

  • 1.

    Wenst de houder van een vaste-standplaatsvergunning niet langer zelf gebruik te maken van de vergunning of is hij overleden of onder curatele gesteld, dan kan het college op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of zijn curator de vergunning overschrijven op naam van zijn echtgenoot, geregistreerde partner of andere persoon met wie hij duurzaam samenwoonde, of zijn kind.

  • 2.

    Kan deze weg niet worden gevolgd, dan kan de vergunning op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of zijn curator worden overgeschreven op een medewerker van de vergunninghouder of de mede-eigenaar van diens bedrijf.

  • 3.

    In geval van overlijden of ondercuratelestelling van de vergunninghouder wordt de aanvraag tot overschrijving binnen twee maanden nadien ingediend.

  • 4.

    Het college kan van het vorenstaande afwijken voor zover de toepassing daarvan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepalingen te dienen doelen.

  • 5.

    De aanvraag tot overschrijving wordt alleen geweigerd als niet wordt voldaan aan de uit dit artikel voortvloeiende eisen of aan een eis waaraan een houder van een vaste-standplaatsvergunning volgens deze afdeling moet voldoen.

Artikel 5:21 Intrekking en vervallen vaste-standplaatsvergunning

  • 1.

    Het college trekt een vaste-standplaatsvergunning in:

    • a.

      op schriftelijke aanvraag van de vergunninghouder; of

    • b.

      twee maanden na diens overlijden of ondercuratelestelling, tenzij een aanvraag tot overschrijving is ingediend overeenkomstig artikel 5:20.

  • 2.

    Het college kan een vaste-standplaatsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd intrekken:

    • a.

      als de vergunninghouder ter verkrijging van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;

    • b.

      als de vergunninghouder, degene die hem vervangt of een persoon die hem bijstaat zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of bedrog of een bij of krachtens deze afdeling gestelde bepaling heeft overtreden;

    • c.

      als van de vergunning gedurende ten minste 2 maanden geen gebruik is gemaakt; of

    • d.

      als de vergunninghouder niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

  • 3.

    In geval van intrekking voor bepaalde tijd kan tevens worden bepaald dat de toegewezen standplaats vervalt.

  • 4.

    Als de vergunninghouder of zijn overeenkomstig artikel 5:22 aangewezen vervanger zijn standplaats niet uiterlijk om 7:45 uur heeft ingenomen, vervalt de vergunning voor de rest van de dag. Tenzij de marktmeester de standplaats op tijdig verzoek van de vergunninghouder voor hem beschikbaar houdt.

Artikel 5:22 Persoonlijk innemen standplaats; vervanging

  • 1.

    De houder van een vaste-standplaatsvergunning neemt de hem toegewezen standplaats persoonlijk in.

  • 2.

    De houder van een vaste-standplaatsvergunning kan de hem toegewezen standplaats laten innemen door een vervanger. Daarvan doet hij van tevoren melding aan de marktmeester.

  • 3.

    De vervanger treedt op namens de vergunninghouder. De rechten – behalve die tot vervanging ingevolge het vorige lid – en verplichtingen die bij of krachtens deze afdeling gelden voor de vergunninghouder, zijn van overeenkomstige toepassing op de vervanger.

Artikel 5:23 Dagplaatsvergunning

  • 1.

    Een dagplaatsvergunning kan worden verleend voor het innemen van een standplaats voor het uitoefenen van markthandel op een markt op plaatsen die niet zullen worden ingenomen door de houder van een vaste-standplaatsvergunning omdat voor de plaats geen vergunning geldt, de vergunning is vervallen of omdat de vergunninghouder niet in staat is de plaats in te nemen en niet is voorzien in vervanging overeenkomstig artikel 5:22.

  • 2.

    Voor een dagplaatsvergunning komen in aanmerking degenen die daarvoor die dag vóór de aanvang van de markttijd bij de marktmeester een aanvraag hebben ingediend, voldoen aan een eventueel van toepassing zijnd branche- of artikelgroepvereiste en die niet zijn uitgesloten omdat zij gedurende een of meer van de voorafgaande vier marktdagen:

    • a.

      zich op de markt schuldig hebben gemaakt aan wangedrag of aan bedrog of een bij of krachtens deze afdeling gestelde bepaling hebben overtreden, of

    • b.

      niet tijdig het verschuldigde marktgeld hebben voldaan dat wordt geheven op de grondslag van artikel 229 van de Gemeentewet.

  • 3.

    Het college kan ten aanzien van een gegadigde bepalen dat een uitsluitingsgrond niet geldt of dat voor de toepassing van het vorige lid een langere termijn in aanmerking wordt genomen.

  • 4.

    De dagplaatsvergunningen worden verstrekt aan de in aanmerking komende gegadigden op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 5.

    Een dagplaatsvergunning kan niet worden overgedragen. De vergunninghouder kan zich niet laten vervangen.

Artikel 5:24 Standwerkvergunning

  • 1.

    Een standwerkvergunning kan worden verleend met overeenkomstige toepassing van artikel 5:23, tweede tot en met vijfde lid.

  • 2.

    Een standwerkvergunning geldt voor de in de vergunning vermelde dag en plaats en voor de in de vergunning omschreven artikelen.

Artikel 5:25 Bijstand

De houder van een vaste-standplaatsvergunning of van een dagplaatsvergunning kan zich doen bijstaan door een of meer andere personen.

Artikel 5:26 Legitimatieplicht

Degene die een vaste standplaats, dagplaats of een standwerkplaats wenst in te nemen of inneemt op een markt, is op eerste verzoek van een toezichthouder verplicht aan te tonen dat hij daartoe gerechtigd is.

Artikel 5:27 Markttijden in acht nemen

  • 1.

    Het is een vergunninghouder verboden meer dan 1 uur voor de aanvang en meer dan 1 uur na afloop van de markt ruimte in te nemen of te doen innemen op het marktterrein met een voertuig, met goederen of anderszins, of goederen aan- of af te voeren of te laten aan- of afvoeren. De aanvoer van marktartikelen moet een kwartier voor aanvang van de markt zijn beëindigd.

  • 2.

    Een vergunninghouder neemt zijn standplaats in tot de sluitingstijd van de markt, tenzij anders bepaald in overleg met de marktmeester.

Artikel 5:28 Markt schoonhouden

  • 1.

    Een vergunninghouder is verplicht afval, waaronder verpakkingsmateriaal, dat tijdens de door hem uitgeoefende verkoop op zijn standplaats vrij komt zodanig te bewaren dat het marktterrein daardoor niet wordt verontreinigd en het afval niet door onbevoegden kan worden verwijderd. Hij voert het afval onmiddellijk na afloop van de markt af of laat het afvoeren.

  • 2.

    Een vergunninghouder is verplicht de door hem ingenomen standplaats en de naaste omgeving daarvan na afloop van de markt veegschoon achter te laten.

Artikel 5:29 Onmiddellijke verwijdering

Het college kan een vergunninghouder of iemand die hem bijstaat of vervangt gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen als deze zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of aan bedrog of een bij of krachtens deze afdeling gestelde bepaling heeft overtreden.

 

Afdeling 5. Reclame

Artikel 5:30 Verbodsbepalingen reclame buitengebied

  • 1.

    Binnen het gebied zoals nader aangegeven op de bij deze afdeling behorende kaart, opgenomen in bijlage 3 van deze verordening, is het verboden om ten behoeve van reclame opschriften, aankondigingen, afbeeldingen, constructies ten behoeve daarvan, of kennelijk voor reclamedoeleinden gebezigde vervoersmiddelen (verder te noemen: reclame) te plaatsen of te doen plaatsen dan wel als eigenaar of andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak plaatsing toe te staan.

  • 2.

    Het in lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op reclame:

    • a.

      die is aangebracht op een bedrijfsperceel voor zover deze reclame betrekking heeft op een aldaar uitgeoefend beroep, bedrijf of dienst;

    • b.

      die is aangebracht op een wachtruimte bij een halteplaats voor het openbaar vervoer;

    • c.

      aan of bij een onroerende zaak, waarbij deze te koop, te huur, of in pacht wordt aangeboden, voor zolang zij feitelijke betekenis heeft;

    • d.

      in het inwendige deel van een onroerende zaak en niet zichtbaar van buitenaf;

    • e.

      die is geplaatst op een terrein waar een openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling wordt gehouden, welke niet behoort tot de gebruikelijke commerciële uitoefening van een beroep, bedrijf of dienst, voor zolang zij feitelijke betekenis heeft en voor zover zij niet eerder dan twee weken daaraan voorafgaand is geplaatst;

    • f.

      van tijdelijke aard, voor de verkoop van seizoensgebonden agrarische producten ter plaatse waar deze worden gekweekt;

    • g.

      die betrekking heeft op een werk in uitvoering, mits zij onmiddellijk bij het werk is geplaatst en niet langer aanwezig is dan de uitvoering van dat werk duurt;

    • h.

      die is aangebracht op borden, die voldoen aan de door de overheid gestelde regels ten aanzien van bewegwijzering;

    • i.

      die betrekking heeft op het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet;

    • j.

      op borden ten behoeve van een bedrijf indien deze niet op het bedrijfsperceel worden geplaatst en indien en voor zover aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:

      • -

        het bedrijf kan geen gebruik maken van bebording in het kader van de provinciale richtlijn Handboek Toeristische Bewegwijzering;

      • -

        het bedrijf mag ten hoogste twee borden plaatsen;

      • -

        borden mogen uitsluitend verwijzen naar het bedrijf dan wel producten van het bedrijf;

      • -

        borden mogen uitsluitend worden geplaatst binnen een straal van 500 meter van de grens van het bedrijfsperceel zoals is vastgelegd in het bestemmingsplan;

      • -

        borden mogen niet in de bestemming 'Natuur', 'Bos' of daarmee vergelijkbare bestemmingen in het bestemmingsplan worden geplaatst;

      • -

        borden mogen niet groter zijn dan 1.00 m²;

      • -

        het bedrijfsperceel moet zijn gelegen in het gebied waarvoor het in lid 1 geldende verbod van toepassing is;

    • k.

      op bebording en/of aankondigen met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 1.00 m² bij de oprit van een bedrijf indien en voor zover de oprit geen deel uitmaakt van het bedrijfsperceel;

    • l.

      van tijdelijke aard ten behoeve van een openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling met een grootschalig karakter en als zodanig door het college erkend, voor zolang zij feitelijke betekenis heeft en voor zover zij niet eerder dan vier weken daaraan voorafgaand is geplaatst en voor zover een voor reclame gebruikt bord de omvang van 4 vierkante meter niet overstijgt.

  • 3.

    Het college is bevoegd de begrenzing van de gebieden, waarvoor het in lid 1 geldende verbod van toepassing is, te wijzigen dan wel de bepalingen in lid 2 uit te breiden.

  • 4.

    Indien toepassing van het bepaalde in dit artikel naar het oordeel van het college tot kennelijke onbillijkheid leidt, dan kan het college, al dan niet onder het stellen van voorwaarden, het bepaalde in lid 1 buiten toepassing verklaren.

Artikel 5:31 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Afdeling 6. Kamperen

Artikel 5:32 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:9 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stadsgezicht.

Artikel 5:33 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Artikel 5:32, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 5:32, vierde lid.

 

Afdeling 7. Openbaar water

Artikel 5:34 Ligplaats vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Omgevingsverordening Limburg en afdeling 8 (Leukermeer e.o.) van dit hoofdstuk.

  • 4.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 5.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 5:35 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:36 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Omgevingsverordening Limburg.

Artikel 5:37 Zwemverbod

Het is verboden te zwemmen in het Reindersmeer en andere door het college aangewezen openbare wateren of gedeelten daarvan.

Artikel 5:38 Watersportvoorzieningen

  • 1.

    Het is verboden havens, aanlegsteigers, dag- en/of surfstranden, hellingen, beschoeiingen, dan wel andere watersportvoorzieningen te hebben of te houden zonder ontheffing van het college.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor die voorzieningen, die ingevolge een geldend bestemmingsplan als zodanig zijn aangewezen dan wel waarvoor de benodigde wettelijke medewerking ingevolge de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Wet op de ruimtelijke ordening is verleend.

Artikel 5:39 Bestrijding overlast waterscooters

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in afdeling 8 (Leukermeer e.o.) van dit hoofdstuk is het verboden om vanaf het grondgebied binnen de gemeentegrenzen waterscooters te water te laten of daartoe aanstalten te maken, met de kennelijke bedoeling zich daarmee op de rivier de Maas of een ander openbaar water voort te gaan bewegen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement.

 

Afdeling 8. Leukermeer en omgeving

Artikel 5:40 Toepassingsgebied

Deze afdeling is van toepassing op de wateren en de daaraan grenzende oevers binnen een afstand van 150 meter uit de oeverlijn voor zover gelegen binnen de gemeente, als zodanig aangegeven en begrensd op de overzichtskaart in bijlage 4 bij deze verordening.

Artikel 5:41 Vergunningen, ontheffingen, aanwijzingen

  • 1.

    Het college kan aan een vergunning, ontheffing of aanwijzing als in deze afdeling bedoeld, voorschriften en beperkingen verbinden.

  • 2.

    Het college kan aan een vergunning, ontheffing of aanwijzing nieuwe voorschriften en/of beperkingen verbinden of de daaraan verbonden voorschriften en/of beperkingen wijzigen.

  • 3.

    Het college kan een vergunning, ontheffing of aanwijzing intrekken indien:

    • a.

      het onroerend goed waarop de ontheffing betrekking heeft van bestemming is veranderd;

    • b.

      de aan de vergunning, ontheffing of aanwijzing verbonden voorschriften en/of beperkingen niet of niet behoorlijk worden nageleefd.

  • 4.

    De voorschriften bedoeld in de leden 1 en 2 mogen uitsluitend strekken ter bescherming van de belangen van natuur, milieu, landschap, visserij, watersportrecreatie alsmede ter aanvulling van de belangen welke in het kader van het Binnenvaartpolitiereglement worden behartigd.

Artikel 5:42 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college binnen het toepassingsgebied van deze afdeling:

    • a.

      met een woonschip of een bedrijfsvaartuig ligplaats in te nemen of te hebben in de wateren en plassen dan wel toe te laten dat dit gebeurt;

    • b.

      met een vaartuig, dat bestemd is voor de sloop ter plaatse of elders, ligplaats in te nemen of te hebben in de wateren en plassen dan wel toe te laten dat dit gebeurt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor bedrijfsvaartuigen, die direct betrokken zijn bij de ontgronding dan wel bij de inrichting van de wateren en plassen.

  • 3.

    Het is verboden binnen het toepassingsgebied van deze afdeling vaartuigen te bouwen, te verbouwen of te slopen, behoudens binnen de daartoe op grond van andere wettelijke voorschriften bestemde en als zodanig in gebruik zijnde inrichtingen.

  • 4.

    Het is verboden zich zonder vergunning van het college met een vaartuig binnen de wateren en plassen op te houden tot het drijven van handel of het beroepsmatig verschaffen van nachtverblijf.

Artikel 5:43 Innemen ligplaatsen

  • 1.

    Het is verboden binnen het toepassingsgebied van deze afdeling buiten de havens met een vaartuig langer dan twee achtereenvolgende dagen gedurende de gehele dag of een gedeelte daarvan op dezelfde plaats ligplaats te houden of, indien het vaartuig is verhaald, binnen twee dagen wederom dezelfde ligplaats in te nemen. Voor de toepassing van dit verbod wordt onder dag verstaan de tijd tussen 0.00 en 24.00 uur. Indien het vaartuig wordt verhaald naar een plaats, gelegen binnen een afstand van 500 m. hemelsbreed gemeten van een eerder ingenomen ligplaats, wordt het vaartuig geacht op dezelfde plaats te zijn blijven liggen.

  • 2.

    Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor bedrijfsvaartuigen ten aanzien waarvan artikel 5:42, lid 2, van toepassing is.

  • 3.

    Het college kan gedeelten van wateren en plassen aanwijzen, waarin het in lid 1 vervatte verbod niet geldt ten aanzien van visboten.

  • 4.

    Het college kan, in aanvulling van lid 1, gedeelten van wateren en plassen aanwijzen, waar het verboden is na zonsondergang en voor zonsopkomst ligplaats in te nemen.

Artikel 5:44 Verbodsbepalingen

Het is verboden binnen het toepassingsgebied van deze afdeling:

  • a.

    met een vaartuig aan de oevers van of op de wateren en plassen ligplaats in te nemen of te hebben op plaatsen die door het college als zodanig zijn aangewezen en die ter plaatse nader zijn aangegeven;

  • b.

    met vaartuigen ligplaats in te nemen in de voor de oever gelegen rietkraag;

  • c.

    in de onder b bedoelde rietkraag of in de oever te ankeren;

  • d.

    binnen 50 meter van een als zodanig in gebruik zijnde zweminrichting, strand, haven, steiger, brug of surfoever te ankeren;

  • e.

    vaartuigen te water te laten, uit het water te halen, op gronden neer te leggen of te laten liggen anders dan op de daarvoor door het college aangewezen en ter plaatse nader aangegeven plaatsen;

  • f.

    buiten de havens sneller te varen dan 9 kilometer per uur;

  • g.

    binnen de havens sneller te varen dan 6 kilometer per uur.

Artikel 5:45 Stoffen of voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden binnen het toepassingsgebied van deze afdeling:

    • a.

      vaste stoffen of voorwerpen in de wateren en plassen te doen geraken;

    • b.

      vaste stoffen of voorwerpen op een zodanige wijze op de oevers te plaatsen of te hebben, dat deze geheel of gedeeltelijk in bedoelde waterpartijen kunnen geraken;

    • c.

      in de waterpartijen of oevers te graven, dan wel de oevers al dan niet met een vaartuig of anderszins te beschadigen of te verontreinigen.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor handelingen of gedragingen, die direct voortvloeien uit werkzaamheden verband houdende met ontgrinding en herinrichting.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in lid 1.

Artikel 5:46 Voortstuwingswerktuigen

Het is verboden binnen het toepassingsgebied van deze afdeling:

  • a.

    het voortstuwingswerktuig van een aangelegd vaartuig te laten werken anders dan bij onmiddellijk wegvaren of aanleggen;

  • b.

    het voortstuwingswerktuig van een vaartuig zodanig te laten werken, dat daardoor oevers kunnen worden beschadigd.

Artikel 5:47 Motorboten

  • 1.

    Het is verboden zich binnen het toepassingsgebied van deze afdeling op de wateren en plassen te bevinden met een snelle motorboot die niet voldoet aan de onderstaande eisen:

    • a.

      een snelle motorboot dient ten name van de eigenaar te zijn geregistreerd bij de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW); het registratieteken van de snelle motorboot dient aan de buitenzijde, aan weerszijden van de boot midscheeps te zijn aangebracht; het registratieteken dient in een van de ondergrond sterk afwijkende kleur te zijn aangebracht met letters en cijfers van ten minste 150 mm hoog, 100 mm breed en met een stamdikte van ten minste 20 mm; het registratieteken moet steeds duidelijk zichtbaar worden gevoerd;

    • b.

      het bewijs van de registratie bedoeld onder a, moet aan boord van de boot aanwezig zijn;

    • c.

      de boot moet zijn voorzien van een technische inrichting, waardoor bij het ontbreken van de besturing de middelen tot voortbeweging onmiddellijk tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen;

    • d.

      de stuurinrichting moet deugdelijk en doelmatig zijn;

    • e.

      er moet een zwemvest of een drijfkussen voor ieder der opvarenden, alsmede een deugdelijk brandblusapparaat aanwezig zijn;

    • f.

      de inrichting van de boot en van de motor moet zodanig zijn dat gevaar voor brand of ontploffing en hinder voor de omgeving door rook, damp of water wordt voorkomen;

    • g.

      de afgewerkte gassen moeten door een behoorlijk geluiddempende inrichting worden afgevoerd;

    • h.

      de bestuurder moet gezeten zijn op de voor hem bestemde zitplaats.

  • 2.

    De bestuurder van een snelle motorboot is binnen het toepassingsgebied van deze afdeling verplicht het registratiebewijs, bedoeld in lid 1, onder b, op eerste vordering van een ambtenaar of persoon, bedoeld in artikel 8:2, aan deze ter inzage te verstrekken.

Artikel 5:48 Waterscooters

  • 1.

    Het is verboden binnen het toepassingsgebied van deze afdeling een waterscooter bij zich te hebben.

  • 2.

    Het college kan gedeelten van wateren, plassen en oevers aanwijzen waar het gestelde in lid 1, alsmede het gebruik van de waterscooter, niet van toepassing is.

 

Afdeling 9. Voorzieningen voor verkeer, verlichting, naamgeving en nummering

Artikel 5:49 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 5:50 Aanbrengen naam- en nummeraanduiding

  • 1.

    De door het college aan de openbare ruimte of een gedeelte daarvan toegekende namen, bedoeld in artikel 2:13, worden door of in opdracht van de gemeente blijvend zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

  • 2.

    De door het college aan een object toegekende nummers, bedoeld in artikel 2:14, tweede en vierde lid, worden daaraan op doeltreffende wijze aangebracht.

  • 3.

    Het is eenieder die daartoe niet bevoegd is verboden namen aan de openbare ruimte of delen daarvan, dan wel nummers aan een pand of verblijfsobject, of lig- of standplaats of afgebakend terrein toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

Artikel 5:51 Gedoogplicht naamaanduiding

  • 1.

    Als het college het nodig oordeelt dat de door het college toegekende aanduidingen, bedoeld in artikel 2:13, tweede lid, aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde aanduidingen vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Als het college het nodig oordeelt een naamaanduiding, waarop de vervallen naam is doorgehaald, gedurende ten hoogste een jaar naast de naamaanduiding met de nieuwe naam te handhaven laat de rechthebbende dit toe.

  • 3.

    De rechthebbende draagt er voor zorg dat de in het eerste en tweede lid bedoelde aanduidingen vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

Artikel 5:52 Aanbrengplicht nummeraanduiding

  • 1.

    Tenzij het college anders heeft besloten, draagt de rechthebbende van een object er zorg voor dat de nummers, bedoeld in artikel 2:14, tweede lid, worden aangebracht overeenkomstig het krachtens artikel 2:15 bepaalde.

  • 2.

    De rechthebbende draagt er zorg voor dat de nummers binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college zijn aangebracht.

  • 3.

    Als een verblijfsobject, lig- of standplaats of afgebakend terrein nog niet gereed is gekomen, wordt het nummer binnen vier weken na het gereedkomen daarvan aangebracht.

  • 4.

    Als het college het nodig oordeelt een nummeraanduiding, waarop het vervallen nummer is doorgehaald, gedurende ten hoogste een jaar naast de nummeraanduiding met het nieuwe nummer te handhaven laat de rechthebbende dit toe of geeft de rechthebbende daaraan uitvoering.

  • 5.

    Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde termijnen verlengen.

Hoofdstuk 6: Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed en wereldgoed

Afdeling 1. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 6:1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 6:2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt; of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 6:3 Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, kan door het college worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 6:4 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 6:5 Voorbescherming bij voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 6:6 Voorbescherming bij voorlopig gemeentelijke monument

Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2:7.

 

Afdeling 2. Rijksmonumenten

Artikel 6:7 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Het college zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid. Artikel 2.4, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

Afdeling 3. Bescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 6:8 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 6.3 en6.4 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

Hoofdstuk 7: Activiteiten met betrekking tot planten en dieren

Afdeling 1. Houtopstanden

Artikel 7:1 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

    • b.

      laagstamfruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren of andere coniferen niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • f.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

    • g.

      houtopstanden waarvoor een aanlegvergunning nodig is;

    • h.

      hakhout.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is voorts geen vergunning vereist voor het vellen of doen vellen van een houtopstand binnen de bebouwde kom met een stamomtrek tot maximaal 80 cm, gemeten op 130 cm boven het maaiveld, met uitzondering van houtopstanden die staan in het gebied “Kobslocatie” zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende tekening, opgenomen in bijlage 5.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid is voorts geen vergunning vereist voor het vellen of doen vellen van een houtopstand buiten de bebouwde kom met een stamomtrek tot maximaal 80 cm, gemeten op 130 cm boven het maaiveld, voor zover deze houtopstanden zich bevinden op erven of tuinen bij woningen.

  • 5.

    Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing wanneer het een houtopstand betreft welke is aangeplant met een door het bevoegd gezag opgelegde herplantplicht.

  • 6.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 7.

    Het bevoegd gezag kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 7:2 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 2.

    Op de weigeringsgronden genoemd in het eerste lid is het Beleidskader Houtopstanden van de gemeente Bergen (L) van toepassing, dat een nadere uitwerking bevat van de in het eerste lid genoemde weigeringsgronden.

Artikel 7:3 Herplant- / instandhoudingsplicht

  • 1.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gedaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn.

  • 4.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het derde lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 5.

    Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevind dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn voorzieningen te treffen waardoor de bedreiging wordt weggenomen.

  • 6.

    Degene aan wie een voorschrift dan wel verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht hieraan te voldoen.

  • 7.

    Op de herplant-/instandhoudingsplicht zoals omschreven in dit artikel is het Beleidskader Houtopstanden van de gemeente Bergen (L) van toepassing, dat een nadere uitwerking bevat van de in dit artikel omschreven herplant-/instandhoudingsplicht.

Artikel 7:4 Bescherming van bij de houtopstand voorkomende flora en fauna

Het bevoegd gezag kan aan de vergunning voorschriften verbinden ter bescherming van in- en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

Artikel 7:5 Bestrijding en beteugeling van boomziekten

  • 1.

    Indien zich op een terrein een houtopstand bevindt die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar oplevert voor verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van ziekteverspreiders, zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat de verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden een gevelde houtopstand of een deel daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 7:6 Bescherming houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden om houtopstanden die openbaar eigendom zijn:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door ambtenaren of derden ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak.

  • 2.

    Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens via een ontheffing van het bevoegd gezag.

Artikel 7:7 Vervaltermijn vergunning

De vergunning, als bedoeld in artikel 7:1 vervalt indien daarvan niet binnen uiterlijk één jaar na de datum van onherroepelijk worden van de vergunning gebruik is gemaakt. In de vergunning kan van deze termijn worden afgeweken.

 

Afdeling 2. Bescherming van flora en fauna

Artikel 7:8 Plukverbod paddenstoelen

  • 1.

    Het is verboden ter bescherming van het natuur-, landschaps-, of dorps- of stadsschoon paddenstoelen te plukken of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing

    • a.

      ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen of van elders afkomstige paddenstoelen;

    • b.

      als de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden;

    • c.

      voor zover de Wet natuurbescherming van toepassing is;

    • d.

      voor zover het plukken van paddenstoelen gebeurt voor educatieve doeleinden, voor inventarisatie en voor beheerswerk.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

Artikel 7:9 Verbod oplaten ballonnen

Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

Hoofdstuk 8: Handhaving

Artikel 8:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, met uitzondering van het bepaalde in hoofdstuk 2, hoofdstuk 3, afdeling 1 en hoofdstuk 6, de artikelen 6:2 lid 1 en 2 en 6:3 tot en met 6:8, en de daarbij op grond van artikel 1:5 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 5:30 gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3:17 tot en met 3:22 en het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5:50 tot en met 5:52 gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4:2, 4:4, 4:6 tot en met 4:8, 4:10 tot en met 4:18, 5:1, tweede lid, 5:2, eerste lid en 7:1, eerste lid.

Artikel 8:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    • a.

      de buitengewoon opsporingsambtenaren die in opdracht van de gemeente Bergen werken;

    • b.

      de toezichthouders die in opdracht van de gemeente Bergen werken.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en het tweede lid zijn de functionarissen van de Politie Limburg eveneens belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens het bepaalde in:

    • a.

      hoofdstuk 4, de artikelen 4:19 tot en met 4:26;

    • b.

      hoofdstuk 5, de artikelen 5:1 tot en met 5:14, de artikelen 5:31 tot en met 5:39 en artikel 5:49;

    • c.

      hoofdstuk 7.

  • 4.

    Onverminderd het eerste en het tweede lid is de door het college aangewezen marktmeester eveneens belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 5, afdeling 4.

Artikel 8:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Hoofdstuk 9: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9:1 Intrekking van verordeningen

De volgende verordeningen worden vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken:

  • a.

    Afvalstoffenverordening gemeente Bergen 2014;

  • b.

    Bouwverordening gemeente Bergen 2012;

  • c.

    Erfgoedverordening gemeente Bergen 2010;

  • d.

    Marktverordening Bergen 2015;

  • e.

    Reclameverordening buitengebied gemeente Bergen (L.);

  • f.

    Verordening Leukermeer e.o. gemeente Bergen (L.);

  • g.

    Verordening naamgeving en nummering (adressen) Gemeente Bergen L.

Artikel 9:2 Wijziging van verordeningen

De volgende verordeningen worden vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening gewijzigd:

  • a.

    Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Bergen (L) 2021, met dien verstande dat de volgende artikelen worden ingetrokken:

    • -

      Hoofdstuk 2, de artikelen 2:11, 2:12 en 2:21;

    • -

      Hoofdstuk 4, de artikelen 4:1 tot en met 4:3, 4:6, 4:10 tot en met 4:12, 4:15, 4:17 tot en met 4:20a;

    • -

      Hoofdstuk 5, de artikelen 5:2, 5:5 tot en met 5:12, 5:17 tot en met 5:20, 5:25, 5:29 tot en met 5:31b, 5:32 tot en met 5:37.

  • b.

    Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats Bergen 2011, met dien verstande dat de volgende artikelen vervallen:

    • -

      De artikelen 16 en 19 tot en met 23.

Artikel 9:3 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordeningen, genoemd in artikel 9:1, en besluiten, genomen krachtens de artikelen, genoemd in artikel 9:2, die golden op het moment van inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    De krachtens de Marktverordening Bergen 2015 vastgestelde wachtlijst geldt als wachtlijst krachtens deze verordening.

  • 3.

    De intrekking van de verordeningen als bedoeld in artikel 9:1 en het vervallen van de artikelen als bedoeld in artikel 9:2, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordeningen en artikelen genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop die nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

  • 4.

    Op aanvragen en meldingen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening en waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid worden aanvragen met betrekking tot erfgoed die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening gemeente Bergen 2010.

Artikel 9:4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2022.

Artikel 9:5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022 of VFL Bergen (L) 2022.

Bijlagen

  • -

    Bijlage 1: Begripsbepalingen

  • -

    Bijlage 2: Reglement Integrale Kwaliteits Commissie

  • -

    Bijlage 3: Overzichtskaart toepassingsgebied verbodsbepaling reclame buitengebied

  • -

    Bijlage 4: Overzichtskaart toepassingsgebied Leukermeer e.o.

  • -

    Bijlage 5: Kobs-locatie Nieuw-Bergen

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 juni 2022.

Bergen (L), 7 juni 2022

I.C. van ’t Hof

De griffier

M.H.E. Pelzer

De voorzitter

Bijlage 1 (begrippenlijst)

 

Algemeen

  • bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, met inbegrip van een gedeelte daarvan, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • college: het college van burgemeester en wethouders;

  • gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

  • handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Erfgoed (hoofdstuk 2, afdeling 1 t/m 4 en hoofdstuk 6)

  • gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 2:11, eerste lid;

  • gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en waarin zich één of meer monumenten bevinden, dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 2:9;

  • gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 2:11, tweede lid;

  • gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Naamgeving en nummering (hoofdstuk 2, afdeling 5 en hoofdstuk 5, afdeling 9)

  • adres; ligplaats; openbare ruimte; pand; standplaats; verblijfsobject; woonplaats: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

  • afgebakend terrein: een terrein met een kunstmatige of natuurlijke afbakening, waarop zich geen verblijfsobjecten bevinden en dat betreedbaar en afsluitbaar is;

  • nummeraanduiding: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, met dien verstande dat deze bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- of cijfercombinatie, en ook betrekking kan hebben op een afgebakend terrein;

  • rechthebbende: een ieder die krachtens eigendom of een beperkt zakelijk recht of een persoonlijk recht zodanig beschikking heeft over een onroerende zaak dat hij naar burgerlijk recht bevoegd is om in die zaak te handelen zoals in de verordening is voorgeschreven, alsmede de beheerder.

Bodem (hoofdstuk 3, afdeling 1)

  • bevoegd gezag: dat wat daaronder wordt verstaan in de Woningwet;

  • NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

  • omgevingsvergunning voor het bouwen: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Afvoer hemelwater en grondwater (hoofdstuk 3, afdeling 2)

  • afvalwater: alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

  • basisrioleringsplan: strategisch operationeel en maatregelen plan waarin beschreven staat hoe binnen de gemeente met de riolering dient om te worden gegaan;

  • bouwwerk, nieuw: bouwwerk dat wordt opgericht na de inwerkingtreding van deze verordening, inclusief herbouw na de sloop van een bestaand bouwwerk;

  • gemeentelijk rioleringsplan: in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is weergegeven hoe de gemeente haar zorgplichten in de betreffende planperiode vorm wil geven;

  • grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen en mineralen;

  • hemelwater: water uit neerslag zoals regen, sneeuw en hagel;

  • hemelwaterberging: boven- of ondergrondse ruimte bedoeld voor tijdelijke berging van hemelwater;

  • openbaar riool: gedeelte van de riolering dat bij de gemeente in eigendom en beheer is voor inzameling en transport van afvalwater met inbegrip van de daartoe behorende werken en installaties;

  • verhard oppervlak: oppervlak voorzien van verhardingen (o.a. daken, wegen, verharde terreinen, etc.), zodanig dat hemelwater van dit oppervlak niet in de bodem kan infiltreren;

  • verhard oppervlak, nieuw: verhard oppervlak dat wordt aangelegd na inwerkingtreding van deze verordening, daaronder tevens begrepen aanleg na verwijdering van bestaand verhard oppervlak waarop bouwwerken of verhardingen aanwezig zijn.

Rioolaansluiting (hoofdstuk 3, afdeling 3)

  • aansluitpunt: locatie waarop het particulier riool wordt aangesloten op het openbaar riool;

  • afvalwater: alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

  • hemelwater: water uit neerslag zoals regen, sneeuw en hagel;

  • lozingstoestel: een toestel bestemd voor de rechtstreekse lozing van huishoudelijk afvalwater op de binnen-riolering. Voorbeelden van lozingstoestellen zijn wasbakken, baden, douchebakken, wc`s, wasmachines, enz.;

  • ontstoppingsstuk: een afsluitbaar deel van de riolering of de regenpijp dat dient om een verstopping te kunnen verhelpen en om het riool te kunnen inspecteren;

  • openbaar riool: gedeelte van de riolering dat bij de gemeente in eigendom en beheer is voor inzameling en transport van afvalwater met inbegrip van de daartoe behorende werken en installaties;

  • particulier riool: deel van het rioolstelsel op eigen terrein tot en met het ontstoppingsstuk;

  • perceelaansluitleiding: het riool en voorzieningen die deel uitmaken van het riool, tussen het openbaar riool en het aansluitpunt, in beheer bij de gemeente;

  • perceelgrens: kadastrale grens tussen perceel en openbare grond of ander perceel;

  • rioolaansluitleiding: het particulier riool, het aansluitpunt en de perceelaansluitleiding tezamen;

  • rioolwaterpomp: een pomp voor het verpompen van afvalwater naar een hoger gelegen riool;

  • terugslagklep: een klep die het terugstromen van afvalwater voorkomt.

Grafkelders en grafbedekkingen (hoofdstuk 3, afdeling 4)

  • begraafplaats: de Algemene begraafplaats van de gemeente Bergen;

  • graf: een zandgraf of keldergraf;

  • grafkelder: een betonnen of gemetselde constructie waarin een of meerdere lijken worden begraven of asbussen worden bijgezet; grafkelders kunnen onderdeel zijn van een bovengrondse muur of wand;

  • asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

  • urn: een voorwerp ter berging van een of meer asbussen;

  • particulier graf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

    • -

      het doen begraven en begraven houden van lijken;

    • -

      het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

    • -

      het doen verstrooien van as.

  • Onder particulier graf wordt mede verstaan: particulier urnengraf, particuliere urnennis en particuliere gedenkplaats;

  • algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken. Onder algemeen graf wordt mede verstaan: algemeen urnengraf;

  • particulier urnengraf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

    • -

      het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

    • -

      het doen verstrooien van as;

  • algemeen urnengraf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen;

  • particuliere urnennis: een nis waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

  • particuliere gedenkplaats: een plaats waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend om overledenen te gedenken;

  • verstrooiingsplaats: een plaats waarop as wordt verstrooid;

  • grafbedekking: gedenkteken en grafbeplanting op een graf, gedenkplaats of verstrooiingsplaats;

  • beheerder: de ambtenaar die belast is met de dagelijkse leiding van de begraafplaats of degene die hem vervangt;

  • rechthebbende: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een uitsluitend recht is verleend op een particulier graf, een particulier urnengraf of een particuliere gedenkplaats, dan wel degene die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden;

  • gebruiker: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een recht tot gebruik van een ruimte in een algemeen graf of een algemeen urnengraf is verleend, dan wel degene die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden.

Afvalstoffen (hoofdstuk 4, afdeling 1 t/m 3)

  • inzamelmiddel: voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, ten behoeve van een huishouden;

  • inzamelplaats: daartoe op grond van artikel 4:3 aangewezen plaats;

  • inzamelvoorziening: voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of -plaats ten behoeve van meerdere huishoudens;

  • perceel: perceel waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan;

  • huis-aan-huisblad: ongeadresseerd blad dat met een vaste frequentie gratis huis aan huis wordt verspreid in een geografisch beperkt gebied, waarvan tenminste 10% van de inhoud bestaat uit informatie over en nieuws uit het eigen verspreidingsgebied, niet zijnde reclame;

  • ongeadresseerd reclamedrukwerk: reclamedrukwerk of proefmonsters van producten die gratis huis aan huis worden verspreid zonder vermelding van naam, adres of postbus en woonplaats van de ontvanger, niet zijnde:

    • a.

      een huis-aan-huisblad of andere informatie over werkzaamheden of activiteiten in de buurt die voor de bewoners of gebruikers van een woning, bedrijf of woonschip in die buurt van belang zijn om te weten;

    • b.

      drukwerk van vrijwilligers of niet-commerciële organisaties.

Geluid en verlichting (hoofdstuk 4, afdeling 4)

  • collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • incidentele festiviteit: festiviteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in de zin van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:20 en 4:21 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • categorie ‘horeca met muziek’: inrichtingen die vallen onder het begrip ‘horecabedrijf’ en waar op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot het ten gehore brengen van muziek en het organiseren van festiviteiten is toegestaan;

  • categorie ‘overige horeca’: inrichtingen die vallen onder het begrip ‘horecabedrijf’ en niet tot de categorie ‘horeca met muziek’ worden gerekend;

  • categorie ‘overige bedrijven’: inrichtingen die niet vallen onder het begrip ‘horecabedrijf’;

  • horecabedrijf: een bedrijf dat tot doel heeft het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van een zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening;

  • categorie ‘sport’: inrichtingen die vallen onder de SBI-code 9261.2 behorende omschrijving zoals opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 16 april 2007).

Asverstrooiing (hoofdstuk 4, afdeling 6)

  • incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Standplaatsen (hoofdstuk 5, afdeling 3)

  • standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • -

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • -

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Bergen (L).

Kamperen (hoofdstuk 5, afdeling 6)

  • kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Openbaar water (hoofdstuk 5, afdeling 7) en Leukermeer en omgeving (hoofdstuk 5, afdeling 8)

  • vaartuig: elk drijvend voorwerp, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing, tot de vaart gebruikt, geschikt of bestemd, alsmede een zodanig voorwerp dat in aanbouw is, blijvend of tijdelijk de mogelijkheid om te varen heeft verloren of tijdelijk zijn oorspronkelijke bestemming heeft verloren;

  • waterscooter: voor sport- en vrijetijdsdoeleinden bedoeld vaartuig met een romplengte van minder dan 4 meter dat een voortstuwingsmotor met een waterstraalpomp als primaire voortstuwingsbron gebruikt en ontworpen is om door (een) op en niet in de romp zittende, staande of knielende persoon (personen) te worden bediend;

  • snelle motorboot: een race, glij- of speedbootvaartuig dan wel een soortgelijk vaartuig dat met een mechanische aandrijving een snelheid van meer dan 16 kilometer per uur kan bereiken;

  • visboot: een vaartuig, kennelijk ingericht om niet door windkracht of mechanische kracht te worden voortbewogen en bestemd voor de uitoefening van sportvisserij;

  • bedrijfsvaartuig: een vaartuig waarin of waarmede een bedrijf of beroep wordt of kan worden uitgeoefend;

  • woonschip: een vaartuig, uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebezigd of tot woning bestemd;

  • haven: een tot duurzame exploitatie bestemde accommodatie zowel te land en/of te water, waar bij wijze van bedrijf gelegenheid wordt geboden tot het ter plaatse al of niet onder toezicht gedurende langere tijd achterlaten van zijn vaartuig en ongeacht of met die exploitatie al dan niet het maken van winst wordt beoogd;

  • eigenaar: degene die bij het Kadaster bekend staat als volle eigenaar of als opstalhouder, erfpachter of vruchtgebruiker van een perceel;

  • oevers: hieronder wordt mede begrepen de oeverbeschermingen en de daarvan deel uitmakende beplantingen.

Houtopstanden (hoofdstuk 7, afdeling 1)

  • houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;

  • hakhout: bomen en struiken die tot op de stobbe zijn ingekort om opnieuw op de stobbe te kunnen uitlopen;

  • boom: een houtachtig, overblijvend gewas (zowel levend als afgestorven) met een stamomtrek van minimaal 31 cm, gemeten op 1.30 meter boven het maaiveld. Ingeval van meerstammigheid geldt de omtrek van de dikste stam;

  • dunning: velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ten gunste van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

  • vellen: hieronder wordt mede verstaan:

    • -

      kappen;

    • -

      rooien;

    • -

      verplanten;

    • -

      het snoeien van meer dan 25% van het kroonvolume of het wortelgestel (met inbegrip van kandelaberen);

    • -

      het verrichten van handelingen (zowel boven- als ondergronds) die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

 

Bijlage 2  

Reglement Integrale Kwaliteits Commissie

Inhoudsopgave

 

1. Benoeming en samenstelling van de IKC

1.1 Begripsbepaling

1.2 Benoemingsprocedure

1.3 Samenstelling IKC

2 Taakomschrijving

2.1 Taakomschrijving IKC

2.1.1 Wettelijke taken

2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken

2.2 Taakomschrijving commissieleden

2.2.1 Taken van de rayonarchitect

2.2.2 Taken van de voorzitter

2.2.3 Taken overige deskundigen

2.2.4 Taken monumentendeskundige

2.2.5 Taken burgerleden

3. Werkwijze afdeling Ruimte & Samenleving

4. Werkwijze van de IKC

4.1 Vooroverleg over bouwplannen

4.2 Gemandateerde behandeling

4.2.1a Rayonarchitect

4.2.1b Mandaat ‘kleine commissie’ voor monumentenplannen

4.2.2 Het mandaatadvies

4.2.3 Openbaarheid

4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper

4.2.5 Spreekrecht

4.3 Openbare commissievergadering

4.3.1 Locatie vergadering

4.3.2 Publicatie agenda

4.3.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper

4.3.4 Spreekrecht

4.4 Het welstandsadvies

4.5 Afwijken van het welstandsadvies

4.5.1 Second opinion

5. Evaluatie welstandstoezicht

5.1 Jaarverslag college

5.2 Jaarverslag IKC

 

1. BENOEMING EN SAMENSTELLING VAN DE INTEGRALE KWALITEITS COMMISSIE

 

1.1

Begripsbepaling

De Integrale Kwaliteits Commissie fungeert als welstandscommissie voor de gemeente Bergen op grond van art. 1, lid 1, Woningwet en art. 6.2, lid 1 en 2, Besluit Omgevingsrecht (BOR). De commissie fungeert verder als monumentencommissie inzake wijzigingsplannen op grond van art. 15 Monumentenwet en art. 6.4 BOR.

 

De Integrale Kwaliteits Commissie wordt in de rest van dit document afgekort als IKC.

1.2

Benoemingsprocedure

De gemeente Bergen wijst op voordracht van het college ’Dorp, Stad en Land’ aan als de IKC en tevens als monumentencommissie voor monumenten. Dorp, Stad en Land legt de gemeente een lijst voor met de beoogde commissieleden. Dit betreft de voorzitter, de rayonarchitect, het architect-lid, de landschapsarchitect / stedenbouwkundige en hun plaatsvervangers. Indien gewenst, vindt overleg plaats tussen Dorp, Stad en Land en de gemeente. Voor de benoeming van burgerleden en hun plaatsvervangers geldt een afwijkende procedure. De gemeente kan burgerleden voordragen ter benoeming. Alvorens dit te doen, overlegt het college met Dorp, Stad en Land over het gewenste profiel van het burgerlid of de burgerleden. Er mogen maximaal twee burgerleden in de IKC worden benoemd. Burgerleden ontvangen via de gemeente een onkostenvergoeding.

 

Alle leden van de IKC en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van maximaal drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal drie jaar. Bij afwezigheid van de voorzitter of andere leden van de commissie, treden plaatsvervangers op in de commissievergadering. De rayonarchitect kan zich door een collega-rayonarchitect laten vervangen. Alle vaste leden en hun plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de welstandsaspecten wordt beïnvloed. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid. De commissie streeft naar voortdurende afstemming met het beleid inzake de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.

 

Nb. In dit reglement is geen rekening gehouden met de taken van de Regionale Kwaliteitscommissie voor LKM taken.

 

1.3

Samenstelling van de IKC

De IKC bestaat uit een bestuurlijk voorzitter, de rayonarchitect, een architect / stedenbouwkundige en een monumentendeskundige (alleen bij monumentenplannen) namens Dorp, Stad en Land. De rayonarchitect fungeert tevens als secretaris-deskundige van de commissie.

 

De gemeente kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra deskundigen van het bureau van Dorp, Stad en Land of daarbuiten. Dit betreft o.a. disciplines als cultuur- en bouwhistorie, landschapsarchitectuur, archeologie, infrastructuur, etc. Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld, nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht, tenzij ze als commissielid zijn benoemd door de gemeente.

 

Bij wijzigingsplannen voor monumenten brengt de IKC een advies uit, waarin zowel de aspecten op grond van de Woningwet (welstandsbeleid), als aspecten op grond van de Monumentenwet en de gemeentelijke erfgoedverordening worden betrokken. In het geïntegreerde advies komt duidelijk naar voren welke aspecten betrekking hebben op de welstand en welke op de aanvraag om monumentenvergunning. De commissie formuleert één gezamenlijke conclusie.

 

De IKC kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden aanwezig zijn (waaronder de rayonarchitect of zijn/haar vervanger) en waarvan tenminste twee leden deskundig zijn op het gebied van welstand, tenzij sprake is van gemandateerde behandeling als bedoeld in paragraaf 4. Voor de behandeling van monumentenplannen en landschapsplannen / stedenbouwkundige plannen is daarnaast altijd de aanwezigheid van de betreffende deskundige of zijn/haar vervanger vereist.

 

2 TAAKOMSCHRIJVING

 

2.1

Taakomschrijving IKC en (integrale) mandaatcommissie

De IKC is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken van de IKC worden uitgevoerd op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), Woningwet, Monumentenwet en gemeentelijke verordeningen. De commissie is beleidsmatig gebonden aan de voor de plannen geldende en vastgestelde gemeentelijke beleidskaders.

 

2.1.1 Wettelijke taken

  • 1.

    Welstandstoetsing omgevingsvergunningplichtige bouwwerken.

    De commissie is bevoegd om het college te adviseren over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor bouwen (art. 2.1 / 2.10 Wabo, art. 12 Woningwet, art. 6.2 BOR)

     

  • 2.

    Toetsing van monumentenaspecten (wijzigingsplannen), art. 2.1 / 2.15 Wabo, art. 11 / 15 Monumentenwet, art. 6.2 BOR) van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor bouwen /monumenten.

     

  • 3.

    Toetsing van reclames op grond van de welstandsnota of APV.

     

  • 4.

    Jaarverslag IKC.

    De IKC legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de IKC.

2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken

De IKC krijgt de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren:

  • a.

    Onder de regie van de gemeente - en op verzoek van de commissie, de gemeente of de aanvrager - noodzakelijk geacht vooroverleg voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen.

     

  • b.

    Advies uitbrengen aan het college over de ruimtelijke kwaliteitsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurvisies, bestemmingsplannen, ontheffingen / projectbesluiten, beheersverordeningen, beeldkwaliteitsplannen, stedenbouwkundige plannen, landschappelijke plannen en andere relevante gemeentelijke beleidsstukken.

     

    De IKC krijgt deze stukken reeds in het ontwerpstadium voorgelegd ter advisering en brengt hier desgevraagd schriftelijk advies over uit.

     

  • c.

    Advies uitbrengen over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.

     

  • d.

    Adviseren in het geval van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn.

     

  • e.

    Advies over reclameactiviteiten als bedoeld in art. 2.2, eerste lid onder h en i, van de Wabo, tenzij het college van oordeel is dat voor reclameactiviteiten geen welstandsadvies van de commissie noodzakelijk is.

     

  • f.

    Voorlichting inzake ruimtelijke kwaliteit aan de gemeenteraad, college en burgers.

2.2

Taakomschrijving commissieleden

2.2.1 Taken van de rayonarchitect

De rayonarchitect van Dorp, Stad en Land is secretaris-deskundige van de commissie. Hij/zij voert als gemandateerd lid van de IKC de eerste gesprekken – het vooroverleg - met de gemeente, planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden, verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling van bouwplannen in de IKC voor. De plannen waarvoor de rayonarchitect een mandaat heeft, worden door hem/haar ter plekke van een advies voorzien (Zie verder 4.2 Gemandateerde behandeling). De rayonarchitect stelt de agenda voor de commissievergadering op en geeft die door aan de behandelend ambtenaar van de afdeling Ruimte & Samenleving. Tijdens de commissievergadering introduceert de rayonarchitect de bouwplannen en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of gebied. Onder de verantwoordelijkheid van de rayonarchitect wordt de beraadslaging en conclusie over een bouwplan uitgewerkt in een schriftelijk advies, dat in beginsel binnen één week na vergadering verzonden wordt. Mocht deze termijn niet haalbaar zijn, dan vindt tijdig overleg plaats tussen rayonarchitect en gemeente. Eventueel wordt verdaging aangevraagd.

 

2.2.2 Taken voorzitter

De voorzitter van de IKC is in principe gekozen uit de kring van gemeentebestuurders. Hij/zij is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. Hij/zij let erop dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk welstandsbeleid. Tijdens de openbare vergadering treedt de voorzitter op als gastheer/-vrouw voor alle aanwezigen. Hij/zij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezigen bij een plan wil inspreken. Indien een plan in het vooroverleg is besproken, geeft de voorzitter (of de rayonarchitect) een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces besproken is. De voorzitter leidt de discussie en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun mening voldoende naar voren te brengen. Hij/zij zorgt ervoor dat na een inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag een voor alle aanwezigen korte en heldere samenvatting wordt gegeven. De voorzitter bewaakt verder de voortgang van de agenda. Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de voorzitter namens de commissie naar buiten. De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden. De resultaten van de evaluatie worden opgenomen in het jaarlijks verslag van de IKC.

 

2.2.3 Taken overige deskundigen

De overige deskundigen geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Op het moment dat zij op de een of andere wijze een zakelijke binding hebben met een bepaald bouwplan laten zij zich voor de betreffende commissievergadering vervangen. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en waarbij de deskundigen een zakelijke binding hebben, treden zij in overleg met de commissie en het bureau van Dorp, Stad en Land tijdelijk terug.

 

2.2.4 Taken monumentendeskundige

Wanneer wijzigingsplannen voor monumenten zijn geagendeerd, heeft een monumentendeskundige zitting in de IKC. Deze heeft tevens het mandaat van de commissie om zitting te nemen in de mandaatcommissie (met de rayonarchitect).

 

De monumentendeskundige geeft vanuit zijn ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Op het moment dat de monumentendeskundige op de een of andere wijze een zakelijke binding heeft met een bepaald bouwplan laat hij zich voor de betreffende commissievergadering vervangen. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en waarbij de monumentendeskundige een zakelijke binding heeft, treedt deze in overleg met de commissie en het bureau van Dorp, Stad en Land tijdelijk terug.

 

2.2.5 Taken burgerleden

Burgerleden moeten inwoner zijn van de gemeente Bergen en zijn alleen betrokken bij de beoordeling van plannen uit deze gemeente. Burgerleden hebben zowel zitting in de IKC als bij de mandaatvergaderingen van de rayonarchitect.

 

Burgerleden hebben geen vertegenwoordigende functie, maar spreken op persoonlijke titel als lid van de IKC.

 

Zij geven vanuit hun ervaring en beleving een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen en proberen ‘de kijk van de burger’ in een welstandsadvies te vertalen. Zij hebben daarom minimaal een inbreng op het gebied van de bij hen aanwezige gebiedskennis, maatschappelijke verhoudingen en plaatselijke factoren en kenmerken.

 

Daarnaast kunnen burgerleden een rol hebben bij het bevorderen van een heldere en begrijpelijke communicatie tussen de IKC en een aanvrager.

 

Op het moment dat een burgerlid op de een of andere wijze een persoonlijke binding heeft met een bepaald bouwplan trekt hij/zij zich voor de betreffende commissievergadering terug. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en het burgerlid een persoonlijke binding heeft, treedt deze in overleg met de commissie en het bureau van Dorp, Stad en Land tijdelijk terug.

 

3 WERKWIJZE AFDELING RUIMTE & SAMENLEVING

 

De welstandsprocedure begint met een intake van bouwplannen bij de afdeling Ruimte & Samenleving van de gemeente Bergen.

 

Ten behoeve van de welstandstoets beoordeelt de ambtenaar of het bouwplan is voorzien van de benodigde bescheiden om het te kunnen toetsen.

 

Welke gegevens nodig zijn, is vastgelegd in het BOR en in de ministeriële regeling omgevingsrecht (MOR). Beide regelingen zijn gebaseerd op de Wabo.

 

4 WERKWIJZE VAN DE IKC

 

4.1

Vooroverleg over bouwplannen

De gemeente biedt de aanvrager de mogelijkheid, om – op afspraak - een nog niet formeel aangevraagd bouwplan in een vooroverleg met de IKC toe te lichten en te bespreken. De rayonarchitect maakt altijd een verslag van het vooroverleg. Vooroverleg vindt in principe in het openbaar plaats. Hiervan kan worden afgeweken na overleg tussen de gemeente, de aanvrager en de IKC.

 

4.2

Gemandateerde behandeling

4.2.1a Rayonarchitect

De rayonarchitect behandelt in de regel twee keer per drie weken bij de gemeente de bouwplannen. Daarbij kunnen ook burgerleden aanwezig zijn. De rayonarchitect heeft een mandaat van de commissie om zelfstandig bouwplannen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de rayonarchitect grootschalige (stedenbouwkundige) plannen en de meer complexe plannen doorschuift naar de voltallige commissie. Voor de overige plannen heeft hij / zij zowel een positief als negatief mandaat. De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het welstandsadvies. Tenminste één keer per jaar vindt overleg plaats tussen de rayonarchitect en de IKC over het mandaat.

 

4.2.1b Mandaat ‘kleine commissie’ voor monumentenplannen

Monumentenplannen mogen door een mandaatcommissie worden behandeld, mits hierover afspraken zijn gemaakt met de IKC. Uitgangspunt hierbij is dat de mandaatcommissie alleen monumentenplannen beoordeelt met een relatief geringe ruimtelijke betekenis. In de mandaatcommissie hebben de rayonarchitect en monumentendeskundige van Dorp, Stad en Land zitting en – indien van toepassing - een burgerlid.

 

4.2.2 Het mandaatadvies

De rayonarchitect brengt welstandsadviezen uit aan het college over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet is strijd is met redelijke eisen van welstand’. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een positief mandaat-welstandsadvies wordt uitgebracht door een stempel ‘geen bezwaar’ op het adviesformulier te plaatsen. Een negatief mandaatadvies wordt schriftelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de relevante criteria uit de welstandsnota.

 

4.2.3 Openbaarheid gemandateerde behandeling

De behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Via het huis-aan-huis blad worden de burgers op de hoogte gesteld van het tijdstip en plaats van de gemandateerde behandeling. De agenda zelf wordt op het gemeentehuis ter inzage gelegd en op internet gepubliceerd. De mandaatbehandeling is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.

 

4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper

Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de gemandateerde behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de afdeling Ruimte & Samenleving. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.

 

4.2.5 Spreekrecht

Tijdens de gemandateerde behandeling wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden. Zowel opdrachtgevers/ontwerpers als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.

 

4.3

Openbare commissievergadering

De IKC vergadert in principe eens in de drie weken. De rayonarchitect behandelt in de tussenliggende periode de voorgelegde bouwplannen onder mandaat. Alleen grote en complexe plannen worden doorgeschoven naar de commissie (zie 2.2.1 t/m 2.2.4 voor taken leden IKC tijdens de commissievergadering). De openbaarheid geldt voor de beraadslaging over bouwplannen, de beoordeling daarvan en voor de adviezen. De commissievergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.

 

4.3.1 Locatie vergadering

De IKC vergadert om de drie weken roulerend in de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar. Bij de behandeling van belangrijke bouwplannen kan – op verzoek van de gemeente - worden besloten om in de eigen gemeente te vergaderen.

 

4.3.2 Publicatie agenda

Via het huis-aan-huis blad worden de burgers op de hoogte gesteld van het tijdstip en plaats van de commissievergadering. De agenda zelf wordt op het gemeentehuis ter inzage gelegd en op internet gepubliceerd.

 

4.3.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper

Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij hun plan willen toelichten, kunnen ze hiervoor een afspraak maken bij de afdeling Ruimte & Samenleving. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.

 

4.3.4 Spreekrecht

Tijdens de openbare vergadering wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden. Zowel opdrachtgevers/ontwerpers als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.

 

4.4

Het welstandsadvies

De IKC brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit aan het college over de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een welstandsadvies kan de volgende uitkomsten hebben:

 

Akkoord

De IKC is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Desgewenst motiveert de commissie haar advies schriftelijk.

 

Niet akkoord tenzij

De commissie adviseert aan het college het plan te laten aanpassen omdat het volgens de van toepassing zijnde criteria op een aantal punten (nog) niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een ‘niet akkoord tenzij’ wordt gegeven als de commissie van mening is dat de aanvrager kan volstaan met enkele aanpassingen en deze daarin heeft toegestemd c.q. dit redelijkerwijze is te verwachten. De gemeente controleert of de definitieve bouwtekening in overeenstemming is met de voorwaarden van de IKC.

 

Niet akkoord

De commissie brengt een negatief advies uit aan het college omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een negatief advies wordt gegeven als de commissie van mening is dat een bouwplan ingrijpend moet worden aangepast. Adviseert de commissie negatief, dan geeft ze een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten. De gemeente maakt een inschatting of de gevraagde aanpassingen nog binnen de vereisten van het bestemmingsplan en de resterende vergunningtermijn te realiseren zijn. Indien dat niet mogelijk is, betekent het negatief advies dat de vergunning opnieuw moet worden aangevraagd.

 

Aanhouden

De IKC kan het advies aanhouden – waarbij de afdeling Ruimte & Samenleving aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunningtermijn - wanneer meer informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.

 

4.5

Afwijken van het welstandsadvies en/of -criteria

Het college heeft de wettelijke mogelijkheid om, ook op andere dan welstandsgronden, af te wijken van een welstandsadvies. De redenen voor afwijking moeten bij de bekendmaking van het besluit worden vermeld.

 

Het college kan, eventueel op advies van de IKC, ook gemotiveerd (op welstandsgronden) afwijken van de welstandscriteria zelf. Dat kan bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria, maar wél aan redelijke eisen van welstand. Het college verwijst in dat geval naar de algemene criteria in de welstandsnota.

 

4.5.1 Second opinion

Alvorens een second opinion te vragen, biedt het college eerst de vaste welstandscommissie de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies. Indien alsnog een second opinion wordt gevraagd, wordt dit gemeld aan de IKC. Bij een second opinion wordt de bouwaanvraag voorgelegd aan een commissie buiten Dorp, Stad en Land. Hierover neemt de gemeente contact op met de Federatie Welstand.

 

5 EVALUATIE WELSTANDTOEZICHT

 

5.1

Jaarverslag college

Het college legt de gemeenteraad tenminste eenmaal per jaar een verslag voor waarin zij uiteenzet:

  • -

    Op welke wijze zij is omgegaan met de adviezen van de IKC;

  • -

    In welke gevallen waarin niet is of wordt voldaan aan art. 12, eerste lid, Woningwet, zij is overgegaan tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom.

5.2

Jaarverslag IKC

Zie onder punt 2.1.1

 

 

Bijlage 3 Overzichtskaart toepassingsgebied verbodsbepaling reclame buitengebied

 

Bijlage 4 Overzichtskaart toepassingsgebied Leukermeer e.o.

 

Bijlage 5 Kobs-locatie Nieuw-Bergen

 

TOELICHTING VERORDENING FYSIEKE LEEFOMGEVING (VFL)

Algemene toelichting

 

Aanleiding

Op 1 januari 2023 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt de wet- en regelgeving voor de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, water, watersystemen, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed, zo blijkt uit de Omgevingswet.

 

De Omgevingswet heeft als doel het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

 

Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet en om de implementatie van de Omgevingswet goed te laten verlopen, anticipeert de gemeente Bergen (L) binnen de kaders van de huidige wet- en regelgeving nu alvast op de instrumenten van de Omgevingswet.

 

Eén van de kerninstrumenten van de Omgevingswet is het omgevingsplan. De Omgevingswet bevat voor de gemeenteraad de verplichting om voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Naast regels die nu zijn opgenomen in ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen geldt deze verplichting ook voor bepaalde regels over de fysieke leefomgeving die nu nog in plaatselijke verordeningen zijn opgenomen. Daarmee wordt de regelgeving voor inwoners,

ondernemers en maatschappelijke organisaties overzichtelijker en zijn de regels makkelijker te vinden.

 

De gemeente heeft tot eind 2029 de tijd om een omgevingsplan te maken. Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt er van rechtswege een tijdelijk omgevingsplan. Dit bestaat uit bruidsschatregels die vanuit het Rijk aan gemeenten worden overgedragen en uit ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen. De regels uit de plaatselijke verordeningen die gaan over de fysieke leefomgeving dienen in de overgangsfase (2023-2029) in het omgevingsplan te worden verwerkt. Onderstaande afbeelding illustreert dit.

 

 

Doel

De regels uit de plaatselijke verordeningen die gaan over de fysieke leefomgeving staan nu nog verspreid over diverse verordeningen. Daarom is besloten om als tussenstap naar het omgevingsplan één integrale verordening, de Verordening Fysieke Leefomgeving (hierna: VFL), te maken waarin de regels over de fysieke leefomgeving uit de huidige verordeningen worden gebundeld. Dit heeft een tweeledig doel. Enerzijds is dit een verbetering vanuit dienstverlenend oogpunt. Deze tussenstap stelt inwoners en ondernemers maar ook medewerkers in staat om op één plek en dus sneller op te zoeken welke regels voor de fysieke leefomgeving gelden. Anderzijds vormt deze verordening een belangrijke bouwsteen voor het toekomstige omgevingsplan. Met deze verordening zijn de volgende stappen al genomen:

  • -

    Inventariseren plaatselijke verordeningen;

  • -

    Analyseren welke regels in het omgevingsplan thuishoren;

  • -

    Deze regels samenvoegen en logisch ordenen.

De regels uit deze verordening worden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet verwerkt in het omgevingsplan. Het verwerken van een integrale verordening in het omgevingsplan is naar verwachting minder ingrijpend dan het integreren van de huidige afzonderlijke verordeningen.

 

Uitgangspunten

De VFL bestaat grotendeels uit een samenvoeging van (delen van) bestaande verordeningen die gaan over de fysieke leefomgeving. Dit is ook het criterium dat de Omgevingswet hanteert voor het opnemen van regels uit verordeningen in het omgevingsplan. Verordeningen en regels die een ander motief hebben, zoals openbare orde en veiligheid, komen daarom niet voor integratie in deze verordening in aanmerking.

 

Omdat de Omgevingswet aan de burgemeester als bestuursorgaan geen bevoegdheden toekent, zijn ook regels die de burgemeester bevoegdheden geven (bijvoorbeeld over evenementen) niet in de VFL opgenomen. Dit zijn vaak regels met het motief openbare orde en veiligheid. Deze regels komen, zoals hiervoor al aangegeven, niet voor integratie in aanmerking.

 

In de VFL zijn de volgende verordeningen of onderdelen daarvan opgenomen:

 

  • -

    Afvalstoffenverordening

  • -

    APV (deels)

  • -

    Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats (deels)

  • -

    Bouwverordening

  • -

    Erfgoedverordening

  • -

    Marktverordening

  • -

    Reclameverordening

  • -

    Verordening Leukermeer e.o.

  • -

    Verordening naamgeving en nummering (adressen)

Naast deze samenvoeging van bestaande verordeningen, komen er in deze verordening 2 onderwerpen terug waarvoor nog niet eerder bij verordening regels waren gesteld. Dit betreffen de onderwerpen afvoer van hemelwater en grondwater en rioolaansluiting. Het beleid dat aan deze regels ten grondslag ligt staat in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Er is behoefte om dit beleid in regels te vervatten. Omdat deze onderwerpen ook gaan over de fysieke leefomgeving en straks in het omgevingsplan opgenomen moeten worden, is het wenselijk dat deze direct een plek krijgen in de VFL in plaats van dat hier eerst afzonderlijke verordeningen voor worden opgesteld. In de hierna volgende toelichting per hoofdstuk wordt nader op deze onderwerpen ingegaan.

 

Een aantal gemeentelijke verordeningen die ook (deels) betrekking hebben op de fysieke leefomgeving zijn niet opgenomen in de VFL. Dit zijn de volgende verordeningen:

 

  • -

    Algemene verordening ondergrondse infrastructuren;

Deze verordening is gebaseerd op specifieke wetgeving (Telecommunicatiewet) die (vooralsnog) niet opgaat in de Omgevingswet.

 

  • -

    Verordening dode gezelschapsdieren;

Deze verordening is gebaseerd op specifieke wetgeving (Wet Dieren) die niet opgaat in de Omgevingswet.

 

  • -

    Verordening geurhinder en veehouderij;

Deze verordening hoort in principe wel thuis in de VFL. De regels uit deze verordening behoren namelijk opgenomen te worden in het omgevingsplan. Echter is nog onduidelijk wat er met de huidige Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Bergen gaat gebeuren. Er is daarom voor gekozen om besluitvorming over dit onderwerp in een apart traject te laten plaatsvinden.

 

  • -

    Verordening winkeltijden;

Deze verordening richt zich voornamelijk op het bewaken van de openbare orde. Dit motief is in dit geval sterker aanwezig dan het motief van de fysieke leefomgeving.

Uitgangspunt bij de samenvoeging van de regels in één verordening is het beleidsneutraal overnemen van regels. Deze verordening bevat hoofdzakelijk regels die al eerder zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Bij het samenvoegen zijn deze regels waar nodig geactualiseerd, geüniformeerd, verduidelijkt en in een structuur geplaatst. Er zijn dus redactionele en technische wijzigingen doorgevoerd die de leesbaarheid en toepasbaarheid ten goede komen. Een voorbeeld hiervan is dat voor ‘het college’ in de verschillende verordeningen verschillende benamingen werden gebruikt. Dit is zoveel mogelijk uniform gemaakt. Deze wijzigingen zijn wel allemaal beleidsneutraal. Uitzondering hierop zijn de afdelingen over afvoer van hemelwater en grondwater en rioolaansluiting. Hierover bestonden nog geen regels in onze verordeningen. Daarnaast zijn in de artikelen afkomstig uit de Erfgoedverordening enkele noodzakelijk wijzigingen doorgevoerd als gevolg van de nieuwe Erfgoedwet. Ook de regels uit de Afvalstoffenverordening zijn geactualiseerd conform het nieuwste model van de VNG. Tot slot zijn er aan de afdeling Houtopstanden enkele regels toegevoegd om dit onderwerp beter te laten aansluiten op de praktijk. De wijzigingen die niet beleidsneutraal zijn worden verderop in de toelichting expliciet besproken.

 

De meeste verordeningen en afzonderlijke regels zijn nog goed te herkennen in de VFL. Noemenswaardige wijzigingen worden in de toelichting per hoofdstuk vermeld. Ook is er een transponeringstabel opgesteld waarin eventuele wijzigingen op een overzichtelijke wijze worden weergegeven.

 

Opzet

Bij het opstellen van de VFL is ‘Het casco voor het omgevingsplan’ van de VNG als leidraad voor de opzet gebruikt. Daardoor kan deze verordening uiteindelijk naar verwachting eenvoudig worden verwerkt in het omgevingsplan. De VFL is ingedeeld in 9 hoofdstukken, met 5 daarbij behorende bijlagen. In de verordening wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen hoofdstukken met inhoudelijke regels en hoofdstukken met procedurele regels. Deze toelichting is verder zo opgebouwd dat er per hoofdstuk en afdeling wordt weergegeven wat de oorsprong is van de regels in dat betreffende hoofdstuk en/of afdeling. Ook worden eventuele wijzigingen duidelijk vermeld.

 

Toelichting per hoofdstuk

 

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

 

Dit hoofdstuk bevat inleidende bepalingen en procesbepalingen, waaronder ook bepalingen over advisering. De inleidende bepalingen zijn nieuw en opgesteld met het oog op de toekomstige Omgevingswet. De procesbepalingen zijn gebaseerd op de algemene procesbepalingen uit de APV. De bepalingen over advisering komen uit de Bouwverordening.

 

Afdeling 1. Inleidende bepalingen

 

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

De meeste verordeningen en ook bestemmingsplannen beginnen met een opsomming van begripsbepalingen. In de VFL is er echter voor gekozen om in het eerste artikel te verwijzen naar een bijlage, waarin de begrippen zijn opgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de structuur van de Omgevingswet, waarin begrippen ook in een bijlage zijn ondergebracht. Ook volgens het casco omgevingsplan van de VNG worden de begrippen als bijlage bij het omgevingsplan opgenomen. De gebruikte begrippen zijn over het algemeen niet gewijzigd ten opzichte van de verordeningen die geïntegreerd zijn. Alleen enkele begripsomschrijvingen die betrekking hebben op houtopstanden zijn wat anders geformuleerd zodat duidelijker is wat er wordt bedoeld. Hiermee zijn verder geen inhoudelijke wijzigingen bewerkstelligd.

 

Artikel 1:2 Toepassingsbereik

De regels over aanwijzingen in de fysieke leefomgeving en regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving die gaan vallen onder de reikwijdte van de toekomstige Omgevingswet staan nu nog verspreid over verschillende verordeningen van de gemeente. Regels over de ruimtelijke ordening worden niet opgenomen in deze verordening, omdat deze nu nog verplicht worden opgenomen in bestemmingsplannen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de regels uit deze verordening samen met de bestemmingsplannen worden opgenomen in het toekomstige omgevingsplan.

 

Artikel 1:3 Doelen van de verordening

Het eerst lid omschrijft het doel van deze verordening. Het verwerken van de regels in het omgevingsplan moet uiterlijk eind 2029 klaar zijn. Het tweede lid is gebaseerd op artikel 1.3 van de Omgevingswet en geeft het overkoepelende doel van de regels in deze verordening.

 

Het derde lid is gebaseerd op artikel 2 van de model Afvalstoffenverordening van de VNG, die onderdeel uitmaakt van deze verordening. In dit lid is het met het onderdeel afvalstoffen te dienen doel vermeld. Deze volgt uit de wettelijke grondslag van de verordening. De toepassing van bevoegdheden op basis van het onderdeel afvalstoffen zullen derhalve telkens in dat kader moeten plaatsvinden. Doelmatig afvalstoffenbeheer is onderdeel van de bescherming van het milieu. Het begrip afvalstoffenbeheer is gedefinieerd in de Kaderrichtlijn afvalstoffen als: “inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van activiteiten van handelaars of makelaars”.

 

Afdeling 2. Proces

 

De algemene procesbepalingen uit de APV volstaan als procesbepalingen voor al de in de VFL opgenomen verordeningen. Deze zijn dan ook vrijwel ongewijzigd in deze verordening opgenomen.

 

Aan de op de APV gebaseerde artikelen 1:7 en 1:9 een extra lid toegevoegd dat erop neerkomt dat er naast de algemene intrekkings-, wijzigings- of weigeringsgronden voor specifieke vergunningen nog aanvullende gronden kunnen gelden. Dit is bijvoorbeeld bij de onderwerpen kappen of standplaatsen. Deze aanvullende gronden staan dan bij de inhoudelijke bepalingen over de desbetreffende onderwerpen.

 

Afdeling 3. Advisering

 

Deze afdeling bevat de regels over de advisering door de welstandscommissie afkomstig uit de Bouwverordening. De regels in deze afdeling komen niet in aanmerking voor opname in een omgevingsplan. Maar om te voorkomen dat er een Bouwverordening overblijft waarin alleen nog regels staan over de welstandscommissie, is er voor gekozen om deze regels een plaats te geven in deze verordening. Dit is tijdelijk, namelijk ter overbrugging tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De welstandscommissie wordt onder de werking van de Omgevingswet namelijk vervangen door een verplicht gestelde gemeentelijke adviescommissie, waarvoor een separate verordening dient te worden opgesteld. Deze afdeling kan na de inwerkingtreding van de Omgevingswet en het vaststellen van een nieuwe verordening voor de gemeentelijke adviescommissie dan ook komen te vervallen.

 

De verwijzingen naar het Gelders Genootschap zijn aangepast naar Dorp, Stad en Land. De regels zijn verder ongewijzigd overgenomen en behoeven dus geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 2: Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

 

Dit hoofdstuk is conform het casco omgevingsplan van de VNG gereserveerd voor regels die strekken tot het aanwijzen van onderdelen van de fysieke leefomgeving, voor zover deze van belang zijn voor het bepalen van het toepassingsbereik van andere onderdelen van deze verordening.

 

In de afdelingen 1 tot en met 4 zijn de onderdelen van de Erfgoedverordening geïntegreerd voor zover dit het aanwijzen van erfgoed betreft. De huidige Erfgoedverordening komt uit 2010 en behoeft actualisering. Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de huidige Erfgoedverordening uit 2010 zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- of dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Omgevingswet, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.

De huidige Erfgoedverordening uit 2010 dient dus te worden vernieuwd vanwege de inwerkingtreding van de Erfgoedwet in 2016. Deze wet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De bepalingen in deze afdelingen zijn aan de hand van het model dat de VNG hiervoor beschikbaar heeft gesteld aangepast aan de Erfgoedwet. Verder zijn de bepalingen herschikt en logisch geordend.

 

Afdeling 5 bevat enkele bepalingen over de aanwijzing van namen en nummers in de openbare ruimte.

 

Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting.

 

Begrippen (opgenomen in bijlage 1)

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in de afdelingen 1 t/m 4, nu deze berusten op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moeten worden gelezen. De begrippenlijst behorend bij deze afdelingen bevat daarom uitsluitend de begrippen ‘gemeentelijk beschermd cultuurgoed’, ‘gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht’, ‘gemeentelijk beschermde verzameling’, ‘gemeentelijk monument’, ‘minister’ en ‘omgevingsvergunning’ waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.

 

Afdeling 1. Gemeentelijk erfgoedregister

 

Artikel 2:1 Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het gemeentelijk (beschermd) aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten, cultuurgoederen of verzamelingen. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangt het college deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening.

Het woord “onherroepelijk” in dit artikel betekent dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.

 

Afdeling 2. Aanwijzing gemeentelijk monument

 

Artikel 2:2 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de voormalige Erfgoedverordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

 

Op het moment van vaststelling van deze verordening zijn er binnen de gemeente ca. 92 gemeentelijke monumenten aangewezen.

 

Artikel 2:3 Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of (groen)aanleg). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door het college van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

 

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Artikel 2:4 Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

 

De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Dit artikel maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Omgevingswet gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van het college), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

 

Onder de Omgevingswet (artikel 17.9 van het wetsvoorstel zoals dat op 22 maart 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer) zal een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk.

 

Artikel 2:5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).

 

Artikel 2:6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door het college is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

 

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

 

Artikel 2:7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 2:4 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing.

 

Artikel 2:8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.

 

Afdeling 3. Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

 

Artikel 2:9 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen.

 

Op het moment van vaststelling van deze verordening zijn er binnen de gemeente geen gemeentelijke stads- of dorpsgezichten aangewezen. Dit artikel creëert slechts de bevoegdheid dat te doen.

 

Artikel 2:10 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Afdeling 4. Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

 

Artikel 2:11 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of gemeentelijk beschermde verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2:1 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van gemeentelijk beschermde cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Het college moet voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor het college te creëren.

Op het moment van vaststelling van deze verordening zijn er binnen de gemeente geen gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of verzamelingen aangewezen. Dit artikel creëert slechts de bevoegdheid dat te doen.

 

Artikel 2:12 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vraagt het college advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding in verband met verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.

 

Afdeling 5. Aanwijzing van namen en nummers in de openbare ruimte

 

Deze afdeling bevat bepalingen uit de Verordening naamgeving en nummering over het aanwijzen van namen en nummers in de openbare ruimte. De bepalingen zijn ongewijzigd overgenomen en behoeven geen verdere toelichting.

 

Hoofdstuk 3: Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten

 

In dit hoofdstuk worden regels voor bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten en sloopactiviteiten opgenomen. Dit hoofdstuk bestaat uit bestaande regels afkomstig uit de Bouwverordening en de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats en uit nieuwe regels voor afvoer van hemelwater en grondwater, rioolaansluiting en een (vangnet)regeling voor archeologie.

 

Afdeling 1. Bodem

 

Als gevolg van wetswijzigingen de afgelopen jaren bevatte de Bouwverordening alleen nog regels over bodemonderzoek, het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem en regels over de welstandscommissie.1 De bepalingen uit de Bouwverordening die gaan over bodemonderzoek en het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem zijn opgenomen in deze afdeling. Aan de hand van het meest actuele model Bouwverordening van de VNG zijn de bepalingen geactualiseerd. Hierbij gaat het om verwijzing naar landelijke regelgeving en actualisering van de in deze bepalingen genoemde NEN-normen. Daarnaast is artikel 3:1 in overeenstemming gebracht met de Nota Bodembeheer Limburg Noord 2020-2029, dat beleid bevat voor de bodemtoets bij bouwen. Verder zijn deze bepalingen inhoudelijk niet gewijzigd. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.

 

Daarnaast bevat deze afdeling een vangnetbepaling voor archeologie. Dit is een nieuw artikel dat gebaseerd is op het meest actuele model Erfgoedverordening van de VNG.

Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 jo. artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting is de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Alle bestemmingsplannen die na 2007 zijn geactualiseerd, moeten in principe voldoen aan deze eis. Er zijn in onze gemeente echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Om ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.

 

Bij eventuele nadere regels van het college over het verrichten van archeologisch onderzoek zoals genoemd in het tweede lid van dit artikel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak.

 

Afdeling 2. Afvoer hemelwater en grondwater

 

Deze afdeling bevat nieuwe regels. Het beleid dat aan deze regels ten grondslag ligt, staat in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Het GRP is een intern beleidsstuk en is alleen bindend voor de gemeente. Er is behoefte om dit beleid in regels in deze verordening te vervatten, zodat het voor eenieder bindend wordt en er een grondslag bestaat voor handhaving op de naleving het beleid.

 

Door klimaatverandering neemt de kans op onder andere wateroverlast en overstromingen toe. Dat levert risico’s op voor onze gezondheid, veiligheid en economie. Het is van groot belang dat Nederland zich aanpast aan deze veranderingen en maatregelen neemt om onder andere schade aan huizen en vitale infrastructuur te voorkomen. Om dit te bereiken moet zowel bij bestaande bouw als bij nieuwbouw rekening worden gehouden met extreme neerslag. Daarbij is onder meer van belang dat er zowel op particulier terrein als op openbaar terrein voldoende waterberging wordt gerealiseerd. Een van de juridische instrumenten dat dit kan bewerkstelligen, is het bij verordening stellen van regels voor afvoer van hemelwater en grondwater. Op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer kan de gemeente bij verordening regels stellen over het lozen van afvloeiend hemelwater of van grondwater op of in de bodem of in de riolering.

 

In beginsel zijn particulieren zelf verantwoordelijk voor het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf hun perceel. Dit is slechts anders als het niet redelijk is om van particulieren te verlangen het hemelwater zelf af te voeren. Om de belasting op de openbare riolering terug te brengen, is het belangrijk dat particulieren het hemelwater langer op eigen terrein vasthouden en vertraagd afvoeren. In deze afdeling is daarom geregeld in welke gevallen een waterberging moet worden aangelegd en waar deze aan moet voldoen.

 

Artikel 3:6 Lozingsverbod grondwater

Het GRP bevat een lozingsverbod voor grondwater. Om toe te kunnen zien op de naleving van dit verbod, is het verbod vastgelegd in deze verordening.

 

Onder lozing van grondwater wordt uitdrukkelijk ook verstaan grondwater afkomstig uit drainage of grondwater afkomstig van bronnering- of bemalingsactiviteiten (het onttrekken en lozen van grondwater). Dit is dus van toepassing op alle structurele of tijdelijke vormen van lozing van grondwater. Zonder ontheffing zijn dit soort lozingen dus niet toegestaan.

 

Artikel 3:7 Gebiedsaanwijzing lozingsverbod hemelwater

Om bestaande lozingen van hemelwater op het openbaar riool terug te dringen, kan het college een gebied aanwijzen waar deze lozingen binnen een bepaalde periode moeten worden beëindigd. Dit is bij voorbeeld van toepassing in een gebied waar een hemelwaterinfiltratieriool of een wadi wordt aangelegd waarmee er voorzieningen komen in de openbare ruimte waar particuliere gebouwen en percelen hun hemelwater op kunnen aansluiten. Dit is met name van toepassing voor de aansluitingen die op dat moment nog lozen op het openbaar riool dat transporteert naar de rioolwaterzuivering.

 

Artikel 3:8 Lozingsverbod hemelwater op het openbaar riool – nieuwbouw en aanwijzingsgebieden

In lid 1 is geregeld dat lozen van hemelwater vanaf nieuw verhard oppervlak, nieuwe bouwwerken en in daartoe aangewezen gebieden alleen is toegestaan als er een hemelwaterberging wordt aangebracht. Met nieuw verhard oppervlak wordt ook gedoeld op vervangend verhard oppervlak. Via de regel om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit per m2 verhard oppervlak, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht.

 

Lid 3 legt de minimale capaciteit van de hemelwaterberging vast op 60 liter per m2 verhard oppervlak. Een capaciteit van 60 liter per m2 betekent dat bijvoorbeeld voor een perceel met een totaal bebouwd oppervlak van 100 m2 moet worden voorzien in een vorm van waterberging met een totale capaciteit van 6.000 liter (60 liter maal 100 m2 = 6.000 liter = 6 m3). De benodigde waterbergingscapaciteit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. Voorbeelden zijn het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin, het aanleggen van een groen dak. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Bij het berekenen van het bergende volume van een grindbed moet rekening worden gehouden met het volume dat het grind zelf inneemt. Uitgangspunt is dat als er een bui valt van 60 mm (is 60 liter per m2) dit geen afstroming veroorzaakt naar belendende percelen (inclusief de openbare ruimte). Al het hemelwater wordt vastgehouden op het eigen perceel.

 

Lid 4: Voor het beperken van wateroverlast is het essentieel dat de hemelwaterberging binnen afzienbare tijd na een bui weer beschikbaar is voor het opvangen van de volgende bui. Daarom is in het vierde lid bepaald dat de hemelwaterberging binnen een termijn van twee dagen weer voor 90% beschikbaar moet zijn. Dit kan bijvoorbeeld door de hemelwaterberging als infiltratievoorziening in te richten, zodat het opgevangen water langzaam in de bodem zakt.

 

Lid 5 maakt duidelijk dat water uit de hemelwaterberging niet alsnog op het openbaar riool geloosd mag worden maar anders verwerkt moet worden.

Lid 6: Het is niet zo dat deze afdeling situaties die niet voldoen aan de waterbergingseis uit dit artikel zonder meer verbiedt. Er zijn situaties denkbaar waarin het realiseren van de voorgeschreven hoeveelheid waterberging erg lastig is, of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) plaats waar een initiatiefnemer waterberging kan realiseren. Een initiatiefnemer kan, in dit soort gevallen, een ontheffing aanvragen om geen waterberging te hoeven aanleggen. Dit is in lijn met de opdracht in artikel 10.32a lid 2 Wet milieubeheer om geen lozingsverbod in te stellen als van de perceeleigenaar redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer kan worden gevergd.

 

Afdeling 3. Rioolaansluiting

 

Deze afdeling bevat nieuwe regels. Het beleid dat aan deze regels ten grondslag ligt, staat in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Om dezelfde redenen als bij de afvoer van hemelwater en grondwater in voorgaande afdeling is er behoefte om dit beleid in bindende regels te vervatten.

 

Gemeenten hebben op grond van artikel 10.33 Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van afvalwater. Onder afvalwater wordt afvalwater verstaan dat bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De gemeente draagt zorg voor transport van afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Bedrijfsafvalwater, dat niet op dezelfde manier kan worden behandeld als huishoudelijk afvalwater, is op zichzelf geen afvalwater. Om die reden geldt voor bedrijfsafvalwater geen zorgplicht voor inzameling en transport door de gemeente. Voor de inzameling en afvoer van hemel- en grondwater geldt een afzonderlijke zorgplicht voor gemeenten. Dit is geregeld in de Waterwet (zie artikel 3.5 voor hemelwater en artikel 3.6 voor grondwater). De zorgplicht ziet toe op het gehele gemeentelijke grondgebied. Aanvullend op de gemeentelijke zorgplichten hebben waterschappen de zorgplicht om het ingezamelde afvalwater te zuiveren. Dit is vastgelegd in artikel 3.4 van de Waterwet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen de zorgplichten overgenomen worden in artikel 2.16 en 2.17 van die wet.

 

De zorgplicht voor afvalwater vult de gemeente in door de aanleg en beheer van openbaar riool. Het rioleringsbeleid en het strategisch operationeel en maatregelen plan van de gemeente is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan en het Basisrioleringsplan. In deze afdeling legt de gemeente de regels ten aanzien van rioolaansluitingen op de openbare riolering vast. Hierbij gaat het om eisen met betrekking tot de totstandbrenging, wijziging en beëindiging van de rioolaansluiting op de openbare riolering en regels over het eigendom en het beheer van rioolaansluitleidingen.

 

Artikel 3:9 Specifieke zorgplicht

Met dit artikel wordt duidelijk gemaakt dat niet alleen de perceeleigenaar, maar ook de aannemer verplicht is zich te houden aan de regels van deze afdeling. Daarnaast kunnen ook beperkt zakelijk gerechtigden verantwoordelijk zijn voor de naleving van de regels uit deze afdeling. Hiermee wordt de kring van personen voor wie deze afdeling geldt vergroot.

 

Artikel 3:10 Verbod op de totstandbrenging, wijziging of beëindiging van een rioolaansluiting

In dit artikel is bepaald dat het niet is toegestaan een aansluiting op het openbare riool tot stand te brengen, te wijzigen of te beëindigen. Dit betekent dus dat er geen handelingen mogen worden verricht aan het riool. Het artikel geeft vervolgens aan op welke wijze en onder welke voorwaarden medewerking kan worden verleend aan de gewenste activiteit. De vereisten zijn terug te vinden in de artikelen 3:11, 3:12 en 3:13 van deze afdeling. Omdat het belangrijk is dat de melder weet waar hij/zij aan toe is, is in dit artikel tevens aangegeven dat na ontvangst van de melding, de melder uiterlijk binnen 4 weken na ontvangst van de melding een bericht ontvangt of er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

 

Artikel 3:12 Eisen totstandbrenging, wijziging en beëindiging rioolaansluitleiding

Dit artikel bevat de algemene regels waaraan een rioolaansluitleiding moet voldoen. Deze regels zien op de bouwkundige uitvoering van de rioolaansluitleiding. Deze regels zijn aanvullend op de eisen die afdeling 6.4 van het Bouwbesluit (onder de Omgevingswet paragraaf 3.7.4 en 4.7.4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving) aan de aansluitleiding stelt. In aanvulling daarop zijn regels opgenomen over leidingen en het kleurgebruik van leidingen. Door leidingen met verschillende kleuren te gebruiken, is altijd duidelijk voor wat voor soort afvalwater een aansluitleiding is bedoeld en worden foute aansluitingen voorkomen. De gemeente Bergen hanteert twee kleuren, dit is geregeld in lid 6.

 

Om de sterkteklasse voor PVC te bepalen kunnen de volgende vuistregels worden gebruikt:

  • -

    SN2 voor waterafvoer in situaties zonder verkeersbelasting;

  • -

    SN4 voor binnenriolering en riolering rondom een gebouw;

  • -

    SN8 voor riolering met verkeersbelasting en onder beton.

Dit zijn vuistregels, waarmee een goede inschatting kan worden gemaakt.

 

Artikel 3:13 Situaties waarin rioolaansluiting of wijziging van rioolaansluiting bezwaarlijk is

Er zijn situaties denkbaar waarin aansluiting op het openbaar riool of de wijziging van de aansluiting bezwaarlijk is. In lid 1 wordt benoemd dat deze bezwaren van technische, juridische of milieu-hygiënische aard kunnen zijn. In lid 2 wordt genoemd in welke situaties de aansluiting in ieder geval bezwaarlijk is.

 

Artikel 3:14 Kosten en uitvoeren van rioolaansluiting

Als er werkzaamheden in de openbare ruimte zijn verbonden aan het aansluiten, wijzigen of opheffen van een aansluiting op het openbaar riool zijn de kosten daarvan altijd voor rekening van de melder. De melder ontvangt hiertoe een kostenraming van de gemeente. Deze werkzaamheden worden altijd door of namens de gemeente uitgevoerd. Opdracht hiervoor wordt gegeven na ontvangst van betaling. Werkzaamheden die worden uitgevoerd zonder toestemming en/of tussenkomst van de gemeente dienen in beginsel ongedaan te worden gemaakt.

 

Artikel 3:15 Eigendom, beheer en onderhoud rioolaansluitleiding

Indien er problemen zijn met de werking van het riool is het ontstoppingsstuk het overdrachtspunt van beheer en onderhoud tussen perceeleigenaar en de gemeente. Bij controle van het ontstoppingsstuk blijkt waar eventuele problemen zich bevinden, in het particuliere deel of in het openbare riool.

 

Met het vastleggen van de eigendomssituatie is duidelijk wie er verantwoordelijk is voor het onderhoud, beheer en renovatie van de rioolaansluitleiding. De perceeleigenaar is verantwoordelijk voor het particuliere deel van de aansluitleiding en de gemeente is verantwoordelijk voor het deel dat behoort tot de gemeentelijke riolering.

 

Afdeling 4. Grafkelders en grafbedekkingen

 

Deze afdeling bevat enkele bepalingen uit de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats. Deze bepalingen gaan over grafbedekkingen en grafkelders. Deze activiteiten hebben betrekking op of wijzigen de fysieke leefomgeving en kunnen dan wel moeten straks in het omgevingsplan worden opgenomen. Om die reden maken deze bepalingen deel uit van deze verordening. De overige bepalingen kunnen achterblijven in de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats omdat deze de fysieke leefomgeving niet zozeer wijzigen, maar voornamelijk zijn gesteld met het oog op het behouden van de orde en rust op de begraafplaats. De bepalingen in deze afdeling zijn ongewijzigd overgenomen uit de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats en behoeven daarom geen verdere toelichting.

 

Hoofdstuk 4: Milieubelastende activiteiten

 

Dit hoofdstuk bundelt de regels over milieubelastende activiteiten die verspreid stonden over verschillende verordeningen, namelijk de Afvalstoffenverordening en de APV.

 

Afdeling 1 t/m 3. Huishoudelijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen, zwerfafval en overige

In deze afdelingen zijn de Afvalstoffenverordening en een bepaling over afvalstoffen uit de APV geïntegreerd. Dit is een goed voorbeeld van integratie tussen de verordeningen. Bepalingen uit verschillende verordeningen die eenzelfde onderwerp betreffen, zijn hier samengevoegd.

 

De huidige Afvalstoffenverordening komt uit 2014. Bij het overzetten van de Afvalstoffenverordening naar deze verordening is een actualiseringsslag gemaakt. Sinds 1 juli 2020 is het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen (hierna: Besluit GIHA) van kracht. Gemeenten zijn nu wettelijk verplicht om groente-, fruit- en tuinafval, papier, metaal, kunststof, glas en elektronische apparatuur gescheiden in te zamelen. Voor textiel en gevaarlijke afvalstoffen gaat deze verplichting in per 1 januari 2025. Het Besluit GIHA bevat de mogelijkheid om in bepaalde gevallen af te wijken van het gescheiden inzamelen. Als hiervan wordt afgeweken moet dit in de Afvalstoffenverordening zijn opgenomen. O.a. deze ontwikkeling vormt aanleiding om de Afvalstoffenverordening te actualiseren. Dit is gebeurd aan de hand van het nieuwste model Afvalstoffenverordening van de VNG (2021).

 

De bepalingen over afvalstoffen opgenomen in deze afdelingen dienen het belang van de bescherming van het milieu, met inbegrip van een doelmatig afvalstoffenbeheer. Het belang daarvan neemt toe omdat tegenwoordig anders naar afval wordt gekeken dan in het verleden. Afval wordt steeds meer benaderd als grondstof. In een meer circulaire economie is afval van waarde. Dat betekent duurzaam omgaan met natuurlijke hulpbronnen, zuiniger zijn op grondstoffen, voorwerpen langer en opnieuw gebruiken en optimalere reststromen. Afvalscheiding en inzameling is daarbij van wezenlijk belang. Welke bestanddelen van het afval gescheiden dienen te worden veranderd. Nieuwe technieken maken bijvoorbeeld de scheiding van kunststof mogelijk. Gemeenten werken mee in het Uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval om te komen tot minder huishoudelijk afval en tot het beschikbaar krijgen van meer waardevolle grondstoffen van de juiste kwaliteit. Deze verordening moderniseert de regels van de gemeente op dit terrein.

 

Door het opnemen van de bepalingen over afvalstoffen in deze verordening wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 10.23 van de Wet milieubeheer, waarin de raad wordt opgedragen om in het belang van de bescherming van het milieu een Afvalstoffenverordening vast te stellen. Onder de Omgevingswet wordt het mogelijk om de regels uit de Afvalstoffenverordening in het Omgevingsplan op te nemen. Artikel 10.23 van de Wet milieubeheer wordt hierop aangepast. Naast deze regels in de verordening is er ook een Uitvoeringsbesluit van het college waarin onderwerpen terugkomen waarover het college op grond van de regels uit deze verordening bevoegd is nadere regels te stellen.

 

Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting.

 

Begrippen (opgenomen in bijlage 1)

Er zijn geen definities van begrippen gegeven die al op grond van artikel 1.1. van de Wet milieubeheer zijn gedefinieerd. De begrippen inzamelmiddel, inzamelplaats en inzamelvoorziening zijn opgenomen om deze van elkaar te onderscheiden. Een inzamelmiddel is bestemd voor een enkel huishouden en is bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kca-box of big bag. Een inzamelplaats is aangewezen op grond van artikel 4:3. In deze gemeente wordt een inzamelplaats ‘milieupark’ genoemd. Een inzamelvoorziening is bestemd voor meerdere huishoudens. Een inzamelvoorziening is bijvoorbeeld een (ondergrondse) verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot. Uit artikel 4:8 wordt duidelijk dat inzamelmiddelen gebruikt worden voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel en inzamelvoorzieningen voor het aanbieden nabij een perceel.

 

Het begrip perceel is omwille van de leesbaarheid opgenomen met een vaste toevoeging die bij het gebruik van dit begrip in deze afdelingen telkens moet worden meegelezen. Het gaat immers telkens om percelen waar huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Deze toevoeging is opgenomen in verband met de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer, waarin sprake is van de zorg van de gemeente voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen “bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan”. Wat onder perceel moet worden verstaan kan niet goed op het niveau van deze afdelingen worden vastgesteld. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 18 september 1991, nr. 27597, BNB 1991/333, is een perceel een plaats waar huishoudelijke afvalstoffen geregeld binnen een particuliere huishouding kunnen ontstaan. Slechts dan is geen sprake van een perceel, indien het gaat om een gedeelte van een onroerende (of roerende) zaak dat blijkens indeling en inrichting niet is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Dit zal telkens naar de feiten en het spraakgebruik bepaald moeten worden. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1773) kon ook een woonruimte in een zorgcentrum een particuliere huishouding zijn waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan (zie voor de feiten Gerechtshof Den Haag 19 augustus 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2862).

 

Onderscheid wordt gemaakt tussen ongeadresseerd reclamedrukwerk voor commerciële doeleinden en huis-aan-huisbladen of drukwerk van niet commerciële organisaties, waaronder ook politieke partijen. Met ongeadresseerd reclamedrukwerk wordt in deze afdelingen bedoeld al het reclamedrukwerk dat zonder adres wordt aangeboden. Onder deze definitie vallen alle aanduidingen zonder toevoeging van een feitelijk adres, zoals bijvoorbeeld “aan de bewoners van dit pand of gebouw”. De gemeente kiest voor dit onderscheid omdat huis-aan-huisbladen en pamfletten een belangrijke functie vervullen voor onder meer de nieuwsverspreiding op lokaal niveau en de sociale cohesie in de buurt. Daarbij hebben deze bladen een lage frequentie.

In de definitie van huis-aan-huisblad is aangesloten bij de landelijke norm van de Stichting Reclamecode van 10% aan buurtgerichte redactionele inhoud.

 

Artikel 4:1 Aanwijzing van de inzameldienst

In het eerste lid geeft de raad aan het college de opdracht om een onderneming aan te wijzen, die met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen is belast. De zorg voor deze inzameling berust ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer op de raad en het college. De aangewezen inzameldienst zal aan die zorg praktische uitvoering geven.

In het derde lid wordt een grondslag gegeven om nadere regels te stellen over de wijze waarop de inzameldienst huishoudelijke afvalstoffen inzamelt.

 

Redenen van algemeen belang van milieu en gezondheid die met de aanwijzing van inzameldiensten zijn gemoeid, dwingen ertoe geen regeling op te nemen voor het van rechtswege nemen van aanwijzingsbesluiten in gevallen waarin niet tijdig op een daartoe strekkende aanvraag zou worden beslist. De regeling van paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is daarom niet van toepassing. Zo nodig kunnen bij het aanwijzingsbesluit beperkingen of voorschriften worden verbonden aan de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Het ligt in de rede dat dit alleen aan de orde is wanneer er ten aanzien van de aan te wijzen instantie bijzondere voorschriften of beperkingen moeten gelden.

 

Artikel 4:2 Regulering van andere inzamelaars

Dit artikel regelt de mate waarin het voor anderen dan de inzameldienst mogelijk is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. In beginsel is dit verboden. Er zijn echter drie categorieën van andere inzamelaars dan de inzameldienst, die bepaalde bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen mogen inzamelen. Ten eerste als een inzamelaar is aangewezen. Het gaat dan om een beschikking, waaraan op grond van het tweede lid voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden. Een aanwijzing wordt niet van rechtswege verleend als sprake zou zijn van niet tijdig beslissen. Ten tweede kan het college bepaalde personen of organisaties vrijstellen bij nadere regels. In het eerste lid, onder b, is mogelijk gemaakt dat er met generieke vrijstellingen kan worden gewerkt voor bijvoorbeeld scholen die papier inzamelen of voor andere organisaties of personen die bestanddelen huishoudelijke afvalstoffen inzamelen als inzamelaar. Ten derde zijn er producenten van bijvoorbeeld witgoed voor wie op grond van de Wet milieubeheer in algemene maatregelen van bestuur verplichtingen bestaan tot inname van afgedankte producten. Het gaat dan om de producentenverantwoordelijkheid. Vanzelfsprekend kan daarvoor geen verbod gelden. De aanwijzing van inzamelaars verschilt qua karakter van de aanwijzing van de inzameldienst. Het gaat bij de inzamelaars om personen of organisaties die om verschillende redenen behulpzaam willen zijn bij de taak om huishoudelijk afval in te zamelen. Deze aanwijzing heeft - anders dan de aanwijzing van de inzameldienst - het karakter van een vergunning en gaat niet gepaard met een uitvoeringsplicht.

 

Artikel 4:3 Aanwijzing van inzamelplaats

Op deze plaats wordt afzonderlijk geregeld dat op ten minste één plaats ook buiten kantooruren of in het weekend (in voldoende mate dus) gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen achter te laten. Hiertoe is het gemeentebestuur verplicht in verband met de in artikel 4:5 geboden mogelijkheid om niet telkens per week en bij elk perceel in te zamelen. Ingevolge artikel 10.26, tweede lid, van de Wet milieubeheer is dit verplicht. Het gaat hier om een daartoe ter beschikking gestelde plaats, waar alle bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden achtergelaten.

 

Artikel 4:4 Algemene verboden

Dit artikel regelt dat het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen alleen mag geschieden via de kanalen die daarvoor in de artikelen 4:2 en 4:3 zijn aangewezen. Dit verbod is de keerzijde van de bij of krachtens die artikelen tot de inzameldienst en andere inzamelaars gerichte gebod om het afval in te zamelen en het in artikel 4:2, eerste lid, opgenomen verbod voor anderen om afval in te zamelen.

 

Artikel 4:5 Gescheiden afvalinzameling

Dit artikel biedt een grondslag om in het Uitvoeringsbesluit te regelen welke bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk moeten worden ingezameld, met welke frequentie en op welke locatie. Deze locatie kan zijn bij elk perceel, nabij elk perceel of een van deze met uitzondering van bepaalde gebieden van de gemeente.

 

Het Besluit GIHA bevat ook voorschriften over de gescheiden inzameling van afvalstoffen. Deze verordening biedt de mogelijkheid om in het Uitvoeringsbesluit een fijnmaziger onderscheid te maken dan artikel 1 van het Besluit GIHA, dat voorschrijft dat ‘ten minste’ bepaalde bestanddelen gescheiden worden ingezameld. In het Uitvoeringsbesluit kan op grond van artikel 10.21, vierde lid, van de Wet milieubeheer worden besloten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen. Daarbij kan tevens een onderscheid gemaakt worden binnen de in het Besluit GIHA genoemde bestanddelen (bijvoorbeeld door glas op te delen in vlakglas en verpakkingsglas).

 

Artikel 10.21 van de Wet milieubeheer schrijft voor dat het gemeentebestuur, al dan niet samen met het gemeentebestuur van andere gemeenten, ervoor zorgt dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan. Grove huishoudelijke afvalstoffen zijn daarvan uitgezonderd. De raad kan volgens artikel 10.21, vierde lid, van de Wet milieubeheer besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen.

 

Op grond van artikel 10.26 van de Wet milieubeheer kan de raad in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de Afvalstoffenverordening afwijken:

  • a.

    van de inzameling bij elk perceel (bepaald mag worden nabij elk perceel);

  • b.

    van de frequentie van eenmaal per week (bepaald mag worden met welke regelmaat bij de verordening);

  • c.

    van de inzameling in het gehele grondgebied (bepaald mag worden dat in een gedeelte van het grondgebied geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld);

Artikel 2, eerste lid, van het Besluit GIHA bepaalt verder dat onder voorwaarden voor de volgende bestanddelen afgezien kan worden van de gescheiden inzameling voor:

  • d.

    bioafval (wanneer gescheiden inzameling technisch niet mogelijk is of buitensporig duur);

  • e.

    metaal, kunststof of glas (als de kwaliteit voor hergebruik of recycling gelijk blijft).

Indien de frequentie lager is dan eenmaal per week, is de Inspraakverordening van toepassing en is artikel 4:3 verplicht. Dit vloeit voort uit artikel 10.26, tweede lid, en artikel 10.27 van de Wet milieubeheer.

 

Een Afvalstoffenverordening die één van deze mogelijkheden benut, dient te worden voorbereid met toepassing van de Inspraakverordening die op grond van artikel 150 van de Gemeentewet is vastgesteld (artikel 10.26 van de Wet milieubeheer). Indien toepassing wordt gegeven aan de onderdelen b of c, dan moet de gemeente zorgen voor een daartoe ter beschikking gestelde plaats voor het achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen. Dat laatste is geregeld in artikel 4:3.

 

Het regelen van de frequentie en locatie van de inzameling wordt in beginsel overgelaten aan het college. De raad bepaalt wel welke bestanddelen in ieder geval afzonderlijk ingezameld dienen te worden. Dit is onder meer van belang omdat artikel 4:6 aan burgers het verbod oplegt om die bestanddelen ongescheiden ter inzameling aan te bieden.

 

Artikel 4:6 Gescheiden aanbieding

Dit artikel regelt de keerzijde van artikel 4:5. Wat gescheiden moet worden ingezameld, moet ook gescheiden worden aangeboden. Voor de bestanddelen die niet gescheiden worden ingezameld, geldt dat het tweede lid een grondslag biedt voor het toestaan van niet-afzonderlijke aanbieding.

Concrete omschrijvingen van de bestanddelen kunnen door het college in de nadere regels op grond van het tweede lid worden gegeven om discussies te slechten en om in het kader van de handhaving houvast te bieden (‘welles/nietes-lijst’). Ook kan van de vrijstellingsmogelijkheid gebruik worden gemaakt om te regelen dat bepaalde hoeveelheden (fracties) van de bestanddelen mogen voorkomen bij de inzameling van andere bestanddelen. Zo zal het niet verboden hoeven te zijn als er eens een papiertje tussen het GFT-afval voorkomt.

Het is niet mogelijk om bij nadere regels af te wijken van de verplichting om gescheiden in te zamelen en aan te bieden, voor zover die verplichting voortvloeit uit artikel 1 van het Besluit GIHA.

 

Artikel 4:7 Tijdstip van aanbieding

De tijdstippen voor de inzameling van huishoudelijk afval worden door het college bepaald. Het gaat hier om een besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Het besluit is daarom vatbaar voor bezwaar en beroep.

 

Artikel 4:8 Wijze en plaats van aanbieding

Er is een onderscheid tussen inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen. Inzamelmiddelen dienen het ter inzameling aanbieden door een huishouden, zoals een minicontainer, afvalemmer, plastic afvalzak. Inzamelvoorzieningen dienen het collectief ter inzameling aanbieden door meerdere huishoudens, zoals een verzamelcontainer of een wijkcontainer, voor het inzamelen daarvan. Op grond van dit artikel kunnen inzamelmiddelen worden voorgeschreven. Ook kunnen hier regels worden gesteld over het gebruik van inzamelvoorzieningen. De regels over het gebruik van de inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen zijn in beginsel algemeen verbindende voorschriften. Het college kan in deze regels ook concreet locaties aanwijzen voor de inzamelvoorzieningen. Een dergelijk onderdeel van de regels is geen algemeen verbindend voorschrift dus daartegen staat bezwaar en beroep open.

 

Het tweede lid bevat een verbod om de inzamelmiddelen buiten het perceel te laten staan na afloop de bepaalde dag en tijden. Gebruikers van een perceel zijn gehouden de inzamelmiddelen binnen het perceel te bewaren. Het verbod geldt ook voor afval dat op de ophaaldag is buitengezet, maar om wat voor reden dan ook, niet is opgehaald, tenzij de gemeente hier actief anders over communiceert.

 

Het derde lid bevat een grondslag voor nadere regels over de wijze van gebruik van inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen voor categorieën van percelen. Te denken valt aan een onderscheid dat gemaakt kan worden tussen hoogbouw en laagbouw. De regels kunnen een vrijstelling van het verbod in het eerste lid of het verbod in het tweede lid inhouden. Deze vrijstelling blijkt dan uit de nadere regels van het college.

 

Artikel 4:9 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

De inzameldienst kan ook bepaalde bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen inzamelen. Anders dan bij huishoudelijke afvalstoffen geldt voor bedrijfsafvalstoffen echter geen zorgplicht voor de gemeente. Inzameling van bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst is daarom een daarvan te onderscheiden activiteit waarbij de inzameldienst tegen vergoeding afval inzamelt bij bedrijven. In de praktijk gaat het daarbij veelal om afval uit de KWD-sector of bouw- en sloopafval (voor zover dit niet wordt gerekend tot het huishoudelijk afval).

 

Artikel 4:10 Aanbieding ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Alleen die bedrijven die betalen voor de gemeentelijke inzamelvoorzieningen mogen hun bedrijfsafvalstoffen aanbieden aan de inzameldienst.

 

Artikel 4:11 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Het college kan, net als bij huishoudelijke afvalstoffen, regels stellen over de wijze waarop de bedrijfsafvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden. De basis voor het stellen van regels over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen kan worden gevonden in artikel 10.23, derde lid, van de Wet milieubeheer. De memorie van toelichting zegt hierover: “Ten aanzien van de inzameling van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen mogen ook in het belang van de bescherming van het milieuregels worden gesteld. Blijkens het derde lid mogen deze regels geen vergunningstelsel inhouden. Dit is krachtens artikel 10.48 van de Wet milieubeheer voorbehouden aan de minister. Vanzelfsprekend mogen de gemeenten hun bevoegdheid evenmin benutten ter bevoordeling van de eigen inzameldienst en ten nadele van andere aanbieders op de markt." (Kamerstukken 26 638, nr. 3, blz. 48). Het is dus mogelijk om in het belang van het milieu bepaalde dagen te kunnen aanwijzen waarop bedrijfsafvalstoffen mogen worden ingezameld. Bijvoorbeeld ter beperking of voorkoming van geluidhinder of aanzuigende werking of om ritten zoveel mogelijk te combineren. Dit artikel kan met name van belang zijn voor de inzameling van bedrijfsafvalstoffen in een (historisch) centrum. Uiteraard kunnen deze regels gelden voor alle betrokken inzamelaars die bedrijfsafvalstoffen ophalen.

 

Artikel 4:12 Dumpingsverbod

Dit artikel heeft primair een milieubeschermende functie en beoogt de gemeenten een instrument te geven om illegale dumpingen, voor zover geen hogere wet- of regelgeving van toepassing is, of het ontstaan van zwerfafval tegen te gaan. Uiteraard zal in een aantal gevallen het brengen van stoffen op of in de bodem zodanig kunnen gebeuren dat een hogere wet, zoals de Wet bodembescherming, de Waterwet of het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is. In het eerste lid worden bewust de termen stof en voorwerp gebruikt en niet alleen de term afvalstof, omdat niet altijd duidelijk is of de desbetreffende stoffen of voorwerpen afvalstoffen zijn. Artikel 10.25, onder a, van de Wet milieubeheer is de grondslag voor het opnemen van een dergelijk artikel in de Afvalstoffenverordening.

 

Artikel 4:13 Zwerfafval in de openbare ruimte

Op grond van artikel 10.25, onder a en b, van de Wet milieubeheer kunnen gemeenten in de Afvalstoffenverordening de zwerfafvalproblematiek regelen. Er is sprake van facultatief medebewind. Gemeenten hebben hiertoe de bevoegdheid, maar geen wettelijke plicht.

 

Het eerste lid gaat over straatafval. Dat is afval dat onderweg ontstaat, buiten een perceel, dat niet als zwerfafval op straat of in het plantsoen terecht dient te komen en waarvoor afvalbakken of voorzieningen zijn om zich daarvan ter plekke te ontdoen (voor zover van beperkte omvang en gewicht). Klein chemisch afval is uitdrukkelijk uitgesloten van de omschrijving. Dit afval dient in alle gevallen via de daartoe opgezette inzamelstructuur te worden verwijderd. Het gaat hier per definitie om afvalstoffen die "buiten een perceel ontstaan". Een huishoudelijke afvalstof, ontstaan op of binnen het perceel, moet worden aangeboden volgens de bepalingen uit afdeling 1. Het zich ontdoen van regulier huishoudelijk restafval door deze in openbare afvalbakken te plaatsen is op grond van artikel 4:6 verboden.

 

In het derde lid behoeft het begrip zwerfafval zelf geen verdere definitie. Uit redactie blijkt dat van zwerfafval sprake is wanneer ter inzameling gereedstaand afval wordt verspreid, omgestoten of omgeschopt, etc. De redactie brengt ook mee dat doorzoeken op een manier die geen zwerfafval veroorzaakt, bijvoorbeeld door morgensterren of stadsjutters, niet onder het verbod valt.

 

Artikel 4:14 Ongeadresseerd drukwerk

Dit artikel heeft als doel om de verspreiding van ongewenst drukwerk, en daarmee uiteindelijk afval, te voorkomen. De grondslag voor dit artikel is artikel 10.23 van de Wet milieubeheer.

Hierin is bepaald dat huis-aan-huisbladen of ongeadresseerd reclamedrukwerk bezorgd mogen worden bij een perceel (een woning, bedrijf of woonschip), tenzij de ontvanger onmiskenbaar duidelijk heeft gemaakt deze bladen niet te willen ontvangen. Met de komst van nee-nee-, ja-ja- en nee-ja-brievenbusstickers kunnen bewoners hun voorkeur ten aanzien van de ontvangst van commercieel reclamedrukwerk en/of de huis-aan-huisbladen kenbaar maken (zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25 februari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1528).

 

Tabel 1: Overzicht wanneer bezorging gewenst is en dus mag geschieden

 

Overzicht stickers

Ongeadresseerd reclame drukwerk gewenst

Ongeadresseerde huis-aan-huis bladen gewenst

Ja-ja sticker

ja

ja

Geen sticker

ja

ja

Nee-ja sticker

nee

ja

Nee-nee sticker

nee

nee

 

Artikel 4:15 Zwerfafval rondom inrichtingen

Dit sluit aan bij artikel 2.13 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, maar heeft het meer toegespitst op de problematiek van zwerfafval en wijkt daarom op een aantal punten van dat artikel af. Dit is een toegestane aanvulling van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Na inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt het Activiteitenbesluit Milieubeheer. De in het tweede lid van dit artikel geregelde materie is dan opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan.

 

Artikel 4:16 Afval en verontreiniging op de weg

Het gaat in dit artikel met name over laden, lossen en vervoeren. Het artikel bevat een gebod om de veroorzaakte verontreiniging op te ruimen. Mocht aan dit gebod geen gehoor gegeven worden, dan is sprake van een overtreding die strafbaar is gesteld. Daarnaast is er de mogelijkheid om door middel van bestuursdwang tot opruiming te dwingen. Dit kan inhouden dat de gemeente de verontreiniging zelf opruimt en de kosten daarvoor op de overtreder verhaalt.

 

Artikel 4:17 Geen opslag van afval in de open lucht

Kern van dit artikel is opslag van huishoudelijke afvalstoffen, het gaat niet om het bewaren van afvalstoffen voor aanbieding tijdens de eerstvolgende inzameling daarvan. Waarneembaar gaat in de eerste plaats om zicht. Daarnaast kan sprake zijn van reukoverlast.

Het tweede lid bevat de mogelijkheid een ontheffing te verlenen.

 

Artikel 4:18 Ontdoen van autowrakken

Hierin is de afgifte van autowrakken door huishoudens geregeld. Op grond van artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken (hierna: BBA) moeten gemeenten in hun Afvalstoffenverordening bepalen dat een autowrak, zijnde een huishoudelijk afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan autodemontagebedrijven, garages en autoschadeherstelbedrijven of aan een persoon die in een ander land dan Nederland is gevestigd (onder strikte voorwaarden). Op grond van artikel 7 van het BBA worden autowrakken, afkomstig van huishoudens uitdrukkelijk uitgezonderd van de gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval.

 

Afdeling 4. Geluid en verlichting

 

In deze afdeling zijn de bepalingen uit de APV opgenomen over het voorkomen of beperken van geluidhinder en hinder door verlichting. In artikel 4:24 is Koninginnedag is aangepast naar Koningsdag. Verder zijn deze bepalingen inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de APV. Een nadere toelichting is niet nodig.

 

Afdeling 5. Crossterreinen en beperking verkeer in natuurgebieden

 

Deze afdeling bevat bepalingen uit de APV over crossterreinen en beperking van verkeer in natuurgebieden. De bepalingen zijn ongewijzigd overgenomen. Een nadere toelichting hierop is niet nodig.

 

Afdeling 6. Asverstrooiing

 

Deze afdeling bevat bepalingen uit de APV over asverstrooiing. De bepalingen zijn ongewijzigd overgenomen. Een nadere toelichting hierop is niet nodig.

 

Hoofdstuk 5: Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

 

Dit hoofdstuk bevat een samenvoeging van de regels over activiteiten in de openbare ruimte, namelijk op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente. De regels zijn afkomstig uit de APV, de Marktverordening, de Reclameverordening, de Verordening Leukermeer e.o. en de Verordening naamgeving en nummering.

 

Afdeling 1. Aanleggen wegen en uitwegen

 

In deze afdeling zijn de bepalingen uit de APV over het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg en het maken of veranderen van een uitweg opgenomen. In artikel 5:2 is de termijn om te beslissen op de melding voor een uitweg veranderd van 4 naar 6 weken omdat in het Beleidskader uitwegen waarnaar verwezen wordt een termijn van 6 weken is opgenomen. Het artikel in de verordening is daarmee in overeenstemming gebracht met het bepaalde in het Beleidskader. Verder is de bepaling waarin verwezen wordt naar het Beleidskader verduidelijkt. De overige bepalingen zijn niet gewijzigd. Deze bepalingen behoeven dan ook geen nadere toelichting.

 

Afdeling 2. Parkeerexcessen

 

In deze afdeling zijn de bepalingen over parkeerexcessen uit de APV ongewijzigd overgenomen. Dit behoeft geen nadere toelichting.

 

Afdeling 3 en 4. Standplaatsen en Markt

 

In deze afdelingen zijn de bepalingen over standplaatsen uit de APV opgenomen (afdeling 3) en is de Marktverordening geheel geïntegreerd (afdeling 4). Ook dit is een goed voorbeeld van integratie tussen verschillende verordeningen. De gemeentelijke bepalingen over ambulante handel staan nu op overzichtelijke wijze bij elkaar. De bepalingen zijn niet gewijzigd en behoeven dan ook geen nadere toelichting.

 

Afdeling 5. Reclame

 

Deze afdeling is een integratie van de Reclameverordening en een bepaling uit de APV over reclame. Dit geeft ook weer een goed voorbeeld van een integratie van regels over eenzelfde onderwerp die voorheen verspreid stonden over verschillende verordeningen. Deze afdeling bevat ook de aanwijzing van een gebied, maar omdat dit uitsluitend de werkingssfeer van één bepaling over reclame betreft, is ervoor gekozen de aanwijzing in deze afdeling te regelen in plaats van in hoofdstuk 2 van de verordening. De kaart waarop het gebied wordt aangewezen waar het verbod van artikel 5:30 geldt, is vernieuwd. Deze kaart is verouderd en behoeft actualisering, o.a. vanwege aanpassingen in de komgrenzen. De bepalingen zijn verder ongewijzigd overgenomen. Ze behoeven dan ook geen nadere toelichting.

 

Afdeling 6. Kamperen

 

In deze afdeling zijn de regels uit de APV over kamperen ongewijzigd overgenomen. Deze regels behoeven daarom geen nadere toelichting.

 

Afdeling 7 en 8. Openbaar water en Leukermeer en omgeving

 

In deze afdelingen zijn de bepalingen uit de APV over openbaar water opgenomen (afdeling 7) en is de verordening Leukermeer e.o. geheel geïntegreerd (afdeling 8). Ook hier is beoogd om regels over eenzelfde onderwerp op een overzichtelijke wijze bij elkaar te voegen. De bepaling over het toepassingsgebied van de verordening Leukermeer e.o. is verouderd en behoeft verduidelijking. Daarom is deze bepaling bij het overzetten van de regels gewijzigd. Er wordt verwezen naar een kaart die het toepassingsgebied weergeeft. Hierin is ook de uitbreiding van het Leukermeer ten behoeve van het Marinapark meegenomen. Het toepassingsbereik van het verbod op watersportvoorzieningen zoals voorheen in de verordening Leukermeer e.o. was opgenomen, is aangepast omdat het wenselijk is dit verbod in de gehele gemeente te laten gelden, in plaats van alleen rondom het Leukermeer. Daarnaast zijn een aantal bepalingen zonder titel voorzien van een titel. Verder is de verordening Leukermeer e.o., die recentelijk nog op onderdelen gewijzigd is, ongewijzigd overgenomen. Een nadere toelichting hierop is dan ook niet nodig. Hetzelfde geldt voor de regels over openbaar water uit de APV.

 

Afdeling 9. Voorzieningen voor verkeer, verlichting, naamgeving en nummering

 

Deze afdeling bevat bepalingen uit de APV over het aanbrengen van voorzieningen voor verkeer en verlichting en bepalingen uit de Verordening naamgeving en nummering over het aanbrengen van de aan de openbare ruimte toegekende naam- en nummeraanduidingen. De bepalingen zijn ongewijzigd overgenomen en behoeven geen verdere toelichting.

 

Hoofdstuk 6: Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed en wereldgoed

 

In hoofdstuk 2 is al een deel van de Erfgoedverordening geïntegreerd voor zover het gaat over het aanwijzen van erfgoed. In dit hoofdstuk is het overige deel van de Erfgoedverordening geïntegreerd. Hierbij zijn de bepalingen aan de hand van het model dat de VNG hiervoor beschikbaar heeft gesteld aangepast aan de Erfgoedwet. Ook zijn de bepalingen herschikt en logisch geordend. Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting.

 

Afdeling 1. Bescherming gemeentelijk monument

 

Artikel 6:1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

 

Artikel 6:2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude Erfgoedverordening.

 

Artikel 6:3 Intrekken van de omgevingsvergunning

Inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude Erfgoedverordening.

 

Artikel 6:4 Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

 

Artikel 6:5 Voorbescherming bij voornemen tot aanwijzing

De Erfgoedwet regelt dat door de start van de officiële aanwijzingsprocedure het onderdeel al beschermd is alsof het een rijksmonument is. Dit wordt voorbescherming genoemd. Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijke monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra het college het voornemen tot aanwijzing heeft bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken en is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).

 

Artikel 6:6 Voorbescherming bij voorlopig gemeentelijk monument

De bescherming zoals opgenomen in deze afdeling geldt vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

 

Afdeling 2. Rijksmonumenten

 

Artikel 6:7 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Zie de toelichting bij artikel 2:4. De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).

 

Afdeling 3. Bescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

 

Artikel 6:8 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

 

Hoofdstuk 7: Activiteiten met betrekking tot planten en dieren

 

In dit hoofdstuk zijn bepalingen uit de APV opgenomen die gaan over activiteiten met betrekking tot planten en dieren.

 

Afdeling 1. Houtopstanden

 

In deze afdeling zijn de bepalingen uit de APV over het bewaren van houtopstanden opgenomen. Deze bepalingen zijn echter verouderd en de praktijk leert dat deze bepalingen actualisering behoeven.

 

Op basis van ervaringen uit de praktijk, nieuwe ontwikkelingen en inzichten, nieuwe wet- en regelgeving en de behoefte aan duidelijkere formuleringen zijn deze regels op onderdelen gewijzigd. Het gaat grotendeels om beleidsneutrale wijzingen, maar er zijn ook enkele nieuwe artikelen toegevoegd. Voor de volledigheid worden de wijzigingen die zijn doorgevoerd hieronder artikelsgewijs toegelicht.

 

Enkele begripsomschrijvingen zijn anders geformuleerd zodat duidelijker is wat er mee wordt bedoeld. Overbodige begripsomschrijvingen (van begrippen die niet terugkomen in de regels) zijn verwijderd.

 

Artikel 7:1 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

In de uitzonderingen op het verbod om zonder omgevingsvergunning een houtopstand te vellen is ‘vruchtbomen’ gewijzigd in ‘laagstamfruitbomen’. Er bestaat onderscheid in soorten fruitbomen (variërend van laagstam tot hoogstam). Het is niet bezwaarlijk dat laagstamfruitbomen worden gekapt, deze zijn er met name voor de productie. Hoogstamfruitbomen zijn wel waardevolle bomen. Daarom zijn deze wel vergunningsplichtig, zodat er maatwerk kan worden verleend.

Daarnaast is hakhout toegevoegd als één van de uitzonderingen op het verbod. Hakhout is een vorm van beheer van houtopstanden en heeft niet tot doel het vernietigen van de houtopstanden. Daarom is een vergunning niet noodzakelijk.

De verwijzing naar de inmiddels vervallen Plantenziektewet in dit artikel is vervangen in de daarvoor in de plaats getreden Plantgezondheidswet.

 

Artikel 7:2 Weigeringsgronden

Aan dit artikel is een nieuw lid toegevoegd waarin verwezen wordt naar een nieuw beleidskader. Dit beleidskader is opgesteld omdat er in de praktijk grote behoefte bestond aan een nadere uitwerking van deze weigeringsgronden. Dit ter verbetering van de motivering bij vergunningverlening.

 

Artikel 7:3 Herplant - / instandhoudingsplicht

Dit artikel bevat geen inhoudelijke wijzigingen, er is alleen een nieuw lid toegevoegd waarin verwezen wordt naar het hiervoor benoemde nieuwe beleidskader, dat ook richtlijnen bevat voor het opleggen van een herplantplicht. Ook hier was vanuit de praktijk grote behoefte aan. Het ontbrak aan objectieve richtlijnen voor het bepalen van de op te leggen herplantplicht.

 

Artikel 7:4 Bescherming van bij de houtopstand voorkomende flora en fauna

Dit artikel is nieuw en biedt de mogelijkheid om aan de vergunning voorschriften te verbinden ter bescherming van overige flora en fauna.

 

Artikel 7:5 Bestrijding en beteugeling van boomziekten

Er is voor gekozen dit artikel te veralgemeniseren omdat er diverse boomziektes en ziekteverspreiders zijn.

 

Artikel 7:6 Bescherming houtopstanden

Dit artikel is onder andere bedoeld om te voorkomen dat gemeentelijke houtopstanden beschadigd raken door voorwerpen zoals verlichtingsdraden, die lange tijd blijven hangen. Ook het aanbrengen van voorzieningen aan, onder of bij houtopstanden is daarmee verboden. Houtopstanden kunnen namelijk gemakkelijk beschadigd raken.

 

Artikel 7:7 Vervaltermijn vergunning

Dit artikel is nieuw en legt vast wat er momenteel als standaardvoorschrift in de vergunning wordt opgenomen.

 

Afdeling 2. Bescherming van flora en fauna

 

De afdeling over de bescherming van flora en fauna uit de APV is vrijwel ongewijzigd opgenomen in deze afdeling. Alleen de verwijzing naar de inmiddels vervallen Natuurbeschermingswet is gewijzigd in een verwijzing naar de daarvoor in de plaats getreden Wet Natuurbescherming. Deze afdeling behoeft geen verdere toelichting.

 

Hoofdstuk 8: Handhaving

 

Dit hoofdstuk bevat bepalingen over toezicht en handhaving.

 

Artikel 8:1 Strafbepaling

In artikel 154 van de Gemeentewet is bepaald dat de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen en van die van organen waaraan ingevolge artikel 156 verordenende bevoegdheid is gedelegeerd, straf kan stellen maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

 

Het merendeel van de te integreren verordeningen kent een strafbepaling, echter varieert de hoogte van de strafmaat in de verschillende verordeningen die geïntegreerd zijn. Voor de integraliteit is het wenselijk dat de verschillende strafbepalingen uit de op te nemen verordeningen samengevoegd worden tot één strafbepaling. In dit artikel, dat gebaseerd is op artikel 6:1 van de APV, heeft deze samenvoeging beleidsneutraal plaatsgevonden. Dat wil zeggen dat er geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in de hoogte van de maximaal op te leggen strafmaat. Er is één hoofdregel geformuleerd waarop een aantal uitzonderingen zijn gemaakt om beleidsneutraal te blijven.

 

Voor het merendeel van de bepalingen die in deze verordening zijn opgenomen (dat zijn de bepalingen uit de APV, de Marktverordening, de Verordening Leukermeer e.o. en enkele artikelen uit de Erfgoedverordening) geldt de hoogst mogelijk strafmaat van een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie. De Bouwverordening (opgenomen in hoofdstuk 3, afdeling 1 van deze verordening) kent geen strafbepaling. Ook is op het merendeel van de artikelen uit de Erfgoedverordening (hoofdstuk 6) geen strafbepaling van toepassing. Voor de bepalingen over erfgoed is uitsluitend een strafbepaling voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 6:1 en de nadere regels krachtens artikel 6:2, derde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 6:2, eerste lid, en 6:8, eerste lid, van deze verordening strafbaar.

Om bovengenoemde redenen zijn deze onderdelen van de verordening uitgezonderd van de algemene strafbepaling in lid 1.

 

In de Reclameverordening (artikel 5:30 VFL) is een minder hoge strafmaat opgenomen, daarom is deze uitgezonderd van lid 1 en wordt deze apart benoemd in lid 2.

 

In de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats en de Verordening naamgeving en nummering is een nog lichtere strafmaat opgenomen. Daarom zijn ook deze uitgezonderd van de hoofdregel in lid 1 en worden deze apart benoemd in lid 3.

 

Op overtreding van de Afvalstoffenverordening en enkele artikelen uit de APV is de Wet op de economische delicten van toepassing. Dit betreft de vierde uitzondering (lid 4).

 

Artikel 8:2 Toezichthouders

Dit artikel is gebaseerd op artikel 6:2 van de APV.

 

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoriaal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

 

In het eerste lid is geregeld dat de BOA’s en de toezichthouders die in opdracht van de gemeente Bergen werken, belast zijn met het toezicht op de naleving van de VFL. Op dit moment staan er in de Bouwverordening, de Verordening Leukermeer e.o. en de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats geen bepalingen over toezicht. Het is echter wenselijk en praktisch om voor de gehele VFL één algemene bepaling over toezicht op te nemen, zodat er toezicht kan worden gehouden op de gehele VFL. Daarom zijn er op dit lid geen uitzonderingen gemaakt en is er één lijn getrokken. In het tweede lid is bepaald dat er ook andere personen met dit toezicht kunnen worden belast.

 

In aanvulling op het eerste en tweede lid worden in het derde lid politieambtenaren aangewezen als toezichthouder. Dit beperkt zich tot het toezicht op de bepalingen die uit de APV afkomstig zijn en waarvoor zij eerder ook toezichthouder waren.

 

Het vierde lid bepaalt dat de marktmeester toezichthouder is voor de uitvoering van hoofdstuk 5, afdeling 4 (Markt). Dit was ook al zo onder de Marktverordening. In feite betreft dit een voorzetting van een al bestaande situatie.

 

Artikel 8:3 Binnentreden woningen

Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit de APV en behoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 9: Overgangs- en slotbepalingen

 

Dit hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels. De artikelen 9:1 en 9:2 regelen de intrekking en het wijzigen van de verschillende verordeningen en bepalingen die opgaan in de VFL. De meeste verordeningen kunnen geheel worden ingetrokken, alleen de APV en de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats worden gewijzigd, met dien verstande dat de artikelen die uit die verordeningen in deze verordening zijn opgenomen, komen te vervallen.

 

Artikel 9:3 bevat de algemene overgangsbepalingen. Dit artikel regelt dat besluiten op basis van de in de artikelen 9.1 en 9.2 ingetrokken verordeningen en bepalingen ook gelden als besluiten krachtens de VFL. Omdat het overgangsrecht uit de Erfgoedverordening wat afwijkt van het overgangsrecht van de overige verordeningen, is daarvoor nog een specifieke bepaling opgenomen.

 

De overige artikelen in dit hoofdstuk behoeven geen nadere toelichting.

 

TRANSPONERINGSTABEL VERORDENING FYSIEKE LEEFOMGEVING (VFL)

 

In de onderstaande tabel wordt op artikelniveau toegelicht hoe de bepalingen uit de bestaande verordeningen in de VFL zijn opgenomen (kolom 1 en 2). In de derde kolom staan eventuele wijzigingen met een beknopte toelichting daarop beschreven. Hier worden alleen inhoudelijke en/of noemenswaardige wijziging vermeld. Wijzigingen die hier niet apart worden vermeld:

  • -

    Verwijzingen naar ‘(college van) burgemeester en wethouders’, uit sommige bestaande verordeningen zijn uniform gemaakt en veranderd in ‘het college’. Hiermee wordt een eenduidige verwijzing bewerkstelligd. Hetzelfde geldt voor verwijzingen naar ‘bevoegd bestuursorgaan’ en ‘bevoegd gezag’. Dit is eveneens geharmoniseerd;

  • -

    Interne verwijzingen (naar artikelen, paragrafen, afdelingen of bijlagen binnen de bestaande verordeningen) zijn geactualiseerd op basis van de VFL;

  • -

    Redactionele en technische wijzigingen: wijzigingen die de leesbaarheid en toepasbaarheid van een artikel vergroten, maar die geen inhoudelijke verandering teweegbrengen;

  • -

    Correctie van schrijffouten (type-, spel-, of taalfouten).

Ook in de artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL zijn deze wijzigingen beschreven. Indien het gaat om een nieuw artikel wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

 

Artikel VFL

Gebaseerd op

(artikel uit bestaande verordening of nieuw)

Inhoudelijke en/of noemenswaardige wijzigingen + beknopte toelichting

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Afdeling 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Nieuw.

 

Dit artikel verwijst naar een bijlage dat een samenvoeging is van de verschillende begripsbepalingen uit de verschillende verordeningen die geïntegreerd zijn. In deze bijlage zijn de artikelen 1:1, 4:1, 4:10, 4:17, 5:17, 5:31a, 5:35 van de APV, artikel 1 VNG Model Erfgoedverordening 2016, artikel 1 Verordening naamgeving en nummering (adressen), artikel 1.1. Bouwverordening, artikel 1 en 2 Beheersverordening begraafplaatsen, artikel 1 en 15a VNG Model Afvalstoffenverordening 2021, artikel 1 Verordening Leukermeer e.o., opgegaan.

Alleen enkele begripsomschrijvingen afkomstig uit artikel 4:10 APV (Houtopstanden) zijn wat anders geformuleerd zodat duidelijker is wat er wordt bedoeld. Hiermee zijn geen inhoudelijke wijzigingen bewerkstelligd.

Artikel 1:2 Toepassingsbereik

Nieuw

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Artikel 1:3 Doelen van de verordening

Nieuw (lid 1 en 2)

Artikel 2 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021 (lid 3)

Afdeling 2. Proces

Artikel 1:4 Beslistermijn

Artikel 1:3 APV

Artikel 1:5 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:4 APV

Artikel 1:6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:5 APV

Artikel 1:7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 APV

Toevoeging nieuw lid:

“Naast deze intrekkings- en wijzigingsgronden kunnen voor specifieke vergunningen of ontheffingen nog aanvullende gronden gelden.”

De oorspronkelijke bepaling uit de APV dekte namelijk niet helemaal de lading omdat er meerdere verordeningen (met hun eigen intrekkings- of wijzigingsgronden) zijn samengevoegd.

Artikel 1:8 Geldingsduur

Artikel 1:7 APV

Titel is veranderd van ‘Termijnen’ naar ‘Geldingsduur’. Dit sluit beter aan bij de inhoud van het artikel.

Artikel 1:9 Weigeringsgronden

Artikel 1:8 APV

Toevoeging nieuw lid: “Naast deze weigeringsgronden kunnen voor specifieke vergunningen of ontheffingen nog aanvullende gronden gelden.”

De oorspronkelijke bepaling uit de APV dekte namelijk niet helemaal de lading omdat er meerdere verordeningen (met hun eigen weigeringsgronden) zijn samengevoegd.

Afdeling 3. Advisering

Artikel 1:10 De advisering door de welstandscommissie

Artikel 9.1 Bouwverordening

De verwijzing naar ‘Het Gelders Genootschap’ is vanwege beëindiging van de samenwerking veranderd in ‘Dorp, Stad en Land’.

Artikel 1:11 Samenstelling van de welstandscommissie

Artikel 9.2 Bouwverordening

Artikel 1:12 Benoeming en zittingsduur

Artikel 9.3 Bouwverordening

De verwijzing naar ‘Het Gelders Genootschap’ is vanwege beëindiging van de samenwerking veranderd in ‘Dorp, Stad en Land’.

Artikel 1:13 Jaarlijkse verantwoording

Artikel 9.4 Bouwverordening

Artikel 1:14 Termijn van advisering

Artikel 9.5 Bouwverordening

Artikel 1:15 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

Artikel 9.6 Bouwverordening

Artikel 1:16 Afdoening onder verantwoordelijkheid

Artikel 9.7 Bouwverordening

Artikel 1:17 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

Artikel 9.8 Bouwverordening

Hoofdstuk 2: Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

Afdeling 1. Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 2:1 Gemeentelijk erfgoedregister

Nieuw, artikel 2 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Afdeling 2. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 2:2 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Nieuw, artikel 5 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Artikel 2:3 Voornemen tot aanwijzing

Nieuw, artikel 6 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Artikel 2:4 Advies gemeentelijke adviescommissie

Nieuw, artikel 8 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Artikel 2:5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Nieuw, artikel 9 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Artikel 2:6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Nieuw, artikel 10 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Artikel 2:7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Nieuw, artikel 11 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Artikel 2:8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Nieuw, artikel 12 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Afdeling 3. Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 2:9 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Nieuw, artikel 18 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Artikel 2:10 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Nieuw, artikel 19 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Afdeling 4. Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Artikel 2:11 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Nieuw, artikel 3 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Artikel 2:12 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Nieuw, artikel 4 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Afdeling 5. Aanwijzing van namen en nummers in de openbare ruimte

Artikel 2:13 Naamgeving woonplaatsen en openbare ruimte

Artikel 2 Verordening naamgeving en nummering (adressen)

Artikel 2:14 Nummering objecten

Artikel 3 Verordening naamgeving en nummering (adressen)

Artikel 2:15 Nadere regels

Artikel 7 Verordening naamgeving en nummering (adressen)

Hoofdstuk 3: Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten

Afdeling 1. Bodem

Artikel 3:1 Bodemonderzoek

Artikel 2.1.5 Bouwverordening

Titel is veranderd van ‘Het onderzoek naar bodemverontreiniging’ naar ‘Bodemonderzoek’.

NEN-normen zijn geactualiseerd.

Verwijzing naar landelijke regelgeving is geactualiseerd.

Artikel 3:2 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1 Bouwverordening

Artikel 3:3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Artikel 2.4.2 Bouwverordening

Artikel 3:4 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Artikel 10.6 Bouwverordening

Artikel 3:5 Vangnet archeologie

Nieuw, artikel 23 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Afdeling 2. Afvoer hemelwater en grondwater

Artikel 3:6 Lozingsverbod grondwater

Nieuw

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Artikel 3:7 Gebiedsaanwijzing lozingsverbod hemelwater

Nieuw

Artikel 3:8 Lozingsverbod hemelwater op het openbaar riool – nieuwbouw en aanwijzingsgebieden

Nieuw

Afdeling 3. Rioolaansluiting

Artikel 3:9 Specifieke zorgplicht

Nieuw

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Artikel 3:10 Verbod op de totstandbrenging, wijziging of beëindiging van een rioolaansluiting

Nieuw

Artikel 3:11 Melding rioolaansluiting

Nieuw

Artikel 3:12 Eisen totstandbrenging, wijziging en beëindiging rioolaansluitleiding

Nieuw

Artikel 3:13 Situaties waarin rioolaansluiting of wijziging van rioolaansluiting bezwaarlijk is

Nieuw

Artikel 3:14 Kosten en uitvoeren van rioolaansluiting

Nieuw

Artikel 3:15 Eigendom, beheer en onderhoud rioolaansluitleiding

Nieuw

Artikel 3:16 Hardheidsclausule

Nieuw

Afdeling 4. Grafkelders en grafbedekkingen

Artikel 3:17 Grafkelder

Artikel 16 Beheersverordening begraafplaatsen

Artikel 3:18 Vergunning grafbedekking

Artikel 19 Beheersverordening begraafplaatsen

Artikel 3:19 Onderhoud door de gemeente

Artikel 20 Beheersverordening begraafplaatsen

Artikel 3:20 Onderhoud door rechthebbende of gebruiker

Artikel 21 Beheersverordening begraafplaatsen

Artikel 3:21 Niet-blijvende grafbeplanting

Artikel 22 Beheersverordening begraafplaatsen

Artikel 3:22 Verwijdering grafbedekking na verstrijken van de termijn

Artikel 23 Beheersverordening begraafplaatsen

Hoofdstuk 4: Milieubelastende activiteiten

Afdeling 1. Huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 4:1 Aanwijzing van de inzameldienst

Nieuw, artikel 3 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Artikel 4:2 Regulering van andere inzamelaars

Nieuw, artikel 4 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:3 Aanwijzing van inzamelplaats

Nieuw, artikel 5 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:4 Algemene verboden

Nieuw, artikel 6 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:5 Gescheiden afvalinzameling

Nieuw, artikel 7 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:6 Gescheiden aanbieding

Nieuw, artikel 8 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:7 Tijdstip van aanbieding

Nieuw, artikel 9 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:8 Wijze en plaats van aanbieding

Nieuw, artikel 10 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Afdeling 2. Bedrijfsafvalstoffen 

Artikel 4:9 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

Nieuw, artikel 11 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Artikel 4:10 Aanbieding ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Nieuw, artikel 12 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:11 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Nieuw, artikel 13 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Afdeling 3. Zwerfafval en overige

Artikel 4:12 Dumpingsverbod

Nieuw, artikel 14 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Artikel 4:13 Zwerfafval in de openbare ruimte

Nieuw, artikel 15 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:14 Ongeadresseerd drukwerk

Nieuw, artikel 15a VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:15 Zwerfafval rondom inrichtingen

Nieuw, artikel 16 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:16 Afval en verontreiniging op de weg

Nieuw, artikel 17 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:17 Geen opslag van afval in de open lucht

Nieuw, artikel 18 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:18 Ontdoen van autowrakken

Nieuw, artikel 19 VNG Model Afvalstoffenverordening 2021

Artikel 4:19 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Artikel 5:34 APV

Afdeling 4. Geluid en verlichting

Artikel 4:20 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:2 APV

‘Koninginnedag’ is veranderd in ‘Koningsdag’

Artikel 4:21 Melding incidentele festiviteiten

Artikel 4:3 APV

Artikel 4:22 Overige geluidhinder

Artikel 4:6 APV

Afdeling 5. Crossterreinen en beperking verkeer in natuurgebieden

Artikel 4:23 Crossterreinen

Artikel 5:32 APV

Artikel 4:24 Beperking verkeer in natuurgebieden

Artikel 5:33 APV

Afdeling 6. Asverstrooiing

Artikel 4:25 Verboden plaatsen

Artikel 5:36 APV

Artikel 4:26 Hinder of overlast

Artikel 5:37 APV

Hoofdstuk 5: Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente

Afdeling 1. Aanleggen wegen en uitwegen

Artikel 5:1 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:11 APV

Artikel 5:2 Maken of veranderen van een uitweg

Artikel 2:12 APV

In lid 3 is de verwijzing naar het Beleidskader uitwegen verduidelijkt.

In lid 4 is de termijn om te beslissen op de melding voor een uitweg in lijn met het Beleidskader veranderd van 4 naar 6 weken.

Afdeling 2. Parkeerexcessen

Artikel 5:3 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

Artikel 5:2 APV

Artikel 5:4 Voertuigwrakken

Artikel 5:5 APV

Artikel 5:5 Kampeermiddelen en andere voertuigen

Artikel 5:6 APV

Artikel 5:6 Reclamevoertuigen

Artikel 5:7 APV

Artikel 5:7 Grote voertuigen

Artikel 5:8 APV

Artikel 5:8 Uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5:9 APV

Artikel 5:9 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

Artikel 5:10 APV

Artikel 5:10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:11 APV

Artikel 5:11 Overlast van fietsen of bromfietsen

Artikel 5:12 APV

Afdeling 3. Standplaatsen

Artikel 5:12 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5:18 APV

Artikel 5:13 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:19 APV

Artikel 5:14 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5:20 APV

Afdeling 4. Markt

Artikel 5:15 Toepassingsgebied

Artikel 1 Marktverordening

Artikel 5:16 Inrichtingsplan

Artikel 2 Marktverordening

Artikel 5:17 Vergunningen

Artikel 3 Marktverordening

Artikel 5:18 Mandaatverboden

Artikel 4 Marktverordening

Artikel 5:19 Wachtlijststelsel

Artikel 5 Marktverordening

Artikel 5:20 Overschrijven vaste-standplaatsvergunning

Artikel 6 Marktverordening

Artikel 5:21 Intrekking en vervallen vaste-standplaatsvergunning

Artikel 7 Marktverordening

Artikel 5:22 Persoonlijk innemen standplaats; vervanging

Artikel 8 Marktverordening

Artikel 5:23 Dagplaatsvergunning

Artikel 9 Marktverordening

Artikel 5:24 Standwerkvergunning

Artikel 10 Marktverordening

Artikel 5:25 Bijstand

Artikel 11 Marktverordening

Artikel 5:26 Legitimatieplicht

Artikel 12 Marktverordening

Artikel 5:27 Markttijden in acht nemen

Artikel 13 Marktverordening

Artikel 5:28 Markt schoonhouden

Artikel 14 Marktverordening

Artikel 5:29 Onmiddellijke verwijdering

Artikel 16 Marktverordening

Afdeling 5. Reclame

Artikel 5:30 Verbodsbepalingen reclame buitengebied

Artikel 1 Reclameverordening (lid 1 t/m 3) en artikel 4 Reclameverordening (lid 4)

De kaart met het toepassingsgebied waar in lid 1 naar wordt verwezen is verouderd en is om die reden geactualiseerd, o.a. vanwege aanpassingen in de komgrenzen.

De verwijzing naar de ‘provinciale circulaire Richtlijnen Uitvoering Toeristische Bewegwijzering’ in lid 2 is veranderd in ‘provinciale richtlijn Handboek Toeristische Bewegwijzering’. Dit betreft eveneens een actualisatie.

Artikel 5:31 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 4:15 APV

Afdeling 6. Kamperen

Artikel 5:32 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:18 APV

Artikel 5:33 Aanwijzing kampeerplaatsen

Artikel 4:19 APV

Afdeling 7. Openbaar water

Artikel 5:34 Ligplaats vaartuigen

Artikel 5:25 APV

Artikel 5:35 Reddingsmiddelen

Artikel 5:29 APV

Artikel 5:36 Veiligheid op het water

Artikel 5:30 APV

Artikel 5:37 Zwemverbod

Artikel 5:31 APV

Artikel 5:38 Watersportvoorzieningen

Artikel 6 Verordening Leukermeer e.o.

Dit artikel komt uit de Verordening Leukermeer e.o. en is nu opgenomen in de afdeling over openbaar water in het algemeen. Dat wil zeggen dat het toepassingsbereik van dit artikel is vergroot. Het verbod op watersportvoorzieningen is nu niet meer beperkt tot het gebied Leukermeer, maar geldt ook voor andere wateren in de gemeente.

Verwijzing naar landelijke regelgeving is geactualiseerd.

Artikel 5:39 Bestrijding overlast waterscooters

Artikel 5:31b APV

Afdeling 8. Leukermeer en omgeving

Artikel 5:40 Toepassingsgebied

Nieuw

Het toepassingsgebied was verouderd. Er is een kaart opgesteld dat het toepassingsgebied weergeeft. In dit artikel wordt verwezen naar de kaart in de bijlage.

Artikel 5:41 Vergunningen, ontheffingen, aanwijzingen

Artikel 2 Verordening Leukermeer e.o.

Artikel 5:42 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 3 Verordening Leukermeer e.o.

Artikel 5:43 Innemen ligplaatsen

Artikel 4 Verordening Leukermeer e.o.

Artikel 5:44 Verbodsbepalingen

Artikel 5 Verordening Leukermeer e.o.

Artikel 5:45 Stoffen of voorwerpen

Artikel 7 Verordening Leukermeer e.o.

Deze artikelen hadden nog geen titel, aan deze artikelen is alsnog een titel gegeven.

Artikel 5:46 Voortstuwingswerktuigen

Artikel 8 Verordening Leukermeer e.o.

Artikel 5:47 Motorboten

Artikel 9 Verordening Leukermeer e.o.

Artikel 5:48 Waterscooters

Artikel 10 Verordening Leukermeer e.o.

Afdeling 9. Voorzieningen voor verkeer, verlichting, naamgeving en nummering

Artikel 5:49 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:21 APV

Artikel 5:50 Aanbrengen naam- en nummeraanduiding

Artikel 4 Verordening naamgeving en nummering (adressen)

De titel van dit artikel is verduidelijkt. ‘Aanbrengen aanduiding’ is veranderd in ‘Aanbrengen naam- en nummeraanduiding’. 

Artikel 5:51 Gedoogplicht naamaanduiding

Artikel 5 Verordening naamgeving en nummering (adressen)

Artikel 5:52 Aanbrengplicht nummeraanduiding

Artikel 6 Verordening naamgeving en nummering (adressen)

Hoofdstuk 6: Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed en wereldgoed

Afdeling 1. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 6:1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Nieuw, artikel 13 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Artikel 6:2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Nieuw, artikel 14 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Artikel 6:3 Intrekken van de omgevingsvergunning

Nieuw, artikel 15 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Artikel 6:4 Weigeringsgronden

Nieuw, artikel 16 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Artikel 6:5 Voorbescherming bij voornemen tot aanwijzing

Nieuw, artikel 7 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Artikel 6:6 Voorbescherming bij voorlopig gemeentelijke monument

Nieuw, artikel 11 lid 3 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Afdeling 2. Rijksmonumenten

Artikel 6:7 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Nieuw, artikel 17 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Afdeling 3. Bescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 6:8 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

Nieuw, artikel 20 VNG Model Erfgoedverordening 2016

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Hoofdstuk 7: Activiteiten met betrekking tot planten en dieren

Afdeling 1. Houtopstanden

Artikel 7:1 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4:11 APV

‘Vruchtbomen’ is gewijzigd in ‘laagstamfruitbomen’.

De verwijzing naar de inmiddels vervallen ‘Plantenziektewet’ is vervangen door de daarvoor in de plaats getreden ‘Plantgezondheidswet’.

‘Hakhout’ is toegevoegd als uitzondering op het verbod.

Artikel 7:2 Weigeringsgronden

Artikel 4:11a APV

Nieuw lid toegevoegd dat verwijst naar nieuw Beleidskader Houtopstanden.

Artikel 7:3 Herplant- / instandhoudingsplicht

Artikel 4:11b APV

Nieuw lid toegevoegd dat verwijst naar nieuw Beleidskader Houtopstanden.

Artikel 7:4 Bescherming van bij de houtopstand voorkomende flora en fauna

Nieuw

Dit artikel biedt de mogelijkheid om aan de vergunning voorschriften te verbinden ter bescherming van overige flora en fauna.

Artikel 7:5 Bestrijding en beteugeling van boomziekten

Artikel 4:12 APV

Artikel is veralgemeniseerd. In plaats van alleen over iepziekte te spreken, wordt er nu gesproken over boomziekten in het algemeen. De tekst van het artikel is hierop aangepast.

Artikel 7:6 Bescherming houtopstanden

Nieuw

Dit artikel is toegevoegd om onder andere te voorkomen dat gemeentelijke houtopstanden beschadigd raken door voorwerpen zoals verlichtingsdraden.

Artikel 7:7 Vervaltermijn vergunning

Nieuw

Dit artikel legt vast wat er momenteel als standaardvoorschrift in de vergunning wordt opgenomen.

Afdeling 2. Bescherming van flora en fauna

Artikel 7:8 Plukverbod paddenstoelen

Artikel 4:20 APV

De verwijzing naar de inmiddels vervallen ‘Natuurbeschermingswet’ is vervangen door de daarvoor in de plaats getreden ‘Wet natuurbescherming’.

Artikel 7:9 Verbod oplaten ballonnen

Artikel 4:20a APV

Hoofdstuk 8: Handhaving

Artikel 8:1 Strafbepaling

Bundeling van de verschillende strafbepalingen over toezichthouders uit de samengevoegde verordeningen.

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Artikel 8:2 Toezichthouders

Bundeling van de verschillende bepalingen over toezichthouders uit de samengevoegde verordeningen.

Artikel 8:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:3 APV

Hoofdstuk 9: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9:1 Intrekking van verordeningen

Nieuw

Zie artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.

Artikel 9:2 Wijziging van verordeningen

Nieuw

Artikel 9:3 Overgangsbepalingen

Nieuw

Artikel 9:4 Inwerkingtreding

Nieuw

Artikel 9:5 Citeertitel

Nieuw

 

 

Naar boven