Gemeenteblad van Terneuzen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Terneuzen | Gemeenteblad 2022, 196455 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Terneuzen | Gemeenteblad 2022, 196455 | beleidsregel |
Nadere regels jeugdhulp gemeente Terneuzen 2022
De Verordening sociaal domein gemeente Terneuzen 2022 (verder te noemen: de verordening) is op 16 december 2021 vastgesteld. De datum van inwerkingtreding is 1 maart 2022. Deze verordening vormt de basis voor deze nadere regels.
De verordening is een algemeen verbindend voorschrift en is rechtstreeks bindend voor de burger. De Jeugdwet bepaalt dat de gemeente een aantal zaken in de verordening regelt. De verordening bevat een aantal hoofdregels.
Nadere regels zijn algemeen verbindende voorschriften die een uitwerking zijn van de verordening. Het college heeft op grond van de verordening de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen. Nadere regels kunnen rechten en plichten bevatten voor inwoners.
Gemeente Terneuzen heeft de uitvoering van de Jeugdwet neergelegd bij aan-z. Bij deze uitvoeringsorganisatie zijn de jeugdconsulenten in dienst, die namens het college aanvragen afhandelen.
De begrippen in artikel 1.1 van de Jeugdwet en 11.1 van de verordening zijn ook op deze nadere regels van toepassing.
Andere voorziening: een voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.
2.1 Melding bij de gemeente (art. 2.1 van de verordening)
Een behoefte aan jeugdhulp kan door de jeugdige en of zijn ouder(s) dan wel wettelijk vertegenwoordiger schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal bij het college worden gemeld. Het begrip ‘melding’ is een term die niet voorkomt in de Jeugdwet. De melding zoals hier bedoeld moet gezien worden als ‘het eerste contact’: een verzoek om informatie of om hulp of kan direct aanleiding zijn tot het doen van een aanvraag.
Als de jeugdige en of zijn ouder(s) mondeling of telefonisch een aantal algemene jeugdhulpvragen stellen, dan ziet het college dit nog niet als een aanvraag. Een verzoek om algemene informatie wordt direct afgehandeld. Wordt het verzoek schriftelijk of digitaal ingediend en is dit verzoek voorzien van een naam, dagtekening, een handtekening en van een aanduiding van wat er voor jeugdhulp wordt gevraagd, dan is sprake van een aanvraag als bedoeld in de artikelen 4:1 en 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 2.4 van de verordening.
Het eerste contact voor een jeugdige en of zijn ouder(s) kan, op grond van de Jeugdwet, ook via de huisarts, de medisch specialist, de jeugdarts of de gecertificeerde instelling (als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel) verlopen in plaats van via de gemeente.
De Jeugdwet regelt niet dat de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts bepaalt welke jeugdhulp noodzakelijk is. De huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts verwijzen slechts.
Als door de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts verwezen wordt naar een jeugdhulpaanbieder, die niet door de gemeente is gecontracteerd, dan komen de kosten in beginsel voor jeugdhulp voor rekening van de jeugdige en of zijn ouder(s).
2.2 Aanvraag (art 2.4 van de verordening)
Als de aanvraaggegevens van de jeugdige en of zijn ouder(s) niet compleet zijn, krijgt de jeugdige en of zijn ouder(s) een redelijke hersteltermijn om de gegevens aan te leveren. In het algemeen volstaat een termijn van twee weken als een redelijke termijn om gegevens aan te leveren. Als de gegevens na de hersteltermijn nog niet compleet zijn, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld.
2.3 Het gesprek (art. 2.2 van de verordening)
In artikel 2.2 van de verordening is bepaald dat de jeugdconsulent in een gesprek met de jeugdige en of zijn ouder(s) onderzoekt of de noodzaak voor jeugdhulp aan de orde is. De jeugdconsulent onderzoekt wat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen zijn van de jeugdige en of zijn ouder(s).
De Jeugdwet kent geen regels omtrent de identificatieplicht. De jeugdige en of zijn ouder(s), die een aanvraag voor jeugdhulp indienen, moeten zich door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht legitimeren.
Personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen zich legitimeren door middel van:
In de Jeugdwet is geregeld dat de jeugdige en zijn ouder(s) de mogelijkheid krijgen samen met familie, vrienden en anderen die tot het sociale netwerk behoren een eigen plan (familiegroepsplan) op te stellen. In dat plan kunnen ouder(s), de jeugdige zelf en/of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren, aangeven hoe ze zelf kunnen bijdragen aan het verbeteren van de opvoed- en opgroeisituatie.
2.4 Inhoud van het gesprek (artikel 2.2.1 van de verordening)
Het college informeert de jeugdige en of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.
Het college onderzoekt zo snel mogelijk de aanvraag om jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.4 van de verordening. Dit gebeurt in een gesprek met de jeugdige en of zijn ouder(s), door vraagverheldering en vraagverdieping.
2.5 Beoordelen van de aanvraag (2.4.2 van de verordening)
Wanneer een aanvraag voor jeugdhulp wordt gedaan onderzoekt het college:
Of de gemeente Terneuzen verantwoordelijk is
Nadat is vastgesteld wat de hulpvraag is, beoordeelt het college of zij verantwoordelijk is op grond van het woonplaatsbeginsel (artikel 1.1 Jeugdwet). De hoofdregel is dat die gemeente verantwoordelijk is waar de jeugdige zijn woonplaats heeft. De uitzondering hierop jeugdhulp met verblijf.
Of de Jeugdwet van toepassing is
Als vaststaat dat het college op grond van het woonplaatsbeginsel verantwoordelijk is, wordt onderzocht of degene die jeugdhulp vraagt tot de doelgroep uit de Jeugdwet behoort. De jeugdhulpplicht geldt voor jeugdigen (tot 18 of 23 jaar) en ouder(s). Ook als deze niet de Nederlandse nationaliteit bezit.
Als duidelijk is welke problemen en/of stoornissen er zijn, bepaalt het college welke hulp nodig is in vorm, duur en frequentie. Daarbij wordt hulp ingezet die gericht is op de resultaatsgebieden die de jeugdhulpplicht omschrijft. De jeugdhulp die ingezet wordt stelt de jeugdige in staat (artikel 2.3 Jeugdwet):
Bij het bepalen welke jeugdhulp nodig is houdt het college rekening met de leeftijd, het ontwikkelingsniveau en de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en de ouder(s) en wat de godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond van hen is (artikel 2.3 lid 4 Jeugdwet). Door hier rekening mee te houden wordt uitvoering gegeven aan het vereiste van het inzetten van 'passende jeugdhulp', volgens artikel 2.6 Jeugdwet.
De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (eigen kracht)
Wanneer de jeugdige en of zijn ouder(s) (deels) in staat zijn om zelf de problemen op te lossen, eventueel met hulp van hun sociaal netwerk, wordt er op grond van artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet geen voorziening getroffen. Er is dan namelijk sprake van voldoende probleemoplossend vermogen. Dit wordt ook wel 'eigen kracht' genoemd.
Het college onderzoekt of sprake is van voldoende eigen kracht van ouder(s). Om te beoordelen of hiervan sprake is, maakt de gemeente het onderscheid tussen gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp. Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat ook bovengebruikelijke hulp in beginsel van ouder(s) mag worden verwacht. Voor de vraag of sprake is van voldoende eigen kracht van ouder(s), onderzoekt het college of:
Of er aanspraak is op een voorliggende voorziening
Als vaststaat welke hulp de jeugdige nodig heeft en dat ouder(s) en of het sociaal netwerk hier niet (geheel) in kunnen voorzien, onderzoekt het college of de jeugdige aanspraak maakt op een voorliggende voorziening.
Het college kent geen jeugdhulp toe als de jeugdige voor de noodzakelijke hulp gebruik kan maken van een andere, voorliggende voorziening (artikel 1.2 lid 1 Jeugdwet). Een voorliggende voorziening is een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet. Van de jeugdige wordt dan verwacht dat hij gebruik maakt van die voorliggende voorziening, zodat het college geen voorziening op basis van de Jeugdwet hoeft te treffen.
Of er aanspraak is op een algemene voorziening
Het college onderzoekt of een passende algemene voorziening beschikbaar is. Het college verstrekt geen individuele voorziening voor jeugdhulp als een algemene vrij toegankelijke voorziening de problemen van de jeugdige kan oplossen. Na het doorlopen van de stappen van onderzoek (a tot en met h) is duidelijk of, en zo ja in welke vorm van jeugdhulp, duur en frequentie het college aan de jeugdige en of ouder(s) een individuele voorziening verstrekt. Onder de vorm van jeugdhulp wordt verstaan de producten die door het college zijn ingekocht.
2.6 Voorwaarden individuele voorzieningen (art. 2.4.5 van de verordening)
Toetsingskader eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen
Dit artikel bevat de verdere uitwerking van de voorwaarden voor een individuele voorziening, zoals genoemd in artikel 2.4.5 van de verordening. Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk.
Indien het antwoord op een van de voorwaarden zoals hiervoor genoemd onder lid 4 a t/m d bevestigend is, beschik(ken) de ouder(s) over voldoende eigen kracht. Voor dat deel van de problematiek waarvoor de jeugdige en/of zijn ouder(s) over voldoende eigen kracht beschikken, wordt geen individuele voorziening verstrekt.
Ad 1. tot en met 10. Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen
De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) hebben in ieder geval betrekking op jeugdhulp in de vorm van: persoonlijke verzorging, begeleiding en het vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.
De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen zijn persoonsgebonden. Dat wil zeggen het kan betrekking hebben op de jeugdige of zijn ouder(s), maar ook op beiden.
Zorgplicht van ouder(s) voor kind(eren)
Ouder(s) hebben naast het recht ook een plicht om hun minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (art. 1.247 Burgerlijk Wetboek). Daaronder wordt mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind als ook het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. De zorgplicht van ouder(s) gaat over: verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s) normaal gesproken geeft aan het kind. Verder behoren ouder(s) hun kind(eren) een passend leefklimaat te bieden in een beschermende woonomgeving. De zorgplicht van ouder(s) voor kind(eren) draagt bij aan: het gezond en veilig kunnen opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid en het voldoende zelfredzaam zijn (worden) en maatschappelijk kunnen participeren.
Reikwijdte zorgplicht algemeen
De reikwijdte van de zorgplicht van de ouder(s) is in het algemeen afhankelijk van de leeftijd en de normale ontwikkeling van het kind. Kinderen op jonge leeftijd hebben nu eenmaal meer hulp, zorg en/of ondersteuning nodig van hun ouder(s) dan oudere kinderen. Denk bijvoorbeeld aan hulp of stimulans bij de toiletgang. Het gaat bij de zorgplicht van de ouder(s) om hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. Kort gezegd: het is gebruikelijk om te doen. Dat betekent ook dat als één van de ouder(s) uitvalt, de andere ouder de hulp, zorg en/of ondersteuning overneemt. Bij niet-chronische situaties gaat het om kortdurende hulp, zorg en/of ondersteuning waarbij er uitzicht is op herstel van de situatie van de jeugdige en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. In het algemeen gaat het over een periode van maximaal drie maanden. Gaat het om een chronische situatie, dan wordt dat meegewogen bij beoordeling of ook dan sprake is van eigen mogelijkheden van die ouder. Bij chronische situaties gaat het om hulp, zorg en/of ondersteuning die naar verwachting langer dan drie maanden nodig zal zijn. Het college weegt dus mee of het reëel is om te verwachten of de ouder dit vol kan houden.
Toezicht, 24 uurs zorg in de nabijheid algemeen
Toezicht, 24 uurs zorg in de nabijheid algemeen
Toezicht dan wel 24 uurs zorg in de nabijheid valt onder de gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten elkaar onderling geven. We vinden het normaal, dat ouders hun minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht aan hen bieden. Ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Alleen bij bovengebruikelijke zorg kan een kind in aanmerking komen voor jeugdhulp.
Er is sprake van bovengebruikelijke zorg als de zorg voor een kind uitgaat boven de zorg die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen nodig heeft. Het gaat dan om de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze handelingen. Om te bepalen wat onder gebruikelijke zorg en bovengebruikelijke zorg valt gebruiken we de Richtlijn gebruikelijke hulp (bijlage 1).
Permanent toezicht valt niet onder de normale zorgplicht van ouder(s) en is leeftijdsafhankelijk en het ontwikkelingsniveau van de jeugdige. Het gaat bij permanent toezicht om het onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de jeugdige vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/(levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragsituaties voor jeugdige kan worden voorkomen.
Een jeugdige vanaf 12 jaar heeft het recht een mening te vormen en die vrijelijk te uiten (art. 12 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind). Dat wil zeggen dat de jeugdconsulent de mening van de jeugdige in deze leeftijd moet betrekken bij het onderzoek. Hoewel dat niet voor de hand ligt, kan het zijn dat de jeugdige de hulp, zorg en/of ondersteuning niet (meer) van zijn ouder(s) wil ontvangen terwijl de ouder(s) daartoe wel in staat is. Wanneer de jeugdige van 12 jaar of ouder geen (intieme) persoonlijke verzorging (meer) wil ontvangen van de ouder(s), dan wordt daarin geen hulp door hen verwacht. Dat vloeit mede voort uit de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WBGO) op grond waarvan een jeugdige vanaf 12 jaar een eigen beslissingsbevoegdheid heeft voor wat betreft zijn lichamelijke integriteit.
Ook in de situatie dat ouders gescheiden zijn, wordt onderzoek gedaan naar de vraag of de ouder (waar de jeugdige niet woonachtig is) de hulp, zorg en/of ondersteuning redelijkerwijs kan bieden. De ex-echtgenoot kan ook tot de huiselijke kring worden gerekend. Is er sprake van co-ouderschap, dan geldt het uitgangspunt dat van hen wordt verwacht dat zij samen de hulp, zorg en/of ondersteuning bieden. Bij co-ouderschap verdelen ouders feitelijk de zorg voor het kind, zij vallen beiden onder de huiselijke kring.
Werkende ouder(s) zijn zelf verantwoordelijk voor de hulp, zorg en/of ondersteuning van hun kind(eren), ook als vanwege het werk gebruik wordt gemaakt van (naschoolse) kinderopvang. Reguliere naschoolse opvang die nodig is alleen omdat de ouder(s) niet beschikbaar zijn, kan in ieder geval niet als jeugdhulp worden gekwalificeerd. Werkende ouder(s) kunnen voor een jeugdige met een jeugdhulpvraag een indicatie vragen voor BSO+. Dit betreft reguliere naschoolse opvang in kleinere groepen met een gekwalificeerde pedagogische medewerker.
2.7 Voorwaarden voor het toekennen van jeugdhulpvervoer
Jeugdhulpvervoer kent het college alleen toe onder de volgende voorwaarden:
2.8 Financiële tegemoetkoming vervoersvoorziening
2.9 Het verslag (artikel 2.3 van de verordening)
Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Binnen tien werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouder(s) een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij die hebben meegedeeld dit niet te wensen.
2.10 Inhoud van het besluit (art. 2.5.1 van de verordening)
In de beschikking worden de volgende verplichtingen voor de jeugdige en of zijn ouder(s) opgenomen:
Ook als een individuele voorziening eenmaal is toegekend geldt een inlichtingenplicht. Dit houdt in dat de jeugdige en of zijn ouder(s) op verzoek of uit eigen beweging mededeling moeten doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van de toekenning van een voorziening. Het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht kan leiden tot intrekking of herziening van de individuele voorziening. Als de jeugdige en of zijn ouder(s) eraan twijfelen of bepaalde informatie relevant is, neemt hij hierover actief contact op met de jeugdconsulent.
In het verlengde van de inlichtingenplicht ligt de medewerkingsplicht. Die houdt in dat de jeugdige en zijn ouder(s) alle medewerking moet verlenen aan de uitvoering van de Jeugdwet die de gemeente noodzakelijk vindt. Zo zijn de jeugdige en of zijn ouder(s) verplicht om gehoor te geven aan een oproep van de gemeente of om mee te werken aan het onderzoek dat door (of namens) het college is ingesteld.
Als de jeugdige en of zijn ouder(s) niet voldoen aan de medewerkingsplicht dan kan dit gevolgen hebben voor het vaststellen van het recht op een individuele voorziening. Vooral als de jeugdconsulent niet kan vaststellen of iemand (nog langer) recht heeft op een individuele voorziening. Of als de omvang van de voorziening niet kan worden vastgesteld.
Als aan de jeugdige en of zijn ouder(s) een individuele voorziening wordt toegekend, wordt verwacht dat zij naar vermogen meewerken aan het opstellen van het ondersteuningsplan en het behalen van de daarin beschreven doelen en resultaten.
Het al dan niet opzettelijk niet meewerken aan het behalen van de doelen en resultaten en/of het niet nakomen van gemaakte afspraken, kan leiden tot een tijdelijke opschorting van de ondersteuning of, in het uiterste geval, tot beëindiging daarvan. Uiteraard kan dit niet als uit de aard van iemands beperkingen voortvloeit dat die medewerking niet of in beperkte mate verleend kan worden.
Als een jeugdige en of zijn ouder(s) een beschikking heeft ontvangen en deze niet binnen drie maanden gebruik maakt van de toegekende individuele voorziening, dan vervalt het recht op aanspraak, tenzij de jeugdige en of zijn ouder(s) de gemeente hierover schriftelijk heeft geïnformeerd en uitstel hiervan heeft gevraagd.
Hoofdstuk 3 De vorm van ondersteuning
3.1 Ondersteuning in natura (art. 6.1 van de verordening)
Het pgb en de individuele voorziening in natura zijn gelijkwaardige alternatieven. Uitgangspunt is dat een jeugdige en of zijn ouder(s) een individuele voorziening in natura krijgt. De jeugdige en of zijn ouder(s) kan verzoeken om een pgb. Voldoen zij aan de pgb-voorwaarden, dan moet het college een pgb toekennen (artikel 8.1.1 lid 1 Jeugdwet).
3.2 Voorwaarden persoonsgebonden budget (pgb) (art. 6.2.1 van de verordening)
De Jeugdwet kent drie voorwaarden, waaraan voldaan moet worden, wil een jeugdige en of zijn ouder(s) aanspraak kunnen maken op een pgb.
Wettelijke voorwaarden pgb (art. 8.1.1, lid 2 Jeugdwet)
Een pgb wordt verstrekt, indien:
de jeugdige of zijn ouder(s) naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat te achten is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
3.3 Pgb-vaardigheid (art. 6.2.1 lid 2 van de verordening)
De consulent controleert niet alleen of een jeugdige en of zijn ouder(s) aan de pgb-vaardigheidseisen voldoet om met een pgb budget om te kunnen gaan. In bijlage 3 staan de tien voorwaarden genoemd waaraan getoetst kan worden of iemand pgb-vaardig is.
3.4 Budgetplan (art. 6.2.1 lid 5 van de verordening)
Pgb budget omzetten in zorg in natura (en andersom)
Als in de praktijk blijkt dat een pgb geen gepaste leveringsvorm is voor de jeugdige en of zijn ouder(s) kan de jeugdconsulent zorg in natura als alternatief aanbieden. De jeugdige en of zijn ouder(s) kan één keer per jaar wisselen tussen het pgb en een verstrekking in natura (of andersom).
Pgb voor diensten door een professionele jeugdhulpverlener
Wanneer de jeugdige en of zijn ouder(s) met de inzet van een pgb kiest voor de levering van een dienst door een professionele zorgverlener gelden de volgende voorwaarden:
De professionele jeugdhulpverlener:
Wordt niet onderzocht (lopend onderzoek) door het college van de gemeente Terneuzen of de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Tevens mag er geen sprake zijn van een justitiële maatregel. Indien er sprake is van een lopend onderzoek dient toestemming van de gemeente voor het leveren van jeugdhulp te worden overgelegd bij de aanvraag voor het pgb;
Vooraf controleert de gemeente of de professionele jeugdhulpverlener daadwerkelijk aan de gestelde eisen voldoet.
3.5 Pgb bij ondersteuning door personen uit het sociale netwerk (art. 6.2.2 van de verordening)
Degene die als informele hulpverlener hulp biedt aan de jeugdige dient te beschikken over een geldige Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Deze voorwaarde geldt niet voor de ouder(s), maar wel voor meerderjarige broers en zussen, grootouder(s), overige bloed- en aanverwanten en andere personen uit het sociale netwerk van de jeugdige.
Hoofdstuk 4 Afspraken tussen inwoner en gemeente
4.1 Voorkomen van fraude (art. 7.5.2 van de verordening)
Van de jeugdige en of zijn ouder(s) wordt verwacht dat hij mededeling doet van wijzigingen in zijn omstandigheden waarvan redelijkerwijs is in te schatten dat deze gevolgen heeft voor de verstrekte voorziening. Ook wordt verwacht dat de jeugdige en of zijn ouder(s) meewerkt aan onderzoek in geval van (vermoedens) van onrechtmatigheden.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen in zijn vergadering van 19 april 2022.
Het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen,
de secretaris,····
J.G. (Jan) Princen
de burgemeester,
H.J.A. (Erik) van Merrienboer
Bijlage 1. Richtlijn ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind1
Jong volwassenen van 18 tot 23 jaar
Bijlage 2. Richtlijn beoordeling (dreigende) overbelasting
Overbelasting is: meer belasten dat het prestatievermogen toelaat. In medische kringen wordt gesproken over het (on)evenwicht tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting).
Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.
Factoren, die van invloed zijn op de draagkracht, zijn:
Factoren, die van invloed zijn op de draaglast, zijn:
Onderzoek naar de draaglast en draagkracht
Het kan soms heel duidelijk zijn dat de ouder(s) overbelast is/zijn. Is dit minder duidelijk, dan zal hier in het gesprek maar zeker bij de beoordeling van de aanspraak (indicatie) duidelijkheid over moeten komen. De beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid worden in principe bedoordeeld door een deskundige. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de behandelende sectoren volstaan om hierover een oordeel te vormen. In andere gevallen zal om een extern medisch advies moeten worden gevraagd.
Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting
Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. De mate waar ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Bedenk daarnaast dat het hierbij om veelal aspecifieke symptomen gaat die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Dit is een van de redenen waarom de beoordeling hiervan bij een deskundige moet worden neergelegd. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat.
Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:
Bijlage 3. Tien eisen voor pgb-vaardigheid
De gemeente (aan-z) van het persoonsgebonden budget controleert niet alleen of u aan de voorwaarden van een persoonsgebonden budget voldoet. Zij controleren ook of u met een persoonsgebonden budget kunt omgaan. Dat heet pgb-vaardigheid. Daarmee willen ze voorkomen dat u in de problemen komt. Bijvoorbeeld omdat u niet weet welke zorg u nodig heeft. Of hoe u goede afspraken maakt met een zorgverlener. U bent pgb-vaardig als u de volgende dingen kunt:
Een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden.
En ook weet u welk deel van het persoonsgebonden budget al uitgegeven is. Een overzichtelijke pgb-administratie is niet alleen handig voor uzelf. U kunt de administratie ook nodig hebben als de pgb-verstrekker (bijvoorbeeld de gemeente) daarom vraagt.
Communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.
U moet uit uzelf en zelfverzekerd kunnen communiceren met andere partijen. Bijvoorbeeld op tijd brieven van de zorgverzekeraar beantwoorden. Of telefoongesprekken voeren met zorgverleners. En als er iets verandert, moet u dat zelf aangeven.
Beoordelen of de zorg uit het persoonsgebonden budget bij u past.
En of de kwaliteit van de zorg in orde is. Als u de zorg niet goed vindt, kunt u uitleggen waarom. Als de zorg niet volgens afspraak verloopt, moet u zelf kunnen ingrijpen. Bijvoorbeeld door de zorgverlener op te bellen. En uit te leggen wat er niet goed gaat.
Zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners.
En dat zo regelen dat er altijd zorg is. Ook als de zorgverlener ziek is of op vakantie gaat. U moet zelf zorgverleners kunnen kiezen die goed bij uw situatie passen. En u moet zelf opletten of zij hun werk goed doen. Als de zorgverlener ziek is, moet u zelf vervanging regelen.
U weet wat u moet doen als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener.
Het is niet erg als u sommige regels over hoe een werkgever of opdrachtgever moet zijn niet kent. Bij- voorbeeld bij ontslag van een zorgverlener. Maar u moet de informatie daarover wel zelf kunnen vinden. Bijvoorbeeld bij instanties die hierover advies geven.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-196455.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.