Wijzigingsbesluit 2022 van de beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen Zaanstad 2019 (in verband met actualisering)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad,

 

gelet op: artikel 7 van de Participatiewet,

 

besluit vast te stellen het “Wijzigingsbesluit 2022 van de beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen Zaanstad 2019 (in verband met actualisering)”.

 

 

 

Artikel 1 Wijzigingsbesluit

De Beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen Zaanstad 2019 worden als volgt gewijzigd:

A

  • 1.

    De nummering van de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.5 gewijzigd in: 2.1.6 tot en met 2.1.8.

  • 2.

    Ingevoegd worden drie nieuwe artikelen, die gaan luiden:

Artikel 2.1.3 Kennismakingsperiode

  • 1.

    Op aanvraag kan aan één of aan beide belanghebbenden, die een uitkering ontvangt of ontvangen op grond van de wetten, een kennismakingsperiode worden verleend voor een periode van maximaal 3 maanden.

  • 2.

    De kennismakingsperiode kan met een periode van 3 maanden worden verlengd als er nog onvoldoende zekerheid bestaat om een duurzame gezamenlijke huishouding aan te nemen.

  • 3.

    De kennismakingsperiode vangt niet eerder aan dan nadat het college schriftelijk toestemming heeft verleend.

  • 4.

    Gedurende de kennismakingsperiode ontvangt de bijstandsgerechtigde een uitkering naar de norm die werd ontvangen ten tijde van de aanvraag van de kennismakingsperiode.

  • 5.

    De kennismakingsperiode moet worden aangevraagd in de gemeente waar de belanghebbenden, of de afzonderlijke belanghebbenden, de uitkering ontvang(en). Wanneer er sprake is van twee partners die ieder een bijstandsuitkering ontvangen in een andere gemeenten, dan bestaat het recht op de kennismakingsperiode alleen wanneer beide gemeenten hierin toestemmen.

  • 6.

    De inlichtingenplicht ligt op de belanghebbende die de uitkering ontvangt.

 

Artikel 2.1.4 Voorwaarden voor een kennismakingsperiode

Een kennismakingsperiode kan door het college verleend worden indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1.

    Belanghebbenden hebben niet eerder met elkaar samengewoond.

  • 2.

    Er is geen sprake (geweest) van kostgangerschap of onderhuur (van aanvragers).

  • 3.

    Belanghebbenden hebben in de periode van twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag van de kennismakingsperiode geen gebruikgemaakt van de kennismakingsperiode.

  • 4.

    Aanvragers hebben nog geen voorbereidingen getroffen voor een huwelijk of geregistreerd partnerschap.

  • 5.

    Beide belanghebbenden houden hun eigen woonruimte aan en er is geen sprake van het aanhouden van woonruimte bij de ouders van belanghebbenden.

  • 6.

    Een eventuele verhuurder (wooncorporatie) is op de hoogte en akkoord met het tijdelijk niet bewonen van de woonruimte.

 

2.1.5 Kennismakingsperiode bij bijzondere situaties

Indien één van de partners voor een periode van langer dan 28 dagen ten tijde van de kennismakingsperiode in een inrichting als bedoeld in artikel 1 onderdeel f van de Participatiewet verblijft, houdt het recht op de kennismakingsperiode op te bestaan. Wanneer de partner niet langer meer in de inrichting verblijft, kan de kennismakingsperiode opnieuw worden aangevraagd. Bij toekenning herleeft het recht op de kennismakingsperiode voor de periode dat van de oorspronkelijk toegekende periode resteert. Dit geldt ook wanneer één van beide partners langer dan 28 dagen in het buitenland verblijft en bij detentie.

 

B

Artikel 2.3.1 Giften wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De nummering van lid 1 tot en met 4 wordt gewijzigd in: 2 tot en met 5.

  • 2.

    Er wordt een nieuw eerste lid ingevoegd, dat gaat luiden:

  • 1.

    Onder een gift wordt verstaan een betaling van geld of schenking in natura uit vrijgevigheid door een natuurlijke persoon of door een instelling waarbij geen sprake is van een tegenprestatie, wederdienst of verplichtend karakter.

 

C

Het artikel 3.1.1 Middelen wordt geheel vervangen en gaat luiden:

  • 1.

    In afwijking artikel 31, eerste lid, van de wet, wordt vermogen in rekening-courant op de lopende rekening, tot een bedrag gelijk aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet inclusief vakantiegeld, niet meegeteld voor de vaststelling van het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 2.

    In afwijking van artikel 35, eerste lid van de wet wordt bij de toepassing van hoofdstuk 3 niet tot de middelen gerekend de middelen zoals opgenomen onder artikel 31, tweede lid van de wet en wordt niet tot het vermogen gerekend het vermogen zoals opgenomen onder artikel 34, tweede lid onder c van de wet tot de vermogensgrens, zoals genoemd in artikel 34, derde lid van de wet.

 

D

In artikel 3.1.7 Draagkracht wordt in het derde lid de zinsnede >>artikel 3.1.4<< gewijzigd in: artikel 3.1.3.

 

 

E

Aan artikel 3.1.8 Draagkrachtperiode wordt een nieuw vijfde lid toegevoegd, dat gaat luiden:

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid geldt dat bij een aanvraag voor deelname aan de collectieve zorgverzekering en bij een tegemoetkoming op grond van de geldende Verordening maatschappelijke participatie kinderen Participatiewet Zaanstad de draagkrachtperiode van de toekenning voortduurt zolang aan de voorwaarden daaraan wordt voldaan. Het college onderzoekt jaarlijks aan de hand van beschikbare gegevens, of zij omstandigheden aanwezig acht om die deelname en vergoedingen te blijven voldoen. Onder ‘beschikbare gegevens’ wordt tevens begrepen het opvragen van inkomensgegevens bij het Inlichtingenbureau.

 

F

Artikel 3.4.2 Overbruggingsuitkering voor vergunninghouders wordt geheel vervangen en gaat luiden:

  • 1.

    Een overbruggingsuitkering wordt verstrekt aan de vergunninghouder, die na toekenning van de verblijfvergunning in de gemeente gehuisvest wordt.

  • 2.

    De overbruggingsuitkering wordt bij aanvang van de bijstandsuitkering verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand om niet en is bedoeld om te kunnen voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die direct samenhangen met de eerste vestiging in Zaanstad.

  • 3.

    De bijstand wordt verleend aan de vergunninghouder, die voor vestiging in de gemeente verbleef in een Nederlands Asielzoekerscentrum of aangemerkt kan worden als uitgenodigde vluchteling. Onder een uitgenodigde vluchteling wordt verstaan de vluchteling die via de UNHCR door het Ministerie van Buitenlandse zaken wordt uitgenodigd zich in Nederland te hervestiging en direct op basis van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd door de IND wordt toegelaten tot Nederland.

  • 4.

    De overbruggingsuitkering is als volgt opgebouwd:

    • a.

      de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, exclusief de vakantietoeslag zoals genoemd in artikel 19, derde lid van de wet, minus 1 maand netto huur waarop de huurtoeslag in mindering is gebracht;

    • b.

      de 1e verhuurnota tot een maximum van 2 maanden bruto huur.

  • 5.

    Een overbruggingsuitkering wordt niet verstrekt bij gezinshereniging.

 

 

G

Artikel 3.5.1 Bijzondere bijstand voor medische kosten genoemde worden de bedragen als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De bedragen in het vierde lid, onderdeel a:

    • a.

      Optimaal aanvullend 1 en de Optimaal Tand Extra 1 tezamen: € 13,12 wordt gewijzigd in: € 14,12;

    • b.

      Optimaal aanvullend 2 en de Optimaal Tand Extra 2 tezamen: € 16,50 wordt gewijzigd in: € 18,00;

    • c.

      Optimaal aanvullend 3 en de Optimaal Tand Extra 2 tezamen € 19,95 wordt gewijzigd in: € 22,45.

  • 2.

    In het vijfde lid, onderdeel a wordt € 19,90 gewijzigd in: € 16,40.

  • 3.

    In het vijfde lid, onderdeel b wordt € 49,25 gewijzigd in: € 52,50.

 

Artikel 2 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking in het gemeenteblad.

De onderdelen E en G treden in werking op de dag na bekendmaking in het gemeenteblad en hebben terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021.

 

 

 

Wijziging toelichting bij beleidsregels

 

Hoofdstuk 2 Algemene bijstand

Te wijzigen:

  • 1.

    De nummering van het kopje ‘2.1.3 Criteria voor co-oudersouderschap als leefvorm’ wordt gewijzigd in: 2.1.5.

  • 2.

    Na de toelichting onder het kopje ‘2.1.2 Verlaging bijstandsnorm in verband met de woonsituatie, wordt de volgende toelichting opgenomen

     

2.1.3 Kennismakingsperiode.

Bij het aangaan van een relatie is het vooraf niet altijd duidelijk of er sprake zal zijn van een duurzame gezamenlijke huishouding. De beslissing om verder samen te gaan onder één dak is een grote beslissing. Vooral voor inwoners die zelfstandig wonen en door de samenwoning hun huis moeten opgeven of delen met een ander. De weg terug is niet zo makkelijk doordat het vinden van nieuwe huisvesting een groot probleem kan zijn. De kennismakingsperiode is dan ook gericht op inwoners die zelfstandig wonen en biedt hen de mogelijkheid een duurzame relatie op te bouwen zonder dat direct een weg terug wordt geblokkeerd. Op deze wijze wil het college de bijstand afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de inwoner.

De duur van de kennismakingsperiode is gesteld op maximaal 3 maanden. Deze periode wordt als uitgangspunt genomen en wordt in het algemeen toereikend geacht. Het is immers ook van belang dat een woning, dat niet wordt bewoont, weer beschikbaar komt voor de woningmarkt.

Het kan echter zijn dat een langere kennismakingsperiode nodig is. Bijvoorbeeld omdat de partners kinderen hebben of in het verleden negatieve ervaringen hebben ondervonden die nu belemmerend werken en vragen om meer tijd voordat een definitieve beslissing genomen kan worden. In die situaties is de wens om de woning beschikbaar te stellen voor de woningmarkt minder dringend en staat het aangaan van een duurzame relatie voorop. Afhankelijk van de omstandigheden van de personen, c.q. de gezinnen kan daarom de kennismakingsperiode met drie maanden verlengd worden. Bij het verlengen van de kennismakingsperiode mag van betrokkenen wel verlangd worden dat zij hun verzoek tot verlenging onderbouwen.

De kennismakingsperiode heeft geen betrekking op personen, die vanuit hun ouderlijk huis, besluiten tot het aangaan van en duurzame gezamenlijke huishouding of woonruimte achterlaten waar zij op een later moment eenvoudig weer gebruik van kunnen maken zonder dat zij deze moeten aanhouden en daarvoor woonlasten verschuldigd zijn.

  • 3.

    De nummering van het kopje ‘2.1.5 Alleenstaand ouderkop’ wordt gewijzigd in: 2.1.7.

  • 4.

    De nummering van het kopje ‘2.3.1 Regeling briefadres’ wordt gewijzigd in: 2.4.1.

 

Hoofdstuk 3 Bijzondere bijstand

Te wijzigen:

  • 5.

    Het kopje ‘3.1.1 Draagkrachtbepalingen’ en de daaronder opgenomen tekst komt te vervallen.

  • 6.

    In de tekst onder het kopje ‘3.1.2 Sociaal minimum wordt tussen de zinsnede >>minimaregelingen stellen we<< en >>sociaal minimum dan ook op 100%<< ingevoegd: het.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Zaanstad, xxx,

Drs. J. Hamming, burgemeester

Drs. G. Blom, gemeentesecretaris

Naar boven