Gemeenteblad van Maastricht
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maastricht | Gemeenteblad 2022, 205065 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maastricht | Gemeenteblad 2022, 205065 | beleidsregel |
Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Gemeente Maastricht 2022
Het College van burgemeester en wethouders van Maastricht; d.d. 26 april 2022: korr.no. 2022.09719;
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de artikelen 1.61 lid 1, 1.65 lid 1 en 4, 1.66 en 1.72 lid 1 Wet kinderopvang;
Besluit Vast te stellen de beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Gemeente Maastricht 2022:
Hoofdstuk 1 Toepassingsbereik en definities
1.1 Toepassingsbereik beleidsregels handhaving Wet kinderopvang
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de gemeentelijke inzet om:
Daarbij heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht op 19 januari 2021 besloten de directeur publieke gezondheidszorg van de GGD met ingang van 1 januari 2021 aan te wijzen als toezichthouder zoals bedoeld in artikelen 1.61 van de Wet kinderopvang. Dit omvat tevens het toezicht op de naleving van de bij of krachtens hoofdstuk Va1van de Wet publieke gezondheid gestelde regels in de kinderopvang, gelet op artikel 58r, vijfde lid, van die wet.
Tevens is daarbij besloten om de directeur publieke gezondheidszorg toe te staan om in zijn plaats één of meerdere medewerkers te machtigen om onder verantwoordelijkheid van de directeur publieke gezondheidszorg op te treden als toezichthouder in het kader van de Wet kinderopvang en de Wet publieke gezondheid, voor zover het toezicht op de naleving betreft van de bij of krachtens hoofdstuk Va van die wet gestelde regels in de kinderopvang.
Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle gastouderbureaus, voorzieningen voor kinderopvang en gastouderopvang binnen de gemeente.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Voor alle (overige) definities wordt aangesloten bij de definities zoals deze zijn gegeven in de Wet kinderopvang en onderliggende regelgeving.
Bij strijdigheid in definities prevaleert (landelijke-) Wet en regelgeving.
Hoofdstuk 2 Beleid en ontwikkelingen
Allereerst wordt de gemeentelijke integrale visie op handhaving en de relatie met het dossier kinderopvang toegelicht. Vervolgens wordt ingegaan op de verschillende mogelijkheden binnen het toezicht, waaronder herstelaanbod en risico gestuurd toezicht. Daarna wordt uitgelegd hoe een aanvraag tot exploitatie afgehandeld wordt. Als laatste gaat het College in de beleidsregels in op de verschillende mogelijkheden voor handhaving bij het niet naleven van de kwaliteitseisen. Hierin wordt aangegeven welke strategie gevolgd wordt. Daarbij wordt per niet nageleefde kwaliteitseis bepaald welke handhaving daarop volgt, waarbij het afwegingsmodel richting geeft.
2.3 Landelijke- en gemeentelijke ontwikkelingen
De Wet kinderopvang is sinds 2005 van toepassing. Sindsdien is het speelveld volop in beweging. Zo bestaan er sinds 2018 geen peuterspeelzalen meer. Ook is er in datzelfde jaar een personenregister kinderopvang ingevoerd om continue screening in de kinderopvang te versterken.
Daarnaast is in 2018 en 2019 de wetgeving dankzij de (wijzigings-) Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) behoorlijk aangepast. Er is hard gewerkt aan efficiëntere toezicht en handhaving.
Hoofdstuk 3 Kader, visie, ambitie en speerpunten
Aan kinderopvang worden kwaliteitseisen gesteld. Deze kwaliteitseisen staan in de Wet kinderopvang en in de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen en aanverwante regelingen.
Deze regelgeving stelt kwaliteitseisen aan de volgende onderwerpen (domeinen):
De Wko bepaalt dat de Colleges van Nederlandse gemeenten verantwoordelijk zijn voor het toezicht op- en de handhaving van deze eisen. Op grond van de Wet kinderopvang heeft het College de directeur publieke gezondheidszorg van de GGD aangewezen als toezichthouder.
De Inspectie van het Onderwijs is interbestuurlijk toezichthouder en controleert met tweedelijns toezicht jaarlijks of het College haar wettelijke taken met betrekking tot de registervoering en de uitvoering van het toezicht goed uitvoert.
De gemeente Maastricht heeft de volgende visie op handhaving: Wanneer geconstateerd wordt dat een kwaliteitseis niet nageleefd wordt, grijpt het College actief in met een handhavingsmaatregel. Feiten en omstandigheden waaronder de overtreding is begaan worden daarbij meegewogen.
Het doel van het handhavend optreden is de overtreding te laten herstellen en te bestraffen indien nodig. De gemeente kan hierbij een bestuurlijke boete opleggen.
In beginsel wordt het stroomschema boetebeleid gemeenten Zuid-Limburg- zoals in de bijlage is ogenomen- als leidend gezien.
De gemeente Maastricht vindt kwalitatief goede kinderopvang zeer belangrijk en werkt hierbij goed samen met de GGD. Toezicht en handhaving wordt ingezet naar aanleiding van het advies van de toezichthouder. De Wet en regelgeving zijn hierin leidend, conform onze opdracht aan de GGD.
Veilige- en verantwoorde kinderopvang is de topprioriteit van de gemeente en daarmee de enige ambitie.
De gemeente geeft aan bepaalde kwaliteitseisen extra aandacht. Dit kan gerealiseerd worden door bijvoorbeeld intensiever toezicht op voorschriften die al onderdeel uitmaken van het onderzoek, maar ook door extra (aanvullende) voorschriften in het onderzoek op te nemen. Op deze wijze krijgt de gemeente een beter beeld van de kwaliteit van de kinderopvang en war nodig kan handhaving ingezet worden. Zodoende draagt de gemeente bij aan de kwaliteit van de kinderopvang.
De gemeente Maastricht heeft de volgende speerpunten:
De toezichthouder van de GGD komt jaarlijks op alle kindercentra en gastouderbureaus en ziet wat daar in de dagelijkse praktijk gebeurt. Daarnaast onderzoekt de toezichthouder middels een steekproef van de in het LRK geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang, een deel van deze voorzieningen. De toezichthouder fungeert daarmee als de ogen en oren van de gemeente. Hij onderzoekt de naleving van de kwaliteitseisen en adviseert de gemeente over deze naleving.
De toezichthouder geeft geen advies aan de houder maar kan wel toelichten wat er wordt getoetst en waarom.
De toezichthouder van de GGD voert de volgende onderzoeken voor de gemeente Maastricht uit:
De bevindingen tijdens een onderzoek en het oordeel van de toezichthouder worden in een inspectierapport vastgelegd. Deze inspectierapporten geven een beeld van de kwaliteit van de voorziening. De rapporten worden openbaar gemaakt in het LRK.
4.2 Risico-gestuurd en onaangekondigd toezicht
Om een goed beeld te krijgen van een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang, vinden de onderzoeken (met uitzondering van het onderzoek voor registratie) in principe onaangekondigd plaats.
Daarnaast wordt het toezicht op kindercentra en gastouderbureaus die daarvoor in aanmerking komen, risico-gestuurd uitgevoerd. Dit betekent meer toezicht waar het nodig is, minder waar het kan.
Om hier invulling aan te geven wordt door de toezichthouder een risicoprofiel opgesteld of aangepast na ieder (daarvoor relevant) onderzoek. Aan de hand hiervan wordt de intensiviteit van het daarna volgende toezicht bepaald.
Ingaande 1 januari 2022 is het voor gemeenten en toezichthouders mogelijk om kinderopvanglocaties flexibel te inspecteren. Dit betekent dat er minder met vaste toets items wordt gewerkt. Deze werkwijze stelt de toezichthouders in staat tot meer maatwerk, bijvoorbeeld door diepgaande onderzoek te doen naar bepaalde thema’s. De verwachting is dat met flexibilisering de effectiviteit van het toezicht- en daarmee de kwaliteit van de kinderopvang- kan verbeteren.
Er blijven drie punten verplicht om standaard te toetsen, namelijk:
De gemeente Maastricht is voornemens om in het najaar van 2022 deel te nemen aan een pilot flexibiel toezicht om op basis hiervan een voorstel te maken voor flexibel toezicht vanaf 2023/2024.
De gemeente Maastricht en de GGD werken met de werkwijze herstelaanbod. Door te werken met herstelaanbod verwacht de gemeente dat een overtreding sneller beëindigd wordt. Dit komt de kwaliteit van de kinderopvang ten goede en de gemeente hoeft minder handhaving in te zetten.
Het herstelaanbod kan aangeboden worden bij alle type voorzieningen, bij een onderzoek na registratie, een jaarlijks onderzoek en een incidenteel onderzoek. Het wordt niet aangeboden bij een onderzoek voor registratie of bij een nader onderzoek.
Elke overtreding kan in aanmerking komen voor herstelaanbod. De toezichthouder beoordeelt of de aard en omstandigheid zich leent voor herstelaanbod. De periode tot herstel is maximaal 4 weken. De toezichthouder schrijft in het inspectierapport het verloop van het aanbod. De houder is niet verplicht om van het aanbod gebruik te maken.
In opdracht van de gemeente Maastricht geeft de GGD geen herstelaanbod bij:
De gemeente weegt de oorspronkelijke overtreding en de resultaten van herstelaanbod mee bij haar beslissing om wel of niet te handhaven. Meer informatie hierover staat in hoofdstuk 6 “Handhaving na herstelaanbod”.
Indien de toezichthouder tijdens een onderzoek een situatie tegenkomt waarin het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder zelf ingrijpen. Dit gebeurt met een schriftelijk bevel. Dit bevel heeft een geldigheidsduur van 7 dagen. In het bevel geeft de toezichthouder aan wat de overtreding(en) is/zijn en welke actie de houder moet ondernemen en binnen welke termijn dit dient te gebeuren.
De toezichthouder informeert de gemeente over het opgelegde schriftelijk bevel. Hierdoor is de gemeente tijdig op de hoogte om eventueel vervolgstappen (zoals verlenging van het schriftelijk bevel) te nemen.
Hoofdstuk 5 Aanvraag tot exploitatie
In de volgende gevallen spreken we wettelijk gezien van een aanvraag tot exploitatie:
In tegenstelling tot een aanvraag voor een nieuwe voorziening en een verhuizing, dient voor een houderwijziging een wijzigingsverzoek ingediend te worden.
Een nieuwe kinderopvangvoorziening mag pas in exploitatie genomen worden na schriftelijke toestemming, daartoe verleend door het College, op een in dat besluit vastgestelde specifieke datum.
Als er toestemming is gegeven wordt de voorziening vervolgens in het LRK geregistreerd. Om deze toestemming te verkrijgen dient de houder een aanvraag tot exploitatie in bij de gemeente waar de beoogd te exploiteren kinderopvangvoorziening zich bevindt.
De beslistermijn is 10 weken. Deze termijn kan in bepaalde situaties nog verlengd worden. Het is dus van belang dat de houder een aanvraag tijdig voor de gewenste startdatum indient. Een aanvraag wordt ingediend middels een door de Rijksoverheid vastgesteld aanvraagformulier, te vinden op https://www.rijksoverheid.nl en https://www.landelijkregisterkinderopvang.nl
Bij het indienen van een aanvraag voor een nieuwe kinderopvangvoorziening, worden leges in rekening gebracht.
Zonder, of voorafgaand aan de schriftelijke toestemming tot exploitatie mag een kinderopvangvoorziening niet geëxploiteerd worden. Indien dit toch gebeurt, wordt dit ook wel aangeduid met illegale kinderopvang. De gemeente Maastricht treedt streng op tegen illegale opvang. Illegale opvang is op grond van de Wet Economische Delicten reden voor aangifte bij het Openbaar Ministerie2 of het opleggen van een bestuurlijke boete door de gemeente.
Ook bij een kinderopvangvoorziening waarvan de toestemming tot exploitatie is ingetrokken en die desondanks in exploitatie blijft, is sprake van illegale opvang met dezelfde gevolgen als hiervoor beschreven.
De gemeente wil dat er direct vanaf de start van de exploitatie van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang dat er verantwoorde en kwalitatief goede opvang geboden wordt. Voor een gastouderbureau geldt dat deze direct vanaf de start de werkzaamheden zo moet kunnen uitvoeren dan zowel het gastouderbureau als de door het gastouderbureau te begeleiden gastouders, aan de kwaliteitseisen voldoen. De gemeente laat daarom allee nieuwe aanvragen tot exploitatie uitgebreid toetsen door de GGD.
De toezichthouder zal bij het onderzoek voor registratie toetsen of er voldoende vertrouwen is dat er vanaf datum van exploitatie kwalitatief goede opvang geboden wordt. Uitgangspunt hierbij is dat al bij de aanvraag tot exploitatie (voor zover mogelijk) alle eisen beoordeeld worden.
Aanvullend kan een gesprek met de houder duidelijk geven of hij “redelijkerwijs aan de kwaliteitseisen” zal gaan voldoen. Op basis van dit totaal onderzoek vormt de toezichthouder een oordeel over de aanvraag tot exploitatie.
De gemeente neemt in de beoordeling van de aanvraag bij de kwaliteit van andere kinderopvangvoorzieningen van de houder en de daarbij behorende handhavingshistorie mee.
Voortdurende, ernstige en/of vele overtredingen op deze voorzieningen vormen een indicatie voor de naleving van de kwaliteitseisen op een nieuwe voorziening. Signalen buiten het advies van de toezichthouder kunnen eveneens meewegen in de beoordeling van de aanvraag.
De gemeente kijkt naast de beoordeling op de eisen vanuit de Wet kinderopvang, bij een nieuwe aanvraag ook naar andere vergunningen die van belang zijn voor de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen. De gemeente Maastricht vindt het van groot belang dat wanneer een kinderopvangvoorziening start met exploiteren, ook aan de andere benodigde eisen gesteld aan bijvoorbeeld het brandveilig gebruik, de bouw (het gebouw) en de bestemming is voldaan.
Op basis van het onderzoek voor registratie neemt de gemeente een beslissing op de aanvraag. In de beslissing op de aanvraag wordt aangegeven vanaf welke datum de exploitatie mag starten op grond van de Wet kinderopvang.
5.1.4 Onderzoek na registratie
Binnen drie maanden na de registratiedatum beoordeelt de toezichthouder of de kinderopvangvoorziening (niet zijnde een voorziening voor gastouderopvang) in de praktijk aan de kwaliteitseisen voldoet. Hierbij wordt met name gekeken naar de uitvoeringspraktijk van het veiligheids-, gezondheids-, en pedagogisch beleid, de inzet van het personeel en de wijze waarop de kinderen worden opgevangen.
5.1.5 Mogelijkheden na afwijzing aanvraag tot exploitatie
Wanneer een aanvraag tot exploitatie is afgewezen, kan de houder een nieuwe aanvraag indienen. Om een nieuwe aanvraag te kunnen indienen, moet er sprake zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. Deze moeten door de houder bij de nieuwe aanvraag worden vermeld. Alleen als dat het geval is, wordt een nieuwe aanvraag in behandeling genomen.
Een kindercentrum of gastouderbureau dat wordt overgenomen is veelal al in exploitatie en er worden kinderen opgevangen/bemiddeld.
Het is voor de continuïteit daarom van groot belang dat de oude en nieuwe eigenaar samen een overname goed regelen. Een houderwijziging wordt ingediend middels een door de Rijksoverheid vastgesteld wijzigingsformulier. Deze formulieren zijn te vinden op https://www.rijksoverheid.nl en https://www.landelijkregisterkinderopvang.nl.
De gemeente Maastricht hanteert de volgende uitgangspunten bij een overname:
5.3.1 Verhuizing van een kinderdagverblijf, kindcentrum of voorziening voor gastouderopvang
Wanneer een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang verhuist moet dit in behandeling worden genomen als zijn een nieuwe aanvraag.
Bij de gemeente wordt ingediend:
5.3.2 Verhuizing van een gastouderbureau
Wanneer een gastouderbureau (GOB) verhuist, geldt een andere procedure. Wettelijk is vastgelegd dat een GOB geen nieuwe aanvraag tot exploitatie hoeft in te dienen wanneer het adres van een GOB wijzigt.
Bij de gemeente wordt ingediend:
Indien de verhuizing naar een andere gemeente is, moet het wijzigingsverzoek gestuurd worden naar de huidige gemeente van vestiging. Deze stuurt het verzoek door (na verwerking in het LRK), waarna het College van de beoogde gemeente van vestiging een besluit zal nemen over het verzoek. Het College van die gemeente kan de GGD vragen advies uit te brengen over het verzoek alvorens dat besluit te nemen.
Het College is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving en kan een handhavingsbesluit nemen indien is geconstateerd dat de kwaliteitseisen niet nageleefd zijn. Dit zal doorgaans blijken uit de inspectierapporten van de GGD. Het niet naleven van de kwaliteitseisen kan echter ook door de gemeente zelf worden geconstateerd. In beide gevallen zal de gemeente in principe handhaven.
De Wet kinderopvang verplicht gemeenten om na het onherroepelijk worden van een handhavingsbesluit, deze te publiceren in het LRK. Een handhavingsbesluit is pas onherroepelijk wanneer de procedures met betrekking tot bezwaar en beroep ten aanzien van het besluit zijn afgerond. Hoe in bezwaar en/of beroep gegaan kan worden, wordt bij ieder besluit bekend gemaakt aan de ontvanger.
Het College heeft een beginselplicht tot handhaven. De Wet en regelgeving is hiervoor de basis en in deze beleidsregels handhaving Wet kinderopvang wordt hier invulling aan gegeven. Goed handhaven betekent echter ook dat het College oog heeft voor de specifieke situatie van het geval. Individuele omstandigheden- verzwarend of verzachtend- kunnen van invloed zijn op het wel of juist niet geven van een maatregel nadat geconstateerd is dat een kwaliteitseis niet is nageleefd. Dat doet recht aan het feit dat niet alle situaties ‘standaard’ zijn. Handhaven is maatwerk.
6.1.1 Herstellend en/of bestraffend handhaven
Het College heeft de mogelijkheid om zowel herstellend als bestraffend te handhaven:
Herstellend- en bestraffend handhaven kan naast elkaar ingezet worden.
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden:
Stap 1: Aanwijzing (artikel 1.65 lid 1 Wet kinderopvang)
“Het College van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, 1.48d, tweede en derde lid, 1.49 tot en met 1.59, 160a en 1.60c gestelde regels niet of in onvoldoende mate naleeft, kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven”.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet- of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
Stap 2: Last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125 lid 2 Gemeentewet en artikel 5.32: Awb )
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid, neergelegd in artikel 5:32 Awb.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden tot een volgende stap in het herstellend handhavingstraject.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt; Dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Stap 3: Exploitatieverbod (artikel 1.66 Wet kinderopvang)
Het College kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau in exploitatie te nemen dan wel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het College onder andere in de volgende gevallen:
Stap 4: Intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en verwijdering uit het landelijk register kinderopvang (artikel 1.46 lid 5 en 6 Wet kinderopvang, artikel 1.47a lid 2 Wet kinderopvang en artikel 8 lid 1 Besluit registers kinderopvang).
Er zijn verschillende gronden waarop het College, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang kan verwijderen en de toestemming tot exploitatie kan intrekken:
Het College kan besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen van het herstellende traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen. In beginsel wordt het stroomschema boetebeleid gemeenten Zuid-Limburg zoals in de toelichting is opgenomen, als leidend gezien.
Naast een herstellend traject kan er, zoals in 6.2.1 beschreven is, ook een bestraffend traject worden ingezet. Dit is een bestuurlijke boete. De boete kan opgelegd worden voor het overtreden van een bepaalde kwaliteitseis. Ook kan de boete opgelegd worden voor het niet opvolgen van een aanwijzing, een bevel of exploitatieverbod, het niet meewerken aan een vordering van de toezichthouder, illegale opvang of het niet tijdig doorgeven van een wijziging.
Om te komen tot de uiteindelijke beoordeling van de situatie en de in te zetten handhaving worden meerdere afwegingen gemaakt om te bepalen of- en zo ja welke- actie nodig is. Deze beoordeling van deze afwegingen kan leiden tot gemotiveerd afwijken van de reguliere escalatieladder.
Voor de herstellende handhaving zijn dit onder andere de volgende afwegingen:
6.1.4 Hersteltermijn/begunstigingstermijn
De gemeente geeft de houder bij een op herstel gerichte handhavingsmaatregel altijd een termijn om de overtreden kwaliteitseis alsnog na te leven. Dit heet de herstel- of de begunstigingstermijn. De hersteltermijn of begunstigingstermijn van een herstellende maatregel is afgestemd op een redelijke tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen en herhaling te voorkomen. Bij de bepaling van de termijn wordt rekening gehouden met de aard- en de ernst van de overtreding, waarbij het uitgangspunt is dat de overtreding zo spoedig mogelijk moet worden opgeheven. Zo zullen overtredingen die direct invloed hebben op de kwaliteit van de opvang en daarmee de veilige- en gezonde omgeving, of die direct invloed hebben op de ontwikkeling van kinderen, over het algemeen een korte hersteltermijn kennen.
Als uitgangspunt worden door de gemeente Maastricht de volgende termijnen gehanteerd:
De hersteltermijn zal met deze uitgangspunten bij elk handhavingsbesluit aan de hand van de specifieke situatie worden bepaald.
De gemeente kan de volgende herstellende- en bestraffende handhavingsmiddelen inzetten:
Niet ieder middel is in iedere situatie geschikt om in te zetten. De gemeente kiest altijd het meest passende middel.
De aanwijzing wordt door de gemeente Maastricht doorgaans ingezet als eerste stap in het handhavingstraject. In een aanwijzing wordt aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet- of in onvoldoende mate- worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen moeten worden. Daarvoor krijgt de houder een hersteltermijn. Afhankelijk van de ernst en/of de gevolgen van de overtreding en de tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen, zal deze hersteltermijn korter of langer zijn.
Na afloop van de hersteltermijn kan de gemeente de GGD opdracht geven om een nader onderzoek uit te voeren om te beoordelen of de overtreding van de kwaliteitseis is beëindigd.
6.2.2 De last onder dwangsom (LOD)
De last onder dwangsom is een herstelmaatregel die doorgaans wordt gegeven na het niet opvolgen van een aanwijzing. Of indien in het verleden al eerder een aanwijzing voor eenzelfde overtreding gegeven is.
Met een last onder dwangsom krijgt een houder wederom de plicht (last) opgelegd om een overtreding van een kwaliteitseis te herstellen binnen een aangegeven (begunstigings-)termijn en daarna hersteld te houden.
Na afloop van de begunstigingstermijn geeft de gemeente de GGD opdracht op te controleren of de houder aan de last heeft voldaan. Wanneer de houder niet- of niet op tijd herstelt- verbeurt de dwangsom van rechtswege en moet de houder deze van rechtswege betalen.
De gemeente stelt de hoogte van de dwangsom als volgt vast:
Een dwangsom kan worden opgelegd:
Per periode dat de last wordt overtreden : Hierbij wordt na de hersteltermijn, per in het besluit aangegeven periode, beoordeeld of wel of niet aan de last is voldaan en of deze derhalve is verbeurd of niet. Ook deze vorm is aan een maximumbedrag verbonden. Deze wordt ook in het besluit genoemd. Deze vorm van de last onder dwangsom wordt bij zogenaamde voortdurende overtredingen opgelegd. Dat zijn overtredingen die onafgebroken, gedurende een langere periode aanhouden, zoals dat bijvoorbeeld bij een beleidsdocument het geval kan zijn.
Het betalen van de dwangsom kan voorkomen worden door het tijdig herstellen- en hersteld houden- van de overtreding.
De houder waaraan een last onder dwangsom is opgelegd, kan, indien een jaar nadat de last van kracht is geworden geen overtreding van de betreffende kwaliteitseis is geconstateerd, verzoeken om de last op te heffen.
6.2.3 Last onder bestuursdwang (LOB)
Bij een last onder bestuursdwang neemt de gemeente bepaalde maatregelen om de overtreding van de kwaliteitseis op te heffen. De kosten die hierbij gemaakt worden zijn voor rekening van de houder.
Bij een exploitatieverbod verbiedt de gemeente de houder om de voorziening in exploitatie te nemen of te houden. Dit is een zwaar handhavingsmiddel vanwege de verstrekkende gevolgen voor de houder, de ouders en de kinderen.
De gemeente Maastricht kan een houder in de volgende gevallen een exploitatieverbod opleggen:
Bij het exploitatieverbod stelt de gemeente een maximale termijn. Dit is geen hersteltermijn zoals eerder in paragraaf 6.2.4 is beschreven.
Zodra de houder de maatregelen uit het exploitatieverbod- of het eventueel daaraan voorafgaande bevel of de aanwijzing- heeft opgevolgd, dient hij de gemeente daarover schriftelijk te berichten. De houder geeft in dat bericht een opsomming van de genomen maatregelen waaruit moet blijken dat hij aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. De gemeente kan de GGD opdracht geven om naar aanleiding van deze melding op korte termijn te onderzoeken of de kinderopvangvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de Wko en onderliggende regelgeving. Hierna informeert de gemeente houder of het verbod nog blijft geleden.
Indien bij het verstrijken van de gestelde termijn de kwaliteitseisen niet- of niet voldoende worden nageleefd, volgt het besluit tot intrekken van de toestemming tot exploitatie. De houder kan ook zelf verzoeken, de door de gemeente gegeven toestemming tot exploitatie, in te trekken.
6.2.5. Intrekken toestemming tot exploitatie in vervolg op handhaving
Er zijn verschillende gronden waarop, in het kader van handhaving, de toestemming tot exploitatie kan worden ingetrokken:
Het intrekken van de toestemming tot exploitatie is een uiterste handhavingsmiddel. De gemeente zal in de basis ene zo licht mogelijk handhavingsmiddel inzetten om het doel (herstel) ter bereiken (subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel). Het intrekken van de toestemming tot exploitatie vanwege het niet- of niet langer voldoen aan de wettelijke voorschriften wordt ingezet wanneer eerder ingezette handhavingsmiddelen- zoals een aanwijzing, last onder dwangsom of een exploitatieverbod, niet het beoogde (blijvende) herstellende effect hebben.
Wanneer de toestemming tot exploitatie is ingetrokken, wordt de voorziening uit het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) verwijderd. Dit betekent dat er geen sprake meer is van kinderopvang in de zin van de Wet. Er mag geen opvang- of bemiddeling meer plaatsvinden. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale opvang en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
De gemeente publiceert het intrekken van de toestemming tot exploitatie en de uitschrijving uit het LRK in de gemeenteberichten (niet wanneer dit een voorziening voor gastouderopvang betreft).
6.2.6. De bestuurlijke boete (hierna: boete)
Een boete bestraft een overtreding die in het verleden begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. Een boete kan gelijktijdig opgelegd worden met een aanwijzing, een last onder dwangsom of een exploitatieverbod.
Een boete is onvoorwaardelijk en moet altijd worden betaald. Het is- in tegenstelling tot de andere hierboven behandelde maatregelen- een punitieve (bestraffende) sanctie. De boete verschilt daarin van de dwangsom. Bij de dwangsom kan het betalen van het bedrag namelijk worden voorkomen door de overtreding tijdig te herstellen en hersteld te houden. Bij de boete is dat niet het geval.
Een boete kan door de gemeente Maastricht worden opgelegd bij:
Hoogte van een boete en grootte van de organisatie
De Wet kinderopvang geeft de gemeente de bevoegdheid om voor een overtreding/het niet naleven van een kwaliteitseis uit de Wko een boete op te leggen van maximaal € 45.000,00. Voor de hoogte van de boetes zijn in het afwegingsoverzicht normbedragen opgesteld.
Proportionaliteit en een goede dosering zijn een belangrijk uitgangspunt bij handhaving. De gemeente Maastricht hanteert voor voorzieningen voor gastouderopvang als uitgangspunt dat het boetebedrag- zoals neergelegd in het afwegingsoverzicht- met 0,5 kan worden vermenigvuldigd. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt opgelegd.
De gemeente Maastricht verhoogt de boete indien de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Hier kan sprake van zijn onder andere bij:
Terugkerende recidive, indien er sprake is van een derde- of volgende overtreding van dezelfde wettelijke norm binnen een periode van drie jaar nadat de daaraan voorafgaande overtreding zich heeft voorgedaan waarvoor eveneens een bestuurlijke boete was opgelegd. De boete kan worden verhoogd met een factor 2.
Wanneer er meerdere overtredingen zijn waar een boete voor wordt opgelegd, worden de bedragen bij elkaar opgeteld tot één bedrag.
6.3 Handhaving na herstelaanbod
Wanneer er herstelaanbod heeft plaatsgevonden, kan dit van invloed zijn op de handhaving die de gemeente inzet op de overtredingen die primair door de toezichthouder geconstateerd zijn. Wanneer het herstelaanbod niet gedaan is, of wanneer de houder het herstelaanbod niet aangenomen heeft, wordt dit gezien als verzwarende omstandigheid voor de handhaving.
Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders gemeente Maastricht in zijn
vergadering van 26 april 2022.
De Secretaris,
G.J.C. Kusters
De Burgemeester,
J.M. Penn-te Strake
Bijlage 1: Stroomschema boetebeleid gemeenten Zuid-Limburg
Het college kan besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen van het herstellende traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen. In beginsel wordt het onderstaande stroomschema als leidend gezien.
Last onder dwangsom per constatering3 |
|||
Niet voldoen aan de definitie van kinderopvang, gastouderopvang, gastouder of gastouderbureau. |
N.v.t, intrekken toestemming tot exploitatie is aan de orde. |
||
Start exploitatie voor ontvangst toestemming college of voor de datum waarop college4 bepaald heeft dat exploitatie mag aanvangen. |
€ 20.7505 |
||
Houder geeft wijziging van in het LRK opgenomen gegevens later door / niet door terwijl dit zou moeten gebeuren zodra de houder bekend is met deze wijziging. |
|||
Niet nakomen van een vordering tot medewerking van de toezichthouder. |
|||
Niet opvolgen van exploitatieverbod gegeven opgelegd op grond van art. 1.66 Wko. |
|||
Niet nakomen van een afspraak zoals genoemd in 167 Wet op het primair onderwijs. |
De houder zorgt er niet voor dat conform het beleid gehandeld wordt. |
|||
De houder voldoet niet aan de eisen gesteld aan veilige en gezonde kinderopvang6. |
|||
De houder voldoet niet aan de eisen mbt formatie en/of kwalificatie. |
|||
De houder voldoet niet aan de eisen mbt de VOG’s en het personenregister kinderopvang. |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-205065.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.