Besluit van de raad van de gemeente Stichtse Vecht tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening 2014 (APV)

De raad van de gemeente Stichtse Vecht,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 november 2021;

gehoord de commissie bestuur en financiën van 7 december 2021;

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

 

 

 

Artikel I

 

De Algemene Plaatselijke Verordening 2014 als volgt te wijzigen:

  • A.

    Artikel 2:10, lid 5 wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

  • a.

    schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

  • b.

    niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen, reclame-uitingen en spandoeken.

  • a.

    Reclame-uitingen direct of indirect verbonden met openbare grond zijn verboden, met uitzondering van reclame aangebracht door houders van een concessie- of bruikleenovereenkomst met de gemeente.

  • b.

    Reclame-uitingen op en aan gebouwen en bouwwerken niet zijnde een gebouw, op particuliere grond zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied, zijn verboden tenzij ze rechtstreeks verband houden met de activiteit die op het perceel plaatsvindt.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • a.

    Indien houders van concessie- of bruikleenovereenkomsten voor reclame een omgevingsvergunning bezitten, is ontheffing op basis van de APV niet nodig.

  • b.

    Een ontheffing voor het ophangen van spandoeken kan alleen worden verleend voor niet commerciële aankondigingen.

  • 4.

    De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

  • b.

    standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

  • c.

    kleine objecten die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg worden geplaatst ten behoeve van (bouw)werkzaamheden. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van deze objecten. Het is verboden om zonder voorafgaande melding deze objecten op de weg te plaatsen, en

  • d.

    overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

 

 

  • 6.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de provinciale wegenverordening.

 

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

  • a.

    schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

  • b.

    niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen, reclame-uitingen en spandoeken.

  • a.

    Reclame-uitingen direct of indirect verbonden met openbare grond zijn verboden, met uitzondering van reclame aangebracht door houders van een concessie- of bruikleenovereenkomst met de gemeente.

  • b.

    Reclame-uitingen op en aan gebouwen en bouwwerken niet zijnde een gebouw, op particuliere grond zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied, zijn verboden tenzij ze rechtstreeks verband houden met de activiteit die op het perceel plaatsvindt.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • a.

    Indien houders van concessie- of bruikleenovereenkomsten voor reclame een omgevingsvergunning bezitten, is ontheffing op basis van de APV niet nodig.

  • b.

    Een ontheffing voor het ophangen van spandoeken kan alleen worden verleend voor niet commerciële aankondigingen.

  • 4.

    De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

  • b.

    standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

  • c.

    kleine objecten die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg worden geplaatst ten behoeve van (bouw)werkzaamheden. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van deze objecten. Het is verboden om zonder voorafgaande melding deze objecten op de weg te plaatsen;

  • d.

    het maken en hebben van geveltuinen. Het college kan nadere regels stellen voor het maken en hebben van geveltuinen;

  • e.

    overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 6.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de provinciale wegenverordening.

 

Toelichting: toevoeging nieuw lid d en vernummering oud lid d tot lid e, in verband met mogelijk maken van geveltuintjes.

 

  • B.

    Aan artikel 2:11 wordt een nieuw lid 4 toegevoegd, overige leden worden vernummerd

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, de provinciale wegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren.

  • 5.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op geveltuinen als bedoeld in artikel 2.10, vijfde lid onder d, voor zover deze voldoen aan de nadere regels die het college daarvoor vaststelt.

  •  

  •  

  •  

  • 5.

    Het verbod is voorts niet van [..]

  •  

  •  

  •  

  •  

  • 6.

    Op de aanvraag [..]

Toelichting: Wijziging artikel i.v.m. mogelijk maken van geveltuintjes

 

  • C.

    Artikel 2:24 (Definities), eerste lid, onder a en d worden als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:24 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a.

    bioscoop- en theatervoorstellingen;

  •  

  • b.

    markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22;

  • c.

    kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d.

    het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

  • e.

    betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f.

    activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39;

  • g.

    sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.

 

Artikel 2:24 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a.

    bioscoop- en theatervoorstellingen in gebouwen;

  • b.

    markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22;

  • c.

    kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d.

    het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

  • e.

    betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f.

    activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39;

  • g.

    sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.

Toelichting: In de huidige APV zijn alle bioscoop- en theatervoorstellingen uitgesloten van het verbod om zonder evenementenvergunning te organiseren. Als gevolg hiervan is het lastig om iets te regelen en te faciliteren voor openluchtbioscopen/drive-in movies. Aangezien deze voorstellingen vaak wel gevolgen voor de openbare orde, -ruimte en het milieu hebben is het wenselijk om dit goed te regelen.

Door de toevoeging ‘in gebouwen’ op te nemen worden openluchtbioscopen en –theaters (evenementen)vergunningplichtig. We kunnen dan door voorschriften regelen dat het evenement veilig verloopt en geen overlast veroorzaakt.

De wijziging van artikel 1 lid d is in verband met de wijziging van de Drank- en Horecawet en de aanduiding als Alcoholwet.

 

  • D.

    Artikel 2:48 Verboden drankgebruik, tweede lid onder a en b wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

  • b.

    een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

  • b.

    een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Toelichting: wijziging i.v.m. wijziging van de Dank- en Horecawet en aanduiding als Alcoholwet.

 

  • E.

    Artikel 2:48a wordt redactioneel gewijzigd

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:48a Lachgasverbod

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3.

    Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

Artikel 2:48a Verboden lachgasgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  •  

  • 3.

    Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

 

Toelichting: de tekst wordt aangepast aan de tekst van de Model APV van de VNG

 

  • F.

    Ingevoegd wordt artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

(vervallen).

 

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben;

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels; of

  • c.

    aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

 

Toelichting: dit artikel wordt op verzoek van de politie weer ingevoegd. Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de volksgezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt.

 

  • G.

    Toegevoegd wordt artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Toelichting: Op sommige plaatsen in de publieke ruimte ervaren mensen hinder, overlast en gevoelens van onveiligheid doordat op die plaatsen drugs worden gebruikt. Een aantal gemeenten heeft daarom al enkele jaren een bepaling in de APV opgenomen waarbij openlijk drugsgebruik wordt verboden. De rechtspraak is een aantal jaren wisselend geweest, waarbij in een aantal gevallen zo’n bepaling onverbindend werd geacht omdat de rechter van oordeel was dat door de overlap met de Opiumwet (men kan immers verboden substanties niet gebruiken zonder deze – in strijd met de Opiumwet – voorhanden te hebben) de bovengrens van de gemeentelijke regelgevende bevoegdheid werd geschonden. Maar inmiddels is er een rechterlijke consensus ontstaan waarbij zo’n bepaling, omwille van de openbare orde, dus met een ander motief dan de Opiumwet, toelaatbaar wordt geacht.

Bij “daarop gelijkende waar” kan bijvoorbeeld worden gedacht aan nieuwe middelen die al wel worden gebruikt (denk aan lachgas), maar nog niet op de lijst voorkomen en waartegen wel moet worden opgetreden of aan nepdrugs (bijvoorbeeld waspoeder). Het is dan van belang dit goed te motiveren.

 

  • H.

    Artikel 3:7 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt een vergunning geweigerd als:

  • a.

    de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

  • b.

    de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

  • c.

    de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

  • d.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

  • e.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

  • f.

    er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

  • g.

    de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

  • h.

    de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • 1.

    bepalingen, gesteld gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

  • 2.

    de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

  • 3.

    artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • 4.

    de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 5.

    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

  • 6.

    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;

  • i.

    een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

  • j.

    de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt gelijkgesteld:

  • a.

    een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

  • b.

    vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onderg en h, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

  • a.

    voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

  • b.

    als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

  • c.

    als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

  • d.

    als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

  • e.

    als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

  • f.

    als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven;

  • g.

    als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

  •  

  • a.

    de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

  • b.

    de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

  • c.

    de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

  • d.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

  • e.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

  • f.

    er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

  • g.

    de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

  • h.

    de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • 1.

    bepalingen, gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

  • 2.

    de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

  • 3.

    artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • 4.

    de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 5.

    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

  • 6.

    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;

  • i.

    een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

  • j.

    de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt gelijkgesteld:

  • a.

    een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

  • b.

    betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

  • a.

    voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

  • b.

    als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

  • c.

    als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

  • d.

    als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

  • e.

    als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

  • f.

    als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven;

  • g.

    als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

Toelichting: In dit onderdeel worden twee wijzigingen aangebracht in artikel 3:7, dat over de weigeringsgronden van de prostitutievergunning gaat. Deze houden verband met gedragseisen die aan de exploitant en beheerder van een seksinrichting worden gesteld.

In de aanhef vervalt de zinsnede ‘Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8’, omdat dit in tegenspraak is met artikel 3:1 van de APV. Daarin staat dat artikel 1:8 (algemene weigeringsgronden) niet van toepassing is op het prostitutiehoofdstuk. Bij de aanpassing van de APV in 2020 is deze zinsnede abusievelijk toegevoegd.

In het tweede lid, aanhef en onder b, wordt een schikking met een veroordeling gelijkgesteld. Hiervoor is in het verleden aansluiting gezocht bij het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. De verwijzing naar de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is geactualiseerd. De schikking is in die wet vervangen door een bestuurlijke strafbeschikking, waarin een geldboete kan worden opgelegd (artikel 76, tweede lid, AWR). Ook in het Alcoholbesluit dat het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet per 1 juli 2021 vervangt, is deze wijziging op deze wijze doorgevoerd. In verband hiermee is ook het woord ‘vrijwillige’ voor ‘betaling’ geschrapt. Voor de schikking op grond van artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht volgt de vrijwilligheid uit het accepteren van de schikkingsvoorwaarden.

 

Daarnaast is de Drank- en Horecawet per 1 juli 2021 gewijzigd. De wet wordt voortaan aangeduid als Alcoholwet door wijziging van de citeertitel in artikel 49 van de wet.

 

  • I.

    Artikel 5:23 eerste lid onder c. wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:

  • a.

    wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

  • b.

    als de burgemeester het organiseren van de snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu; of

  • c.

    als degene die voornemens is een snuffelmarkt te organiseren daarvan niet tevoren melding heeft gedaan.

  • 2.

    De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder c, binnen 4 weken voorafgaand aan de snuffelmarkt met vermelding van:

  • a.

    naam en adres van de organisator;

  • b.

    adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt;

  • c.

    de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden;

  • d.

    de frequentie van het houden van de snuffelmarkt;

  • e.

    het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld;

  • f.

    het aantal standplaatsen; en

  • g.

    het te verwachten aantal bezoekers.

  • 3.

    De snuffelmarkt kan worden gehouden als de burgemeester niet binnen twee weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu. De burgemeester geeft daarvan binnen één week na ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van redenen bericht.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:

  • a.

    wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

  • b.

    als de burgemeester het organiseren van de snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu; of

  • c.

    zonder voorafgaande melding.

  •  

  •  

  • 2.

    De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder c, binnen 4 weken voorafgaand aan de snuffelmarkt met vermelding van:

  • a.

    naam en adres van de organisator;

  • b.

    adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt;

  • c.

    de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden;

  • d.

    de frequentie van het houden van de snuffelmarkt;

  • e.

    het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld;

  • f.

    het aantal standplaatsen; en

  • g.

    het te verwachten aantal bezoekers.

  • 3.

    De snuffelmarkt kan worden gehouden als de burgemeester niet binnen twee weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu. De burgemeester geeft daarvan binnen één week na ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van redenen bericht.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

Toelichting: dit is een redactionele wijziging.

 

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2022.

 

Stichtse Vecht, 13 januari 2022

Griffier,

B. Espeldoorn-Bloemendal

Voorzitter,

drs. A.J.H.T.H. Reinders

Naar boven