Beleidsregels giften Participatiewet 2022 gemeente Beek

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Beek, gelet op het bepaalde in artikel 18, eerste lid van de Participatiewet, artikel 31 van de Participatiewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

 

Besluit tot vaststelling van de volgende beleidsregels:

 

Beleidsregels giften Participatiewet gemeente Beek 2022.

Hoofdstuk I - Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. Daarnaast wordt in deze beleidsregels verstaan onder:

a. gift(en): één of meerdere bijdrage(n) met een onverplicht karakter. Dit kan in de vorm van geld zijn of op geld waardeerbare zaken c.q. goederen.

b. Kostenbesparingen: verbruiksgoederen zoals boodschappen in natura, of andere bijdragen om te voorzien in het levensonderhoud, die niet te gelde kunnen worden gemaakt om daarvan te leven, maar die wel een bepaalde waarde vertegenwoordigen.

c. kalenderjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december;

d. uitkering: de algemene bijstand die aan de alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden wordt verstrekt op grond van de Participatiewet;

e. vrijlatingsbedrag: een totaalbedrag aan giften en/of kostenbesparingen van € 1.200,-- voor alleenstaanden en gehuwden zonder kinderen of € 1.700,-- voor alleenstaande ouders en gehuwden met ten laste komende kinderen, dat in een kalenderjaar wordt ontvangen.

f. wet: de Participatiewet.

 

Hoofdstuk II - Uitgangspunten

 

 

Artikel 2 Giften en of kostenbesparingen

1. Het college laat giften en/of kostenbesparingen vrij zolang deze tezamen, per uitkering, niet hoger zijn dan het vrijlatingsbedrag per kalenderjaar.

2. Zodra het vrijlatingsbedrag wordt overschreden in een kalenderjaar merkt het college het meerdere aan als middelen (artikel 31, eerste lid van de wet) of dient de bijstand te worden afgestemd ( artikel 18, eerste lid van de wet) indien het kostenbesparingen betreft.

3. Het vrijlatingsbedrag zoals bedoeld in het eerste lid wordt niet naar rato berekend indien iemand slechts een deel van een kalenderjaar bijstand ontvangt.

4. Giften in natura worden omgerekend naar de waarde die zij vertegenwoordigen in het economische verkeer.

5. Verstrekkingen van de voedselbank, kledingbank, stichting Leergeld en soortgelijke charitatieve instellingen worden volledig vrijgelaten.

6. Het college merkt alle niet-herleidbare ontvangsten, zoals onverklaarbare kasstortingen op bankrekeningen, aan als middelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid van de wet, tenzij de belanghebbende aannemelijk kan maken dat de ontvangst is verstrekt als gift voor bijvoorbeeld een bijzondere gelegenheid, zoals een verjaardag of een (nationale) feestdag. Indien dit aannemelijk kan worden gemaakt door de bijstandsgerechtigde dan kan dit worden aangemerkt als gift en dan geldt de vrijlating conform het vrijlatingsbedrag.

7. Prijzen uit de loterij en soortgelijke ontvangsten worden uitsluitend aangemerkt als middel (inkomen), indien deze tezamen met andere giften meer bedragen dan het vrijlatingsbedrag.

Artikel 3 Bijzondere giften

1. Indien sprake is van giften voor een specifiek bijzondere bestemming dan dient onderzocht te worden of deze in het individuele geval kunnen worden vrijgelaten;

a. Wanneer gelet op de bestemming een gift gerechtvaardigd is, dan kan deze geheel of gedeeltelijk worden vrijgelaten.

b. De vrijlating (van de bijzondere gift) kan plaatsvinden naast de algemene vrijlating zoals bedoeld in deze beleidsregels (artikel 2, eerste lid).

2. Indien sprake is van een gift voor een motorvoertuig dan geldt, naast de algemene vrijlating, een eenmalige extra giftenvrijlating van maximaal € 2.000,-- per bijstandsperiode, per uitkering.

 

Artikel 4 Meldingsplicht

1. Voor giften, kostenbesparingen en loterijprijzen zoals bedoeld in deze beleidsregels geldt tot het vrijlatingsbedrag, per uitkering, per kalenderjaar, geen meldingsplicht zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet.

2. Voor bijzondere giften en alle overige ontvangsten geldt wel een meldingsplicht. Ook voor motorvoertuigen geldt dat deze altijd dienen te worden gemeld.

 

Hoofdstuk III - Slotbepalingen

 

 

Artikel 5 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels giften Participatiewet gemeente Beek 2022.

2. Deze beleidsregels treden in werking na de datum van bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2022.

 

 

 

 

Aldus besloten door het college van de gemeente Beek in zijn vergadering van 31 mei 2022

Christine van Basten- Boddin, Burgemeester

Joop Crucq, Gemeentesecretaris

Toelichting Beleidsregels giften Participatiewet gemeente Sittard-Geleen 2022

 

Algemeen

In deze beleidsregels hebben wij begunstigend beleid vastgesteld i.v.m. een vrijlating voor giften (en aanverwante ontvangsten en/of kostenbesparingen) tot aan het vastgestelde vrijlatingsbedrag. Deze vrijlating geldt voor uitkeringsgerechtigden die een uitkering voor het levensonderhoud ontvangen op grond van de Participatiewet. Bij aanvragen voor (incidentele) bijzondere bijstand stellen we een jaardraagkracht vast. Indien tijdens de vastgestelde draagkrachtperiode giften zijn ontvangen en/of er sprake is van kostenbesparingen, dan houden we bij de berekening van de draagkracht eveneens rekening met het vrijlatingsbedrag analoog aan deze regeling.

 

De vastgestelde vrijlating wordt in de beleidsregels aangeduid als vrijlatingsbedrag. Dit vrijlatingsbedrag is vastgesteld op € 1.200,-- per kalenderjaar, per uitkering. Voor uitkeringsgerechtigden met inwonende ten laste komende kinderen is de vrijlating € 1.700,-- per kalenderjaar. In het kader van bijstandsverlening merkt het college de vorengenoemde bedragen aan als verantwoord. Daarom is het gerechtvaardigd om dit vrij te laten (art 31 PW, tweede lid onder m).

 

Uitgangspunt is derhalve dat giften, kostenbesparingen en/of loterijprijzen tot het vrijlatingsbedrag altijd vrijgelaten worden ongeacht hun bestemming. Het college heeft bepaald dat er tot het vrijlatingsbedrag geen meldingsplicht geldt voor belanghebbenden (artikel 4 van deze beleidsregels). In deze beleidsregels hebben we het begrip ‘giften’ gedefinieerd in artikel 1, tweede lid onder a. Een kostenbesparing is gedefinieerd onder b. van het vorengenoemde artikel.

 

Wat zijn voorbeelden van ontvangsten die niet als gift en/of kostenbesparing kunnen worden aangemerkt;

• alle inkomsten uit- of in verband met arbeid,

• inkomsten uit (andere) uitkeringen, van welke aard dan ook,

• inkomsten uit op geld waardeerbare activiteiten,

• kasstortingen op bankrekeningen, die niet herleidbaar zijn,

• ontvangen leningen van instellingen, banken of derden.

 

Voor de bovengenoemde situaties geldt geen vrijlating zoals bedoeld in deze beleidsregels en dit soort ontvangsten dienen altijd gemeld te worden (inlichtingenplicht, artikel 17 Participatiewet). Ook voor giften en/of kostenbesparingen hoger dan het vastgestelde vrijlatingsbedrag geldt de inlichtingenplicht en deze situaties dienen altijd beoordeeld te worden vanwege de mogelijke gevolgen voor de bijstandsverlening.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

Lid 1

Behoeft geen toelichting.

 

Lid 2, onder a

In deze begripsbepaling is de term gift(en) uitgelegd, zoals wij dat hanteren voor de uitvoering van deze beleidsregels. In zijn algemeenheid bedoelen we met een gift: ‘een betaling uit vrijgevigheid door een natuurlijk persoon of een instelling, waarvoor niets wordt terug verlangd’. Er kan sprake zijn van vrije giften, zoals hierboven omschreven of van andere ontvangsten die op geld waardeerbaar zijn.

 

Lid 2 onder b

Het begrip ‘kostenbesparingen’ is hierin opgenomen. Volgens jurisprudentie van de CRvB kunnen bijvoorbeeld ontvangen boodschappen ‘in natura’ geen middel (inkomen of vermogen) zijn voor de Participatiewet. Dit wordt door de CRvB aangemerkt als een zgn. ‘kostenbesparing’ (juridisch iets anders dan een gift). Volgens de Centrale Raad van Beroep kunnen verbruiksgoederen, zoals boodschappen, niet te gelde worden gemaakt. De ontvangen boodschappen zelf kunnen daarom ook niet als middel (inkomen) worden gekort op de uitkering. De bijstand dient in dergelijke gevallen te worden afgestemd (niet gekort), zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid van de Participatiewet. In deze beleidsregels behandelen we deze zgn. ‘kostenbesparingen’ gelijk aan giften, zodat ook daarvoor dezelfde vrijlating geldt, totdat het maximale vrijlatingsbedrag is bereikt (tezamen met eventuele overige giften).

 

Lid 2 onder c

Met het oog op uitvoeringsgemak én duidelijkheid voor de inwoner wordt de vrijlating aan giften toegerekend aan een kalenderjaar. Heeft de inwoner minder ontvangen, dan mag het restant niet mee worden genomen naar volgend jaar. Hiermee voorkomen we ook dat een vrijlating kan worden “opgespaard” tot een hoog bedrag.

 

Lid 2 onder d

Met uitkering wordt bedoeld de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan op grond van de Participatiewet. Daarmee bedoelen we ook de bijzondere bijstand ten behoeve van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

 

Lid 2 onder e

De vastgestelde vrijlating van giften, kostenbesparingen en/of loterijprijzen wordt in de beleidsregels aangeduid als ‘vrijlatingsbedrag’. De vrijlating geldt per kalenderjaar, per uitkering.

 

Lid 2 onder f

Behoeft geen nadere toelichting

 

Artikel 2 Giften en kostenbesparingen

 

Eerste lid

Bij het vaststellen van de hoogte van de vrijlating is rekening gehouden met de aangenomen TK-motie (Van Dijk d.d. 25-02-2021, nr. 580) waarin een bedrag van € 1.200,-- is opgenomen. Het kabinet heeft het verzoek van de TK om de vrijlating van giften in landelijke wetgeving te regelen echter nog niet ingevuld. In een brief heeft de minister gereageerd richting de TK met de mededeling dat het onderwerp wordt meegenomen in een voorgenomen brede heroriëntatie van de Participatiewet. Naar verwachting laat de aanpassing van de wetgeving nog langere tijd op zich wachten.

 

Het is een collegebevoegdheid om over giften en/of kostenbesparingen begunstigend bovenwettelijk beleid vast te stellen, waarbij het college aangeeft welk bedrag het college verantwoord acht om vrij te laten i.h.k.v. bijstandsverlening. Onze raad heeft in haar motie van 27 januari 2022 gevraagd om een vrijlating van € 1.200,-- vast te stellen én om te onderzoeken of de vrijlating voor gezinnen met kinderen kan worden vastgesteld op

€ 1.700,--. Het college heeft de bevoegdheid om dit analoog aan de raadsmotie vast te stellen. Kantekening daarbij is dat het gemeentelijke beleid in de toekomst mogelijk kan worden doorkruist door landelijke wetgeving. In dat geval dient een aanpassing naar de landelijke wetgeving plaats te vinden, waardoor mogelijk een lagere vrijlating gaat gelden.

 

Tweede lid

Het meerdere van de gift(en) boven het vrijlatingsbedrag wordt aangemerkt als middel (inkomen of vermogen), zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid van de wet. Het meerdere dient als middelen te worden gekort op de bijstandsuitkering. In geval van kostenbesparingen wordt dit niet aangemerkt als middelen (inkomen), maar wordt de bijstand voor het meerdere afgestemd met als grondslag artikel 18, eerste lid van de wet. Het vrijlatingsbedrag geldt voor giften en kostenbesparingen tezamen.

 

Derde lid

Het vrijlatingsbedrag geldt per kalenderjaar, per uitkering en wordt niet naar rato berekend indien iemand over een kortere periode bijstand ontvangt.

 

Vierde lid

Het is aan de belanghebbende om helderheid te verschaffen over de waarde van giften en/of kostenbesparingen (zoals bijvoorbeeld boodschappen). Daarvoor kan aan belanghebbende worden gevraagd om daarvan objectiveerbare bewijsstukken te overleggen. Indien geen bewijsstukken worden overgelegd is het volgens de CRvB aanvaardbaar, dat dan wordt uitgegaan van de toepasselijke norm van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibudnorm). Voor bijvoorbeeld boodschappen kan dan worden uitgegaan van de Nibudnorm per dag over de vastgestelde periode.

 

Vijfde lid

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen giften van instellingen en giften van personen. Het uitgangspunt hierbij is dat kerkelijke, particuliere en maatschappelijke initiatieven worden gerespecteerd, omdat deze giften in de regel beperkt zijn in omvang en in duur. Daarom worden deze giften volledig buiten beschouwing gelaten en tellen ze dus ook niet mee voor de berekening van het vrij te laten bedrag, zoals bedoeld in het eerste lid. In uitzonderlijke gevallen komt het voor dat iemand structureel of voor een langere periode een financiële bijdrage ontvangt van een instelling ter voorziening in het levensonderhoud. Dan kan er sprake zijn dat niet voldaan wordt aan “beperkt in omvang en in duur”. In een dergelijke situatie kan het college besluiten om af te wijken van de bepaling om deze bijdrage geheel vrij te laten.

 

Zesde lid

Herleidbaar is, dat duidelijk is van wie het geldbedrag afkomstig is en waarom het geldbedrag is ontvangen. Alle niet-herleidbare ontvangsten, zoals kasstortingen worden aangemerkt als middelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid van de wet. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken waar deze ontvangsten vandaan komen en wat de aard van de ontvangsten is. Uitsluitend indien belanghebbende aannemelijk kan maken, dat het een gift betreft voor bijvoorbeeld een verjaardag of feestdag, dan valt deze ontvangst onder de giftenvrijlating.

 

Zevende lid

Bij loterijprijzen wordt de inleg niet van de winst wordt afgetrokken.

 

Artikel 3 Bijzondere giften

 

Eerste lid

Een gift(en) met een bijzondere bestemming dient individueel te worden beoordeeld. Het is mogelijk om giften gedeeltelijk of volledig vrij te laten bovenop het vrijlatingsbedrag. Zo kan bijvoorbeeld een gift van € 15.000,00 verantwoord zijn en worden vrijgelaten, wanneer, gelet op de bestemming de gift gerechtvaardigd is (CRvB 11-05-2010, ECLI:NL:CRVB: 2010:BM6362). Bij de toepassing hiervan moet worden beoordeeld of de gift(en) verenigbaar is met een bestedingsniveau dat op bijstandsniveau gebruikelijk is. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan giften waarvoor anders mogelijk bijzondere bijstand of een Wmo-voorziening verstrekt zou worden, zoals bijvoorbeeld een aanpassing in een woning of een aanpassing aan de auto voor een gehandicapte.

 

Tweede lid

Indien het voldoende aannemelijk is gemaakt dat een derde een voertuig voor een cliënt heeft aangeschaft of deze heeft betaald én herleidbaar is dat deze derde dit heeft betaald, dan geldt een eenmalige giftenvrijlating van maximaal € 2.000,00 per bijstandsperiode, per uitkering. Voor voertuigen dient verder rekening gehouden te worden met de reeds bestaande (interne) richtlijnen t.a.v. de vermogensvaststelling van voertuigen.

 

Artikel 4 Meldingsplicht

 

Het college heeft vastgesteld, dat voor alle giften en kostenbesparingen geldt, dat deze tot het vrijlatingsbedrag per uitkering, per jaar, niet hoeven te worden gemeld door belanghebbende.

 

De meldingsplicht blijft wel gelden voor inkomsten uit arbeid en voor inkomsten van andere aard én voor niet-herleidbare ontvangsten. Deze dienen altijd onmiddellijk te worden gemeld, ook indien deze lager zijn dan het vrijlatingsbedrag (artikel 17, eerste lid Participatiewet). Ook alle giften en/of kostenbesparingen tezamen hoger dan het vrijlatingsbedrag per jaar dienen altijd te worden gemeld. Dit laatste geldt ook voor de ontvangst van bijzondere giften, zoals bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregels.

 

Artikel 5 Inwerkingtreding en citeertitel

 

Lid 1

Behoeft geen toelichting.

 

Lid 2

Deze beleidsregels worden toegepast op situaties vanaf 1 januari 2022. Dat betekent, dat dit beleid wordt toegepast op de ontvangst van giften, kostenbesparingen en/of loterijprijzen vanaf laatstgenoemde datum.

Naar boven