Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Reusel-De Mierden 2021

De raad van de gemeente Reusel-De Mierden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 november 2021 BW21.0228;

gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs

gezien het advies van Commissie Inwoners;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Reusel-De Mierden 2021.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening;

  • aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;

  • advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs;

  • bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs;

  • medegebruik: gebruik van een onderwijsgebouw ten behoeve van onderwijs van een andere school of van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs;

  • permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • programma: programma als bedoeld in artikel in artikel 95 Wet op het primair onderwijs;

  • school: school voor basisonderwijs: basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is;

  • voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II tenminste 4 jaar en maximaal 15 jaar noodzakelijk is;

  • voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2.

 

Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

  • 1.

    nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of (ver)nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie;

  • 2.

    uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

  • 3.

    het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school;

  • 4.

    verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een school;

  • 5.

    terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1. tot en met 4.;

  • 6.

    inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

  • 7.

    inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

  • 8.

    medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs;

  • b.

    herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiele schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • c.

    herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

 

Artikel 3. Vaststellen vergoeding voorzieningen

  • 1.

    Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen maximale normbedragen.

  • 2.

    Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.

 

Artikel 4. Informatieverstrekking

Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

 

Hoofdstuk 2. Programma en overzicht

 

 

Paragraaf 2.1. Aanvragen programma

 

Artikel 5. Indienen aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet uiterlijk 1 februari van het jaar waarin van het betreffende programma wordt vastgesteld zijn ontvangen.

  • 2.

    Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.

 

Artikel 6. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledi-ge aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is be-stemd;

    • d.

      de voorziening die wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:

  • 1.

    een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, on-der 1., 2., 3., 4. en 8., onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld;

  • 2.

    als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 3°, een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage als bedoeld in bijlage I, deel A, onder A.2;

  • 3.

    als de aanvraag betrekking heeft op herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage van een daartoe gecertificeerde, onafhankelijke constructeur, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld;

  • 4.

    als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening.

    • a.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en

    • b.

      als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1. tot en met 5., de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd.

  • 3.

    Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft tot 15 maart (de hersteldatum) de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 4.

    Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen bin-nen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

 

Artikel 7. Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 15 mei een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 5 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen.

 

Paragraaf 2.2. Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht

 

Artikel 8. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1.

    Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Dit overleg vindt plaats binnen 2 maanden na de hersteldatum, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 2.

    Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast.

  • 3.

    Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, bedoeld in paragraaf 2.3:

    • a.

      de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitge-gaan, en

    • b.

      als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.

 

Artikel 9. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1.

    Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2.

    Dit overleg vindt plaatst uiterlijk 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste 2 weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3.

    De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor het overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze zienswijzen in kennis.

  • 4.

    Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen een maand na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5.

    Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 6.

    Het college is belast met het indienen van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Het college zorgt ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor het beoordelen van het verzoek, waaronder het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 7.

    Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot één of meer inhoude-lijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijs-raad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies.

  • 8.

    Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen 2 weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag, bedoeld in het vierde lid.

 

Paragraaf 2.3. Vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

 

Artikel 10. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1.

    Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar onderwijssoort of per voorziening.

  • 2.

    Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.

 

Artikel 11. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en over-zicht

  • 1.

    De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen 2 weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.

  • 2.

    De besluiten worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage gelegd.

 

Paragraaf 2.4. Uitvoeren programma

 

Artikel 12. Overleg wijze van uitvoering

  • 1.

    Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs;

    • b.

      het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend;

    • c.

      als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen;

    • f.

      de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt;

  • 2.

    De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een (zakelijk weergegeven) verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen 4 weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen 2 weken nadat het verslag is ontvangen schriftelijk reageert, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 3.

    Bij het toepassen van artikel 13, tweede lid, neemt het college binnen 4 weken nadat overeenstemming is bereikt een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het bepaalde in artikel 14 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit binnen 4 weken nadat het (zakelijk weergegeven) verslag is vastgesteld schriftelijk mede aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.

 

Artikel 13. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes

  • 1.

    Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 12, tweede lid, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begro-ting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 12, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.

  • 2.

    Het college beslist binnen 16 weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetref-fende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met 8 weken. In onderling overleg kan worden besloten deze termijn met een nader te bepalen aantal weken te verlengen. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.

  • 3.

    De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving.

 

Artikel 14. Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in te-mijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aan-vrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

 

Artikel 15. Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1.

    Voor 1 oktober van het jaar waarop het programma betrekking heeft geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij 15 oktober een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde:

    • a.

      bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk;

    • b.

      bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd;

    • c.

      huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst;

    • d.

      koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop.

  • 3.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt door:

    • a.

      bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en

    • b.

      de aanvrager voor 15 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn heeft ingediend bij het college.

  • 4.

    Het college beslist voor 15 september op een verzoek tot het verlengen van de termijn. Bij inwilliging van het verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

 

Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter

 

 

Paragraaf 3.1. Aanvraag

 

Artikel 16. Indienen aanvraag

Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen 2 weken na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college.

 

Artikel 17. Inhoud aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 16 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 6, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.

  • 2.

    Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in be-handeling.

 

Paragraaf 3.2. Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit

 

Artikel 18. Tijdstip beslissing

  • 1.

    Het college beslist binnen 4 weken nadat de aanvraag is ontvangen of, binnen 4 weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.

  • 2.

    Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3.

    Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

 

Artikel 19. Uitvoeren beslissing

  • 1.

    Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 12, 13, 14 en 15, tweede tot en met vierde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 13, tweede lid, eerste volzin, een termijn van 3 weken geldt.

  • 2.

    Binnen 3 maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij binnen 2 weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

 

Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur

 

 

Paragraaf 4.1. Medegebruik voor onderwijs of educatie

 

Artikel 20. Aanduiden omstandigheden

Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

  • a.

    door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 5 of 16 heeft ingediend;

  • b.

    leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;

  • c.

    leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school

 

Artikel 21. Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als:

    • a.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs] en de som van het aan-tal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren;

    • b.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs en de som van de berekeningswijzen, bedoeld onder a en b, minder is dan 40 klokuren.

 

Artikel 22. Nalaten vorderen

Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.

 

Artikel 23. Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 5 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 9.

  • 2.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 16, ove-legt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen.

  • 3.

    Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 1 week na het overleg, bedoeld in het vo-ige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt.

  • 4.

    De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewe-gingsonderwijsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt, en

    • f.

      de ingangsdatum van het medegebruik.

 

Artikel 24. Vergoeding

De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.

 

Paragraaf 4.2. Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doelein-den

 

Artikel 25. Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In het overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw geves-tigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.

 

Paragraaf 4.3. Verhuur

 

Artikel 26. Verzoek toestemming college

  • 1.

    Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.

  • 2.

    Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd.

 

Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen

 

 

Artikel 27. Staat van onderhoud

  • 1.

    Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onder-houd aan het gebouw of terrein.

  • 2.

    Als het college vaststelt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3.

    De staat van onderhoud wordt na overleg met het bevoegd gezag opgemaakt in opdracht van het colle-ge.

  • 4.

    Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag.

  • 5.

    Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vas-gesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.

  • 6.

    Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

 

Hoofdstuk 6. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door basisonderwijs

 

 

Artikel 28. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks voor 15 december voorlopig vast het aantal klokuren bewegingsonderwijs waarop een school voor basisonderwijs in het daaropvolgende schooljaar aanspraak maakt.

  • 2.

    Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven.

  • 3.

    Op basis van het aantal klokuren stelt het college voor 31 januari een rooster op voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs, waarbij het college rekening houdt met de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B;

    • b.

      een school waarvan het bevoegd gezag eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt voor de school als eerste ingeroosterd voor het lokaal bewegingsonderwijs, en

    • c.

      het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs.

  • 4.

    Het college stelt het bevoegd gezag, nadat het rooster voorlopig is vastgesteld, voor 15 maart in kennis van het rooster. Hierbij worden per school de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd;

    • b.

      het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen, en

    • c.

      de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt.

  • 5.

    De bevoegde gezagsorganen kunnen tot 1 april reageren op het voorstel.

  • 6.

    Op verzoek van de bevoegde gezagsorganen kan het college een overleg over het voorstel plannen. Dit overleg vindt plaats voor 15 april In het overleg kunnen de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen reageren op het voorstel.

  • 7.

    Het college stelt het rooster voor 15 mei definitief vast en houdt hierbij rekening met de reacties van de bevoegde gezagsorganen.

  • 8.

    Het bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld.

  • 9.

    Het college neemt een verzoek als bedoeld in het vorige lid uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het aantal klokuren dat door het college extra wordt ingeroosterd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school.

 

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

 

 

Artikel 29. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

 

Artikel 30. Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling.

 

Artikel 31. Intrekken oude verordening

De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015 wordt ingetrokken.

 

Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2021.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Reusel-De Mierden 2021.

 

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2021.

De voorzitter,

mw. A.J.M.H. van de Ven

De griffier,

de heer J.C.M. van Berkel

Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen

 

Deel A - Lesgebouwen

De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.

 

A.1. Nieuwbouw

Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:

  • a.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

  • 1.

    1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of

  • 2.

    2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huis-vesting voor de school, en

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

A.2. Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als:

  • a.

    op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastge-steld dat het schoolgebouw volgens de conditiemeting voldoet aan conditie 5;

  • b.

    dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en:

  • 1.

    1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

  • 2.

    2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en

  • d.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • e.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

A.3. Uitbreiding

 

A.3.1. Uitbreiding schoolgebouw

De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:

  • a.

    de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

  • b.

    daarnaast:

  • 1.

    als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijllage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,

  • 2.

    als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

  • 3.

    de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

A.4. In gebruik nemen van een bestaand gebouw

De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:

  • a.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

  • 1.

    als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of

  • 2.

    als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen wor¬den verwacht, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis¬vesting voor de school te realiseren, en

  • e.

    de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke ver-houding staan tot de kosten van vervan¬gende bouw of uitbreiding.

 

A.5. Verplaatsen tijdelijk gebouw

De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:

  • a.

    er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien;

  • b.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huis-vesting voor de school;

  • c.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en

  • d.

    de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.

 

A.6. Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.

 

A.7. Eerste inrichting

  • 1.

    De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair ontstaat wanneer deze niet eerder voor 1 januari 2015 is bekostigd.

  • 2.

    Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.

 

A.8. Medegebruik

  • 1.

    De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:

    • a.

      gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

    • b.

      een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte voor minimaal 4 jaar noodzakelijk is.

  • 2.

    Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

  • 3.

    Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste 2 gebouwen.

 

A.9. Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

 

A.10. Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbe-treffende gebouw wordt gehinderd.

 

Deel B - Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs

 

B.1. Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming.

De noodzaak van:

  • a.

    nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.

    vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 15 jaar of dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of

  • d.

    het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:

  • 1.

    de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • 2.

    het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of

  • 3.

    de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervan¬gende bouw, en

  • e.

    het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor:

  • 1.

    een school voor basisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:

    • I.

      ten minste 20 klokuren binnen 1 km hemelsbreed;

    • II.

      ten minste 15 klokuren binnen 3,5 km hemelsbreed, of;

    • III.

      ten minste 5 klokuren binnen 7,5 km hemelsbreed

een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden.

 

B.2. Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.

 

B.3. Eerste inrichting

De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:

  • a.

    nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en

  • b.

    voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.

 

B.4. Medegebruik

De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingson-derwijs geen plaats is.

 

B.5. Herstel constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

 

B.6. Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in ge-val van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbe-treffende gebouw wordt gehinderd.

 

Bijlage II – Prognosecriteria

 

A. Algemeen

  • 1.

    Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).

  • 2.

    De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 3.

    Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekenin-gen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onder-bouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.

 

B. Voedingsgebied

  • 1.

    Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen af-komstig is of zal zijn.

  • 2.

    De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau.

  • 3.

    Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast.

 

C. Prognose school voor basisonderwijs

De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:

  • a.

    het voedingsgebied;

  • b.

    de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsge-bied;

  • d.

    veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;

  • e.

    veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

 

 

Bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebe-hoefte

 

Deel A – Vaststellen capaciteit

 

A.1. Uitgangspunten

De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onder-staande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

A.1.1. School voor basisonderwijs

De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.

 

A.1.2. Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.

 

A.1.3. Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.

 

A.1.4. Terrein

Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

A.1.5. Inventaris

Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.

 

A.1.6. Lokalen bewegingsonderwijs

 

A.1.6.1. Lokalen bewegingsonderwijs.

De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren.

 

A.1.6.2. Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

A.1.6.3. Inventaris

De inventaris aanwezig op 15 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.

 

Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte

 

B.1. Lesgebouwen

 

B.1.1. School voor basisonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leer-lingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. Aan de ruimtebehoefte wordt een toeslag verbonden, indien voor de school aanvullende bekostiging beschikbaar wordt gesteld.

  • 2.

    De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

R = 200 + 5,03 * L, waarbij:

R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

  • 3.

    Indien een school een vergoeding ontvangt op grond van de achterstandscore als bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging Wet op het primair onderwijs wordt een toeslag voor de ruimtebehoefte toege-kend. De toeslag wordt berekend met de formule:

T = 1,40 * G, waarbij:

T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

G = De achterstandsscore, zoals gepubliceerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vermenigvuldigd met 7,17%, rekenkundig afgerond op een geheel getal.

 

B.2. Lokalen bewegingsonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld:

    • a.

      voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuren per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder;

    • b.

      als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuren per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.

 

Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte

 

C.1. Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan.

 

C.1.1. Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.

 

C.1.2. Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

  • 1.

    Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een:

    • a.

      school voor basisonderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vast-gestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van:

      • I.

        55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs;

 

C.2. Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil:

  • a.

    bij een school voor basisonderwijs ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen

 

C.3. Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van een goedgekeurde voorziening:

  • a.

    voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realise-ren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D;

  • b.

    eerste aanschaf van:

    • 1.

      onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening.

  • c.

    herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

C.4. Lokalen bewegingsonderwijs

  • 1.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt:

    • a.

      voor een school voor basisonderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijla-ge III, deel A, vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebe-hoefte.

  • 2.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiden van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.

  • 3.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren.

  • 4.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid.

  • 5.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen

 

D.1. Terreinoppervlakte

  • 1.

    Bij (vervangende) nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs geldt voor de speelplaats het vloeroppervlak in vierkante meters uit de volgende tabel:

 

Aantal leerlingen van de school

Omvang buitenruimte

1-100 leerlingen

300

101-200 leerlingen

300 + 3 * (L - 100)

201-400 leerlingen

600

401-600 leerlingen

600 + 3 * (L - 400)

601-800 leerlingen

1200

801-1000 leerlingen

1200 + 3 * (L - 800)

1001 leerlingen of meer

1800

 

L = Aantal leerlingen dat op de teldatum voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

 

  • 2.

    De in het eerste lid gestelde normen betreffen de exclusieve speel- en beweegruimte voor de leerlingen van de school. De terrein voor voorzieningen dient te worden opgeteld bij de norm.

  • 3.

    Voor parkeervoorzieningen wordt de voor de locatie van het terrein geldende gemeentelijke parkeernorm gehanteerd.

 

D.2. Speellokaal

Een speellokaal heeft een minimum van 90 bruto vierkante meter.

 

D.3. Lokaal bewegingsonderwijs

  • 1.

    De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter en de hoogte minstens 5 meter.

  • 2.

    Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid.

 

Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen

 

E.1. Meetinstructie voor schoolgebouwen

De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.

 

E.2. Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen

 

E.2.1 Basisonderwijs

  • 1.

    De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

  • 2.

    De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.

  • 3.

    Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

 

E.2.2. Uitzonderingen

  • 1.

    De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.

  • 2.

    Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • 3.

    Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.

 

 

Bijlage IV – Normbedragen voor vergoeding en indexering

 

Deel A – Indexering

De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systema-tiek van prijsbijstelling:

 

A.1. Nieuwbouw en uitbreiding

 

 

 

 

 

1

 

 

 

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t,

tweede kwartaal

(bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

 

MEV, jaar t+1,

bruto investeringen door bedrijven in woningen

(bron: CPB, Middelen en bestedingen)

------------------------------------

*

------------------------------------------------

*

-------------------------------------

MEV, jaar t,

bruto investeringen door bedrijven in woningen

(bron: CPB, Middelen en bestedingen)

 

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1,

tweede kwartaal

(bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

 

 

 

1

 

 

A.2. Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

1

 

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli

(bron: CBS, Kerncijfers,

 

 

cijfer van de maand juni jaar t) MEV, jaar t+1

prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie

(bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

 

------------------------------------

*

-------------------------------------

*

-----------------------------------

MEV, jaar t,

prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie

(bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

 

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli

(bron: CBS, Kerncijfers,

cijfer van de maand juni jaar t-1)

 

1

 

Deel B – Normbedragen

Alle in dit deel genoemde bedragen zijn maximumbedragen inclusief BTW.

 

A. Nieuwbouw met permanente bouwaard

 

A.1. Kostencomponenten nieuwbouw

  • 1.

    De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten:

    • a.

      kosten voor terrein;

    • b.

      bouwkosten.

  • 2.

    Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B.

 

A.2. Kosten voor terreinen

Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbe-stuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waarde vaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.

 

A.3.1. Bouwkosten

  • 1.

    Tot de bouwkosten behoren:

    • a.

      de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en

    • b.

      de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein.

  • 2.

    De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

 

A.3.2. Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgend bedragen:

 

Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo

€ 1.275.366

Voor elke volgende m2 bvo

€ 2.183

 

A.3.3. Toeslag voor verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw.

  • 1.

    Als een school tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw gebruik kan blijven maken van het be-staande schoolgebouw, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor één verhuizing.

  • 2.

    Als een school tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw tijdelijk op een andere locatie moet worden gehuisvest, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor twee verhuizingen.

  • 3.

    De vergoeding wordt vastgesteld op feitelijke kosten.

 

B. Uitbreiding met permanente bouwaard

 

B.1. Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing.

 

B.2. Kosten terrein

Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein.

 

B.3.1. Bouwkosten

  • 1.

    Tot de bouwkosten behoren:

    • a.

      de bouwkosten van het gebouw, en

    • b.

      kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.

  • 2.

    De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vier-kante meter. Met deze vergoedingsbedragen moet de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

 

B.3.2. Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter

€ 186.765

Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m2 bvo

€ 124.510

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 2.488

 

C. Tijdelijke voorziening

 

C.1. Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen

  • 1.

    De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen zijn afgestemd op de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:

    • a.

      nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie;

    • b.

      uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw, en

    • c.

      uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid wordt rekening gehouden met het bekostigen van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

 

C.2. Kosten voor terreinen

Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2.

 

C.3.1. Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

 

C.3.2. Vergoeding basisschool

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter

€ 72.630

Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo

€ 48.420

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 1.785

 

C.4.1. Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

  • 1.

    De vergoeding voor uitbreiding bestaande tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.

  • 2.

    Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen.

 

C.4.2. Vergoeding basisschool

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter

€ 35.015,89

Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo

€ 23.343,92

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 1.604,08

 

C.5. Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

 

D. Eerste inrichting

 

D.1.1. Vergoeding onderwijsleerpakket en meubilair

Het bedrag van de vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.

 

D.1.2. Vergoeding basisschool

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag, incl. 200 m2 bvo

€ 41.802

Voor elke volgende m2 bvo

€ 146

 

E. Lokalen bewegingsonderwijs

 

E.1. Bouwkosten nieuwbouw

  • 1.

    De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 252 vierkante meter bedraagt € 1.340.732 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 1.367.849 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein.

  • 2.

    Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen:

 

Paallengte

Vergoeding

Vergoeding bij ruimten LG en MG

1<15m

€ 26.967

€ 34.002

15<20m

€ 37.176

€ 47.090

>20m

€ 52.212

€ 67.771

 

E.2. Uitbreiding

Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140 vierkante meter netto speeloppervlakte of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 vierkante meter. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Uitbreiding

Normbedrag

Paallengte

 

 

1 < 15 meter

15 < 20 meter

> 20 meter

112 t/m 120 m2

€ 311.502

€ 12.073

€ 20.911

€ 34.187

121 t/m 150 m2

€ 378.674

€ 15.096

€ 26.132

€ 42.734

 

E.3.1. OLP/meubilair school voor basisonderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingson-derwijs voor een basisschool bedraagt € 56.002.

 

E.4. Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van:

  • a.

    medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of

  • b.

    huur van een gebouw van een commerciële exploitant.

 

F. Verhoging (of verlaging) vergoedingen

 

F.1. Verhoging (of verlaging) normbedragen

De normbedragen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, kunnen door burgemeester en wethouders worden ver-hoogd of verlaagd als de voorziening zonder deze verhoging door bijzondere lokale omstandigheden in redelijkheid niet kan worden gerealiseerd of wanneer blijkt dat de voorziening ook met minder middelen ge-realiseerd kan worden.

 

F.2. Verhoging feitelijke kosten

De vergoeding van de feitelijke kosten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt gebaseerd op de door burgemeester en wethouders goedgekeurde offerte en verhoogd voor de kosten van technische advisering, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c.

 

Bijlage V – Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening

 

1. Algemeen

Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 9 vastgestelde bekostigingsplafond onvol-doende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastge-steld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opge-nomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.

 

2. Onderscheid voorzieningen

  • 1.

    Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in voorzieningen die noodzakelijk zijn:

    • a.

      om capaciteitstekorten op te heffen, en

    • b.

      om een adequaat niveau te handhaven.

  • 2.

    Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgen-de voorzieningen:

    • a.

      nieuwbouw, inclusief terrein;

    • b.

      uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein;

    • c.

      in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein;

    • d.

      verplaatsen tijdelijke gebouwen;

    • e.

      eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair;

    • f.

      uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair, en

    • g.

      medegebruik.

  • 3.

    Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgen-de voorzieningen:

    • a.

      vervangende nieuwbouw, indien van toepassing, inclusief terrein;

    • b.

      herstel van een constructiefout, en

    • c.

      herstel en vervanging in verband met schade.

  • 4.

    De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de ver-vangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2.

 

3. Hoofd- en subprioriteit

  • 1.

    Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en sub-prioriteit.

  • 2.

    Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste lid, onder a, genoemde voorzienin-gen de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs.

  • 3.

    Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de sub-prioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen:

    • a.

      als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

    • b.

      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen, en

    • c.

      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft.

 

Naar boven