Gemeenteblad van Bergen (L)
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Bergen (L) | Gemeenteblad 2022, 267519 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Bergen (L) | Gemeenteblad 2022, 267519 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Afdeling 1. Inleidende bepalingen
Deze verordening geeft regels over aanwijzingen in de fysieke leefomgeving en regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving die gaan vallen onder de reikwijdte van de toekomstige Omgevingswet en die niet mogen worden opgenomen in een bestemmingsplan.
Artikel 1:6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:13 Jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 1:14 Termijn van advisering
Het college kan in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door het college worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 1:15 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De datum van de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien het college – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dan dient het college daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Artikel 1:16 Afdoening onder verantwoordelijkheid
De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 1:11, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
Hoofdstuk 2: Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving
Afdeling 2. Aanwijzing gemeentelijk monument
Artikel 2:8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.
Afdeling 3. Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Artikel 2:10 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 2.9, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
Afdeling 4. Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
Artikel 2:11 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
Het college kan ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.
Het college kan ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.
Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vraagt het college advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.
Artikel 2:12 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 2:11, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 2:11, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
Hoofdstuk 3: Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten
Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat in ieder geval uit de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl.
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 of 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toestaan als uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl niet rechtvaardigen.
Artikel 3:2 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 3:3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Artikel 3:4 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze afdeling wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Artikel 3:5 Vangnet archeologie
Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:
het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;
Afdeling 2. Afvoer hemelwater en grondwater
Artikel 3:8 Lozingsverbod hemelwater op het openbaar riool – nieuwbouw en aanwijzingsgebieden
Met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater is het bij nieuw verhard oppervlak, nieuwe bouwwerken en in daartoe aangewezen gebieden als bedoeld in artikel 3:7, niet toegestaan afvloeiend hemelwater direct of indirect te lozen op het openbaar riool, tenzij een voorziening voor hemelwaterberging is aangebracht en in stand wordt gehouden.
Artikel 3:12 Eisen totstandbrenging, wijziging en beëindiging rioolaansluitleiding
Met het oog op de doelmatige werking van het openbaar riool ligt de binnen-onderkant van de rioolaansluitleiding ter plaatse van de perceelsgrens minimaal hoger dan de bovenkant van het openbaar riool, vermeerderd met 200 mm plus een afschot van 1:100 over de afstand tussen het openbaar riool en de perceelsgrens.
Afdeling 4. Grafkelders en grafbedekkingen
Het college kan aan de rechthebbende op een particulier graf vergunning verlenen tot het daarin voor eigen rekening doen aanbrengen van een grafkelder overeenkomstig de door het college te stellen voorwaarden.
Artikel 3:19 Onderhoud door de gemeente
Het college voorziet in het schoonhouden van het gedenkteken en in de zorg voor de winterharde beplantingen.
Artikel 3:20 Onderhoud door rechthebbende of gebruiker
Indien de rechthebbende of de gebruiker nalaat de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, kan het college de hiervoor in aanmerking komende voorwerpen of zo nodig de gehele grafbedekking doen verwijderen. Het verwijderde blijft gedurende dertien weken ter beschikking van de rechthebbende of de gebruiker en vervalt daarna aan de gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.
De verwijdering vindt niet plaats dan nadat het college de rechthebbende of de gebruiker door middel van een verklaring schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de toestand van de grafbedekking. Wanneer het adres van de rechthebbende of de gebruiker niet bekend is maakt het college de verklaring bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord bekend. Bij het graf wordt een verwijzing naar de mededeling aangebracht.
Het college kan de rechthebbende of de gebruiker per aanschrijving verplichten een beschadiging aan de grafbedekking te herstellen binnen de door het college gestelde termijn indien de beschadiging zodanig is dat deze naar het oordeel van het college het uiterlijk aanzien van de begraafplaats schaadt of indien de beschadiging van de grafbedekking gevaar op levert voor derden.
Artikel 3:21 Niet-blijvende grafbeplanting
Niet-blijvende beplanting op een graf die in een verwaarloosde staat verkeert kan door de beheerder worden verwijderd zonder dat aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoeding. Losse bloemen, planten, kransen en dergelijke kunnen, wanneer zij verwelkt zijn, door de beheerder worden verwijderd. Linten, siervazen en dergelijke voorwerpen worden gedurende dertien weken ter beschikking gehouden van de rechthebbende of, wanneer het een algemeen graf betreft, van de belanghebbende indien deze daartoe tevoren een aanvraag heeft ingediend bij de beheerder.
Artikel 3:22 Verwijdering grafbedekking na verstrijken van de termijn
Het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking maakt het college ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd per brief aan de rechthebbende of, wanneer het een algemeen graf betreft, aan de belanghebbende bekend. Wanneer het adres van de rechthebbende of belanghebbende niet bekend is, maakt het college het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking gedurende ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd door middel van een bij het graf te plaatsen bordje en bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord bekend.
Hoofdstuk 4: Milieubelastende activiteiten
Afdeling 1. Huishoudelijke afvalstoffen
Artikel 4:3 Aanwijzing van inzamelplaats
Het college draagt zorg voor ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente, waar in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen, met inbegrip van grof huishoudelijk afval, achter te laten.
Artikel 4:7 Tijdstip van aanbieding
Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan op de door het college daartoe bepaalde dag en tijden. Deze kunnen voor verschillende bestanddelen verschillend worden vastgesteld.
Afdeling 2. Bedrijfsafvalstoffen
Artikel 4:9 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst
Het college kan bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die worden ingezameld door de inzameldienst die is aangewezen op grond van artikel 4:1, in gevallen waarin de voor deze inzameling krachtens de Verordening Afvalstoffenheffing en Reinigingsrechten verschuldigde heffing is voldaan.
Artikel 4:10 Aanbieding ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen
Het is verboden anders dan in overeenstemming met artikel 4:9 bedrijfsafvalstoffen ter inzameling door de inzameldienst aan te bieden of over te dragen, of bij een inzamelplaats als bedoeld in artikel 4:3, achter te laten.
Afdeling 3. Zwerfafval en overige
Artikel 4:14 Ongeadresseerd drukwerk
Een huis-aan-huisblad of ongeadresseerd reclamedrukwerk mag worden bezorgd bij een perceel, tenzij de bewoner of gebruiker expliciet kenbaar heeft gemaakt geen prijs te stellen op het ontvangen ervan.
Artikel 4:15 Zwerfafval rondom inrichtingen
Degene die een inrichting drijft waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, draagt zorg voor de aanwezigheid in of nabij de inrichting van een steeds voor gebruik door het publiek beschikbare en tijdig geleegde afvalbak of soortgelijk middel voor het houden van afval.
Artikel 4:16 Afval en verontreiniging op de weg
Degene die in strijd met het eerste lid de weg verontreinigt of het milieu nadelig beïnvloedt, of diens opdrachtgever, zorgt terstond na de beëindiging van de werkzaamheden van die dag voor het reinigen van de weg, of zoveel eerder als nodig is om de veiligheid van het verkeer of de bescherming van het wegdek te verzekeren.
Artikel 4:17 Geen opslag van afval in de open lucht
Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht en buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met afdeling 1 van dit hoofdstuk aanbieden, achterlaten of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 4:18 Ontdoen van autowrakken
Het is verboden zich te ontdoen van een autowrak dat afkomstig is van een perceel, anders dan door afgifte aan een inrichting als bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken.
Afdeling 4. Geluid en verlichting
Artikel 4:21 Melding incidentele festiviteiten
Het is een inrichting behorende tot de categorie ‘horeca met muziek’ twaalf keer, ‘’overige horeca’ vijf keer en ‘overige bedrijven’ twee keer per kalenderjaar toegestaan incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Het is een inrichting behorende tot de categorie ‘sport’ toegestaan om per kalenderjaar tijdens twaalf incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van activiteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Op de dagen waarvoor kennisgeving is gedaan zoals beschreven in het vierde en vijfde lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer - uiterlijk om 2.00 uur te worden beëindigd.
Afdeling 5. Crossterreinen en beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Hoofdstuk 5: Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente
Afdeling 1. Aanleggen wegen en uitwegen
Artikel 5:1 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, de Omgevingsverordening Limburg, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Bergen (AVOI).
Artikel 5:2 Maken of veranderen van een uitweg
Op het in lid 2 genoemde verbod is het Beleidskader uitwegen van de gemeente Bergen (L) van toepassing, dat een nadere uitwerking bevat van de in lid 2 genoemde weigeringsgronden. Indien niet wordt voldaan aan de bij deze weigeringsgronden behorende in het beleidskader genoemde voorwaarden, kan de uitweg worden verboden.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren binnen de bebouwde kom en op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Artikel 5:8 Uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:11 Overlast van fietsen of bromfietsen
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:15 Toepassingsgebied
Deze afdeling is van toepassing op de door het college ingestelde warenmarkt die wekelijks op vrijdag van 8:00 tot 12:00 uur wordt gehouden op het plein van Mosaïque in Nieuw Bergen.
De bevoegdheid tot het vaststellen van inrichtingsplannen kan niet worden gemandateerd. De bevoegdheid tot wijzigen daarvan en die tot het verlenen of het intrekken van een vaste-standplaatsvergunning kan niet aan de marktmeester of een andere toezichthouder worden gemandateerd.
Artikel 5:19 Wachtlijststelsel
De inschrijving wordt doorgehaald als aan de kandidaat een vaste-standplaatsvergunning is toegekend, tenzij hij deze op grond van bijzondere omstandigheden niet aanvaard, op zijn schriftelijke aanvraag, na zijn overlijden, als hij onder curatele is gesteld of als hij niet vóór 1 januari van het lopende jaar een aanvraag om verlenging voor dat jaar heeft gedaan.
Als er ruimte is om een nieuwe vaste-standplaatsvergunning toe te kennen, komt daarvoor als eerste in aanmerking de hoogstgeplaatste kandidaat die op de wachtlijst staat en die voldoet aan de vereisten voor toekenning. Daarna komen andere aanvragers in aanmerking, in volgorde van indiening van hun aanvraag tot plaatsing op de wachtlijst. De kandidaat die in aanmerking komt voor de vergunning dient daarvoor binnen 3 weken een aanvraag in te dienen.
Artikel 5:20 Overschrijven vaste-standplaatsvergunning
Wenst de houder van een vaste-standplaatsvergunning niet langer zelf gebruik te maken van de vergunning of is hij overleden of onder curatele gesteld, dan kan het college op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of zijn curator de vergunning overschrijven op naam van zijn echtgenoot, geregistreerde partner of andere persoon met wie hij duurzaam samenwoonde, of zijn kind.
Artikel 5:23 Dagplaatsvergunning
Een dagplaatsvergunning kan worden verleend voor het innemen van een standplaats voor het uitoefenen van markthandel op een markt op plaatsen die niet zullen worden ingenomen door de houder van een vaste-standplaatsvergunning omdat voor de plaats geen vergunning geldt, de vergunning is vervallen of omdat de vergunninghouder niet in staat is de plaats in te nemen en niet is voorzien in vervanging overeenkomstig artikel 5:22.
Voor een dagplaatsvergunning komen in aanmerking degenen die daarvoor die dag vóór de aanvang van de markttijd bij de marktmeester een aanvraag hebben ingediend, voldoen aan een eventueel van toepassing zijnd branche- of artikelgroepvereiste en die niet zijn uitgesloten omdat zij gedurende een of meer van de voorafgaande vier marktdagen:
De houder van een vaste-standplaatsvergunning of van een dagplaatsvergunning kan zich doen bijstaan door een of meer andere personen.
Artikel 5:26 Legitimatieplicht
Degene die een vaste standplaats, dagplaats of een standwerkplaats wenst in te nemen of inneemt op een markt, is op eerste verzoek van een toezichthouder verplicht aan te tonen dat hij daartoe gerechtigd is.
Artikel 5:27 Markttijden in acht nemen
Het is een vergunninghouder verboden meer dan 1 uur voor de aanvang en meer dan 1 uur na afloop van de markt ruimte in te nemen of te doen innemen op het marktterrein met een voertuig, met goederen of anderszins, of goederen aan- of af te voeren of te laten aan- of afvoeren. De aanvoer van marktartikelen moet een kwartier voor aanvang van de markt zijn beëindigd.
Artikel 5:28 Markt schoonhouden
Een vergunninghouder is verplicht afval, waaronder verpakkingsmateriaal, dat tijdens de door hem uitgeoefende verkoop op zijn standplaats vrij komt zodanig te bewaren dat het marktterrein daardoor niet wordt verontreinigd en het afval niet door onbevoegden kan worden verwijderd. Hij voert het afval onmiddellijk na afloop van de markt af of laat het afvoeren.
Artikel 5:29 Onmiddellijke verwijdering
Het college kan een vergunninghouder of iemand die hem bijstaat of vervangt gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen als deze zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of aan bedrog of een bij of krachtens deze afdeling gestelde bepaling heeft overtreden.
Artikel 5:30 Verbodsbepalingen reclame buitengebied
Binnen het gebied zoals nader aangegeven op de bij deze afdeling behorende kaart, opgenomen in bijlage 3 van deze verordening, is het verboden om ten behoeve van reclame opschriften, aankondigingen, afbeeldingen, constructies ten behoeve daarvan, of kennelijk voor reclamedoeleinden gebezigde vervoersmiddelen (verder te noemen: reclame) te plaatsen of te doen plaatsen dan wel als eigenaar of andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak plaatsing toe te staan.
Het in lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op reclame:
die is geplaatst op een terrein waar een openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling wordt gehouden, welke niet behoort tot de gebruikelijke commerciële uitoefening van een beroep, bedrijf of dienst, voor zolang zij feitelijke betekenis heeft en voor zover zij niet eerder dan twee weken daaraan voorafgaand is geplaatst;
van tijdelijke aard ten behoeve van een openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling met een grootschalig karakter en als zodanig door het college erkend, voor zolang zij feitelijke betekenis heeft en voor zover zij niet eerder dan vier weken daaraan voorafgaand is geplaatst en voor zover een voor reclame gebruikt bord de omvang van 4 vierkante meter niet overstijgt.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Het is verboden te zwemmen in het Reindersmeer en andere door het college aangewezen openbare wateren of gedeelten daarvan.
Artikel 5:39 Bestrijding overlast waterscooters
Onverminderd het bepaalde in afdeling 8 (Leukermeer e.o.) van dit hoofdstuk is het verboden om vanaf het grondgebied binnen de gemeentegrenzen waterscooters te water te laten of daartoe aanstalten te maken, met de kennelijke bedoeling zich daarmee op de rivier de Maas of een ander openbaar water voort te gaan bewegen.
Afdeling 8. Leukermeer en omgeving
Artikel 5:40 Toepassingsgebied
Deze afdeling is van toepassing op de wateren en de daaraan grenzende oevers binnen een afstand van 150 meter uit de oeverlijn voor zover gelegen binnen de gemeente, als zodanig aangegeven en begrensd op de overzichtskaart in bijlage 4 bij deze verordening.
Artikel 5:43 Innemen ligplaatsen
Het is verboden binnen het toepassingsgebied van deze afdeling buiten de havens met een vaartuig langer dan twee achtereenvolgende dagen gedurende de gehele dag of een gedeelte daarvan op dezelfde plaats ligplaats te houden of, indien het vaartuig is verhaald, binnen twee dagen wederom dezelfde ligplaats in te nemen. Voor de toepassing van dit verbod wordt onder dag verstaan de tijd tussen 0.00 en 24.00 uur. Indien het vaartuig wordt verhaald naar een plaats, gelegen binnen een afstand van 500 m. hemelsbreed gemeten van een eerder ingenomen ligplaats, wordt het vaartuig geacht op dezelfde plaats te zijn blijven liggen.
Artikel 5:44 Verbodsbepalingen
Het is verboden binnen het toepassingsgebied van deze afdeling:
Artikel 5:46 Voortstuwingswerktuigen
Het is verboden binnen het toepassingsgebied van deze afdeling:
Het is verboden zich binnen het toepassingsgebied van deze afdeling op de wateren en plassen te bevinden met een snelle motorboot die niet voldoet aan de onderstaande eisen:
een snelle motorboot dient ten name van de eigenaar te zijn geregistreerd bij de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW); het registratieteken van de snelle motorboot dient aan de buitenzijde, aan weerszijden van de boot midscheeps te zijn aangebracht; het registratieteken dient in een van de ondergrond sterk afwijkende kleur te zijn aangebracht met letters en cijfers van ten minste 150 mm hoog, 100 mm breed en met een stamdikte van ten minste 20 mm; het registratieteken moet steeds duidelijk zichtbaar worden gevoerd;
Afdeling 9. Voorzieningen voor verkeer, verlichting, naamgeving en nummering
Artikel 5:51 Gedoogplicht naamaanduiding
Als het college het nodig oordeelt dat de door het college toegekende aanduidingen, bedoeld in artikel 2:13, tweede lid, aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde aanduidingen vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Hoofdstuk 6: Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed en wereldgoed
Afdeling 1. Bescherming gemeentelijk monument
Artikel 6:1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 6:2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.
Artikel 6:3 Intrekken van de omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, kan door het college worden ingetrokken:
Artikel 6:6 Voorbescherming bij voorlopig gemeentelijke monument
Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2:7.
Artikel 6:7 Advies omgevingsvergunning rijksmonument
Het college zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid. Artikel 2.4, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 7: Activiteiten met betrekking tot planten en dieren
Artikel 7:1 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
In afwijking van het eerste lid is voorts geen vergunning vereist voor het vellen of doen vellen van een houtopstand binnen de bebouwde kom met een stamomtrek tot maximaal 80 cm, gemeten op 130 cm boven het maaiveld, met uitzondering van houtopstanden die staan in het gebied “Kobslocatie” zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende tekening, opgenomen in bijlage 5.
Artikel 7:3 Herplant- / instandhoudingsplicht
Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gedaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn.
Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevind dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn voorzieningen te treffen waardoor de bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 7:4 Bescherming van bij de houtopstand voorkomende flora en fauna
Het bevoegd gezag kan aan de vergunning voorschriften verbinden ter bescherming van in- en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.
Artikel 7:5 Bestrijding en beteugeling van boomziekten
Indien zich op een terrein een houtopstand bevindt die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar oplevert voor verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van ziekteverspreiders, zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, met uitzondering van het bepaalde in hoofdstuk 2, hoofdstuk 3, afdeling 1 en hoofdstuk 6, de artikelen 6:2 lid 1 en 2 en 6:3 tot en met 6:8, en de daarbij op grond van artikel 1:5 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 8:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Hoofdstuk 9: Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 9:1 Intrekking van verordeningen
De volgende verordeningen worden vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken:
Artikel 9:2 Wijziging van verordeningen
De volgende verordeningen worden vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening gewijzigd:
Artikel 9:3 Overgangsbepalingen
Besluiten, genomen krachtens de verordeningen, genoemd in artikel 9:1, en besluiten, genomen krachtens de artikelen, genoemd in artikel 9:2, die golden op het moment van inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
De intrekking van de verordeningen als bedoeld in artikel 9:1 en het vervallen van de artikelen als bedoeld in artikel 9:2, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordeningen en artikelen genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop die nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 juni 2022.
Bergen (L), 7 juni 2022
I.C. van ’t Hof
De griffier
M.H.E. Pelzer
De voorzitter
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, met inbegrip van een gedeelte daarvan, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
Erfgoed (hoofdstuk 2, afdeling 1 t/m 4 en hoofdstuk 6)
gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en waarin zich één of meer monumenten bevinden, dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 2:9;
Naamgeving en nummering (hoofdstuk 2, afdeling 5 en hoofdstuk 5, afdeling 9)
Bodem (hoofdstuk 3, afdeling 1)
Afvoer hemelwater en grondwater (hoofdstuk 3, afdeling 2)
Rioolaansluiting (hoofdstuk 3, afdeling 3)
Grafkelders en grafbedekkingen (hoofdstuk 3, afdeling 4)
Afvalstoffen (hoofdstuk 4, afdeling 1 t/m 3)
Geluid en verlichting (hoofdstuk 4, afdeling 4)
Asverstrooiing (hoofdstuk 4, afdeling 6)
Standplaatsen (hoofdstuk 5, afdeling 3)
Kamperen (hoofdstuk 5, afdeling 6)
kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Openbaar water (hoofdstuk 5, afdeling 7) en Leukermeer en omgeving (hoofdstuk 5, afdeling 8)
vaartuig: elk drijvend voorwerp, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing, tot de vaart gebruikt, geschikt of bestemd, alsmede een zodanig voorwerp dat in aanbouw is, blijvend of tijdelijk de mogelijkheid om te varen heeft verloren of tijdelijk zijn oorspronkelijke bestemming heeft verloren;
waterscooter: voor sport- en vrijetijdsdoeleinden bedoeld vaartuig met een romplengte van minder dan 4 meter dat een voortstuwingsmotor met een waterstraalpomp als primaire voortstuwingsbron gebruikt en ontworpen is om door (een) op en niet in de romp zittende, staande of knielende persoon (personen) te worden bediend;
haven: een tot duurzame exploitatie bestemde accommodatie zowel te land en/of te water, waar bij wijze van bedrijf gelegenheid wordt geboden tot het ter plaatse al of niet onder toezicht gedurende langere tijd achterlaten van zijn vaartuig en ongeacht of met die exploitatie al dan niet het maken van winst wordt beoogd;
Reglement Integrale Kwaliteits Commissie
1. Benoeming en samenstelling van de IKC
2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
2.2 Taakomschrijving commissieleden
2.2.1 Taken van de rayonarchitect
2.2.3 Taken overige deskundigen
2.2.4 Taken monumentendeskundige
3. Werkwijze afdeling Ruimte & Samenleving
4.1 Vooroverleg over bouwplannen
4.2.1b Mandaat ‘kleine commissie’ voor monumentenplannen
4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
4.3 Openbare commissievergadering
4.3.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
4.5 Afwijken van het welstandsadvies
5. Evaluatie welstandstoezicht
1. BENOEMING EN SAMENSTELLING VAN DE INTEGRALE KWALITEITS COMMISSIE
De Integrale Kwaliteits Commissie fungeert als welstandscommissie voor de gemeente Bergen op grond van art. 1, lid 1, Woningwet en art. 6.2, lid 1 en 2, Besluit Omgevingsrecht (BOR). De commissie fungeert verder als monumentencommissie inzake wijzigingsplannen op grond van art. 15 Monumentenwet en art. 6.4 BOR.
De Integrale Kwaliteits Commissie wordt in de rest van dit document afgekort als IKC.
De gemeente Bergen wijst op voordracht van het college ’Dorp, Stad en Land’ aan als de IKC en tevens als monumentencommissie voor monumenten. Dorp, Stad en Land legt de gemeente een lijst voor met de beoogde commissieleden. Dit betreft de voorzitter, de rayonarchitect, het architect-lid, de landschapsarchitect / stedenbouwkundige en hun plaatsvervangers. Indien gewenst, vindt overleg plaats tussen Dorp, Stad en Land en de gemeente. Voor de benoeming van burgerleden en hun plaatsvervangers geldt een afwijkende procedure. De gemeente kan burgerleden voordragen ter benoeming. Alvorens dit te doen, overlegt het college met Dorp, Stad en Land over het gewenste profiel van het burgerlid of de burgerleden. Er mogen maximaal twee burgerleden in de IKC worden benoemd. Burgerleden ontvangen via de gemeente een onkostenvergoeding.
Alle leden van de IKC en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van maximaal drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal drie jaar. Bij afwezigheid van de voorzitter of andere leden van de commissie, treden plaatsvervangers op in de commissievergadering. De rayonarchitect kan zich door een collega-rayonarchitect laten vervangen. Alle vaste leden en hun plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de welstandsaspecten wordt beïnvloed. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid. De commissie streeft naar voortdurende afstemming met het beleid inzake de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
Nb. In dit reglement is geen rekening gehouden met de taken van de Regionale Kwaliteitscommissie voor LKM taken.
De IKC bestaat uit een bestuurlijk voorzitter, de rayonarchitect, een architect / stedenbouwkundige en een monumentendeskundige (alleen bij monumentenplannen) namens Dorp, Stad en Land. De rayonarchitect fungeert tevens als secretaris-deskundige van de commissie.
De gemeente kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra deskundigen van het bureau van Dorp, Stad en Land of daarbuiten. Dit betreft o.a. disciplines als cultuur- en bouwhistorie, landschapsarchitectuur, archeologie, infrastructuur, etc. Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld, nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht, tenzij ze als commissielid zijn benoemd door de gemeente.
Bij wijzigingsplannen voor monumenten brengt de IKC een advies uit, waarin zowel de aspecten op grond van de Woningwet (welstandsbeleid), als aspecten op grond van de Monumentenwet en de gemeentelijke erfgoedverordening worden betrokken. In het geïntegreerde advies komt duidelijk naar voren welke aspecten betrekking hebben op de welstand en welke op de aanvraag om monumentenvergunning. De commissie formuleert één gezamenlijke conclusie.
De IKC kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden aanwezig zijn (waaronder de rayonarchitect of zijn/haar vervanger) en waarvan tenminste twee leden deskundig zijn op het gebied van welstand, tenzij sprake is van gemandateerde behandeling als bedoeld in paragraaf 4. Voor de behandeling van monumentenplannen en landschapsplannen / stedenbouwkundige plannen is daarnaast altijd de aanwezigheid van de betreffende deskundige of zijn/haar vervanger vereist.
Taakomschrijving IKC en (integrale) mandaatcommissie
De IKC is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken van de IKC worden uitgevoerd op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), Woningwet, Monumentenwet en gemeentelijke verordeningen. De commissie is beleidsmatig gebonden aan de voor de plannen geldende en vastgestelde gemeentelijke beleidskaders.
De IKC legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de IKC.
2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
De IKC krijgt de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren:
Advies uitbrengen aan het college over de ruimtelijke kwaliteitsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurvisies, bestemmingsplannen, ontheffingen / projectbesluiten, beheersverordeningen, beeldkwaliteitsplannen, stedenbouwkundige plannen, landschappelijke plannen en andere relevante gemeentelijke beleidsstukken.
De IKC krijgt deze stukken reeds in het ontwerpstadium voorgelegd ter advisering en brengt hier desgevraagd schriftelijk advies over uit.
Taakomschrijving commissieleden
2.2.1 Taken van de rayonarchitect
De rayonarchitect van Dorp, Stad en Land is secretaris-deskundige van de commissie. Hij/zij voert als gemandateerd lid van de IKC de eerste gesprekken – het vooroverleg - met de gemeente, planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden, verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling van bouwplannen in de IKC voor. De plannen waarvoor de rayonarchitect een mandaat heeft, worden door hem/haar ter plekke van een advies voorzien (Zie verder 4.2 Gemandateerde behandeling). De rayonarchitect stelt de agenda voor de commissievergadering op en geeft die door aan de behandelend ambtenaar van de afdeling Ruimte & Samenleving. Tijdens de commissievergadering introduceert de rayonarchitect de bouwplannen en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of gebied. Onder de verantwoordelijkheid van de rayonarchitect wordt de beraadslaging en conclusie over een bouwplan uitgewerkt in een schriftelijk advies, dat in beginsel binnen één week na vergadering verzonden wordt. Mocht deze termijn niet haalbaar zijn, dan vindt tijdig overleg plaats tussen rayonarchitect en gemeente. Eventueel wordt verdaging aangevraagd.
De voorzitter van de IKC is in principe gekozen uit de kring van gemeentebestuurders. Hij/zij is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. Hij/zij let erop dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk welstandsbeleid. Tijdens de openbare vergadering treedt de voorzitter op als gastheer/-vrouw voor alle aanwezigen. Hij/zij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezigen bij een plan wil inspreken. Indien een plan in het vooroverleg is besproken, geeft de voorzitter (of de rayonarchitect) een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces besproken is. De voorzitter leidt de discussie en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun mening voldoende naar voren te brengen. Hij/zij zorgt ervoor dat na een inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag een voor alle aanwezigen korte en heldere samenvatting wordt gegeven. De voorzitter bewaakt verder de voortgang van de agenda. Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de voorzitter namens de commissie naar buiten. De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden. De resultaten van de evaluatie worden opgenomen in het jaarlijks verslag van de IKC.
2.2.3 Taken overige deskundigen
De overige deskundigen geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Op het moment dat zij op de een of andere wijze een zakelijke binding hebben met een bepaald bouwplan laten zij zich voor de betreffende commissievergadering vervangen. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en waarbij de deskundigen een zakelijke binding hebben, treden zij in overleg met de commissie en het bureau van Dorp, Stad en Land tijdelijk terug.
2.2.4 Taken monumentendeskundige
Wanneer wijzigingsplannen voor monumenten zijn geagendeerd, heeft een monumentendeskundige zitting in de IKC. Deze heeft tevens het mandaat van de commissie om zitting te nemen in de mandaatcommissie (met de rayonarchitect).
De monumentendeskundige geeft vanuit zijn ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Op het moment dat de monumentendeskundige op de een of andere wijze een zakelijke binding heeft met een bepaald bouwplan laat hij zich voor de betreffende commissievergadering vervangen. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en waarbij de monumentendeskundige een zakelijke binding heeft, treedt deze in overleg met de commissie en het bureau van Dorp, Stad en Land tijdelijk terug.
Burgerleden moeten inwoner zijn van de gemeente Bergen en zijn alleen betrokken bij de beoordeling van plannen uit deze gemeente. Burgerleden hebben zowel zitting in de IKC als bij de mandaatvergaderingen van de rayonarchitect.
Burgerleden hebben geen vertegenwoordigende functie, maar spreken op persoonlijke titel als lid van de IKC.
Zij geven vanuit hun ervaring en beleving een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen en proberen ‘de kijk van de burger’ in een welstandsadvies te vertalen. Zij hebben daarom minimaal een inbreng op het gebied van de bij hen aanwezige gebiedskennis, maatschappelijke verhoudingen en plaatselijke factoren en kenmerken.
Daarnaast kunnen burgerleden een rol hebben bij het bevorderen van een heldere en begrijpelijke communicatie tussen de IKC en een aanvrager.
Op het moment dat een burgerlid op de een of andere wijze een persoonlijke binding heeft met een bepaald bouwplan trekt hij/zij zich voor de betreffende commissievergadering terug. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en het burgerlid een persoonlijke binding heeft, treedt deze in overleg met de commissie en het bureau van Dorp, Stad en Land tijdelijk terug.
3 WERKWIJZE AFDELING RUIMTE & SAMENLEVING
De welstandsprocedure begint met een intake van bouwplannen bij de afdeling Ruimte & Samenleving van de gemeente Bergen.
Ten behoeve van de welstandstoets beoordeelt de ambtenaar of het bouwplan is voorzien van de benodigde bescheiden om het te kunnen toetsen.
Welke gegevens nodig zijn, is vastgelegd in het BOR en in de ministeriële regeling omgevingsrecht (MOR). Beide regelingen zijn gebaseerd op de Wabo.
De gemeente biedt de aanvrager de mogelijkheid, om – op afspraak - een nog niet formeel aangevraagd bouwplan in een vooroverleg met de IKC toe te lichten en te bespreken. De rayonarchitect maakt altijd een verslag van het vooroverleg. Vooroverleg vindt in principe in het openbaar plaats. Hiervan kan worden afgeweken na overleg tussen de gemeente, de aanvrager en de IKC.
De rayonarchitect behandelt in de regel twee keer per drie weken bij de gemeente de bouwplannen. Daarbij kunnen ook burgerleden aanwezig zijn. De rayonarchitect heeft een mandaat van de commissie om zelfstandig bouwplannen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de rayonarchitect grootschalige (stedenbouwkundige) plannen en de meer complexe plannen doorschuift naar de voltallige commissie. Voor de overige plannen heeft hij / zij zowel een positief als negatief mandaat. De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het welstandsadvies. Tenminste één keer per jaar vindt overleg plaats tussen de rayonarchitect en de IKC over het mandaat.
4.2.1b Mandaat ‘kleine commissie’ voor monumentenplannen
Monumentenplannen mogen door een mandaatcommissie worden behandeld, mits hierover afspraken zijn gemaakt met de IKC. Uitgangspunt hierbij is dat de mandaatcommissie alleen monumentenplannen beoordeelt met een relatief geringe ruimtelijke betekenis. In de mandaatcommissie hebben de rayonarchitect en monumentendeskundige van Dorp, Stad en Land zitting en – indien van toepassing - een burgerlid.
De rayonarchitect brengt welstandsadviezen uit aan het college over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet is strijd is met redelijke eisen van welstand’. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een positief mandaat-welstandsadvies wordt uitgebracht door een stempel ‘geen bezwaar’ op het adviesformulier te plaatsen. Een negatief mandaatadvies wordt schriftelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de relevante criteria uit de welstandsnota.
4.2.3 Openbaarheid gemandateerde behandeling
De behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Via het huis-aan-huis blad worden de burgers op de hoogte gesteld van het tijdstip en plaats van de gemandateerde behandeling. De agenda zelf wordt op het gemeentehuis ter inzage gelegd en op internet gepubliceerd. De mandaatbehandeling is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.
4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de gemandateerde behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de afdeling Ruimte & Samenleving. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
Tijdens de gemandateerde behandeling wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden. Zowel opdrachtgevers/ontwerpers als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.
De IKC vergadert in principe eens in de drie weken. De rayonarchitect behandelt in de tussenliggende periode de voorgelegde bouwplannen onder mandaat. Alleen grote en complexe plannen worden doorgeschoven naar de commissie (zie 2.2.1 t/m 2.2.4 voor taken leden IKC tijdens de commissievergadering). De openbaarheid geldt voor de beraadslaging over bouwplannen, de beoordeling daarvan en voor de adviezen. De commissievergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.
De IKC vergadert om de drie weken roulerend in de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar. Bij de behandeling van belangrijke bouwplannen kan – op verzoek van de gemeente - worden besloten om in de eigen gemeente te vergaderen.
Via het huis-aan-huis blad worden de burgers op de hoogte gesteld van het tijdstip en plaats van de commissievergadering. De agenda zelf wordt op het gemeentehuis ter inzage gelegd en op internet gepubliceerd.
4.3.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij hun plan willen toelichten, kunnen ze hiervoor een afspraak maken bij de afdeling Ruimte & Samenleving. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
Tijdens de openbare vergadering wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden. Zowel opdrachtgevers/ontwerpers als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.
De IKC brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit aan het college over de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een welstandsadvies kan de volgende uitkomsten hebben:
De IKC is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Desgewenst motiveert de commissie haar advies schriftelijk.
De commissie adviseert aan het college het plan te laten aanpassen omdat het volgens de van toepassing zijnde criteria op een aantal punten (nog) niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een ‘niet akkoord tenzij’ wordt gegeven als de commissie van mening is dat de aanvrager kan volstaan met enkele aanpassingen en deze daarin heeft toegestemd c.q. dit redelijkerwijze is te verwachten. De gemeente controleert of de definitieve bouwtekening in overeenstemming is met de voorwaarden van de IKC.
De commissie brengt een negatief advies uit aan het college omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een negatief advies wordt gegeven als de commissie van mening is dat een bouwplan ingrijpend moet worden aangepast. Adviseert de commissie negatief, dan geeft ze een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten. De gemeente maakt een inschatting of de gevraagde aanpassingen nog binnen de vereisten van het bestemmingsplan en de resterende vergunningtermijn te realiseren zijn. Indien dat niet mogelijk is, betekent het negatief advies dat de vergunning opnieuw moet worden aangevraagd.
De IKC kan het advies aanhouden – waarbij de afdeling Ruimte & Samenleving aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunningtermijn - wanneer meer informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.
Afwijken van het welstandsadvies en/of -criteria
Het college heeft de wettelijke mogelijkheid om, ook op andere dan welstandsgronden, af te wijken van een welstandsadvies. De redenen voor afwijking moeten bij de bekendmaking van het besluit worden vermeld.
Het college kan, eventueel op advies van de IKC, ook gemotiveerd (op welstandsgronden) afwijken van de welstandscriteria zelf. Dat kan bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria, maar wél aan redelijke eisen van welstand. Het college verwijst in dat geval naar de algemene criteria in de welstandsnota.
Alvorens een second opinion te vragen, biedt het college eerst de vaste welstandscommissie de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies. Indien alsnog een second opinion wordt gevraagd, wordt dit gemeld aan de IKC. Bij een second opinion wordt de bouwaanvraag voorgelegd aan een commissie buiten Dorp, Stad en Land. Hierover neemt de gemeente contact op met de Federatie Welstand.
Het college legt de gemeenteraad tenminste eenmaal per jaar een verslag voor waarin zij uiteenzet:
TOELICHTING VERORDENING FYSIEKE LEEFOMGEVING (VFL)
Op 1 januari 2023 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt de wet- en regelgeving voor de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, water, watersystemen, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed, zo blijkt uit de Omgevingswet.
De Omgevingswet heeft als doel het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet en om de implementatie van de Omgevingswet goed te laten verlopen, anticipeert de gemeente Bergen (L) binnen de kaders van de huidige wet- en regelgeving nu alvast op de instrumenten van de Omgevingswet.
Eén van de kerninstrumenten van de Omgevingswet is het omgevingsplan. De Omgevingswet bevat voor de gemeenteraad de verplichting om voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Naast regels die nu zijn opgenomen in ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen geldt deze verplichting ook voor bepaalde regels over de fysieke leefomgeving die nu nog in plaatselijke verordeningen zijn opgenomen. Daarmee wordt de regelgeving voor inwoners,
ondernemers en maatschappelijke organisaties overzichtelijker en zijn de regels makkelijker te vinden.
De gemeente heeft tot eind 2029 de tijd om een omgevingsplan te maken. Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt er van rechtswege een tijdelijk omgevingsplan. Dit bestaat uit bruidsschatregels die vanuit het Rijk aan gemeenten worden overgedragen en uit ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen. De regels uit de plaatselijke verordeningen die gaan over de fysieke leefomgeving dienen in de overgangsfase (2023-2029) in het omgevingsplan te worden verwerkt. Onderstaande afbeelding illustreert dit.
De regels uit de plaatselijke verordeningen die gaan over de fysieke leefomgeving staan nu nog verspreid over diverse verordeningen. Daarom is besloten om als tussenstap naar het omgevingsplan één integrale verordening, de Verordening Fysieke Leefomgeving (hierna: VFL), te maken waarin de regels over de fysieke leefomgeving uit de huidige verordeningen worden gebundeld. Dit heeft een tweeledig doel. Enerzijds is dit een verbetering vanuit dienstverlenend oogpunt. Deze tussenstap stelt inwoners en ondernemers maar ook medewerkers in staat om op één plek en dus sneller op te zoeken welke regels voor de fysieke leefomgeving gelden. Anderzijds vormt deze verordening een belangrijke bouwsteen voor het toekomstige omgevingsplan. Met deze verordening zijn de volgende stappen al genomen:
De regels uit deze verordening worden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet verwerkt in het omgevingsplan. Het verwerken van een integrale verordening in het omgevingsplan is naar verwachting minder ingrijpend dan het integreren van de huidige afzonderlijke verordeningen.
De VFL bestaat grotendeels uit een samenvoeging van (delen van) bestaande verordeningen die gaan over de fysieke leefomgeving. Dit is ook het criterium dat de Omgevingswet hanteert voor het opnemen van regels uit verordeningen in het omgevingsplan. Verordeningen en regels die een ander motief hebben, zoals openbare orde en veiligheid, komen daarom niet voor integratie in deze verordening in aanmerking.
Omdat de Omgevingswet aan de burgemeester als bestuursorgaan geen bevoegdheden toekent, zijn ook regels die de burgemeester bevoegdheden geven (bijvoorbeeld over evenementen) niet in de VFL opgenomen. Dit zijn vaak regels met het motief openbare orde en veiligheid. Deze regels komen, zoals hiervoor al aangegeven, niet voor integratie in aanmerking.
In de VFL zijn de volgende verordeningen of onderdelen daarvan opgenomen:
Naast deze samenvoeging van bestaande verordeningen, komen er in deze verordening 2 onderwerpen terug waarvoor nog niet eerder bij verordening regels waren gesteld. Dit betreffen de onderwerpen afvoer van hemelwater en grondwater en rioolaansluiting. Het beleid dat aan deze regels ten grondslag ligt staat in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Er is behoefte om dit beleid in regels te vervatten. Omdat deze onderwerpen ook gaan over de fysieke leefomgeving en straks in het omgevingsplan opgenomen moeten worden, is het wenselijk dat deze direct een plek krijgen in de VFL in plaats van dat hier eerst afzonderlijke verordeningen voor worden opgesteld. In de hierna volgende toelichting per hoofdstuk wordt nader op deze onderwerpen ingegaan.
Een aantal gemeentelijke verordeningen die ook (deels) betrekking hebben op de fysieke leefomgeving zijn niet opgenomen in de VFL. Dit zijn de volgende verordeningen:
Deze verordening is gebaseerd op specifieke wetgeving (Telecommunicatiewet) die (vooralsnog) niet opgaat in de Omgevingswet.
Deze verordening is gebaseerd op specifieke wetgeving (Wet Dieren) die niet opgaat in de Omgevingswet.
Deze verordening hoort in principe wel thuis in de VFL. De regels uit deze verordening behoren namelijk opgenomen te worden in het omgevingsplan. Echter is nog onduidelijk wat er met de huidige Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Bergen gaat gebeuren. Er is daarom voor gekozen om besluitvorming over dit onderwerp in een apart traject te laten plaatsvinden.
Deze verordening richt zich voornamelijk op het bewaken van de openbare orde. Dit motief is in dit geval sterker aanwezig dan het motief van de fysieke leefomgeving.
Uitgangspunt bij de samenvoeging van de regels in één verordening is het beleidsneutraal overnemen van regels. Deze verordening bevat hoofdzakelijk regels die al eerder zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Bij het samenvoegen zijn deze regels waar nodig geactualiseerd, geüniformeerd, verduidelijkt en in een structuur geplaatst. Er zijn dus redactionele en technische wijzigingen doorgevoerd die de leesbaarheid en toepasbaarheid ten goede komen. Een voorbeeld hiervan is dat voor ‘het college’ in de verschillende verordeningen verschillende benamingen werden gebruikt. Dit is zoveel mogelijk uniform gemaakt. Deze wijzigingen zijn wel allemaal beleidsneutraal. Uitzondering hierop zijn de afdelingen over afvoer van hemelwater en grondwater en rioolaansluiting. Hierover bestonden nog geen regels in onze verordeningen. Daarnaast zijn in de artikelen afkomstig uit de Erfgoedverordening enkele noodzakelijk wijzigingen doorgevoerd als gevolg van de nieuwe Erfgoedwet. Ook de regels uit de Afvalstoffenverordening zijn geactualiseerd conform het nieuwste model van de VNG. Tot slot zijn er aan de afdeling Houtopstanden enkele regels toegevoegd om dit onderwerp beter te laten aansluiten op de praktijk. De wijzigingen die niet beleidsneutraal zijn worden verderop in de toelichting expliciet besproken.
De meeste verordeningen en afzonderlijke regels zijn nog goed te herkennen in de VFL. Noemenswaardige wijzigingen worden in de toelichting per hoofdstuk vermeld. Ook is er een transponeringstabel opgesteld waarin eventuele wijzigingen op een overzichtelijke wijze worden weergegeven.
Bij het opstellen van de VFL is ‘Het casco voor het omgevingsplan’ van de VNG als leidraad voor de opzet gebruikt. Daardoor kan deze verordening uiteindelijk naar verwachting eenvoudig worden verwerkt in het omgevingsplan. De VFL is ingedeeld in 9 hoofdstukken, met 5 daarbij behorende bijlagen. In de verordening wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen hoofdstukken met inhoudelijke regels en hoofdstukken met procedurele regels. Deze toelichting is verder zo opgebouwd dat er per hoofdstuk en afdeling wordt weergegeven wat de oorsprong is van de regels in dat betreffende hoofdstuk en/of afdeling. Ook worden eventuele wijzigingen duidelijk vermeld.
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Dit hoofdstuk bevat inleidende bepalingen en procesbepalingen, waaronder ook bepalingen over advisering. De inleidende bepalingen zijn nieuw en opgesteld met het oog op de toekomstige Omgevingswet. De procesbepalingen zijn gebaseerd op de algemene procesbepalingen uit de APV. De bepalingen over advisering komen uit de Bouwverordening.
Afdeling 1. Inleidende bepalingen
De meeste verordeningen en ook bestemmingsplannen beginnen met een opsomming van begripsbepalingen. In de VFL is er echter voor gekozen om in het eerste artikel te verwijzen naar een bijlage, waarin de begrippen zijn opgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de structuur van de Omgevingswet, waarin begrippen ook in een bijlage zijn ondergebracht. Ook volgens het casco omgevingsplan van de VNG worden de begrippen als bijlage bij het omgevingsplan opgenomen. De gebruikte begrippen zijn over het algemeen niet gewijzigd ten opzichte van de verordeningen die geïntegreerd zijn. Alleen enkele begripsomschrijvingen die betrekking hebben op houtopstanden zijn wat anders geformuleerd zodat duidelijker is wat er wordt bedoeld. Hiermee zijn verder geen inhoudelijke wijzigingen bewerkstelligd.
De regels over aanwijzingen in de fysieke leefomgeving en regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving die gaan vallen onder de reikwijdte van de toekomstige Omgevingswet staan nu nog verspreid over verschillende verordeningen van de gemeente. Regels over de ruimtelijke ordening worden niet opgenomen in deze verordening, omdat deze nu nog verplicht worden opgenomen in bestemmingsplannen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de regels uit deze verordening samen met de bestemmingsplannen worden opgenomen in het toekomstige omgevingsplan.
Artikel 1:3 Doelen van de verordening
Het eerst lid omschrijft het doel van deze verordening. Het verwerken van de regels in het omgevingsplan moet uiterlijk eind 2029 klaar zijn. Het tweede lid is gebaseerd op artikel 1.3 van de Omgevingswet en geeft het overkoepelende doel van de regels in deze verordening.
Het derde lid is gebaseerd op artikel 2 van de model Afvalstoffenverordening van de VNG, die onderdeel uitmaakt van deze verordening. In dit lid is het met het onderdeel afvalstoffen te dienen doel vermeld. Deze volgt uit de wettelijke grondslag van de verordening. De toepassing van bevoegdheden op basis van het onderdeel afvalstoffen zullen derhalve telkens in dat kader moeten plaatsvinden. Doelmatig afvalstoffenbeheer is onderdeel van de bescherming van het milieu. Het begrip afvalstoffenbeheer is gedefinieerd in de Kaderrichtlijn afvalstoffen als: “inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van activiteiten van handelaars of makelaars”.
De algemene procesbepalingen uit de APV volstaan als procesbepalingen voor al de in de VFL opgenomen verordeningen. Deze zijn dan ook vrijwel ongewijzigd in deze verordening opgenomen.
Aan de op de APV gebaseerde artikelen 1:7 en 1:9 een extra lid toegevoegd dat erop neerkomt dat er naast de algemene intrekkings-, wijzigings- of weigeringsgronden voor specifieke vergunningen nog aanvullende gronden kunnen gelden. Dit is bijvoorbeeld bij de onderwerpen kappen of standplaatsen. Deze aanvullende gronden staan dan bij de inhoudelijke bepalingen over de desbetreffende onderwerpen.
Deze afdeling bevat de regels over de advisering door de welstandscommissie afkomstig uit de Bouwverordening. De regels in deze afdeling komen niet in aanmerking voor opname in een omgevingsplan. Maar om te voorkomen dat er een Bouwverordening overblijft waarin alleen nog regels staan over de welstandscommissie, is er voor gekozen om deze regels een plaats te geven in deze verordening. Dit is tijdelijk, namelijk ter overbrugging tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De welstandscommissie wordt onder de werking van de Omgevingswet namelijk vervangen door een verplicht gestelde gemeentelijke adviescommissie, waarvoor een separate verordening dient te worden opgesteld. Deze afdeling kan na de inwerkingtreding van de Omgevingswet en het vaststellen van een nieuwe verordening voor de gemeentelijke adviescommissie dan ook komen te vervallen.
De verwijzingen naar het Gelders Genootschap zijn aangepast naar Dorp, Stad en Land. De regels zijn verder ongewijzigd overgenomen en behoeven dus geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 2: Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving
Dit hoofdstuk is conform het casco omgevingsplan van de VNG gereserveerd voor regels die strekken tot het aanwijzen van onderdelen van de fysieke leefomgeving, voor zover deze van belang zijn voor het bepalen van het toepassingsbereik van andere onderdelen van deze verordening.
In de afdelingen 1 tot en met 4 zijn de onderdelen van de Erfgoedverordening geïntegreerd voor zover dit het aanwijzen van erfgoed betreft. De huidige Erfgoedverordening komt uit 2010 en behoeft actualisering. Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de huidige Erfgoedverordening uit 2010 zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- of dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Omgevingswet, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.
De huidige Erfgoedverordening uit 2010 dient dus te worden vernieuwd vanwege de inwerkingtreding van de Erfgoedwet in 2016. Deze wet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De bepalingen in deze afdelingen zijn aan de hand van het model dat de VNG hiervoor beschikbaar heeft gesteld aangepast aan de Erfgoedwet. Verder zijn de bepalingen herschikt en logisch geordend.
Afdeling 5 bevat enkele bepalingen over de aanwijzing van namen en nummers in de openbare ruimte.
Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting.
Begrippen (opgenomen in bijlage 1)
De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in de afdelingen 1 t/m 4, nu deze berusten op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moeten worden gelezen. De begrippenlijst behorend bij deze afdelingen bevat daarom uitsluitend de begrippen ‘gemeentelijk beschermd cultuurgoed’, ‘gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht’, ‘gemeentelijk beschermde verzameling’, ‘gemeentelijk monument’, ‘minister’ en ‘omgevingsvergunning’ waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.
Afdeling 1. Gemeentelijk erfgoedregister
Artikel 2:1 Gemeentelijk erfgoedregister
Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het gemeentelijk (beschermd) aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten, cultuurgoederen of verzamelingen. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangt het college deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.
Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening.
Het woord “onherroepelijk” in dit artikel betekent dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.
Afdeling 2. Aanwijzing gemeentelijk monument
Artikel 2:2 Aanwijzing als gemeentelijk monument
Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.
Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de voormalige Erfgoedverordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.
Op het moment van vaststelling van deze verordening zijn er binnen de gemeente ca. 92 gemeentelijke monumenten aangewezen.
Artikel 2:3 Voornemen tot aanwijzing
Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of (groen)aanleg). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door het college van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.
De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.
Artikel 2:4 Advies gemeentelijke adviescommissie
Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.
De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Dit artikel maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Omgevingswet gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van het college), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.
Onder de Omgevingswet (artikel 17.9 van het wetsvoorstel zoals dat op 22 maart 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer) zal een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk.
Artikel 2:5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).
Artikel 2:6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door het college is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.
De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
Artikel 2:7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 2:4 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing.
Artikel 2:8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.
Afdeling 3. Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Artikel 2:9 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen.
Op het moment van vaststelling van deze verordening zijn er binnen de gemeente geen gemeentelijke stads- of dorpsgezichten aangewezen. Dit artikel creëert slechts de bevoegdheid dat te doen.
Artikel 2:10 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.
Afdeling 4. Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
Artikel 2:11 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of gemeentelijk beschermde verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2:1 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.
De aanwijzing van gemeentelijk beschermde cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Het college moet voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.
Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor het college te creëren.
Op het moment van vaststelling van deze verordening zijn er binnen de gemeente geen gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of verzamelingen aangewezen. Dit artikel creëert slechts de bevoegdheid dat te doen.
Artikel 2:12 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vraagt het college advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding in verband met verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.
Afdeling 5. Aanwijzing van namen en nummers in de openbare ruimte
Deze afdeling bevat bepalingen uit de Verordening naamgeving en nummering over het aanwijzen van namen en nummers in de openbare ruimte. De bepalingen zijn ongewijzigd overgenomen en behoeven geen verdere toelichting.
Hoofdstuk 3: Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten
In dit hoofdstuk worden regels voor bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten en sloopactiviteiten opgenomen. Dit hoofdstuk bestaat uit bestaande regels afkomstig uit de Bouwverordening en de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats en uit nieuwe regels voor afvoer van hemelwater en grondwater, rioolaansluiting en een (vangnet)regeling voor archeologie.
Als gevolg van wetswijzigingen de afgelopen jaren bevatte de Bouwverordening alleen nog regels over bodemonderzoek, het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem en regels over de welstandscommissie.1 De bepalingen uit de Bouwverordening die gaan over bodemonderzoek en het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem zijn opgenomen in deze afdeling. Aan de hand van het meest actuele model Bouwverordening van de VNG zijn de bepalingen geactualiseerd. Hierbij gaat het om verwijzing naar landelijke regelgeving en actualisering van de in deze bepalingen genoemde NEN-normen. Daarnaast is artikel 3:1 in overeenstemming gebracht met de Nota Bodembeheer Limburg Noord 2020-2029, dat beleid bevat voor de bodemtoets bij bouwen. Verder zijn deze bepalingen inhoudelijk niet gewijzigd. Zij behoeven daarom geen verdere toelichting.
Daarnaast bevat deze afdeling een vangnetbepaling voor archeologie. Dit is een nieuw artikel dat gebaseerd is op het meest actuele model Erfgoedverordening van de VNG.
Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 jo. artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting is de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Alle bestemmingsplannen die na 2007 zijn geactualiseerd, moeten in principe voldoen aan deze eis. Er zijn in onze gemeente echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Om ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.
Bij eventuele nadere regels van het college over het verrichten van archeologisch onderzoek zoals genoemd in het tweede lid van dit artikel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak.
Afdeling 2. Afvoer hemelwater en grondwater
Deze afdeling bevat nieuwe regels. Het beleid dat aan deze regels ten grondslag ligt, staat in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Het GRP is een intern beleidsstuk en is alleen bindend voor de gemeente. Er is behoefte om dit beleid in regels in deze verordening te vervatten, zodat het voor eenieder bindend wordt en er een grondslag bestaat voor handhaving op de naleving het beleid.
Door klimaatverandering neemt de kans op onder andere wateroverlast en overstromingen toe. Dat levert risico’s op voor onze gezondheid, veiligheid en economie. Het is van groot belang dat Nederland zich aanpast aan deze veranderingen en maatregelen neemt om onder andere schade aan huizen en vitale infrastructuur te voorkomen. Om dit te bereiken moet zowel bij bestaande bouw als bij nieuwbouw rekening worden gehouden met extreme neerslag. Daarbij is onder meer van belang dat er zowel op particulier terrein als op openbaar terrein voldoende waterberging wordt gerealiseerd. Een van de juridische instrumenten dat dit kan bewerkstelligen, is het bij verordening stellen van regels voor afvoer van hemelwater en grondwater. Op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer kan de gemeente bij verordening regels stellen over het lozen van afvloeiend hemelwater of van grondwater op of in de bodem of in de riolering.
In beginsel zijn particulieren zelf verantwoordelijk voor het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf hun perceel. Dit is slechts anders als het niet redelijk is om van particulieren te verlangen het hemelwater zelf af te voeren. Om de belasting op de openbare riolering terug te brengen, is het belangrijk dat particulieren het hemelwater langer op eigen terrein vasthouden en vertraagd afvoeren. In deze afdeling is daarom geregeld in welke gevallen een waterberging moet worden aangelegd en waar deze aan moet voldoen.
Artikel 3:6 Lozingsverbod grondwater
Het GRP bevat een lozingsverbod voor grondwater. Om toe te kunnen zien op de naleving van dit verbod, is het verbod vastgelegd in deze verordening.
Onder lozing van grondwater wordt uitdrukkelijk ook verstaan grondwater afkomstig uit drainage of grondwater afkomstig van bronnering- of bemalingsactiviteiten (het onttrekken en lozen van grondwater). Dit is dus van toepassing op alle structurele of tijdelijke vormen van lozing van grondwater. Zonder ontheffing zijn dit soort lozingen dus niet toegestaan.
Artikel 3:7 Gebiedsaanwijzing lozingsverbod hemelwater
Om bestaande lozingen van hemelwater op het openbaar riool terug te dringen, kan het college een gebied aanwijzen waar deze lozingen binnen een bepaalde periode moeten worden beëindigd. Dit is bij voorbeeld van toepassing in een gebied waar een hemelwaterinfiltratieriool of een wadi wordt aangelegd waarmee er voorzieningen komen in de openbare ruimte waar particuliere gebouwen en percelen hun hemelwater op kunnen aansluiten. Dit is met name van toepassing voor de aansluitingen die op dat moment nog lozen op het openbaar riool dat transporteert naar de rioolwaterzuivering.
Artikel 3:8 Lozingsverbod hemelwater op het openbaar riool – nieuwbouw en aanwijzingsgebieden
In lid 1 is geregeld dat lozen van hemelwater vanaf nieuw verhard oppervlak, nieuwe bouwwerken en in daartoe aangewezen gebieden alleen is toegestaan als er een hemelwaterberging wordt aangebracht. Met nieuw verhard oppervlak wordt ook gedoeld op vervangend verhard oppervlak. Via de regel om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit per m2 verhard oppervlak, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht.
Lid 3 legt de minimale capaciteit van de hemelwaterberging vast op 60 liter per m2 verhard oppervlak. Een capaciteit van 60 liter per m2 betekent dat bijvoorbeeld voor een perceel met een totaal bebouwd oppervlak van 100 m2 moet worden voorzien in een vorm van waterberging met een totale capaciteit van 6.000 liter (60 liter maal 100 m2 = 6.000 liter = 6 m3). De benodigde waterbergingscapaciteit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. Voorbeelden zijn het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin, het aanleggen van een groen dak. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Bij het berekenen van het bergende volume van een grindbed moet rekening worden gehouden met het volume dat het grind zelf inneemt. Uitgangspunt is dat als er een bui valt van 60 mm (is 60 liter per m2) dit geen afstroming veroorzaakt naar belendende percelen (inclusief de openbare ruimte). Al het hemelwater wordt vastgehouden op het eigen perceel.
Lid 4: Voor het beperken van wateroverlast is het essentieel dat de hemelwaterberging binnen afzienbare tijd na een bui weer beschikbaar is voor het opvangen van de volgende bui. Daarom is in het vierde lid bepaald dat de hemelwaterberging binnen een termijn van twee dagen weer voor 90% beschikbaar moet zijn. Dit kan bijvoorbeeld door de hemelwaterberging als infiltratievoorziening in te richten, zodat het opgevangen water langzaam in de bodem zakt.
Lid 5 maakt duidelijk dat water uit de hemelwaterberging niet alsnog op het openbaar riool geloosd mag worden maar anders verwerkt moet worden.
Lid 6: Het is niet zo dat deze afdeling situaties die niet voldoen aan de waterbergingseis uit dit artikel zonder meer verbiedt. Er zijn situaties denkbaar waarin het realiseren van de voorgeschreven hoeveelheid waterberging erg lastig is, of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) plaats waar een initiatiefnemer waterberging kan realiseren. Een initiatiefnemer kan, in dit soort gevallen, een ontheffing aanvragen om geen waterberging te hoeven aanleggen. Dit is in lijn met de opdracht in artikel 10.32a lid 2 Wet milieubeheer om geen lozingsverbod in te stellen als van de perceeleigenaar redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer kan worden gevergd.
Deze afdeling bevat nieuwe regels. Het beleid dat aan deze regels ten grondslag ligt, staat in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Om dezelfde redenen als bij de afvoer van hemelwater en grondwater in voorgaande afdeling is er behoefte om dit beleid in bindende regels te vervatten.
Gemeenten hebben op grond van artikel 10.33 Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van afvalwater. Onder afvalwater wordt afvalwater verstaan dat bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De gemeente draagt zorg voor transport van afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Bedrijfsafvalwater, dat niet op dezelfde manier kan worden behandeld als huishoudelijk afvalwater, is op zichzelf geen afvalwater. Om die reden geldt voor bedrijfsafvalwater geen zorgplicht voor inzameling en transport door de gemeente. Voor de inzameling en afvoer van hemel- en grondwater geldt een afzonderlijke zorgplicht voor gemeenten. Dit is geregeld in de Waterwet (zie artikel 3.5 voor hemelwater en artikel 3.6 voor grondwater). De zorgplicht ziet toe op het gehele gemeentelijke grondgebied. Aanvullend op de gemeentelijke zorgplichten hebben waterschappen de zorgplicht om het ingezamelde afvalwater te zuiveren. Dit is vastgelegd in artikel 3.4 van de Waterwet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen de zorgplichten overgenomen worden in artikel 2.16 en 2.17 van die wet.
De zorgplicht voor afvalwater vult de gemeente in door de aanleg en beheer van openbaar riool. Het rioleringsbeleid en het strategisch operationeel en maatregelen plan van de gemeente is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan en het Basisrioleringsplan. In deze afdeling legt de gemeente de regels ten aanzien van rioolaansluitingen op de openbare riolering vast. Hierbij gaat het om eisen met betrekking tot de totstandbrenging, wijziging en beëindiging van de rioolaansluiting op de openbare riolering en regels over het eigendom en het beheer van rioolaansluitleidingen.
Artikel 3:9 Specifieke zorgplicht
Met dit artikel wordt duidelijk gemaakt dat niet alleen de perceeleigenaar, maar ook de aannemer verplicht is zich te houden aan de regels van deze afdeling. Daarnaast kunnen ook beperkt zakelijk gerechtigden verantwoordelijk zijn voor de naleving van de regels uit deze afdeling. Hiermee wordt de kring van personen voor wie deze afdeling geldt vergroot.
Artikel 3:10 Verbod op de totstandbrenging, wijziging of beëindiging van een rioolaansluiting
In dit artikel is bepaald dat het niet is toegestaan een aansluiting op het openbare riool tot stand te brengen, te wijzigen of te beëindigen. Dit betekent dus dat er geen handelingen mogen worden verricht aan het riool. Het artikel geeft vervolgens aan op welke wijze en onder welke voorwaarden medewerking kan worden verleend aan de gewenste activiteit. De vereisten zijn terug te vinden in de artikelen 3:11, 3:12 en 3:13 van deze afdeling. Omdat het belangrijk is dat de melder weet waar hij/zij aan toe is, is in dit artikel tevens aangegeven dat na ontvangst van de melding, de melder uiterlijk binnen 4 weken na ontvangst van de melding een bericht ontvangt of er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Artikel 3:12 Eisen totstandbrenging, wijziging en beëindiging rioolaansluitleiding
Dit artikel bevat de algemene regels waaraan een rioolaansluitleiding moet voldoen. Deze regels zien op de bouwkundige uitvoering van de rioolaansluitleiding. Deze regels zijn aanvullend op de eisen die afdeling 6.4 van het Bouwbesluit (onder de Omgevingswet paragraaf 3.7.4 en 4.7.4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving) aan de aansluitleiding stelt. In aanvulling daarop zijn regels opgenomen over leidingen en het kleurgebruik van leidingen. Door leidingen met verschillende kleuren te gebruiken, is altijd duidelijk voor wat voor soort afvalwater een aansluitleiding is bedoeld en worden foute aansluitingen voorkomen. De gemeente Bergen hanteert twee kleuren, dit is geregeld in lid 6.
Om de sterkteklasse voor PVC te bepalen kunnen de volgende vuistregels worden gebruikt:
Dit zijn vuistregels, waarmee een goede inschatting kan worden gemaakt.
Artikel 3:13 Situaties waarin rioolaansluiting of wijziging van rioolaansluiting bezwaarlijk is
Er zijn situaties denkbaar waarin aansluiting op het openbaar riool of de wijziging van de aansluiting bezwaarlijk is. In lid 1 wordt benoemd dat deze bezwaren van technische, juridische of milieu-hygiënische aard kunnen zijn. In lid 2 wordt genoemd in welke situaties de aansluiting in ieder geval bezwaarlijk is.
Artikel 3:14 Kosten en uitvoeren van rioolaansluiting
Als er werkzaamheden in de openbare ruimte zijn verbonden aan het aansluiten, wijzigen of opheffen van een aansluiting op het openbaar riool zijn de kosten daarvan altijd voor rekening van de melder. De melder ontvangt hiertoe een kostenraming van de gemeente. Deze werkzaamheden worden altijd door of namens de gemeente uitgevoerd. Opdracht hiervoor wordt gegeven na ontvangst van betaling. Werkzaamheden die worden uitgevoerd zonder toestemming en/of tussenkomst van de gemeente dienen in beginsel ongedaan te worden gemaakt.
Artikel 3:15 Eigendom, beheer en onderhoud rioolaansluitleiding
Indien er problemen zijn met de werking van het riool is het ontstoppingsstuk het overdrachtspunt van beheer en onderhoud tussen perceeleigenaar en de gemeente. Bij controle van het ontstoppingsstuk blijkt waar eventuele problemen zich bevinden, in het particuliere deel of in het openbare riool.
Met het vastleggen van de eigendomssituatie is duidelijk wie er verantwoordelijk is voor het onderhoud, beheer en renovatie van de rioolaansluitleiding. De perceeleigenaar is verantwoordelijk voor het particuliere deel van de aansluitleiding en de gemeente is verantwoordelijk voor het deel dat behoort tot de gemeentelijke riolering.
Afdeling 4. Grafkelders en grafbedekkingen
Deze afdeling bevat enkele bepalingen uit de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats. Deze bepalingen gaan over grafbedekkingen en grafkelders. Deze activiteiten hebben betrekking op of wijzigen de fysieke leefomgeving en kunnen dan wel moeten straks in het omgevingsplan worden opgenomen. Om die reden maken deze bepalingen deel uit van deze verordening. De overige bepalingen kunnen achterblijven in de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats omdat deze de fysieke leefomgeving niet zozeer wijzigen, maar voornamelijk zijn gesteld met het oog op het behouden van de orde en rust op de begraafplaats. De bepalingen in deze afdeling zijn ongewijzigd overgenomen uit de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats en behoeven daarom geen verdere toelichting.
Hoofdstuk 4: Milieubelastende activiteiten
Dit hoofdstuk bundelt de regels over milieubelastende activiteiten die verspreid stonden over verschillende verordeningen, namelijk de Afvalstoffenverordening en de APV.
Afdeling 1 t/m 3. Huishoudelijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen, zwerfafval en overige
In deze afdelingen zijn de Afvalstoffenverordening en een bepaling over afvalstoffen uit de APV geïntegreerd. Dit is een goed voorbeeld van integratie tussen de verordeningen. Bepalingen uit verschillende verordeningen die eenzelfde onderwerp betreffen, zijn hier samengevoegd.
De huidige Afvalstoffenverordening komt uit 2014. Bij het overzetten van de Afvalstoffenverordening naar deze verordening is een actualiseringsslag gemaakt. Sinds 1 juli 2020 is het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen (hierna: Besluit GIHA) van kracht. Gemeenten zijn nu wettelijk verplicht om groente-, fruit- en tuinafval, papier, metaal, kunststof, glas en elektronische apparatuur gescheiden in te zamelen. Voor textiel en gevaarlijke afvalstoffen gaat deze verplichting in per 1 januari 2025. Het Besluit GIHA bevat de mogelijkheid om in bepaalde gevallen af te wijken van het gescheiden inzamelen. Als hiervan wordt afgeweken moet dit in de Afvalstoffenverordening zijn opgenomen. O.a. deze ontwikkeling vormt aanleiding om de Afvalstoffenverordening te actualiseren. Dit is gebeurd aan de hand van het nieuwste model Afvalstoffenverordening van de VNG (2021).
De bepalingen over afvalstoffen opgenomen in deze afdelingen dienen het belang van de bescherming van het milieu, met inbegrip van een doelmatig afvalstoffenbeheer. Het belang daarvan neemt toe omdat tegenwoordig anders naar afval wordt gekeken dan in het verleden. Afval wordt steeds meer benaderd als grondstof. In een meer circulaire economie is afval van waarde. Dat betekent duurzaam omgaan met natuurlijke hulpbronnen, zuiniger zijn op grondstoffen, voorwerpen langer en opnieuw gebruiken en optimalere reststromen. Afvalscheiding en inzameling is daarbij van wezenlijk belang. Welke bestanddelen van het afval gescheiden dienen te worden veranderd. Nieuwe technieken maken bijvoorbeeld de scheiding van kunststof mogelijk. Gemeenten werken mee in het Uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval om te komen tot minder huishoudelijk afval en tot het beschikbaar krijgen van meer waardevolle grondstoffen van de juiste kwaliteit. Deze verordening moderniseert de regels van de gemeente op dit terrein.
Door het opnemen van de bepalingen over afvalstoffen in deze verordening wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 10.23 van de Wet milieubeheer, waarin de raad wordt opgedragen om in het belang van de bescherming van het milieu een Afvalstoffenverordening vast te stellen. Onder de Omgevingswet wordt het mogelijk om de regels uit de Afvalstoffenverordening in het Omgevingsplan op te nemen. Artikel 10.23 van de Wet milieubeheer wordt hierop aangepast. Naast deze regels in de verordening is er ook een Uitvoeringsbesluit van het college waarin onderwerpen terugkomen waarover het college op grond van de regels uit deze verordening bevoegd is nadere regels te stellen.
Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting.
Begrippen (opgenomen in bijlage 1)
Er zijn geen definities van begrippen gegeven die al op grond van artikel 1.1. van de Wet milieubeheer zijn gedefinieerd. De begrippen inzamelmiddel, inzamelplaats en inzamelvoorziening zijn opgenomen om deze van elkaar te onderscheiden. Een inzamelmiddel is bestemd voor een enkel huishouden en is bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kca-box of big bag. Een inzamelplaats is aangewezen op grond van artikel 4:3. In deze gemeente wordt een inzamelplaats ‘milieupark’ genoemd. Een inzamelvoorziening is bestemd voor meerdere huishoudens. Een inzamelvoorziening is bijvoorbeeld een (ondergrondse) verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot. Uit artikel 4:8 wordt duidelijk dat inzamelmiddelen gebruikt worden voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel en inzamelvoorzieningen voor het aanbieden nabij een perceel.
Het begrip perceel is omwille van de leesbaarheid opgenomen met een vaste toevoeging die bij het gebruik van dit begrip in deze afdelingen telkens moet worden meegelezen. Het gaat immers telkens om percelen waar huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Deze toevoeging is opgenomen in verband met de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer, waarin sprake is van de zorg van de gemeente voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen “bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan”. Wat onder perceel moet worden verstaan kan niet goed op het niveau van deze afdelingen worden vastgesteld. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 18 september 1991, nr. 27597, BNB 1991/333, is een perceel een plaats waar huishoudelijke afvalstoffen geregeld binnen een particuliere huishouding kunnen ontstaan. Slechts dan is geen sprake van een perceel, indien het gaat om een gedeelte van een onroerende (of roerende) zaak dat blijkens indeling en inrichting niet is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Dit zal telkens naar de feiten en het spraakgebruik bepaald moeten worden. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1773) kon ook een woonruimte in een zorgcentrum een particuliere huishouding zijn waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan (zie voor de feiten Gerechtshof Den Haag 19 augustus 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2862).
Onderscheid wordt gemaakt tussen ongeadresseerd reclamedrukwerk voor commerciële doeleinden en huis-aan-huisbladen of drukwerk van niet commerciële organisaties, waaronder ook politieke partijen. Met ongeadresseerd reclamedrukwerk wordt in deze afdelingen bedoeld al het reclamedrukwerk dat zonder adres wordt aangeboden. Onder deze definitie vallen alle aanduidingen zonder toevoeging van een feitelijk adres, zoals bijvoorbeeld “aan de bewoners van dit pand of gebouw”. De gemeente kiest voor dit onderscheid omdat huis-aan-huisbladen en pamfletten een belangrijke functie vervullen voor onder meer de nieuwsverspreiding op lokaal niveau en de sociale cohesie in de buurt. Daarbij hebben deze bladen een lage frequentie.
In de definitie van huis-aan-huisblad is aangesloten bij de landelijke norm van de Stichting Reclamecode van 10% aan buurtgerichte redactionele inhoud.
Artikel 4:1 Aanwijzing van de inzameldienst
In het eerste lid geeft de raad aan het college de opdracht om een onderneming aan te wijzen, die met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen is belast. De zorg voor deze inzameling berust ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer op de raad en het college. De aangewezen inzameldienst zal aan die zorg praktische uitvoering geven.
In het derde lid wordt een grondslag gegeven om nadere regels te stellen over de wijze waarop de inzameldienst huishoudelijke afvalstoffen inzamelt.
Redenen van algemeen belang van milieu en gezondheid die met de aanwijzing van inzameldiensten zijn gemoeid, dwingen ertoe geen regeling op te nemen voor het van rechtswege nemen van aanwijzingsbesluiten in gevallen waarin niet tijdig op een daartoe strekkende aanvraag zou worden beslist. De regeling van paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is daarom niet van toepassing. Zo nodig kunnen bij het aanwijzingsbesluit beperkingen of voorschriften worden verbonden aan de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Het ligt in de rede dat dit alleen aan de orde is wanneer er ten aanzien van de aan te wijzen instantie bijzondere voorschriften of beperkingen moeten gelden.
Artikel 4:2 Regulering van andere inzamelaars
Dit artikel regelt de mate waarin het voor anderen dan de inzameldienst mogelijk is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. In beginsel is dit verboden. Er zijn echter drie categorieën van andere inzamelaars dan de inzameldienst, die bepaalde bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen mogen inzamelen. Ten eerste als een inzamelaar is aangewezen. Het gaat dan om een beschikking, waaraan op grond van het tweede lid voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden. Een aanwijzing wordt niet van rechtswege verleend als sprake zou zijn van niet tijdig beslissen. Ten tweede kan het college bepaalde personen of organisaties vrijstellen bij nadere regels. In het eerste lid, onder b, is mogelijk gemaakt dat er met generieke vrijstellingen kan worden gewerkt voor bijvoorbeeld scholen die papier inzamelen of voor andere organisaties of personen die bestanddelen huishoudelijke afvalstoffen inzamelen als inzamelaar. Ten derde zijn er producenten van bijvoorbeeld witgoed voor wie op grond van de Wet milieubeheer in algemene maatregelen van bestuur verplichtingen bestaan tot inname van afgedankte producten. Het gaat dan om de producentenverantwoordelijkheid. Vanzelfsprekend kan daarvoor geen verbod gelden. De aanwijzing van inzamelaars verschilt qua karakter van de aanwijzing van de inzameldienst. Het gaat bij de inzamelaars om personen of organisaties die om verschillende redenen behulpzaam willen zijn bij de taak om huishoudelijk afval in te zamelen. Deze aanwijzing heeft - anders dan de aanwijzing van de inzameldienst - het karakter van een vergunning en gaat niet gepaard met een uitvoeringsplicht.
Artikel 4:3 Aanwijzing van inzamelplaats
Op deze plaats wordt afzonderlijk geregeld dat op ten minste één plaats ook buiten kantooruren of in het weekend (in voldoende mate dus) gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen achter te laten. Hiertoe is het gemeentebestuur verplicht in verband met de in artikel 4:5 geboden mogelijkheid om niet telkens per week en bij elk perceel in te zamelen. Ingevolge artikel 10.26, tweede lid, van de Wet milieubeheer is dit verplicht. Het gaat hier om een daartoe ter beschikking gestelde plaats, waar alle bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden achtergelaten.
Dit artikel regelt dat het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen alleen mag geschieden via de kanalen die daarvoor in de artikelen 4:2 en 4:3 zijn aangewezen. Dit verbod is de keerzijde van de bij of krachtens die artikelen tot de inzameldienst en andere inzamelaars gerichte gebod om het afval in te zamelen en het in artikel 4:2, eerste lid, opgenomen verbod voor anderen om afval in te zamelen.
Artikel 4:5 Gescheiden afvalinzameling
Dit artikel biedt een grondslag om in het Uitvoeringsbesluit te regelen welke bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk moeten worden ingezameld, met welke frequentie en op welke locatie. Deze locatie kan zijn bij elk perceel, nabij elk perceel of een van deze met uitzondering van bepaalde gebieden van de gemeente.
Het Besluit GIHA bevat ook voorschriften over de gescheiden inzameling van afvalstoffen. Deze verordening biedt de mogelijkheid om in het Uitvoeringsbesluit een fijnmaziger onderscheid te maken dan artikel 1 van het Besluit GIHA, dat voorschrijft dat ‘ten minste’ bepaalde bestanddelen gescheiden worden ingezameld. In het Uitvoeringsbesluit kan op grond van artikel 10.21, vierde lid, van de Wet milieubeheer worden besloten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen. Daarbij kan tevens een onderscheid gemaakt worden binnen de in het Besluit GIHA genoemde bestanddelen (bijvoorbeeld door glas op te delen in vlakglas en verpakkingsglas).
Artikel 10.21 van de Wet milieubeheer schrijft voor dat het gemeentebestuur, al dan niet samen met het gemeentebestuur van andere gemeenten, ervoor zorgt dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan. Grove huishoudelijke afvalstoffen zijn daarvan uitgezonderd. De raad kan volgens artikel 10.21, vierde lid, van de Wet milieubeheer besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen.
Op grond van artikel 10.26 van de Wet milieubeheer kan de raad in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de Afvalstoffenverordening afwijken:
Artikel 2, eerste lid, van het Besluit GIHA bepaalt verder dat onder voorwaarden voor de volgende bestanddelen afgezien kan worden van de gescheiden inzameling voor:
Indien de frequentie lager is dan eenmaal per week, is de Inspraakverordening van toepassing en is artikel 4:3 verplicht. Dit vloeit voort uit artikel 10.26, tweede lid, en artikel 10.27 van de Wet milieubeheer.
Een Afvalstoffenverordening die één van deze mogelijkheden benut, dient te worden voorbereid met toepassing van de Inspraakverordening die op grond van artikel 150 van de Gemeentewet is vastgesteld (artikel 10.26 van de Wet milieubeheer). Indien toepassing wordt gegeven aan de onderdelen b of c, dan moet de gemeente zorgen voor een daartoe ter beschikking gestelde plaats voor het achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen. Dat laatste is geregeld in artikel 4:3.
Het regelen van de frequentie en locatie van de inzameling wordt in beginsel overgelaten aan het college. De raad bepaalt wel welke bestanddelen in ieder geval afzonderlijk ingezameld dienen te worden. Dit is onder meer van belang omdat artikel 4:6 aan burgers het verbod oplegt om die bestanddelen ongescheiden ter inzameling aan te bieden.
Artikel 4:6 Gescheiden aanbieding
Dit artikel regelt de keerzijde van artikel 4:5. Wat gescheiden moet worden ingezameld, moet ook gescheiden worden aangeboden. Voor de bestanddelen die niet gescheiden worden ingezameld, geldt dat het tweede lid een grondslag biedt voor het toestaan van niet-afzonderlijke aanbieding.
Concrete omschrijvingen van de bestanddelen kunnen door het college in de nadere regels op grond van het tweede lid worden gegeven om discussies te slechten en om in het kader van de handhaving houvast te bieden (‘welles/nietes-lijst’). Ook kan van de vrijstellingsmogelijkheid gebruik worden gemaakt om te regelen dat bepaalde hoeveelheden (fracties) van de bestanddelen mogen voorkomen bij de inzameling van andere bestanddelen. Zo zal het niet verboden hoeven te zijn als er eens een papiertje tussen het GFT-afval voorkomt.
Het is niet mogelijk om bij nadere regels af te wijken van de verplichting om gescheiden in te zamelen en aan te bieden, voor zover die verplichting voortvloeit uit artikel 1 van het Besluit GIHA.
Artikel 4:7 Tijdstip van aanbieding
De tijdstippen voor de inzameling van huishoudelijk afval worden door het college bepaald. Het gaat hier om een besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Het besluit is daarom vatbaar voor bezwaar en beroep.
Artikel 4:8 Wijze en plaats van aanbieding
Er is een onderscheid tussen inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen. Inzamelmiddelen dienen het ter inzameling aanbieden door een huishouden, zoals een minicontainer, afvalemmer, plastic afvalzak. Inzamelvoorzieningen dienen het collectief ter inzameling aanbieden door meerdere huishoudens, zoals een verzamelcontainer of een wijkcontainer, voor het inzamelen daarvan. Op grond van dit artikel kunnen inzamelmiddelen worden voorgeschreven. Ook kunnen hier regels worden gesteld over het gebruik van inzamelvoorzieningen. De regels over het gebruik van de inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen zijn in beginsel algemeen verbindende voorschriften. Het college kan in deze regels ook concreet locaties aanwijzen voor de inzamelvoorzieningen. Een dergelijk onderdeel van de regels is geen algemeen verbindend voorschrift dus daartegen staat bezwaar en beroep open.
Het tweede lid bevat een verbod om de inzamelmiddelen buiten het perceel te laten staan na afloop de bepaalde dag en tijden. Gebruikers van een perceel zijn gehouden de inzamelmiddelen binnen het perceel te bewaren. Het verbod geldt ook voor afval dat op de ophaaldag is buitengezet, maar om wat voor reden dan ook, niet is opgehaald, tenzij de gemeente hier actief anders over communiceert.
Het derde lid bevat een grondslag voor nadere regels over de wijze van gebruik van inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen voor categorieën van percelen. Te denken valt aan een onderscheid dat gemaakt kan worden tussen hoogbouw en laagbouw. De regels kunnen een vrijstelling van het verbod in het eerste lid of het verbod in het tweede lid inhouden. Deze vrijstelling blijkt dan uit de nadere regels van het college.
Artikel 4:9 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst
De inzameldienst kan ook bepaalde bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen inzamelen. Anders dan bij huishoudelijke afvalstoffen geldt voor bedrijfsafvalstoffen echter geen zorgplicht voor de gemeente. Inzameling van bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst is daarom een daarvan te onderscheiden activiteit waarbij de inzameldienst tegen vergoeding afval inzamelt bij bedrijven. In de praktijk gaat het daarbij veelal om afval uit de KWD-sector of bouw- en sloopafval (voor zover dit niet wordt gerekend tot het huishoudelijk afval).
Artikel 4:10 Aanbieding ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen
Alleen die bedrijven die betalen voor de gemeentelijke inzamelvoorzieningen mogen hun bedrijfsafvalstoffen aanbieden aan de inzameldienst.
Artikel 4:11 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen
Het college kan, net als bij huishoudelijke afvalstoffen, regels stellen over de wijze waarop de bedrijfsafvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden. De basis voor het stellen van regels over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen kan worden gevonden in artikel 10.23, derde lid, van de Wet milieubeheer. De memorie van toelichting zegt hierover: “Ten aanzien van de inzameling van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen mogen ook in het belang van de bescherming van het milieuregels worden gesteld. Blijkens het derde lid mogen deze regels geen vergunningstelsel inhouden. Dit is krachtens artikel 10.48 van de Wet milieubeheer voorbehouden aan de minister. Vanzelfsprekend mogen de gemeenten hun bevoegdheid evenmin benutten ter bevoordeling van de eigen inzameldienst en ten nadele van andere aanbieders op de markt." (Kamerstukken 26 638, nr. 3, blz. 48). Het is dus mogelijk om in het belang van het milieu bepaalde dagen te kunnen aanwijzen waarop bedrijfsafvalstoffen mogen worden ingezameld. Bijvoorbeeld ter beperking of voorkoming van geluidhinder of aanzuigende werking of om ritten zoveel mogelijk te combineren. Dit artikel kan met name van belang zijn voor de inzameling van bedrijfsafvalstoffen in een (historisch) centrum. Uiteraard kunnen deze regels gelden voor alle betrokken inzamelaars die bedrijfsafvalstoffen ophalen.
Dit artikel heeft primair een milieubeschermende functie en beoogt de gemeenten een instrument te geven om illegale dumpingen, voor zover geen hogere wet- of regelgeving van toepassing is, of het ontstaan van zwerfafval tegen te gaan. Uiteraard zal in een aantal gevallen het brengen van stoffen op of in de bodem zodanig kunnen gebeuren dat een hogere wet, zoals de Wet bodembescherming, de Waterwet of het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is. In het eerste lid worden bewust de termen stof en voorwerp gebruikt en niet alleen de term afvalstof, omdat niet altijd duidelijk is of de desbetreffende stoffen of voorwerpen afvalstoffen zijn. Artikel 10.25, onder a, van de Wet milieubeheer is de grondslag voor het opnemen van een dergelijk artikel in de Afvalstoffenverordening.
Artikel 4:13 Zwerfafval in de openbare ruimte
Op grond van artikel 10.25, onder a en b, van de Wet milieubeheer kunnen gemeenten in de Afvalstoffenverordening de zwerfafvalproblematiek regelen. Er is sprake van facultatief medebewind. Gemeenten hebben hiertoe de bevoegdheid, maar geen wettelijke plicht.
Het eerste lid gaat over straatafval. Dat is afval dat onderweg ontstaat, buiten een perceel, dat niet als zwerfafval op straat of in het plantsoen terecht dient te komen en waarvoor afvalbakken of voorzieningen zijn om zich daarvan ter plekke te ontdoen (voor zover van beperkte omvang en gewicht). Klein chemisch afval is uitdrukkelijk uitgesloten van de omschrijving. Dit afval dient in alle gevallen via de daartoe opgezette inzamelstructuur te worden verwijderd. Het gaat hier per definitie om afvalstoffen die "buiten een perceel ontstaan". Een huishoudelijke afvalstof, ontstaan op of binnen het perceel, moet worden aangeboden volgens de bepalingen uit afdeling 1. Het zich ontdoen van regulier huishoudelijk restafval door deze in openbare afvalbakken te plaatsen is op grond van artikel 4:6 verboden.
In het derde lid behoeft het begrip zwerfafval zelf geen verdere definitie. Uit redactie blijkt dat van zwerfafval sprake is wanneer ter inzameling gereedstaand afval wordt verspreid, omgestoten of omgeschopt, etc. De redactie brengt ook mee dat doorzoeken op een manier die geen zwerfafval veroorzaakt, bijvoorbeeld door morgensterren of stadsjutters, niet onder het verbod valt.
Artikel 4:14 Ongeadresseerd drukwerk
Dit artikel heeft als doel om de verspreiding van ongewenst drukwerk, en daarmee uiteindelijk afval, te voorkomen. De grondslag voor dit artikel is artikel 10.23 van de Wet milieubeheer.
Hierin is bepaald dat huis-aan-huisbladen of ongeadresseerd reclamedrukwerk bezorgd mogen worden bij een perceel (een woning, bedrijf of woonschip), tenzij de ontvanger onmiskenbaar duidelijk heeft gemaakt deze bladen niet te willen ontvangen. Met de komst van nee-nee-, ja-ja- en nee-ja-brievenbusstickers kunnen bewoners hun voorkeur ten aanzien van de ontvangst van commercieel reclamedrukwerk en/of de huis-aan-huisbladen kenbaar maken (zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25 februari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1528).
Tabel 1: Overzicht wanneer bezorging gewenst is en dus mag geschieden
Artikel 4:15 Zwerfafval rondom inrichtingen
Dit sluit aan bij artikel 2.13 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, maar heeft het meer toegespitst op de problematiek van zwerfafval en wijkt daarom op een aantal punten van dat artikel af. Dit is een toegestane aanvulling van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt het Activiteitenbesluit Milieubeheer. De in het tweede lid van dit artikel geregelde materie is dan opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan.
Artikel 4:16 Afval en verontreiniging op de weg
Het gaat in dit artikel met name over laden, lossen en vervoeren. Het artikel bevat een gebod om de veroorzaakte verontreiniging op te ruimen. Mocht aan dit gebod geen gehoor gegeven worden, dan is sprake van een overtreding die strafbaar is gesteld. Daarnaast is er de mogelijkheid om door middel van bestuursdwang tot opruiming te dwingen. Dit kan inhouden dat de gemeente de verontreiniging zelf opruimt en de kosten daarvoor op de overtreder verhaalt.
Artikel 4:17 Geen opslag van afval in de open lucht
Kern van dit artikel is opslag van huishoudelijke afvalstoffen, het gaat niet om het bewaren van afvalstoffen voor aanbieding tijdens de eerstvolgende inzameling daarvan. Waarneembaar gaat in de eerste plaats om zicht. Daarnaast kan sprake zijn van reukoverlast.
Het tweede lid bevat de mogelijkheid een ontheffing te verlenen.
Artikel 4:18 Ontdoen van autowrakken
Hierin is de afgifte van autowrakken door huishoudens geregeld. Op grond van artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken (hierna: BBA) moeten gemeenten in hun Afvalstoffenverordening bepalen dat een autowrak, zijnde een huishoudelijk afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan autodemontagebedrijven, garages en autoschadeherstelbedrijven of aan een persoon die in een ander land dan Nederland is gevestigd (onder strikte voorwaarden). Op grond van artikel 7 van het BBA worden autowrakken, afkomstig van huishoudens uitdrukkelijk uitgezonderd van de gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval.
Afdeling 4. Geluid en verlichting
In deze afdeling zijn de bepalingen uit de APV opgenomen over het voorkomen of beperken van geluidhinder en hinder door verlichting. In artikel 4:24 is Koninginnedag is aangepast naar Koningsdag. Verder zijn deze bepalingen inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de APV. Een nadere toelichting is niet nodig.
Afdeling 5. Crossterreinen en beperking verkeer in natuurgebieden
Deze afdeling bevat bepalingen uit de APV over crossterreinen en beperking van verkeer in natuurgebieden. De bepalingen zijn ongewijzigd overgenomen. Een nadere toelichting hierop is niet nodig.
Deze afdeling bevat bepalingen uit de APV over asverstrooiing. De bepalingen zijn ongewijzigd overgenomen. Een nadere toelichting hierop is niet nodig.
Hoofdstuk 5: Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente
Dit hoofdstuk bevat een samenvoeging van de regels over activiteiten in de openbare ruimte, namelijk op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente. De regels zijn afkomstig uit de APV, de Marktverordening, de Reclameverordening, de Verordening Leukermeer e.o. en de Verordening naamgeving en nummering.
Afdeling 1. Aanleggen wegen en uitwegen
In deze afdeling zijn de bepalingen uit de APV over het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg en het maken of veranderen van een uitweg opgenomen. In artikel 5:2 is de termijn om te beslissen op de melding voor een uitweg veranderd van 4 naar 6 weken omdat in het Beleidskader uitwegen waarnaar verwezen wordt een termijn van 6 weken is opgenomen. Het artikel in de verordening is daarmee in overeenstemming gebracht met het bepaalde in het Beleidskader. Verder is de bepaling waarin verwezen wordt naar het Beleidskader verduidelijkt. De overige bepalingen zijn niet gewijzigd. Deze bepalingen behoeven dan ook geen nadere toelichting.
In deze afdeling zijn de bepalingen over parkeerexcessen uit de APV ongewijzigd overgenomen. Dit behoeft geen nadere toelichting.
Afdeling 3 en 4. Standplaatsen en Markt
In deze afdelingen zijn de bepalingen over standplaatsen uit de APV opgenomen (afdeling 3) en is de Marktverordening geheel geïntegreerd (afdeling 4). Ook dit is een goed voorbeeld van integratie tussen verschillende verordeningen. De gemeentelijke bepalingen over ambulante handel staan nu op overzichtelijke wijze bij elkaar. De bepalingen zijn niet gewijzigd en behoeven dan ook geen nadere toelichting.
Deze afdeling is een integratie van de Reclameverordening en een bepaling uit de APV over reclame. Dit geeft ook weer een goed voorbeeld van een integratie van regels over eenzelfde onderwerp die voorheen verspreid stonden over verschillende verordeningen. Deze afdeling bevat ook de aanwijzing van een gebied, maar omdat dit uitsluitend de werkingssfeer van één bepaling over reclame betreft, is ervoor gekozen de aanwijzing in deze afdeling te regelen in plaats van in hoofdstuk 2 van de verordening. De kaart waarop het gebied wordt aangewezen waar het verbod van artikel 5:30 geldt, is vernieuwd. Deze kaart is verouderd en behoeft actualisering, o.a. vanwege aanpassingen in de komgrenzen. De bepalingen zijn verder ongewijzigd overgenomen. Ze behoeven dan ook geen nadere toelichting.
In deze afdeling zijn de regels uit de APV over kamperen ongewijzigd overgenomen. Deze regels behoeven daarom geen nadere toelichting.
Afdeling 7 en 8. Openbaar water en Leukermeer en omgeving
In deze afdelingen zijn de bepalingen uit de APV over openbaar water opgenomen (afdeling 7) en is de verordening Leukermeer e.o. geheel geïntegreerd (afdeling 8). Ook hier is beoogd om regels over eenzelfde onderwerp op een overzichtelijke wijze bij elkaar te voegen. De bepaling over het toepassingsgebied van de verordening Leukermeer e.o. is verouderd en behoeft verduidelijking. Daarom is deze bepaling bij het overzetten van de regels gewijzigd. Er wordt verwezen naar een kaart die het toepassingsgebied weergeeft. Hierin is ook de uitbreiding van het Leukermeer ten behoeve van het Marinapark meegenomen. Het toepassingsbereik van het verbod op watersportvoorzieningen zoals voorheen in de verordening Leukermeer e.o. was opgenomen, is aangepast omdat het wenselijk is dit verbod in de gehele gemeente te laten gelden, in plaats van alleen rondom het Leukermeer. Daarnaast zijn een aantal bepalingen zonder titel voorzien van een titel. Verder is de verordening Leukermeer e.o., die recentelijk nog op onderdelen gewijzigd is, ongewijzigd overgenomen. Een nadere toelichting hierop is dan ook niet nodig. Hetzelfde geldt voor de regels over openbaar water uit de APV.
Afdeling 9. Voorzieningen voor verkeer, verlichting, naamgeving en nummering
Deze afdeling bevat bepalingen uit de APV over het aanbrengen van voorzieningen voor verkeer en verlichting en bepalingen uit de Verordening naamgeving en nummering over het aanbrengen van de aan de openbare ruimte toegekende naam- en nummeraanduidingen. De bepalingen zijn ongewijzigd overgenomen en behoeven geen verdere toelichting.
Hoofdstuk 6: Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed en wereldgoed
In hoofdstuk 2 is al een deel van de Erfgoedverordening geïntegreerd voor zover het gaat over het aanwijzen van erfgoed. In dit hoofdstuk is het overige deel van de Erfgoedverordening geïntegreerd. Hierbij zijn de bepalingen aan de hand van het model dat de VNG hiervoor beschikbaar heeft gesteld aangepast aan de Erfgoedwet. Ook zijn de bepalingen herschikt en logisch geordend. Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting.
Afdeling 1. Bescherming gemeentelijk monument
Artikel 6:1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.
Artikel 6:2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude Erfgoedverordening.
Artikel 6:3 Intrekken van de omgevingsvergunning
Inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude Erfgoedverordening.
In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.
Artikel 6:5 Voorbescherming bij voornemen tot aanwijzing
De Erfgoedwet regelt dat door de start van de officiële aanwijzingsprocedure het onderdeel al beschermd is alsof het een rijksmonument is. Dit wordt voorbescherming genoemd. Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijke monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra het college het voornemen tot aanwijzing heeft bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken en is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).
Artikel 6:6 Voorbescherming bij voorlopig gemeentelijk monument
De bescherming zoals opgenomen in deze afdeling geldt vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.
Artikel 6:7 Advies omgevingsvergunning rijksmonument
Zie de toelichting bij artikel 2:4. De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).
Afdeling 3. Bescherming gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Artikel 6:8 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.
Hoofdstuk 7: Activiteiten met betrekking tot planten en dieren
In dit hoofdstuk zijn bepalingen uit de APV opgenomen die gaan over activiteiten met betrekking tot planten en dieren.
In deze afdeling zijn de bepalingen uit de APV over het bewaren van houtopstanden opgenomen. Deze bepalingen zijn echter verouderd en de praktijk leert dat deze bepalingen actualisering behoeven.
Op basis van ervaringen uit de praktijk, nieuwe ontwikkelingen en inzichten, nieuwe wet- en regelgeving en de behoefte aan duidelijkere formuleringen zijn deze regels op onderdelen gewijzigd. Het gaat grotendeels om beleidsneutrale wijzingen, maar er zijn ook enkele nieuwe artikelen toegevoegd. Voor de volledigheid worden de wijzigingen die zijn doorgevoerd hieronder artikelsgewijs toegelicht.
Enkele begripsomschrijvingen zijn anders geformuleerd zodat duidelijker is wat er mee wordt bedoeld. Overbodige begripsomschrijvingen (van begrippen die niet terugkomen in de regels) zijn verwijderd.
Artikel 7:1 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
In de uitzonderingen op het verbod om zonder omgevingsvergunning een houtopstand te vellen is ‘vruchtbomen’ gewijzigd in ‘laagstamfruitbomen’. Er bestaat onderscheid in soorten fruitbomen (variërend van laagstam tot hoogstam). Het is niet bezwaarlijk dat laagstamfruitbomen worden gekapt, deze zijn er met name voor de productie. Hoogstamfruitbomen zijn wel waardevolle bomen. Daarom zijn deze wel vergunningsplichtig, zodat er maatwerk kan worden verleend.
Daarnaast is hakhout toegevoegd als één van de uitzonderingen op het verbod. Hakhout is een vorm van beheer van houtopstanden en heeft niet tot doel het vernietigen van de houtopstanden. Daarom is een vergunning niet noodzakelijk.
De verwijzing naar de inmiddels vervallen Plantenziektewet in dit artikel is vervangen in de daarvoor in de plaats getreden Plantgezondheidswet.
Aan dit artikel is een nieuw lid toegevoegd waarin verwezen wordt naar een nieuw beleidskader. Dit beleidskader is opgesteld omdat er in de praktijk grote behoefte bestond aan een nadere uitwerking van deze weigeringsgronden. Dit ter verbetering van de motivering bij vergunningverlening.
Artikel 7:3 Herplant - / instandhoudingsplicht
Dit artikel bevat geen inhoudelijke wijzigingen, er is alleen een nieuw lid toegevoegd waarin verwezen wordt naar het hiervoor benoemde nieuwe beleidskader, dat ook richtlijnen bevat voor het opleggen van een herplantplicht. Ook hier was vanuit de praktijk grote behoefte aan. Het ontbrak aan objectieve richtlijnen voor het bepalen van de op te leggen herplantplicht.
Artikel 7:4 Bescherming van bij de houtopstand voorkomende flora en fauna
Dit artikel is nieuw en biedt de mogelijkheid om aan de vergunning voorschriften te verbinden ter bescherming van overige flora en fauna.
Artikel 7:5 Bestrijding en beteugeling van boomziekten
Er is voor gekozen dit artikel te veralgemeniseren omdat er diverse boomziektes en ziekteverspreiders zijn.
Artikel 7:6 Bescherming houtopstanden
Dit artikel is onder andere bedoeld om te voorkomen dat gemeentelijke houtopstanden beschadigd raken door voorwerpen zoals verlichtingsdraden, die lange tijd blijven hangen. Ook het aanbrengen van voorzieningen aan, onder of bij houtopstanden is daarmee verboden. Houtopstanden kunnen namelijk gemakkelijk beschadigd raken.
Artikel 7:7 Vervaltermijn vergunning
Dit artikel is nieuw en legt vast wat er momenteel als standaardvoorschrift in de vergunning wordt opgenomen.
Afdeling 2. Bescherming van flora en fauna
De afdeling over de bescherming van flora en fauna uit de APV is vrijwel ongewijzigd opgenomen in deze afdeling. Alleen de verwijzing naar de inmiddels vervallen Natuurbeschermingswet is gewijzigd in een verwijzing naar de daarvoor in de plaats getreden Wet Natuurbescherming. Deze afdeling behoeft geen verdere toelichting.
Dit hoofdstuk bevat bepalingen over toezicht en handhaving.
In artikel 154 van de Gemeentewet is bepaald dat de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen en van die van organen waaraan ingevolge artikel 156 verordenende bevoegdheid is gedelegeerd, straf kan stellen maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Het merendeel van de te integreren verordeningen kent een strafbepaling, echter varieert de hoogte van de strafmaat in de verschillende verordeningen die geïntegreerd zijn. Voor de integraliteit is het wenselijk dat de verschillende strafbepalingen uit de op te nemen verordeningen samengevoegd worden tot één strafbepaling. In dit artikel, dat gebaseerd is op artikel 6:1 van de APV, heeft deze samenvoeging beleidsneutraal plaatsgevonden. Dat wil zeggen dat er geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in de hoogte van de maximaal op te leggen strafmaat. Er is één hoofdregel geformuleerd waarop een aantal uitzonderingen zijn gemaakt om beleidsneutraal te blijven.
Voor het merendeel van de bepalingen die in deze verordening zijn opgenomen (dat zijn de bepalingen uit de APV, de Marktverordening, de Verordening Leukermeer e.o. en enkele artikelen uit de Erfgoedverordening) geldt de hoogst mogelijk strafmaat van een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie. De Bouwverordening (opgenomen in hoofdstuk 3, afdeling 1 van deze verordening) kent geen strafbepaling. Ook is op het merendeel van de artikelen uit de Erfgoedverordening (hoofdstuk 6) geen strafbepaling van toepassing. Voor de bepalingen over erfgoed is uitsluitend een strafbepaling voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 6:1 en de nadere regels krachtens artikel 6:2, derde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 6:2, eerste lid, en 6:8, eerste lid, van deze verordening strafbaar.
Om bovengenoemde redenen zijn deze onderdelen van de verordening uitgezonderd van de algemene strafbepaling in lid 1.
In de Reclameverordening (artikel 5:30 VFL) is een minder hoge strafmaat opgenomen, daarom is deze uitgezonderd van lid 1 en wordt deze apart benoemd in lid 2.
In de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats en de Verordening naamgeving en nummering is een nog lichtere strafmaat opgenomen. Daarom zijn ook deze uitgezonderd van de hoofdregel in lid 1 en worden deze apart benoemd in lid 3.
Op overtreding van de Afvalstoffenverordening en enkele artikelen uit de APV is de Wet op de economische delicten van toepassing. Dit betreft de vierde uitzondering (lid 4).
Dit artikel is gebaseerd op artikel 6:2 van de APV.
Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoriaal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.
In het eerste lid is geregeld dat de BOA’s en de toezichthouders die in opdracht van de gemeente Bergen werken, belast zijn met het toezicht op de naleving van de VFL. Op dit moment staan er in de Bouwverordening, de Verordening Leukermeer e.o. en de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats geen bepalingen over toezicht. Het is echter wenselijk en praktisch om voor de gehele VFL één algemene bepaling over toezicht op te nemen, zodat er toezicht kan worden gehouden op de gehele VFL. Daarom zijn er op dit lid geen uitzonderingen gemaakt en is er één lijn getrokken. In het tweede lid is bepaald dat er ook andere personen met dit toezicht kunnen worden belast.
In aanvulling op het eerste en tweede lid worden in het derde lid politieambtenaren aangewezen als toezichthouder. Dit beperkt zich tot het toezicht op de bepalingen die uit de APV afkomstig zijn en waarvoor zij eerder ook toezichthouder waren.
Het vierde lid bepaalt dat de marktmeester toezichthouder is voor de uitvoering van hoofdstuk 5, afdeling 4 (Markt). Dit was ook al zo onder de Marktverordening. In feite betreft dit een voorzetting van een al bestaande situatie.
Artikel 8:3 Binnentreden woningen
Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit de APV en behoeft geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 9: Overgangs- en slotbepalingen
Dit hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels. De artikelen 9:1 en 9:2 regelen de intrekking en het wijzigen van de verschillende verordeningen en bepalingen die opgaan in de VFL. De meeste verordeningen kunnen geheel worden ingetrokken, alleen de APV en de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats worden gewijzigd, met dien verstande dat de artikelen die uit die verordeningen in deze verordening zijn opgenomen, komen te vervallen.
Artikel 9:3 bevat de algemene overgangsbepalingen. Dit artikel regelt dat besluiten op basis van de in de artikelen 9.1 en 9.2 ingetrokken verordeningen en bepalingen ook gelden als besluiten krachtens de VFL. Omdat het overgangsrecht uit de Erfgoedverordening wat afwijkt van het overgangsrecht van de overige verordeningen, is daarvoor nog een specifieke bepaling opgenomen.
De overige artikelen in dit hoofdstuk behoeven geen nadere toelichting.
TRANSPONERINGSTABEL VERORDENING FYSIEKE LEEFOMGEVING (VFL)
In de onderstaande tabel wordt op artikelniveau toegelicht hoe de bepalingen uit de bestaande verordeningen in de VFL zijn opgenomen (kolom 1 en 2). In de derde kolom staan eventuele wijzigingen met een beknopte toelichting daarop beschreven. Hier worden alleen inhoudelijke en/of noemenswaardige wijziging vermeld. Wijzigingen die hier niet apart worden vermeld:
Verwijzingen naar ‘(college van) burgemeester en wethouders’, uit sommige bestaande verordeningen zijn uniform gemaakt en veranderd in ‘het college’. Hiermee wordt een eenduidige verwijzing bewerkstelligd. Hetzelfde geldt voor verwijzingen naar ‘bevoegd bestuursorgaan’ en ‘bevoegd gezag’. Dit is eveneens geharmoniseerd;
Ook in de artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL zijn deze wijzigingen beschreven. Indien het gaat om een nieuw artikel wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting in de toelichting op de VFL.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-267519.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.