Gemeenteblad van Uithoorn
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Uithoorn | Gemeenteblad 2022, 262238 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Uithoorn | Gemeenteblad 2022, 262238 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Jeugdhulp Uithoorn 2022
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
integraal plan: het document waarin de ondersteuningsbehoeften van de jeugdige en/of zijn ouders zijn vastgelegd samen met de resultaten en hoe deze te bereiken en waarin op verschillende levensgebieden de gezinssituatie in kaart gebracht wordt om een effectieve ondersteuning van de jeugdige mogelijk te maken;
Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen
Paragraaf 2. Toegang specialistische jeugdhulp
Wanneer de huisarts, jeugdarts of medisch specialist conform artikel 2.6 eerste lid onderdeel e van de wet verwezen heeft naar specialistische jeugdhulp waarbij er een ondersteuningsvraag is op meerdere levensgebieden, wordt de individuele voorziening zoals bedoeld in het tweede lid, ingezet op grond van signaal van de betrokken jeugdhulpaanbieder dat er een integraal plan is opgesteld en hierin de ondersteuningsbehoeften op de verschillende levensgebieden voldoende in kaart zijn gebracht om een effectieve uitvoering van de jeugdhulp mogelijk te maken.
Wanneer een zorgteam van een speciaal onderwijslocatie de inzet van specialistische jeugdhulp in de vorm van ambulante jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige nodig acht, wordt de individuele voorziening, zoals bedoeld in het tweede lid, ingezet op grond van het verzoek om een zorgtoewijzing van de betrokken jeugdhulpaanbieder voor specialistische jeugdhulp.
Artikel 3.5 Het gesprek en het integraal plan
Het (ondertekende) integraal plan wordt, voor zover van toepassing, voor een effectieve uitvoering van de specialistische jeugdhulp, door de jeugdige en/of zijn ouders, of in voorkomende gevallen door de lokale toegang, gedeeld met de betrokken jeugdhulpaanbieder met inachtneming van de geldende privacyregelgeving.
Paragraaf 4. Toegang overige individuele voorzieningen jeugdhulp
Paragraaf 5 Aanvullende regels persoonsgebonden budget
Als de jeugdige en/of zijn ouders zich in het gesprek zoals bedoeld in artikel 3.5 gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door de door gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieders niet passend achten, kunnen zij een persoonsgebonden budget aanvragen.
Artikel 3.10 Onderscheid professionele ondersteuning en ondersteuning uit sociaal netwerk
Van professionele ondersteuning is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel en ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
Artikel 3.11 Vaststellen hoogte van persoonsgebonden budget
De tarieven op basis waarvan de hoogte van het persoonsgebonden budget berekend wordt, bedragen voor professionele ondersteuning:
Vervoer 1 |
|||
De in het tweede lid genoemde tarieven zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2022 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van de consumentenprijsindex die geldt voor het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar (T-2). De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2.
Artikel 3.12 Verstrekken persoonsgebonden budget professionele ondersteuning en ondersteuning uit sociaal netwerk
Paragraaf 6 Nieuwe feiten en omstandigheden
Artikel 3.13 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk, en uiterlijk binnen een maand, aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande een individuele voorziening.
Artikel 3.14 Bestrijding oneigenlijk gebruik en misbruik
Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij de wet, dan wel deze verordening, ten aanzien van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van het bepaalde bij de wet, dan wel deze verordening.
Artikel 3.15 Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor ten hoogste dertien weken, als er ten aanzien van de persoon aan wie het Pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
Indien de jeugdige voor een bepaalde periode verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor de duur van de opname.
Hoofdstuk 4 Afstemming met andere voorzieningen
Artikel 4.1 Overgang naar volwassenheid
Het college draagt zorg dat de lokale toegang zich in de gevallen bedoeld in het eerste lid de jeugdige en zijn ouders wijst op de consequenties dat deze zorg vanaf de 18e verjaardag van de jeugdige onder een andere voorziening valt, en zich inspant voor de continuïteit van de zorg indien noodzakelijk.
Het college draagt zorg dat de lokale toegang (en de gecertificeerde instellingen) zich in de gevallen bedoeld in het eerste lid de jeugdige en zijn ouders vroegtijdig wijst op de eventuele veranderingen, vanaf de 18e verjaardag of na afloop van verlengde jeugdhulp met verblijf, voor de woonsituatie, inkomen, zorgverzekering enzovoort.
Artikel 4.2. Afstemming gezondheidszorg
Het college draagt zorg dat wanneer de lokale toegang een besluit neemt over de inzet van zorg die vanaf de 18e verjaardag valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet en er de reële verwachting is dat deze zorg na de 18e verjaardag van de jeugdige door zal lopen, het besluit voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden door de zorgverzekeraars.
Het college draagt zorg dat de lokale toegang zich in de gevallen bedoeld in het eerste lid de jeugdige en zijn ouders wijst op de consequenties dat deze zorg vanaf de 18e verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet valt, en zich inspant voor de continuïteit van de zorg indien noodzakelijk.
Artikel 4.5 Afstemming maatschappelijke ondersteuning
Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de verschillende gemeentelijke voorzieningen die onderdeel uitmaken van lokale toegang, indien een jeugdige en/of zijn ouders naast jeugdhulpvoorzieningen ook in aanmerking komen voor voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 4.6 Afstemming werk en inkomen
Het college draagt zorg dat de lokale toegang en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, armoedevoorzieningen te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.
Hoofdstuk 5 Waarborging verhouding prijs-kwaliteit
Artikel 5.1 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:
De rechten en verplichtingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening gelden met betrekking tot een individuele voorziening waarvoor op grond van de verordening jeugdhulp Uithoorn 2018 een besluit is afgegeven, blijven gelden gedurende de looptijd van het besluit, dan wel tot het moment dat er op basis van een gewijzigde ondersteuningsbehoefte een nieuw besluit wordt genomen.
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouders af te wijken van deze verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn.
Algemene toelichting Verordening
Met inwerkingtreding van de Jeugdwet op 1 januari 2015 is de gemeente naast het preventieve jeugdbeleid ook verantwoordelijk geworden voor de jeugdhulp en jeugdbescherming en –reclassering. Op grond van de Jeugdwet is de gemeenteraad verplicht een verordening vast te stellen, zie artikel 2.9 van de Jeugdwet;
“De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:
Daarnaast is de gemeente ook verplicht bij verordening regels te stellen over de beleidsparticipatie en ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp en kan zij dit doen als het gaat om de voorwaarden rond het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor informele zorg.
De huidige herziening van de verordening is nodig omdat het jeugdstelsel wijzigt. De vernieuwing is erop gericht om de jeugdhulp anders te organiseren en bekostigen. De vernieuwing leidt tot een vereenvoudiging voor gezinnen, lokale toegang en jeugdhulpaanbieders. Net als in voorgaande jaren staat het gezin centraal en stellen we een integraal plan en werken we aan de beoogde resultaten uit dit plan.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Begrippen die in de Jeugdwet (en Besluit Jeugdwet) gedefinieerd worden, worden – in de regel – niet opgenomen in de begripsbepaling van de verordening.
De term ‘algemene voorziening’ komt uit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015. In de Jeugdwet wordt (maar alleen in artikel 2.9) van ‘overige voorziening’ gesproken. Deze laatste term kan verwarrend werken en doet geen recht aan de belangrijke positie van de algemene voorzieningen in het nieuwe jeugdstelsel. Zij zijn geen restcategorie.
‘Individuele voorziening’ is de term die in de Jeugdwet gebruikt wordt voor wat in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 een ‘maatwerkvoorziening’ heet. De term individuele voorziening wordt in de Jeugdwet niet gedefinieerd, vandaar dat in de verordening een begripsbepaling is toegevoegd. Ofschoon de term verwarring op kan roepen – het gaat niet noodzakelijkerwijze om individueel geboden hulp, maar ook om groepsaanbod– is het verstandig in dit geval wel de formele term uit de Jeugdwet te gebruiken, aangezien deze in meerdere bepalingen van de Jeugdwet een rol speelt.
Het integraal plan is de weerslag van het gesprek dat de jeugdige en/of zijn ouders voeren met de betrokken professional van de lokale toegang (of huisarts, jeugdarts of medisch specialist), de jeugdhulpverlener en eventueel ook anderen uit het bredere sociale netwerk van de jeugdige en zijn ouders over de hulpvraag. Het integraal plan bundelt hulpvraag en afspraken over de ondersteuning, niet alleen op het terrein van jeugdhulp, maar ook op andere terreinen. Denk hierbij aan hulp voor een van de ouder(s), broertjes en/of zusjes met een hulpvraag, schuldproblematiek, huisvestingsproblematiek en zo verder. Deze context is van belang bij het bepalen van de hulpvraag voor het kind.
Wanneer besloten wordt dat de inzet van specialistische jeugdhulp nodig is, wordt ook dit in het integraal plan vastgelegd. Voor de jeugdhulpaanbieder is het integraal plan vervolgens uitgangspunt voor het verder vormgeven van het hulpverleningstraject (zie verder de toelichting bij artikel 3.5 vijfde lid). Het integraal plan kan echter ook gebruikt worden wanneer specialistische jeugdhulp (nog) niet nodig is en de lokale toegang bijvoorbeeld zelf met de jeugdige en zijn ouders aan de slag gaat.
Er zijn diverse soorten plannen in de Jeugdwet. Hieronder worden de belangrijkste toegelicht, te weten het hulpverleningsplan van de jeugdhulpaanbieder (vaak ook behandelplan genoemd), het plan van aanpak van de gecertificeerde instelling en het familiegroepsplan van het gezin – die alle in de Jeugdwet zelf verankerd zijn.
Het familiegroepsplan is het plan opgesteld door de jeugdige en zijn ouders dat in principe zonder betrokkenheid van hulpverleners (lokale toegang, jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling) wordt opgesteld. Hulpverleners kunnen wel informatie inbrengen voor het familiegroepsplan en voorwaarden voor veiligheid stellen.
NB Het integraal plan wordt door de lokale toegang in de regel perspectiefplan genoemd.
De lokale toegang is binnen deze verordening een overkoepelende term voor de klantmanagers van de uitvoeringsorganisatie Duo+ en de casusregisseurs uit het Sociale team en de ouder- kind coaches. De lokale toegang voert de toegang tot de jeugdhulp uit namens het college. De verwijzer dyslexie is de lokale toegang voor jeugdigen die dyslexie zorg nodig hebben.
De hier opgenomen definitie is overgenomen uit de begripsbepaling van de Jeugdwet zelf, met dien verstande dat de inperking ‘niet zijnde de pleegouder’ hier is weggelaten. In de verordeningstekst wordt in de regel gesproken van ’de jeugdige en/of zijn ouders.’ Bij de definitie van ‘jeugdige’ wordt de Jeugdwet gevolgd. Het kan overigens ook zo zijn dat de jeugdige (zeker vanaf 16 jaar, maar in bijzondere gevallen ook daarvoor, vanaf 12 jaar) zonder betrokkenheid van zijn ouders jeugdhulp ontvangt. Ook andere opvoeders dan de ouders of verzorgers (denk aan een leerkracht) kunnen natuurlijk betrokken raken bij de jeugdhulp.
Met de professional wordt de jeugdhulpverlener bedoeld in het kader van de Jeugdwet, en de uitvoerder van de jeugdgezondheidszorg in het kader van de Wet publieke gezondheid. De professionals voldoen aan het Kwaliteitskader Jeugd of BIG.
Specialistische jeugdhulp is een individuele voorziening voor jeugdhulp, zoals bedoeld in artikel 3.1. Specialistische jeugdhulp voorziet in alle vormen van individuele voorziening.
Zorgteam: een multidisciplinair team dat op een schoollocatie voor Speciaal Onderwijs verantwoordelijk is voor de zorg richting leerlingen. Het zorgteam heeft een rol in de toegang tot de specialistische jeugdhulp die direct beschikbaar is op het Speciaal Onderwijs.
Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen
Artikel 2.1 Lokale algemene voorzieningen
In dit artikel zijn de categorieën van algemene voorzieningen omschreven. Deze voorzieningen hebben grotendeels een preventief karakter. De voorzieningen zijn zonder besluit van de lokale toegang of een verwijzer toegankelijk en kunnen ook naast een individuele voorziening worden ingezet.
Artikel 2.2 Gemeentelijke toegang
Duo+ is voor de meeste jeugdigen en ouders de eerste ingang bij een hulpvraag. De medewerkers van Duo+ hebben als belangrijke taak om de vraag te verhelderen.
Duo+ en het Sociale Team zijn onafhankelijk. Ze werken vanuit hun inhoudelijke professionaliteit binnen de gestelde kaders van de Jeugdwet
Gekwalificeerde professionals van Duo+ en het Sociale Team, die opgenomen zijn in een beroepsregister (BIG-register of Kwaliteitsregister Jeugd) worden gemandateerd om namens het college besluiten te nemen voor het toekennen (of afwijzen) van (specialistische) jeugdhulp.
Het Sociale Team geeft informatie en kan jeugdigen en hun ouders ondersteunen bij het opstellen van een integraal plan, maar ook wijzen op de mogelijkheid om zelf, of met ondersteuning van derden, een familiegroepsplan op te stellen.
Het Sociale Team verwijst als het nodig is door naar (specialistische) jeugdhulp.
Het Sociale Team is ook verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning en regie van (minder zelfredzame) gezinnen met complexe problematiek op meerdere leefdomeinen. De medewerker van het Sociale Team stemt waar nodig af met andere professionals (bijvoorbeeld op het gebied van wonen, schulden en veiligheid) om de problemen van het gezin aan te pakken.
Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen
Paragraaf 1 Soorten individuele voorzieningen
Artikel 3.1 Specialistische jeugdhulp
Specialistische jeugdhulp wordt gezien als aanvullend op de algemene voorzieningen zoals omschreven in hoofdstuk 2. In veel gevallen zal de hulpverlener vanuit de lokale toegang ook betrokken blijven bij de ondersteuning van de jeugdige en zijn ouders als specialistische jeugdhulp betrokken wordt. Zie ook de toelichting bij de begripsbepaling Specialistische jeugdhulp. Er zijn verschillende administratieve segmenten die worden toegepast. Deze maken geen onderdeel uit van de verordening.
Specialistische jeugdhulp wordt voor het grootste gedeelte ambulant gegeven. Dat wil zeggen dat de jeugdhulpverlener met de jeugdige en of zijn ouders op de locatie van de aanbieder, thuis of op school ondersteuning biedt (bijvoorbeeld in de vorm van adviesgesprekken). De aard van de zorg kan heel divers zijn, van een gedragstherapeutische behandeling tot persoonlijke verzorging. Ook adviezen richting het sociale netwerk van de jeugdige kunnen behoren tot de specialistische jeugdhulp. De opsomming ‘in de thuissituatie, op het kinderdagverblijf, de school of de locatie van de aanbieder’ is niet limitatief. Er kunnen ook andere locaties zijn waar specialistische jeugdhulp ambulant geboden kan worden.
Naast ambulant, kan specialistische jeugdhulp ook geboden worden als dagbehandeling of dagbesteding op de locatie van de aanbieder. De jeugdige verblijft dan overdag op de locatie van de aanbieder. Ook kortdurend verblijf in de vorm van logeervoorzieningen kan behoren tot de specialistische jeugdhulp.
Ambulante hulp kan ook als behandeling op de locatie van de aanbieder plaatsvinden. Dit is vaak het geval als er sprake is van een hoge intensiteit, langdurige, complexe en/of meervoudige problematiek.
Verblijfsvoorzieningen waar de jeugdige in een instelling of gezinshuis verblijft vallen behoren tot de specialistische jeugdhulp. Ook gesloten jeugdzorg en pleegzorg valt onder deze categorie.
Dyslexiezorg voor jeugdigen met ernstige dyslexie viel tot 1 januari 2015 onder de Zorgverzekeringswet en het regiem van de geestelijke gezondheidszorg. Met inwerkingtreding van de Jeugdwet is de gemeente verantwoordelijk geworden voor deze zorg en valt zij onder de noemer ‘jeugdhulp’. In de Jeugdwet (of het Besluit of Regeling Jeugdwet) is deze vorm van jeugdhulp niet nader afgebakend. Vanaf 1 januari 2015 is door gemeente de voor die tijd gegroeide praktijk voortgezet. Er is voor gekozen om de leeftijdsafbakening niet te verankeren in de gemeentelijke verordening, maar in nadere regels.
Artikel 3.3 Overige individuele voorzieningen jeugdhulp
Naast de specialistische jeugdhulp en dyslexiezorg kunnen ook andere individuele voorzieningen worden ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om het landelijk ingekochte aanbod. De landelijk ingekochte functies voldoen aan drie criteria:
Inhoudelijk kunnen de overige voorzieningen een raakvlak vertonen met de specialistische jeugdhulp. Omdat de toegang tot de landelijke voorzieningen niet geheel overeenkomst met die van specialistische jeugdhulp zijn de overige voorzieningen apart in deze verordening opgenomen.
Paragraaf 2 Toegang specialistische jeugdhulp
In paragraaf 2 wordt over de toegang naar de specialistische jeugdhulp gesproken. Waar in deze paragraaf gesproken wordt over jeugdhulpaanbieder wordt dan ook een jeugdhulpaanbieder van specialistische jeugdhulp bedoeld, tenzij anders vermeld. Nb. de term jeugdhulpaanbieder is gedefinieerd in de Jeugdwet zelf en kan bijvoorbeeld ook aanbieders van jeugdhulp als algemene voorziening betreffen.
In dit tweede lid is als algemene regel geformuleerd dat de toegang verloopt via het gesprek dat de lokale toegang met de jeugdige en/of zijn ouders heeft en het integraal plan dat daar een weergave van is. In het derde lid worden vervolgens de uitzonderingen benoemd.
Huisarts, jeugdarts en medisch specialisten hebben op grond van de Jeugdwet de eigenstandige bevoegdheid om toegang te verlenen (verwijzen) tot jeugdhulp.
Uitgangspunt bij een artsverwijzing naar specialistische jeugdhulp is dat de afstemming met de lokale toegang niet nodig is, in het geval dat er geen vraag om meerdere levensgebieden is kijkt de betrokken jeugdhulpaanbieder hiernaar, zie ook lid 6 van dit artikel. Als het gaat om specialistische jeugdhulp kan een arts dus zonder betrokkenheid van de lokale toegang naar een jeugdhulpaanbieder verwijzen. Ook de jeugdhulpaanbieder is dan niet verplicht contact op te nemen met de lokale toegang (maar wel met de gemeente in het kader van de zorgtoewijzing).
In crisissituaties kan soms niet gewacht worden met de inzet van specialistische jeugdhulp tot een integraal plan is opgesteld. In dit soort gevallen is het de jeugdhulpaanbieder toegestaan de spoedhulp te verlenen voordat een gesprek met de lokale toegang heeft plaatsgevonden en een integraal plan is opgesteld. Het gaat dan om kortdurende inzet. Wanneer daarna langdurig specialistische jeugdhulp nodig is, dient alsnog een integraal plan opgesteld te worden.
In dit lid wordt duidelijk gemaakt dat het college feitelijk specialistische jeugdhulp toekent na een verwijzing van de huisarts, jeugdarts, of medisch specialist op het moment dat de jeugdhulpaanbieder zich bij de gemeente meldt met een verzoek tot toewijzing van zorg.
Voor specialistische jeugdhulp waar sprake is van een hulpvraag op meerdere levensgebieden wordt ervan uitgegaan dat altijd – ook bij een artsverwijzing –een integraal plan nodig is. Het gaat in die gevallen immers bijna altijd om hoogcomplexe en veelomvattende / meervoudige jeugdhulp, waarbij een integrale aanpak en continuïteit van het hoogste belang zijn. Het plan kan ook door de jeugdhulpaanbieder worden opgesteld. Waar nodig wordt de lokale toegang betrokken als er een hulpvraag is op meerdere leefdomeinen.
Dit lid beschrijft de werkwijze van jeugdhulp door een zorgteam van een speciaal onderwijslocatie.
De nadere invulling van de criteria voor een individuele voorziening en de methodiek en procedure waarmee de noodzaak tot het bieden van een individuele voorziening wordt vastgesteld, ligt niet vast in de verordening, maar in de nadere regels. Hiervoor is gekozen omdat de verwachting is het proces zich de komende jaren nog verder zal ontwikkelen en de nadere regels sneller aangepast kunnen worden
Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de voorziening goed aan blijft sluiten op de ondersteuningsvraag.
Artikel 3.5 Het gesprek en het integraal plan
Er wordt in de verordening (en nadere regels) niets vastgelegd over de wijze waarop het gesprek gevoerd wordt tussen de lokale toegang en jeugdige en/of zijn ouders (en eventuele andere betrokken). Dit zou de handelingsvrijheid van de jeugdige, zijn ouders en zorgprofessionals te veel beperken. In de verordening ligt alleen vast wat er in het gesprek aan de orde kan komen (indien van belang), niet welke methodiek of instrumentarium gebruikt moet worden of wie er precies bij betrokken dienen te zijn. Natuurlijk gelden hierbij wel de eisen die de Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet stellen aan de kwaliteit van de toegang.
In het belang van efficiënte en doeltreffende jeugdhulp vindt er bij specialistische jeugdhulp overleg plaats tussen de lokale toegang en de jeugdhulpaanbieder. Op deze manier is er sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid en warme overdracht tussen verwijzer en aanbieder. Vanzelfsprekend worden de jeugdige en ouders hierbij betrokken. De manier van afstemming kan verschillen.
De inhoud van het integraal plan is in de verordening niet in detail beschreven. Wel dat uitkomsten van het gesprek altijd in het integraal plan vastgelegd worden. Het integraal plan kan zelfstandig door de jeugdige en/of zijn ouders opgesteld worden, of met de hulp van de lokale toegang of anderen. Wanneer gekozen wordt voor de inzet van een individuele voorziening is het wel een verplichting dat de lokale toegang meekijkt en een akkoord geeft (met uitzondering van een artsverwijzing in kader van specialistische jeugdhulp).
Het (ondertekende) integraal plan kan worden opgeslagen door de lokale toegang als onderbouwing en toelichting op het besluit om te komen tot de inzet van specialistische jeugdhulp, dan wel dat het in de vorm van een gespreksverslag of eigen ondertekende documentatie van de lokale toegang gebeurt die deze inhoud weergeeft. Enkel geautoriseerde medewerkers van de lokale toegang hebben toegang tot het opgeslagen integraal plan. Het integraal plan blijft eigendom van het gezin en kan ook na toekenning aangepast en bijgesteld worden.
Het integraal plan is van de jeugdige en/of zijn ouders. Als er tot de inzet van specialistische jeugdhulp besloten is, is het wel van het grootste belang dat de aldus betrokken jeugdhulpaanbieder weet heeft van de gezinssituatie en afspraken en doelen (beoogde resultaten) zoals vastgelegd in het integraal plan. De relevante informatie uit het integraal plan kan door de jeugdige en/of zijn ouders zelf of door de lokale toegang aan de betrokken jeugdhulpaanbieder overgedragen worden. De ouders / jeugdige zijn hier in eerste instantie zelf de verantwoordelijke partij voor.
Natuurlijk gelden bij het delen van het integraal plan de privacyregels zoals die onder andere vastgelegd zijn in de Jeugdwet zelf (zie § 7.3 rond dossiervorming). Ouders worden niet gedwongen privacygevoelige informatie te delen. Het is aan de ouders om in samenspraak met de lokale toegang (of arts) te bepalen welke informatie in het integraal plan terecht moet komen en gedeeld moet worden met de jeugdhulpaanbieder om een effectieve ondersteuning mogelijk te maken. Bij verschil van inzicht tussen de jeugdige en/of zijn ouders aan de ene kant en de lokale toegang (of arts) aan de andere kant over de noodzaak om bepaalde informatie te delen dient het recht op privacy en het belang van het kind tegen elkaar afgewogen te worden. De principes van subsidiariteit (kan het doel ook op een andere manier bereikt worden), noodzakelijkheid en proportionaliteit (staat het doorbreken van het recht op privacy in verhouding tot het doel: effectieve hulp) staan daarbij centraal.
In het integraal plan worden beoogde resultaten geformuleerd: wanneer worden door wie welke resultaten behaald. De jeugdige en/zijn ouders maken in het integraal plan afspraken om na een bepaalde tijd de resultaten met de lokale toegang, de eventueel betrokken jeugdhulpaanbieders en/of anderen te bespreken en zo het integraal plan te evalueren. NB de jeugdhulpaanbieder is zelf verantwoordelijk voor de evaluatie van het opgestelde hulpverleningsplan en daarin opgenomen behandeldoelen. Wel kan met de lokale toegang samen bekeken worden hoe de in het integraal plan geformuleerde beoogde resultaten zich verhouden tot de behaalde resultaten op de later in het hulpverleningsplan geformuleerde doelen.
Het kan voorkomen dat een ouder of jeugdige al zelf een familiegroepsplan heeft opgesteld voordat hij/zij binnenkomt bij de lokale toegang. In dat geval wordt dit plan als uitgangspunt genomen voor het gesprek. Het is dus niet zo dat op basis van het familiegroepsplan alleen besloten wordt tot de inzet van specialistische jeugdhulp.
Dit lid biedt de mogelijk aan het college om nadere regels te stellen met betrekking tot het gesprek en door wie dat op welke wijze gevoerd wordt.
Artikel 3.6 Criteria en afwegingsfactoren bij de toekenning
In de verordening worden de criteria en afwegingsfactoren bij de beoordeling tot toekenning van een individuele voorziening alleen in algemene termen beschreven. In het tweede lid is een kan-bepaling opgenomen. Criteria kunnen uitgewerkt worden in nadere regels.
Paragraaf 3 Toegang dyslexiezorg
Artikel 3.7 Toegang tot dyslexiezorg
Het besluit tot toekennen van een individuele voorziening voor dyslexiezorg geeft recht op diagnostisch onderzoek door een erkende dyslexiebehandelaar. Wanneer op basis van het onderzoek vastgesteld wordt dat het inderdaad om ernstige dyslexie gaat, kan de dyslexiebehandelaar ook gelijk verder met de behandeling. Hiervoor is dan geen tweede besluit nodig.
Bij ernstige dyslexiezorg gaat het om hardnekkige problemen bij het leren lezen, die ook met extra ondersteuning in de klas niet verholpen kunnen worden..
Het onderzoek en de behandeling dient plaats te vinden conform de professionele (landelijk) standaard voor dyslexiezorg.
Het college heeft de verantwoordelijkheid voor de controle van het leerlingdossier belegd bij de gemandateerde verwijzer dyslexiezorg. Indien toch blijkt dat het dossier niet volledig is wordt dit teruggekoppeld naar de verwijzende school zodat zij alsnog passende extra begeleiding kunnen inzetten. Indien het leerlingdossier op orde is wordt goedkeuring gegeven en kunnen ouders en school contact leggen met een gecontracteerde dyslexieaanbieder naar keuze.
In dit artikel is (leerling) tussen haakjes geplaatst om aan te geven dat niet het hele leerlingdossier hoeft te worden bekeken, maar alleen dat wat nodig is. Dat kan ook een ander document zijn.
Met dit derde lid wordt de mogelijkheid gegeven dat het college nadere regels kan stellen binnen de kaders van deze verordening.
Paragraaf 4 Toegang overige individuele voorzieningen jeugdhulp
Artikel 3.8 Toegang overige individuele voorzieningen jeugdhulp
Omdat de toegang voor overige individuele voorzieningen jeugdhulp maar op een aantal punten afwijkt van de toegang tot specialistische jeugdhulp wordt verwezen naar de artikelen zoals opgenomen in paragraaf 2. De uitzondering is met name gelegen als het gaat om de aanwezigheid van een integraal plan bij een verwijzing en het besluit.
In dit lid is opgenomen aan welke vereisten een besluit moet voldoen. De duur van een voorziening kan ook ‘voor onbepaalde tijd’ bedragen.
Een door de jeugdige en/ of ouders en de lokale toegang ondertekend integraal plan vormt het besluit. In de praktijk komt het er op neer dat de lokale toegang het integraal plan opstuurt naar de jeugdige en /of ouders, deze het plan ondertekenen en vervolgens de lokale toegang het plan ondertekent.
In het integraal plan liggen alle afspraken met de jeugdige en/of zijn ouders vast. Ook is hierin de afstemming met andere voorzieningen opgenomen. Aan een integraal plan hoeft niet altijd een besluit tot inzet van een individuele voorziening gekoppeld te zijn.
Wanneer de jeugdige en/of zijn ouders en de lokale toegang geen overeenstemming kunnen bereiken over de inhoud van het integraal plan en de noodzaak of aard van de inzet van een individuele voorziening jeugdhulp dienen zij een aanvraag tot een individuele voorziening in in de vorm van een door hen eenzijdig ingevuld integraal plan, dan wel een aanvraag in een andere vorm. De jeugdige en/of ouders kunnen op het integraal plan aangeven dat ze niet akkoord zijn (door te tekenen voor gezien) en aangeven welke voorziening zij willen aanvragen. De lokale toegang besluit dan binnen 2 weken op deze aanvraag.
In artikel 3.4, derde lid is bepaald dat bij verwijzing van een huisarts, jeugdarts, of medisch specialist naar specialistische jeugdhulp specialistische jeugdhulp waarbij geen ondersteuningsvraag is op meerdere levensgebieden en in crisissituaties een gesprek met de lokale toegang niet verplicht is. In die gevallen maakt de jeugdhulpaanbieder zich via een verzoek om zorgtoewijzing bekend bij de gemeente. Op basis van dit verzoek wijst de gemeente dan de jeugdhulpaanbieder de zorg toe. De facto neemt het college hiermee een besluit over de inzet van specialistische jeugdhulp.
Paragraaf 5 Aanvullende regels persoonsgebonden budget
In de jeugdwet is opgenomen wanneer een jeugdige en/of zijn ouders in aanmerking komen voor een pgb. In ieder geval moet gemotiveerd worden waarom het aanbod van zorg in natura niet voldoet.
Het pgb-plan is een aanvulling op het integraal plan en daar onlosmakelijk mee verbonden. De ondersteuningsvraag en resultaten liggen vast in het integraal plan. Alleen de details met betrekking tot de uitvoerder van de pgb-zorg liggen vast in het pgb-plan.
Artikel 3.10 Onderscheid professionele ondersteuning en ondersteuning uit sociaal netwerk
Voor de bepaling van het Pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen professionele ondersteuning en ondersteuning uit sociaal netwerk. Voor professionele ondersteuning geldt het hogere Pgb-tarief en voor ondersteuning uit sociaal netwerk geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.
Van professionele ondersteuning is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP-er). Van professionele ondersteuning is ook sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad van de budgethouder. Overigens kunnen niet alle professionals (zoals vrijgevestigde vaktherapeuten) binnen de jeugdhulp zich registeren bij het SKJ.
Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in het tweede lid van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende Pgb-tarief.
Ondersteuning uit sociaal netwerk is derhalve alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen. In de praktijk gaat het dan eigenlijk altijd om personen uit het sociaal netwerk.
Bloedverwantschap ontstaat door geboorte, afstamming van dezelfde voorvader, erkenning, gerechtelijke vaststelling van het vaderschap of adoptie.
Bloedverwanten in de eerste graad zijn:
Bloedverwanten in de tweede graad zijn:
Artikel 3.11 Vaststellen hoogte van persoonsgebonden budget
Met jeugdhulpaanbieders waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten zijn afspraken gemaakt over de tarieven. Voor jeugdhulpverleners die in het kader van een persoonsgebonden budget door ouders zelf ingehuurd worden gelden deze afspraken niet. De jeugdige en zijn ouders wordt gevraagd in goed overleg met de lokale toegang een inschatting te maken van de benodigde inzet, uitgedrukt in aantal uren, dagdelen of etmalen (afhankelijk van de aard van de zorg). De hoogte van het pgb wordt berekend aan de hand van het aantal benodigde eenheden (uren, dagdelen etc).
In een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 mei 2017 heeft de rechter in een zaak van de gemeente Emmen bepaald dat de essentialia van het voorzieningenpakket in de verordening dienen te worden vastgelegd. Hieronder valt ook de tariefdifferentiatie van het Pgb. De rekentarieven zijn als gevolg van voornoemde uitspraak in de verordening opgenomen.
In dit lid is opgenomen dat de bedragen in het vorige lid jaarlijks worden geïndexeerd. Omdat de consumentenprijsindex (cpi) pas lopende het jaar bekend is, wordt gekeken naar de cpi van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar. Voor de indexatie van het jaar 2022 geldt dus de consumentenprijsindex van 2020.
Het college draagt zorg voor de bekendmaking van de geïndexeerde bedragen.
Artikel 3.12 Verstrekken persoonsgebonden budget professionele ondersteuning en ondersteuning uit sociaal netwerk
De professionele zorgverlener dient te voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet. Deze kwaliteitseisen gelden ook voor de professionele zorgverleners die door middel van een Pgb worden ingezet.
In het jeugddomein komt het veelvuldig voor dat een persoonsgebonden budget gebruikt wordt om zorg uit sociaal netwerk, bijvoorbeeld geleverd door de ouder zelf, te bekostigen. Gemeenten mogen op grond van de Jeugdwet (artikel 8.1.1 derde lid) hieraan beperkingen stellen. De zorgverlener uit het sociaal netwerk dient ook aan een aantal minimale kwaliteitscriteria te voldoen die horen bij de aard van de geboden ondersteuning. Dit betekent dat niet alle kwaliteitseisen die in de Jeugdwet gesteld worden aan jeugdhulpaanbieders onverkort voor de zorgverlener uit het sociale netwerk gelden, maar er wel basisvereisten zijn. Zo wordt geen registratie in een beroepsregister (SKJ of BIG) verwacht, maar kan de zorgverlener uit het sociale netwerk wel gevraagd worden aan te tonen over de juiste kennis en expertise te beschikken en/of ondersteuning door een professionele zorgverlener richting de zorgverlener uit sociaal netwerk goed geregeld te hebben.
Zie de toelichting bij artikel 3.10
Het hulpverleningsplan is in overleg met de jeugdige en ouders opgesteld. Het geeft planmatig aan welke activiteiten worden ingezet om de in het integraal plan geformuleerde doelen (beoogde resultaten) te realiseren. Het moet aannemelijk zijn dat deze activiteiten uitgevoerd zullen worden zoals in het hulpverleningsplan voorgenomen en dat deze activiteiten adequaat zijn om de beoogde resultaten te realiseren.
De zorgaanbieder moet over een aantoonbaar werkzaam kwaliteitssysteem beschikken. Dit kan blijken uit een certificaat van de volgende keurmerken: ISO 9001, EN 15224, HKZ, Prezo of Kiwa (ZZP en kleine ondernemers). Een zorgaanbieder die niet over een certificaat beschikt moet op een andere manier aantonen een werkend systeem te hebben voor het beheersen, bewaken, borgen en verbeteren van de kwaliteit van de hulpverlening.
In dit lid is opgenomen dat de hulpverlener die formele hulp verleent het mogelijk maakt dat een vertrouwenspersoon zijn taak uit kan voeren. Vertrouwenspersonen kunnen onafhankelijk informatie en advies geven aan jeugdigen en ouders die vragen hebben over de jeugdhulp. De vertrouwenspersoon kan jeugdigen en ouders ondersteunen bij het bespreekbaar maken van vragen, problemen of klachten en daarover helderheid te krijgen.
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 8.1.1 derde lid van de Jeugdwet dat de gemeenteraad de bevoegdheid geeft te bepalen onder welke voorwaarden de Pgb-houder de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Tweede lid, onderdeel c, categorie ii:
In dit lid is opgenomen dat de hulpverlener uit sociaal netwerk beschikt over een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG). Uitzondering hierop is als de hulpverlener uit sociaal netwerk een ouder is, zoals bedoeld in de Jeugdwet. De verlener van hulp uit sociaal netwerk is verplicht de VOG desgevraagd te overhandigen aan de lokale toegang.
De Jeugdwet maakt voor de geldigheid van de VOG onderscheid tussen wel en niet onder een rechtspersoon werkende jeugdhulpverleners. De Jeugdwet bepaalt dat voor niet onder een rechtspersoon werkende jeugdhulpaanbieders (en vertrouwenspersonen) de VOG niet ouder mag zijn dan drie jaar. De gedachte die daar achter zit is de volgende:
Lid 4 (art. 4.1.6) regelt dat ook een jeugdhulpaanbieder die solistisch jeugdhulp verleent, dient te beschikken over een VOG van zichzelf. Het lijkt niet nodig om voor te schrijven dat een jeugdhulpaanbieder die solistisch jeugdhulp verleent de VOG steeds ongevraagd moet tonen aan elke jeugdige of ouder aan wie hij jeugdhulp verleent. Wel kan een jeugdige of ouder, bijv. bij de keuze voor een zzp’er, naar de VOG vragen en dan zal de zzp’er hem uiteraard een VOG moeten kunnen tonen. Het zou te ver gaan van de solistisch werkende jeugdhulpaanbieder te verlangen dat hij bij iedere nieuwe opdracht die hij aanneemt, een nieuwe VOG aanvraagt en anderzijds moet worden voorkomen dat de VOG veroudert zonder dat er iemand is die zich vergewist van de geschiktheid van de zzp’er voor zijn werk. Om die reden is opgenomen dat de VOG niet ouder mag zijn dan drie jaar.
Voor rechtspersonen geldt dat de VOG vóór aanvang van de werkzaamheden in bezit moet zijn van de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling. De VOG mag daarom op het moment dat de betrokkene gaat werken voor de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling niet ouder zijn dan drie maanden.
Tweede lid, onderdeel c, categorie v:
Deze bepaling is opgenomen ter voorkoming van overbelasting van de informele hulp. De overbelasting wordt getoetst aan de arbeidstijdenwet. Verricht een informele hulpverlener ook betaalde arbeid dan mag hij in totaal gemiddeld 48 uur per week werken, conform de Arbeidstijdenwet. Het Pgb kan in deze gevallen (deels) geweigerd worden om zo overbelasting te voorkomen.
In dit lid is opgenomen dat als uit de toepassing van het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling blijkt dat hulp geboden moet worden door een geregistreerde professional, dit de inzet van iemand uit het sociaal netwerk uitsluit.
In dit lid is opgenomen dat er geen mogelijkheid is tot het opnemen van een verantwoordingsvrij bedrag.
Artikel 8.1.1 tweede lid aanhef en onder a van de wet stelt – voor zover van belang – als voorwaarde voor het verstrekken van een Pgb dat de cliënt naar het oordeel van het college met hulp van zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het betreft onder andere taken als het aangaan van een overeenkomst, het aansturen van de hulpverleners en het bijhouden van een administratie. Als een professionele hulpverlener het Pgb beheert waaruit hij tevens bekostigd wordt, kan dit leiden tot belangenverstrengeling.
Paragraaf 6 Nieuwe feiten en omstandigheden
Artikel 3.13 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering.
Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de wet is de gemeente verplicht bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget. De tekst van dit artikel is grotendeels ontleend aan de bepalingen rond bestrijding van misbruik die de wet stelt in het kader van het verstrekken van persoonsgebonden budgetten (artikel 8.1.2 tot en met 8.1.4). We herhalen in de verordening de wet om de leesbaarheid te vergroten. Bovendien wordt de toepassing van deze regels verbreed naar voorzieningen in natura. Ten slotte, het intrekken of herzien van een besluit kan natuurlijk ook relevant zijn als in gevallen waar geen sprake is van misbruik, maar gewoon van een gewijzigde (inschatting van de) situatie.
Artikel 3.14 Bestrijding oneigenlijk gebruik en misbruik
Het is van belang dat jeugdigen en ouders zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden (informatieplicht, zie artikel 3.15 lid 1 van deze verordening). Of de regels rondom verantwoording van een Pgb. Het college moet de jeugdige en ouders hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.
In deze bepaling is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezig houdt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015, is in de Jeugdwet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Desalniettemin kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11). Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
In deze bepaling is vastgelegd dat het college nadere regels kan vaststellen over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder Jeugd (zie ook artikel 5:14 Awb). De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.
Artikel 3.15 Opschorting betaling uit het pgb
In bepaalde situaties is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het Pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of herziening van het verleningsbesluit. Met opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking. Daarom is de mogelijkheid voor het college toegevoegd om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de jeugdige niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de individuele voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt ingezet. Uiteraard moet het college het verzoek motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting van de betaling. Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.
In lid twee wordt specifiek de mogelijkheid geboden om de betalingen uit het Pgb gedeeltelijk of geheel op te schorten en de SVB dit gemotiveerd te verzoeken, in het geval er sprake is van een (tijdelijke) opname in het kader van de Wet langdurige zorg.
In lid drie wordt bepaald dat de budgethouder schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van het verzoek om geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb op basis van lid een of twee.
Hoofdstuk 4 Afstemming met andere voorzieningen
Op basis van de Jeugdwet artikel 2.9 zijn gemeenten verplicht in hun verordening op te nemen hoe de afstemming met andere voorzieningen geregeld is. Afstemming met andere voorzieningen is belangrijk in het kader van het integraal plan, dat immers alle domeinen betreft (voor zover van toepassing voor de adequate hulpverlening). In de afstemming met andere voorzieningen is het ook belangrijk dat er oog is voor jeugdigen die niet primair zelf een jeugdhulpvraag hebben, maar wel een vraag op andere levensgebieden.
Artikel 4.1 Overgang naar volwassenheid
In dit lid is verwoord dat er tijdig afstemming plaatsvindt. Er is niet gekozen voor een vast moment omdat dit per hulpvraag kan verschillen. In de regel zal de afstemming plaatsvinden als de jeugdige 16,5 jaar is.
Als er sprake is van verlengde jeugdhulp vindt het moment van afstemming logischerwijs op een nader moment plaats. Dit moment is mede afhankelijk van de verwachte duur van de ingezette jeugdhulp. In ieder geval is er altijd sprake van een tijdige afstemming waarbij rekening wordt gehouden met de doorloop- en wachttijden om voor een andere voorziening in aanmerking te komen. Deze afstemming vindt in de regel vanaf de 17e verjaardag.
Er is een rol weggelegd voor het lokale team door ouders er op te wijzen dat er sprake is van een andere voorziening vanaf het 18e jaar. Ook is er een inspanningsverplichting opgenomen voor het lokale team als het gaat om zorgcontinuïteit. Er wordt over inspanning gesproken omdat het lokale team niet beslist over de inzet van de andere voorziening.
Voor de jeugdige komen vanaf zijn 18e verjaardag o.a. veranderingen m.b.t. de zorgverzekering en het inkomen. Ook kan de woonsituatie wijzigen vanaf de 18e verjaardag of na afloop van verlengde jeugdhulp met verblijf. Het is belangrijk dat de lokale toegang (en de gecertificeerde instellingen) de jeugdige en zijn ouders hier zo vroeg mogelijk op wijst en de jeugdige bijvoorbeeld inlicht over woningen en het inschrijven bij eventuele woningcorporaties. In de regel zal de afstemming plaatsvinden als de jeugdige 16,5 jaar is.
Artikel 4.2 Afstemming gezondheidszorg
In dit lid wordt gedoeld op de specialistische jeugdhulp die voorheen viel onder de jeugd-geestelijke gezondheidszorg. Deze zorg valt vanaf de achttiende verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeraars stellen aan zorgaanbieders de eisen met betrekking tot de toegang. Er moet een rechtmatige verwijzer zijn in de vorm van een huisarts, jeugdarts of medisch specialist.
Vanaf hun achttiende verjaardag zijn jeugdigen niet meer automatisch meeverzekerd met hun ouders. Zij dienen zelf een zorgverzekering af te sluiten. Bovendien geldt voor hen vanaf die leeftijd ook een eigen risico. Beide kunnen een belemmering vormen voor de jeugdige om de behandeling voort te zetten. De lokale toegang is hier alert op en kan de jeugdige zo nodig bij deze veranderingen en nieuwe verantwoordelijkheden ondersteunen.
Artikel 4.3 Afstemming langdurige zorg
Wanneer jeugdigen levenslang en levensbreed zorg nodig hebben vallen zij onder de Wet langdurige zorg. Bij kinderen is dit echter nog niet altijd makkelijk vast te stellen. De lokale toegang, en dan met name de jeugdconsulenten ondersteunen de jeugdige en zijn ouders, zo nodig, bij de aanvraag bij het Centraal indicatieorgaan zorg (CIZ), die over toegang tot de langdurige zorg gaat.
Dit lid is een nadere uitwerking van de Jeugdwet, artikel 1.2 eerste lid onderdeel c: ”Het college is niet gehouden een voorziening op grond van deze wet te treffen: ...indien het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg en de jeugdige of zijn wettelijke vertegenwoordiger weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit daartoe.” Hierbij zal natuurlijk altijd het belang van het kind voorop staan. De jeugdige mag nooit het slachtoffer worden van onwillige ouders.
Artikel 4.4 Afstemming voorschoolse voorzieningen en het onderwijs
In artikel 2.7 eerste lid van de Jeugdwet staat: “Het college treedt bij het treffen van een individuele voorziening zo nodig in overleg met het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waar de jeugdige schoolgaand is.” Alle basisscholen binnen de gemeente hebben een ouder- en kindcoach, wanneer er besloten wordt tot de inzet van specialistische jeugdhulp zullen zij, indien nodig, de afstemming zoeken met de betrokkenen binnen het onderwijs (in de regel de intern begeleider of zorgcoördinator) en de lokale toegang. Natuurlijk gebeurt dit altijd in overleg met (en in bijzijn van) de jeugdige en zijn ouders.
De leerplichtambtenaren van gemeente zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de Leerplichtwet. Problemen van jeugdigen uiten zich niet zelden in de vorm van (langdurig of frequent) schoolverzuim of voortijdig schoolverlaten. Afstemming tussen leerplichtambtenaar, school én professional van de lokale toegang is in dergelijke gevallen van groot belang.
Artikel 4.5 Afstemming maatschappelijke ondersteuning
Het hier gestelde betekent dat het lokale toegang, indien de situatie zich voordoet, afstemming zoekt met andere gemeentelijke voorzieningen. Deze afstemming start uiterlijk een jaar voor de 18e verjaardag. De jeugdige wordt begeleid en voorbereid op de veranderingen na het 18e jaar, met als beoogd resultaat continuïteit van zorg
Artikel 4.6 Afstemming werk en inkomen
Het hebben van schulden en/of het leven in armoede kan gezinnen veel stress opleveren. Deze stress maakt dat mensen op een andere manier beslissingen nemen. Armoede- en schuldenproblematiek kunnen zo op de voorgrond treden dat ouders hun rol als opvoeder niet meer goed kunnen invullen, maar ook dat jeugdhulp minder of niet effectief is. Het is daarom belangrijk om armoede en financiële problemen tijdig te signaleren en ouders zo nodig snel naar de juiste financiële hulp en armoedevoorzieningen toe te leiden. Hierbij kan de lokale toegang of gecertificeerde instelling een actieve rol hebben: aanvragen van armoedevoorzieningen, het voeren van een gesprek over armoede, zelf een afspraak maken voor de ouder en de drempel zo laag mogelijk maken door bijvoorbeeld samenwerking met de maatschappelijke dienstverlening.
Hoofdstuk 5 Waarborging verhouding prijs-kwaliteit
Artikel 5.1 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
Op grond van artikel 2.12 van de wet dient de gemeente bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.
Hoofdstuk 6 Klachten en vertrouwenspersoon
Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.
Artikel 6.2 Vertrouwenspersoon
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) van de vertrouwenspersoon.
De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.
Hoofdstuk 7 Beleidsparticipatie
Artikel 7.1 beleidsparticipatie
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.
Artikel 8.1 Overgangsbepalingen
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het recht op zorg dat een jeugdige heeft ontvangen op grond van de ‘oude’ verordening, en de afspraken die gemeenten en jeugdhulpaanbieders maken over de financiering van de hulp in de overgang van 2021 naar 2022. Door het recht op zorg te waarborgen is de continuïteit van jeugdhulp voor de jeugdige en/of zijn ouders gegarandeerd. Geen kind mag immers de dupe worden van de gewijzigde contractafspraken tussen gemeenten en jeugdhulpaanbieders.
In uitzonderlijke gevallen (bij een zeer dringende reden) kan het college afwijken van deze verordening ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouders.
Hiermee stelt de gemeenteraad het college verplicht binnen drie jaar een evaluatie van de verordening op te stellen.
Artikel 8.4 Intrekking oude verordening
De verordening treedt in werking op 1 januari 2022.
Gekozen is om aan te sluiten op de titel van de oude verordening, met de toevoeging ‘2022’.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-262238.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.