Nadere Regels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Land van Cuijk 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk,

 

gelezen het besluit van de Stuurgroep Land van Cuijk i.o.;

 

besluit:

 

  • 1.

    Vervallen te verklaren:

    • Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer 2020;

    • Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2020;

    • Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Sint Anthonis 2018;

    • Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Mill en Sint Hubert 2020;

    • Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Grave 2020.

  • 2.

    Vast te stellen: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Land van Cuijk 2022

Nadere Regels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Land van Cuijk 2022

 

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning

  • 2.

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • 3.

    Bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet;

  • 4.

    Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2. eerste lid van de wet;

  • 5.

    Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;

  • 6.

    Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;

  • 7.

    Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;

  • 8.

    Onderzoek: het onderzoek zoals bedoeld in artikel 7 van de Verordening

  • 9.

    Persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de Wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • 10.

    Persoonsgebonden budget (PGB): een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet;

  • 11.

    Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt

  • 12.

    Voorliggende voorziening: al hetgeen tegemoetkomt aan de hulpvraag, al dan niet wettelijk, en voorgaat op een verstrekking van een maatwerkvoorziening;

  • 13.

    Verordening; Verordening Maatschappelijke Ondersteuning van de Gemeente Land van Cuijk 2022

  • 14.

    Ingezetene: cliënt die woonachtig is in de gemeente Land van Cuijk;

  • 15.

    Uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • 16.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2 Melding

  • 1.

    Een melding zoals bedoeld in artikel 2 van de Verordening is een verzoek waarin wordt gevraagd om maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de Wet.

  • 2.

    Na ontvangst van de melding wordt uiterlijk binnen 10 werkdagen een afspraak voor een gesprek gemaakt.

Artikel 3 Spoedprocedure

  • 1.

    Als er een melding wordt gemaakt van een situatie waarin direct maatschappelijke ondersteuning nodig is, wordt, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek, een tijdelijke maatwerkvoorziening verstrekt.

  • 2.

    Gedurende deze periode wordt, indien er langer ondersteuning wordt gevraagd, het onderzoek uitgevoerd om zodoende te komen tot een definitief besluit over het al dan niet verstrekken van een maatwerkvoorziening.

Artikel 4 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het College informeert de cliënt over de mogelijkheid van cliëntondersteuning en waar deze verkregen kan worden

  • 2.

    Voor het onderzoek kan cliëntondersteuning ingezet worden om de hulpvraag helder te krijgen en mogelijke oplossingen te inventariseren.

  • 3.

    Als cliëntondersteuning heeft plaatsgevonden worden de resultaten hiervan meegenomen in het onderzoek.

Artikel 5 Algemene voorzieningen

Onder een algemene voorziening zoals bedoeld in de Wet, wordt in ieder geval doch niet limitatief verstaan:

  • Een hulpmiddelenpool, zoals een rolstoel-, scootmobiel-, tillift- of fietspool;

  • De Regiotaxi, voor zover het openbaar vervoer betreft;

  • Ondersteuning door zorgcoöperaties en andere wijk-, buurt- en dorpsinitiatieven;

  • Laagdrempelige inloopvoorzieningen;

  • Een time-out voorziening;

  • Ondersteuning voor Huishoudelijke Hulp, niet zijnde een maatwerkvoorziening.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorziening

Artikel 6 Normering hulp bij het huishouden als maatwerk

Het college biedt mogelijkheden voor maatwerkondersteuning bij het huishouden aan mensen die hierbij beperkingen ondervinden. In bijlage 1 van deze nadere regels is De Richtlijn voor het vaststellen van het recht op huishoudelijke hulp en de omvang van passende dienstverlening opgenomen.

Artikel 7 Sportvoorzieningen als maatwerk

Het college biedt mogelijkheden voor de verstrekking van sporthulpmiddelen of andere sportvoorzieningen aan mensen met beperkingen. In bijlage 2 van deze nadere regels is een richtlijn voor de verstrekking van sportvoorzieningen als maatwerk opgenomen.

Artikel 8 Persoonsgebonden budget (PGB)

Aan het verstrekken van een Persoonsgebonden budget (PGB) zijn, naast de verplichtingen en voorwaarden zoals vermeld in artikel 2.3.6. van de Wet en artikel 11 van de Verordening de volgende aanvullende voorwaarden verbonden:

  • 1.

    De cliënt dient een gemotiveerd verzoek in om voor een Persoonsgebonden budget in aanmerking te komen

  • 2.

    De cliënt dient schriftelijke afspraken met de aanbieder te maken, waaruit in ieder geval blijkt dat het Persoonsgebonden budget veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt besteed

  • 3.

    De afspraken dienen in een zorgovereenkomst te worden opgenomen

  • 4.

    Een maatwerkvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding of een sportvoorziening wordt enkel verstrekt in de vorm van een Persoonsgebonden budget.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een Persoonsgebonden budget voor inzet van hulp vanuit het sociale netwerk moet tijdens het onderzoek door de cliënt worden aangetoond dat

    • a.

      Het aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan een maatwerkvoorziening in natura en;

    • b.

      Er sprake is van overstijging van de gebruikelijke hulp en;

    • c.

      Er sprake is van langdurige, omvangrijke en frequente ondersteuningsvraag

Artikel 9 Uitsluitingsgronden Persoonsgebonden budget (PGB)

Naast de algemene uitsluitingsgronden voor een maatwerkvoorziening en de verplichtingen en voorwaarden zoals vermeld in artikel 11 lid 3 van de Verordening, gelden ten aanzien van het Persoonsgebonden budget de volgende specifieke uitsluitingsgronden:

  • 1.

    Indien het vermoeden bestaat dat de cliënt niet in staat is om zelf de besteding van het Persoonsgebonden budget of de verantwoording hiervoor te verzorgen.

  • 2.

    Indien de cliënt bij een eerder toegekende Persoonsgebonden budget zich niet aan de geldende regels en verantwoordelijkheden heeft gehouden en als dit verwijtbaar is.

  • 3.

    Er sprake is van een maatwerkvoorziening die naar verwachting binnen een kort tijdsbestek vervangen moet worden door een andere maatwerkvoorziening

  • 4.

    Een Persoonsgebonden budget voor inzet van hulp vanuit het sociaal netwerk niet aantoonbaar tot betere, effectievere en doelmatiger ondersteuning leidt, dan ondersteuning geleverd door een organisatie/instelling of een ZZP-er;

  • 5.

    De cliënt verzuimt schriftelijke afspraken te overleggen zoals bedoeld in Artikel 11, lid 3 sub a van de Verordening.

Artikel 10 De hoogte van het Persoonsgebonden budget

Naast de in artikel 11 lid 1 van de Verordening opgenomen bepalingen ten aanzien van de hoogte van het Persoonsgebonden budget gelden de volgende aanvullende bepalingen:

  • 1.

    In alle gevallen geldt dat het Persoonsgebonden budget toereikend moet zijn om de benodigde ondersteuning in te kunnen kopen.

  • 2.

    Het college hanteert bij het vaststellen van de hoogte van het Persoonsgebonden budget maximaal het tarief dat bij aanbesteding en gunning aan de zorgaanbieders tot stand is gekomen voor de desbetreffende geïndiceerde categorie.

  • 3.

    Om de hoogte van het Persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een sportvoorziening te kunnen bepalen, overlegt de cliënt tenminste 2 offertes.

  • 4.

    Voor verhuiskosten kan maximaal een bedrag van € 6.000,-- worden toegekend.

  • 5.

    Het College kan bij de beoordeling van de offerte voor verhuiskosten de richtlijnen van het NIBUD hanteren.

  • 6.

    De hoogte van het Persoonsgebonden budget is een bruto budget.

Artikel 11 Uitbetaling van het Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De Sociale Verzekeringsbank (SVB) voert namens het college de betalingen ten laste van het verstrekte Persoonsgebonden budget, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit.

  • 2.

    De uitbetaling vindt alleen plaats aan aanbieders dan wel hulpverleners waar de cliënt een contract mee heeft afgesloten.

Artikel 12 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget

De gemeente Land van Cuijk heeft, samen met andere gemeenten in de regio, inkoopafspraken gemaakt met Wmo-aanbieders, veelal in afstemming met Centrumgemeente Oss. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamd kwaliteitskader (o.a. voor het PGB). Dit kwaliteitskader onder de naam “kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-oost” is nader uitgewerkt in bijlage 3 van deze Nadere Regels.

 

Ter borging van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget, gelden de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De cliënt maakt met de zorgaanbieder of hulpverlener van welke hij de maatwerkvoorziening inkoopt, schriftelijke afspraken over de kwaliteit in legt deze vast in het PGB-plan.

  • 2.

    Ten aanzien van de kwaliteit geldt dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening:

    • a.

      Veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt gerealiseerd;

    • b.

      Is afgestemd op de persoonlijke situatie en behoeften van de cliënt en zijn omgeving;

    • c.

      Is afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg, waaronder informele zorg;

    • d.

      Wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;

    • e.

      Voldoet aan alle eisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

  • 3.

    Ten aanzien van de maatwerkvoorziening geldt dat:

    • a.

      Een bewindvoerder niet als vertegenwoordiger kan worden aangemerkt indien hij uitsluitend zorgt voor de financiële regievoering van een cliënt;

    • b.

      Het een cliënt niet is toegestaan de regie over het persoonsgebonden budget uit te besteden aan dezelfde organisatie of persoon die de maatwerkvoorziening levert.

  • 4.

    Indien de maatwerkvoorziening, niet zijnde een hulpmiddel of woningaanpassing, wordt uitgevoerd door een andere zorgaanbieder dan een persoon uit het sociaal netwerk, gelden naast de eisen op grond van het tweede en derde lid de volgende specifieke eisen:

    • a.

      De cliënt en de zorgaanbieder maken gebruik van een PGB-plan waarin doelen, afspraken en evaluatiemomenten worden vastgelegd. Het plan is afgestemd op door het college gestelde doelen en evaluatiemomenten. Uit het plan blijkt de betrokkenheid van de cliënt en het sociaal netwerk;

    • b.

      De zorgaanbieder werkt aantoonbaar aan kwaliteitsverbetering en doet op verzoek verslag aan het college van de voortgang van de ondersteuning;

    • c.

      Er wordt gebruik gemaakt van een meldcode waarin wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden;

    • d.

      De zorgaanbieder meldt iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de levering van de voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar van de GGD Hart van Brabant;

    • e.

      De medewerkers en niet-incidentele vrijwilligers die ingezet worden bij de maatwerkvoorziening beschikken over een Verklaring omtrent gedrag (VOG) voor natuurlijke personen die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze persoon voor de organisatie of ondernemer ging werken;

    • f.

      De zorgaanbieder houdt een klachtensysteem bij en neemt indien nodig aantoonbaar maatregelen.

  • 5.

    Indien de maatwerkvoorziening, niet zijnde een hulpmiddel of woningaanpassing, wordt uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk, gelden naast de eisen op grond van het tweede en derde lid de volgende specifieke eisen:

    • a.

      De cliënt en de persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert, maken gebruik van een PGB-plan waarin doelen, afspraken en evaluatiemomenten worden vastgelegd. Het plan is afgestemd op door het college gestelde doelen en evaluatiemomenten. Uit het plan blijkt de betrokkenheid van de cliënt en het sociaal netwerk;

    • b.

      De persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert doet op verzoek verslag aan het college van de voortgang van de ondersteuning;

    • c.

      De persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert meldt iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de levering van een voorziening direct aan de toezichthoudend ambtenaar van de GGD Hart van Brabant;

    • d.

      Indien het college dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de te leveren maatwerkvoorziening, kan het college bepalen dat de persoon die de maatwerkvoorziening uitvoert beschikt over een VOG voor natuurlijke personen die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze persoon is gestart met het uitvoeren van de maatwerkvoorziening.

  • 6.

    Het college kan periodiek onderzoek doen naar de voortgang van de resultaten en kwaliteit van de maatwerkvoorziening.

  • 7.

    Bij een Persoonsgebonden budget hoger dan € 25.000, of een lager budget wanneer dat wenselijk geacht wordt, kan het college een aanvullend advies eisen van een inhoudelijk deskundige over het PGB-plan en/of de uitvoering daarvan.

  • 8.

    De kwaliteitseisen worden in de beschikking vastgelegd.

Artikel 13 Verantwoording van het Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De verantwoording van het Persoonsgebonden budget wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank.

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op lid 1, een aanvullende controle uitvoeren op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van het Persoonsgebonden budget.

  • 3.

    In de beschikking wordt opgenomen aan welke verantwoordingseisen voldaan moet worden.

Artikel 14 Bijdragen in de kosten

  • 1.

    De cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd zolang hij gebruikt maakt van de maatwerkvoorziening, met inachtneming van het gestelde in artikel 2.1.4. lid 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 16 van de Verordening.

Hoofdstuk 4 Mantelzorgwaardering

Artikel 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Met toepassing van artikel 23 van de Verordening is het jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente Land van Cuijk vastgelegd in de actuele nota “Mantelzorg Land van Cuijk”.

Hoofdstuk 5 Tegemoetkoming meerkosten

Artikel 16 tegemoetkoming meerkosten voor personen met een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen

Het college verstrekt geen tegemoetkoming in de meerkosten voor personen met een beperking of chronisch psychische of psychosociale problemen zoals bedoeld in artikel 2.1.7 van de Wet.

Hoofdstuk 6 Kwaliteit, inspraak en slotbepalingen

Artikel 17 Reële kostprijs bij diensten van derden

De gemeente Land van Cuijk heeft, samen met andere gemeenten in de regio, inkoopafspraken gemaakt met Wmo-aanbieders, veelal in afstemming met Centrumgemeente Oss. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamd kwaliteitskader. Dit kwaliteitskader onder de naam “kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-oost” is nader uitgewerkt in bijlage 3 van deze Nadere Regels.

 

Bij een inschrijving met een derde, zoals bedoeld in artikel 18 lid 1 sub b van de Verordening, wordt aan deze derde de eis gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid van dat artikel.

Artikel 18 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Met inachtneming van artikel 19 van de Verordening kunnen naast de aanbieders ook anderen een calamiteit en/of geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de levering van een voorziening, melden aan de toezichthoudend ambtenaar.

Artikel 19 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Bij Verordening kunnen nadere regels gesteld worden in de “Verordening Adviesraad Sociaal Domein Land van Cuijk” over het betrekken van ingezetenen bij het beleid, zoals bedoeld in artikel 22 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Land van Cuijk.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2022.

Artikel 21 Intrekking oude beleidsregels en besluit

De eerder vastgestelde Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning in de voormalige gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en Sint Hubert en Sint Anthonis en de bijbehorende Toelichting Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning vervallen met ingang van 1 januari 2022, te weten:

  • Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer 2020;

  • Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2020;

  • Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Sint Anthonis 2018;

  • Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Mill en Sint Hubert 2020;

  • Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Grave 2020.

Artikel 22 Citeertitel

Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als “Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Land van Cuijk 2022”. Deze nadere regels dienen in samenhang te worden gezien met de Verordening en de toelichting daarop als uitvloeisel van de Wet.

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk.

datum: 4 januari 2022

de secretaris,

de burgemeester,

Toelichting Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Land van Cuijk 2022

 

Inleiding

Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn de Nadere Regels een verdere uitwerking van de bepalingen in de Verordening. De in de Verordening en de Nadere Regels opgenomen bepalingen hebben betrekking op de procedure melding, onderzoek en aanvraag, de maatwerkvoorziening, het Persoonsgebonden budget, de bijdragen in de kosten en kwaliteit en inspraak. Alleen daar waar nodig zijn er aanvullende regels opgesteld naast de Wet en de Verordening. Dit document kan daarmee niet los worden gezien van datgene wat vastligt in de Wmo en de Verordening. Daar waar gemeente wordt genoemd in de nadere regels, wordt gemeente Land van Cuijk bedoeld.

De Nadere Regels ontlenen hun status aan artikel 156 van de Gemeentewet:

“De raad kan aan het college, een door hem ingestelde bestuurscommissie en een deelraad bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet”.

Als Nadere Regels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen. Voor de gemeente zijn deze Nadere Regels evenzeer bindend als de Verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente het beleidskader, zoals neergelegd in Verordening en Nadere Regels wel correct heeft gehanteerd.

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Land van Cuijk 2022 is door de gemeenteraad vastgesteld. De Nadere Regels worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.

 

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Dit onderdeel behoeft géén nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2 Melding

Niet alle vragen die binnenkomen bij de FrontOffice zijn meldingen zoals bedoeld in de Wet en de Verordening. Indien het probleem van de cliënt direct met het verstrekken van informatie of een doorverwijzing is verholpen, blijft nader onderzoek achterwege. Zo behoren een verzoek om informatie, een vraag om maatschappelijk werk en eenvoudige vraagverheldering niet altijd tot de procedure van een maatwerkvoorziening.

 

Artikel 3 Spoedprocedure

In spoedeisende gevallen moet de gemeente na de melding direct beslissen tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening (artikel 2.3.3. Wmo 2015). Er is sprake van spoed als de hulpvraag om zorg en ondersteuning binnen 24 tot 48 uur moet worden behandeld. Er wordt dezelfde dag als dat de spoedmelding is binnengekomen opdracht gegeven om zorg of ondersteuning te verlenen. Bij een spoedvraag wordt een spoedindicatie afgegeven die leidt tot het direct inzetten van zorg of ondersteuning. Deze spoedindicatie blijft geldig tot het onderzoek is afgerond, met een maximale duur van drie maanden.

 

Artikel 4 Cliëntondersteuning

Bij cliëntondersteuning gaat het om informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner. Het betreft integrale dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Het doel is regieversterking van de cliënt en zijn omgeving. Een cliëntondersteuner is bijvoorbeeld een ouderenadviseur, welzijnswerker, maatschappelijk werker of medewerker van MEE.

 

Cliëntondersteuning kan een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daarbij is het uitgangspunt het belang van de cliënt en niet dat van het college. Het kan voorkomen dat cliëntondersteuning toereikend is om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee een maatwerkvoorziening niet nodig is. Een cliëntondersteuner kan de cliënt helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. De cliëntondersteuning dient overigens onafhankelijk te zijn. Dat wil zeggen dat de cliënt ondersteuner moet handelen in het belang van de cliënten. Het betekent ook dat degene die cliënt ondersteuning biedt niet dezelfde persoon kan zijn als die beslist over de toewijzing van een maatwerkvoorziening.

 

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorziening

Artikel 5 Algemene voorzieningen

De wet omschrijft algemene voorzieningen als aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Indien een algemene voorziening voorziet in een oplossing van het probleem, dan zet het College geen maatwerkvoorziening in. Een voorbeeld hiervan is het OV-gedeelte van de Regiotaxi, waar iedereen in de gemeente zonder enige toets gebruik van kan maken. Net als in de Wmo-Regiotaxi betreft het vervoer van deur-tot-deur en kunnen verplaatsings-hulpmiddelen zoals een (elektrische) rolstoel of rollator worden meegenomen in de taxi (scootmobiel niet, maar wel voor Wmo pashouders). Ook het uitlenen van hulpmiddelen uit een pool is een voorbeeld, waarbij de noodzaak voor het hulpmiddel niet individueel wordt getoetst. In Boxmeer is bijvoorbeeld al een rolstoelpool gerealiseerd op 2 instellingslocaties van Pantein. Zorgcoöperaties of andere buurtinitiatieven, maar ook KBO’s hebben vaak inloopvoorzieningen waar mensen terecht kunnen voor een praatje, bakje koffie, knutselen, kaarten of andere bezigheden. Dit kan voor sommige mensen al voldoende zijn om maatschappelijk te participeren. Met een time-out voorziening wordt een voorziening bedoeld alwaar mensen die daar behoefte aan hebben even afstand kunnen nemen van de thuissituatie. Ook voor huishoudelijke hulp zijn mogelijk in de toekomst ook vormen van laagdrempelige ondersteuning te bieden voor inwoners die hierbij problemen ervaren maar waarbij een maatwerkvoorziening (nog) minder passend is.

 

Artikel 6 Normering hulp bij het huishouden als maatwerk

Hulp bij het huishouden komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten, waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van ondersteuning bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, zo ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. In bijlage 1 van deze nadere regels is De Richtlijn voor het vaststellen van het recht op huishoudelijke hulp en de omvang van passende dienstverlening opgenomen. De in deze bijlage opgenomen beschrijving en geformuleerde normtijden voor de hulp bij het huishouden zijn gebaseerd op de Richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden (c.q. Protocol huishoudelijke verzorging) van het CIZ en worden volgens vaste jurisprudentie aangemerkt als voldoende objectief.

 

Artikel 7 Sportvoorzieningen als maatwerk

Algemene sportvoorzieningen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een zorgbehoefte en zorgvraag bij inwoners. Maar ook kan met sport en beweging binnen maatwerkvoorzieningen een effectievere ondersteuning ontstaan. Om de mogelijkheden en de grenzen aan verstrekkingen van sporthulpmiddelen en voorzieningen beter te borgen is een richtlijn opgesteld. Deze richtlijn is als bijlage 2 toegevoegd aan deze nadere regels.

 

Artikel 8 Persoonsgebonden budget

Dit artikel is een uitwerking van artikel 2.3.6. van de Wet, waarin wordt aangegeven dat de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als Persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen. De cliënt moet in de onderzoeksfase (dan wel bij de melding) expliciet en gemotiveerd zijn voorkeur uitspreken voor een Persoonsgebonden budget boven zorg in natura. Het College beoordeelt uiteindelijk of een Persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Dit vindt onder andere plaats via een beoordeling van de schriftelijke (concept) zorgovereenkomst tussen aanbieder en de cliënt. Vanuit de wet zijn hiervoor een aantal criteria aangegeven, zoals de veiligheid doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de leveren diensten.

 

Artikel 8 lid 5

Lid 5 sluit aan bij artikel 11 lid 3 sub c van de Verordening, waarbij het Persoonsgebonden budget voor inzet vanuit het sociaal netwerk mogelijk wordt gemaakt.

Tot het sociaal netwerk worden personen gerekend uit de huiselijk kring (niet behorend tot het huishouden), zoals buren, vrienden, kennissen, etc.

Het inzetten van een Persoonsgebonden budget voor inzet vanuit het sociaal netwerk past feitelijk niet in de werkwijze van de Kanteling, waarin inzet van het sociale netwerk wordt verwacht. In uitzonderlijke gevallen is op basis van maatwerk mogelijk om hiervan af te wijken, zoals bij complexe situaties, of bij situaties waar zorg geleverd wordt vanuit verschillende wetten. In ieder geval moet er sprake zijn van het overstijgen van de gebruikelijke hulp en moet het leiden tot betere, effectievere en doelmatigere ondersteuning.

 

Artikel 9 Uitsluitingsgronden Persoonsgebonden budget

In lid 1 van dit artikel is aangegeven dat er geen Persoonsgebonden budget wordt toegekend indien het vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet in staat is om zelf de besteding van het PGB of de verantwoording hiervoor te verzorgen. Of hiervan sprake is zal uit het onderzoek moeten blijken. Daarbij wordt gekeken of er sprake is van de volgende situaties:

  • a.

    De cliënt is wilsonbekwaam.

  • b.

    De cliënt is bekend met financiële problemen en/of problemen bij de afbetaling.

  • c.

    De cliënt leidt een zwervend bestaan.

  • d.

    De cliënt is bekend met een ziektebeeld waarbij beperkingen naar voren komen in het verantwoordelijkheidsbesef, ziekte-inzicht en/of regelvermogen (bv. dementie, verstandelijke beperking, niet-aangeboren hersenletsel).

In deze gevallen heeft de belanghebbende de mogelijkheid de verantwoordelijkheid over te dragen aan een beheerder/curator.

Lid 3 ziet onder andere op situaties bij kind voorzieningen, of als er sprake is van een zeer progressieve ziekte

 

Artikel 10 De hoogte van het Persoonsgebonden budget

 

Artikel 10 lid 2

Het uitgangspunt bij het vaststellen van de hoogte van het Persoonsgebonden budget is dat dit een adequate oplossing moet bieden en niet duurder mag zijn dan de oplossing in natura (artikel 11, lid 1 sub f van de Verordening). Dit betekent dat de hoogte van het budget ook lager kan zijn, dan de tarieven die gehanteerd worden in het kader van de zorg in natura. Daarbij wordt in de Verordening nog het onderscheid gemaakt in het vaststellen van de hoogte van een Persoonsgebonden budget voor het inkopen van de maatwerkvoorziening bij een organisatie/instelling, bij een ZZP-er dan wel via het sociaal netwerk.

 

Artikel 10 lid 3 en 4

Daar het college geen zorg in natura heeft ingekocht voor verhuizingen/ verhuiskosten en voor sportvoorzieningen, kan hiervoor alleen een PGB worden verstrekt. Om in alle redelijkheid de kosten hiervan te kunnen vaststellen, dient de cliënt tenminste van 2 leveranciers een offerte voor een geschikte voorziening te overleggen. Dan geldt dat de goedkoopst compenserende oplossing, dus de offerte met het laagste bedrag, als basis wordt genomen om de hoogte van het PGB te bepalen. De kosten van verhuizen kunnen daarnaast worden getoetst aan de richtlijnen van het NIBUD, zoals dat bijvoorbeeld ook gebeurt vanuit de Participatiewet. Het NIBUD is een gerenommeerde organisatie op dat gebied. Van een verhuisbedrijf kan een offerte worden gevraagd, maar van bijkomende kosten m.b.t. de herhuisvesting is dat niet altijd mogelijk. De richtlijnen van het NIBUD kunnen dan uitkomst bieden, met name in de gevallen dat het college en de cliënt geen overeenstemming vinden over de hoogte van de verhuiskosten.

 

Artikel 10 lid 5

In de beschikking wordt de hoogte van het bruto Persoonsgebonden budget opgenomen. Een bruto budget wil zeggen dat de eigen bijdrage niet is ingehouden op het vastgestelde budget en dat het ook niet betaald mag worden uit het budget. De cliënt krijgt hiervoor een aparte beschikking en factuur van het CAK.

 

Artikel 11 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is bij wet aangewezen om namens het college de uitbetaling en het beheer van het Persoonsgebonden budget uit te voeren. Hierbij vindende betalingen aan de zorgverleners op declaratiebasis plaats. Dit wordt het trekkingsrecht genoemd.

Het trekkingsrecht maakt het mogelijk om alle betalingen aan zorgverleners vooraf te controleren. De SVB maakt inzichtelijk wat de bestedingen zijn en wat het resterende budget is. Budget dat niet wordt besteed, betaalt de SVB na afloop van het jaar terug aan de gemeente.

 

Artikel 12 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget

De gemeente Land van Cuijk heeft, samen met andere gemeenten in de regio, inkoopafspraken gemaakt met Wmo-aanbieders, veelal in afstemming met Centrumgemeente Oss. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamd kwaliteitskader. Dit kwaliteitskader biedt aanbieders helderheid over een kwalitatief goede ondersteuning en kwaliteitsontwikkeling in de Wmo. Dit zodat de geboden ondersteuning goed aansluit bij de ondersteuningsvraag van de inwoner. Dit kwaliteitskader onder de naam “kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-oost” is nader uitgewerkt in bijlage 3 van deze Nadere Regels en dient ter uitwerking van de artikelen 11 en 17 van de Verordening Wmo (zie ook de toelichting bij artikel 17).

De algemene kwaliteitseisen uit de Wmo 2015 en de eisen uit de Wmo-verordening zijn rechtstreeks van toepassing op de (zorg)aanbieders die door gemeenten zijn gecontracteerd (zorg in natura) en niet op de met een PGB ingekochte ondersteuning. Bij een PGB krijgt de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het PGB inkoopt en daarmee de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de ondersteuning. PGB-leveranciers van voorzieningen of ondersteuning zijn derhalve niet rechtstreeks door de gemeenten aan te spreken op de geleverde kwaliteit. De Wmo 2015 bevat wel de mogelijkheid voor de gemeente om kwaliteitseisen bij de PGB-ondersteuning te stellen.

Voordat een PGB wordt toegekend, dient de gemeente zich ervan te vergewissen dat de budgethouder in staat is om zijn PGB-rechten op verantwoorde wijze te kunnen uitoefenen én dat er voldoende waarborgen zijn dat de kwaliteit van de ingekochte ondersteuning goed is. De regels in artikel 12 hebben als doel om ook de kwaliteit van maatwerkvoorzieningen die middels een PGB worden ingekocht ook zoveel mogelijk te borgen. Niet op de laatste plaats ter bescherming van de cliënt en zijn veiligheid.

Met lid 2 wordt geregeld dat de kwaliteitseisen die gelden voor zorg in natura (in grote lijnen) ook van toepassing zijn op een PGB.

Met lid 3 wordt geregeld dat de (financiële) regie en de uitvoering van het PGB worden gescheiden. Dit ter bescherming van de cliënt en voorkoming van misbruik van het PGB.

In lid 4 en 5 heeft het college specifieke kwaliteitseisen gesteld ten aanzien van een PGB voor ondersteuning (dit heeft dus geen betrekking op hulpmiddelen etc.). Dit zijn eisen die met de aanbieders in natura in de contracten zijn geregeld. Het college vindt het belangrijk om hierin zoveel mogelijk één lijn te trekken. Er wordt wel onderscheid gemaakt tussen professionele (onderneming of zzp-er) en niet professionele ondersteuning (sociaal netwerk). Van professionele aanbieders kunnen verdergaande kwaliteitseisen worden verlangd dan van het sociaal netwerk. Zo stellen we bij ondersteuning door een professional het hebben van een VOG verplicht en is dit bij iemand uit het sociaal netwerk een optie. Dat laatste wil zeggen dat het college per geval onderzoekt of het noodzakelijk is dat een VOG wordt overlegd. Dat kan afhankelijk zijn van de beperkingen van de cliënt (heeft hij zelf de regie?) en de aard van de ondersteuning. Bij huishoudelijke verzorging vanuit het sociaal netwerk zal minder snel om een VOG worden gevraagd dan bij individuele ondersteuning of dagbesteding.

In lid 7 is geregeld dat indien er sprake is van een hoog budget het college de mogelijkheid heeft om een aanvullend advies te vragen. Hierbij is het mogelijk om een deskundige een check in de onderzoeksfase te laten doen, of om in een later stadium een controle te laten doen op de resultaten en een juiste inzet van het Persoonsgebonden budget.

 

Artikel 13 Verantwoording van het persoonsgebonden budget

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 14 Bijdragen in de kosten

In dit artikel is bepaald dat de bijdrage verschuldigd is zolang er gebruik wordt gemaakt van de maatwerkvoorziening. In de Wet is geregeld dat de bijdrage nooit meer kan zijn dan de kostprijs van de maatwerkvoorziening. Zodra het totaal aan eigen bijdragen de kostprijs van de voorziening heeft geëvenaard, is de eigen bijdrage dus niet meer verschuldigd en kan de cliënt gebruik blijven maken van de voorziening.

In artikel 16 van de Verordening is geregeld hoe de kostprijs voor de maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald. Dit met als doel om deze vormen van maatschappelijke ondersteuning zo toegankelijk mogelijk te houden.

 

Hoofdstuk 4 Mantelzorgwaardering

 

Artikel 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 5 Tegemoetkoming meerkosten

Artikel 16 tegemoetkoming meerkosten voor personen met een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen.

In de Verordening is bepaald dat het College nadere regels kan vaststellen omtrent deze tegemoetkoming. Het College heeft er voor gekozen om niet letterlijk artikel 2.1.7 van de Wet te volgen en is eraan gehouden om dit toe te lichten. De middelen die het College in dit kader beschikbaar heeft gekregen (i.v.m. vervallen Wtcg en CER) zet het middels de Regeling Compensatie Zorgkosten in ten behoeve van een veel bredere doelgroep en niet voor een directe tegemoetkoming in de meerkosten. Zie voor nadere verheldering ook de toelichting op artikel 24 van de Verordening.

 

Hoofdstuk 6 Kwaliteit, inspraak en slotbepalingen

Artikel 17 Reële kostprijs bij diensten van derden

De gemeente Land van Cuijk heeft, samen met andere gemeenten in de regio, inkoopafspraken gemaakt met Wmo-aanbieders, veelal in afstemming met Centrumgemeente Oss. Dit heeft geresulteerd in een zogenaamd kwaliteitskader. Dit kwaliteitskader biedt aanbieders helderheid over een kwalitatief goede ondersteuning en kwaliteitsontwikkeling in de Wmo. Dit zodat de geboden ondersteuning goed aansluit bij de ondersteuningsvraag van de inwoner. Dit kwaliteitskader onder de naam “kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-oost” is nader uitgewerkt in bijlage 3 van deze Nadere Regels en dient ter uitwerking van de artikelen 11 en 17 van de Verordening Wmo (zie ook de toelichting bij artikel 12).

Op grond van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is het College gehouden om diensten die het van derden inkoopt tegen een reële prijs in te kopen. Deze prijs moet in goede verhouding staan tot de kwaliteit van de dienst. In plaats van zelf reële prijzen vast te stellen bij een inschrijving, kan het College ervoor kiezen om van de derde die de dienst levert te eisen dat hij deze tegen een reële prijs aanbiedt (artikel 5.4 lid 4 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Het College maakt gebruik van deze bevoegdheid. Dat wil zeggen dat het College van de derde eist dat deze bij een inschrijving een prijs hanteert waarbij rekening is gehouden met de kosten van de beroepskracht, redelijke overheadkosten, kosten voor niet productieve uren, reis- en opleidingskosten, indexatie en overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen. Bovendien moet de derde bij de prijsstelling rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, alsmede met de continuïteit in de hulpverlening. Zie verder ook de (uitgebreidere) toelichting op artikel 18 van de Verordening.

 

Artikel 18 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 19 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Het betrekken van ingezetenen bij het beleid, zoals bedoeld in artikel 22 van de Verordening. De nadere regels over het betrekken van ingezetenen kunnen vastgelegd worden in een “Verordening Adviesraad Sociaal Domein Land van Cuijk”.

 

Artikel 20 Inwerkingtreding

De ingangsdatum van deze nadere regels.

 

Artikel 21 Intrekking oude nadere regels

De eerder vastgestelde Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning worden per

deze datum vervallen verklaard.

 

Artikel 22 Citeertitel

Deze nadere regels moeten in samenhang worden gezien met andere regelgeving in het kader van de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

BIJLAGE 1 Richtlijn voor het vaststellen van recht op hulp bij het huishouden

Als disfunctioneren dreigt

Hulp bij het huishouden komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten, waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van ondersteuning bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, zo ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

 

Onderdelen van Hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden kan veelomvattend zijn. Het kan betrekking hebben op de gehele of gedeeltelijke uitvoering van huishoudelijke taken tot de overname van de organisatie van het huishouden. Het kan met name gericht zijn op:

 

  • -

    de veiligheid van en de regie over het huishouden;

  • -

    het verzorgen van huishoudelijke werkzaamheden ten behoeve van de aanwezige hulpbehoevende personen (volwassenen en kinderen);

  • -

    het verzorgen van jonge kinderen (incidenteel).

De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk

De leefeenheid van de belanghebbende, die een beroep doet op ondersteuning vanuit de Wmo, is altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. Deze primaire verantwoordelijkheid voor de leefeenheid omvat o.a. het bevorderen en in standhouden van de gezondheidssituatie, de levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. De zorgondersteuning vanuit de Wmo wordt gezien als een aanvulling op de eigen mogelijkheden. Mogelijke uitzonderingen hierop kunnen zijn kamerverhuur en samen wonen in een woonvorm.

 

Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel uitstelbare als de niet uitstelbare taken. Het verzorgen van (gezonde) kinderen valt ook onder de functie Hulp bij het huishouden.

 

Niet uitstelbare taken zijn:

Maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen,

 

Wel uitstelbare taken zijn:

Boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk, stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen

 

Taken van een 18-23 jarige

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een één-persoons huishouden zijn:

  • -

    schoonhouden van sanitaire ruimte

  • -

    keuken en een kamer

  • -

    de was doen

  • -

    boodschappen doen

  • -

    maaltijd verzorgen

  • -

    afwassen en opruimen

Te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

 

Bijdrage van kinderen aan het huishouden

Indien de leefeenheid van de belanghebbende die een beroep doet op de Wmo mede bestaat uit kinderen, dan wordt ervan uitgegaan dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • -

    Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding

  • -

    Kinderen tussen 5-12 jaar worden, naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijk werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien

  • -

    Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

Particuliere huishoudelijke hulp

De Wmo-consulent doet onderzoek naar al aanwezige formele en informele zorg. De aanwezige particuliere hulp wordt meegenomen in de beoordeling.

 

Revalideren

Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de indicatiearts nog behandelmogelijkheden biedt, wordt in de regel geen Hulp bij het huishouden geïndiceerd. Dit kan in zo’n situatie immers anti-revaliderend werken. Wel kan hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. De indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

 

Hulp bij het huishouden

De uit te voeren werkzaamheden bestaan o.a. uit de volgende onderdelen:

  • -

    Licht poetswerk in huis, kamers opruimen;

  • -

    Huishoudelijke werkzaamheden stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken;

  • -

    Boodschappen voor het dagelijkse leven doen;

  • -

    Maaltijdverzorging, bereiding broodmaaltijd / warme maaltijd;

  • -

    Verzorging kleding / linnengoed/ de was doen;

Hierbij is dus sprake van een gehele of gedeeltelijke overname van de uitvoering van huishoudelijke taken, waarbij de belanghebbende wel in staat is zelfstandig structuur (de planning) in de huishoudelijke taken te brengen.

 

Daarnaast kunnen de volgende onderdelen een rol spelen:

  • -

    Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging);

  • -

    Anderen helpen bij het bereiden van de maaltijden;

  • -

    Dagelijkse organisatie van het huishouden.

Dit kan om verschillende redenen geïndiceerd worden.

  • -

    Wanneer er sprake is van knelpunten bij het brengen van structuur binnen het huishouden, bijvoorbeeld ten gevolge van verlies van regie- en organisatievermogen.

  • -

    Wanneer het noodzakelijk is om leden binnen de leefeenheid, anders dan de belanghebbende, hulp te bieden bij het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Dit kan zowel het organiseren van werkzaamheden als het daadwerkelijk leren uitvoeren van handelingen inhouden. Ook het gebruik maken van huishoudelijke hulpmiddelen kan hier onderdeel van uitmaken.

  • -

    Wanneer er sprake is van verzorging van jonge kinderen.

Technische hulpmiddelen

Er is geen indicatie voor Hulp bij het huishouden als de problemen van de belanghebbende afdoende kunnen worden opgelost met de inzet van technische hulpmiddelen.

 

Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of een stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor de hulp aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van andere aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een vaatwasser.

 

Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is het aanschaffen van deze hulpmiddelen voorliggend aan het inzetten van hulp. Aanschaf van deze hulpmiddelen kan mogelijk gefinancierd worden uit een andere regeling, gericht op of aangepast aan de handicap van belanghebbende (bijvoorbeeld de Wlz, de Zorgverzekeringswet of de Participatie Wet).

 

Zo nodig kan de belanghebbende gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. De belanghebbende kan, ter overbrugging van de tijd tot de hulpmiddelen daadwerkelijk aanwezig zijn, in aanmerking komen voor compensatie in de vorm van hulp bij het huishouden voor de duur van maximaal 6 maanden.

 

Specifieke situaties

Afbouw van Hulp bij het huishouden

Wanneer sprake is van een herindicatie van de Hulp bij het huishouden, kan de geïndiceerde hulp gelijk blijven of wijzigen. Deze wijziging kan een vermindering of een toename van het aantal uren inhouden. Wanneer de omvang van de geïndiceerde hulp hoger is dan voorheen, kan dit op korte termijn worden gerealiseerd. Het (deels) afbouwen van de hulp leidt tot een nieuwe situatie. De cliënt kan de gelegenheid geboden worden om aan deze nieuwe situatie te wennen. Om dit mogelijk te kunnen maken kan de oude indicatie afgebouwd worden, afhankelijk van de individuele situatie, binnen periode van maximaal 6 maanden.

 

Maaltijdverzorging en boodschappen doen

In principe wordt geen tijd geïndiceerd voor het doen van boodschappen en/of het verzorgen van de maaltijden. Belanghebbende moeten hiervoor in eerste instantie een beroep doen op de eventueel aanwezige huisgenoten (gebruikelijke zorg) en/of voorliggende voorzieningen. Ook een beroep doen op mantelzorgers of vrijwilligers kan voorkomen, dat inzet van hulp in het kader van de Wmo nodig is. Onder voorliggende voorzieningen kunnen onder andere verstaan worden:

  • -

    kant-en-klaar maaltijden;

  • -

    maaltijdvoorziening;

  • -

    boodschappendiensten;

  • -

    bezorging aan huis.

Alleen wanneer de belanghebbende geen beroep kan doen op een bovenvermelde oplossingen en/of wanneer deze niet tot een adequate situatie leidt, kan er sprake zijn van het bieden van een (alternatieve) maatwerkoplossing op een van deze onderdelen.

 

Maaltijdverzorging

Bij het toepassen van maatwerk moet, wat de maaltijden betreft, een onderscheid gemaakt worden tussen de broodmaaltijd bereiden, het opwarmen en het bereiden van warme maaltijden.

 

Maaltijdbereiding wordt in beginsel alleen geïndiceerd bij:

  • -

    een leefeenheid met jonge kinderen (< 7 jaar). In deze wordt de leeftijdsgrens van jonger dan 7 jaar aangehouden, omdat voor kinderen boven deze leeftijd gezonde kant en klaar maaltijden (voorzien van voldoende vitaminen en mineralen) in de reguliere handel verkrijgbaar zijn.

Maaltijdbereiding wordt maximaal 3x per week geïndiceerd. Een combinatie met maaltijden opwarmen is mogelijk. Voor het bereiden van de broodmaaltijd wordt slechts 1x per dag tijd geïndiceerd. In deze tijd kunnen alle broodmaaltijden voor de hele dag klaar gemaakt worden. Mogelijke uitzondering: een gezin met jonge kinderen.

 

Boodschappen doen

Voor het doen van de boodschappen kunnen de volgende deeltaken onderscheiden worden:

  • -

    Het samenstellen van de boodschappenlijst

  • -

    Het inkopen van de boodschappen

  • -

    Het inruimen van de boodschappen

Voor het inkopen van boodschappen kan overwogen worden om extra tijd te indiceren tot een maximum van 30 minuten per week, wanneer er sprake is van een groot gezin.

 

Mogelijk kan het bezitten van een vervoersvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een scootmobiel van invloed zijn op het verstrekken van een indicatie voor boodschappen doen.

 

Kinderverzorging en -opvang uitval van (één van de) ouder(s)

Als één van de ouders in een gezin uitvalt, is er sprake van gebruikelijke zorg door de andere ouder. Van de ouders wordt verwacht, dat maximaal gezocht wordt naar mogelijkheden de opvang zelf te regelen door bijvoorbeeld door gebruik te maken van kinderopvang, noodopvang, overblijfmogelijkheid op school en het van en naar school laten brengen door derden (zoals buren, andere ouders, familie en kennissen).

 

Voor de activiteiten, die ouders zelf niet kunnen oplossen, kan er recht bestaan op Hulp bij het huishouden voor de kindverzorging.

 

Van een ouder in een éénoudergezin wordt in beginsel ook verwacht, dat hij/zij oplossingen zoekt buiten de Wmo, wanneer hij/zij uitvalt, gehandicapt is of raakt en er op basis van de beperkingen een noodzaak tot kinderverzorging en –opvang ontstaat. Voor de activiteiten, die de ouder niet zelf op kan lossen, kan er ook een recht bestaan op Hulp bij het Huishouden voor kindverzorging.

 

Een chronisch ziek of gehandicapt gezinslid kan een grote belasting betekenen voor een gezin. Ook bij twee ouders is het risico op overbelasting van de gezonde, verzorgende ouder groot. Dit kan leiden tot een indicatie voor Hulp bij het huishouden ter ontlasting. De dreiging van overbelasting dient altijd onderzocht te worden.

 

Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt echter niet.

 

Bij uitval van de verzorgende ouder wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder. De voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten kunnen in dit onderzoek betrokken worden.

 

Voor de tijd, die kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder doorbrengen, kan een kortdurende indicatie voor opvang afgegeven worden. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.

 

Verzorging kleding en linnengoed

Huisgenoten worden geacht de was te doen (gebruikelijke zorg). Indien er geen huisgenoten aanwezig zijn, wordt onderzocht of in redelijkheid voor overname van de wasverzorging geen beroep gedaan kan worden op anderen, bijvoorbeeld op de mantelzorger.

Is er geen andere oplossing mogelijk, dan kan er recht op een indicatie bestaan.

 

Hulp bij het huishouden in terminale situaties

Wanneer voor één van de leden van de leefeenheid de laatste levensfase is ingegaan, kan er recht bestaan op (een uitbreiding van de reeds verstrekte) hulp bij het huishouden.

 

(Her)indicaties naar aanleiding van overlijden partner

Wanneer binnen een leefeenheid de partner overlijdt wordt er middels een melding een (nieuw) onderzoek gestart naar de noodzaak van de voorziening voor de overgebleven partner. In voorkomende situaties is de termijn van het voorlopig doorleveren van de huishoudelijke hulp vastgesteld op 2 weken.

 

Hulp bij het huishouden bij personen ouder dan 75 jaar

Als binnen een leefeenheid degene, die de huishouding voert, uitvalt en de andere partner weliswaar gezond maar ouder dan 75 jaar en niet meer leerbaar is, kan afgeweken worden van het protocol en kan hulp bij het huishouden worden geïndiceerd.

 

Hulp bij het huishouden bij huisstofmijtallergie

Wanneer er sprake is van een aanvraag voor hulp bij het huishouden bij allergie voor huisstofmijt dan zal er voor het vaststellen van de noodzaak voor het extra schoonhouden van de woning advies gevraagd worden bij de daarin gespecialiseerde instanties. Hierbij kan gedacht worden aan de CARA/COPD-verpleegkundige. Verder zal de allergie recent vastgesteld moeten zijn. De hulp bij het huishouden zal pas verstrekt worden, wanneer sanering van de woning heeft plaatsgevonden.

 

Hulp bij het huishouden bij chemokuur

Wanneer één van de leden van de leefeenheid een chemokuur ondergaat, zal bij het indiceren van de Hulp bij het huishouden rekening gehouden met het Cytostatica Protocol, dat de thuiszorgmedewerkers moeten volgen. In die situaties moet de huishoudelijke hulp extra (beschermings-) maatregelen voor zichzelf en de overige leden van de leefeenheid treffen. Er is een zeer goede hygiëne noodzakelijk. Voor de duur van de chemokuur kan dan eventueel anders geïndiceerd worden.

 

Normering huishoudelijke taken

 

Algemene Opmerkingen

Bij het vaststellen van een indicatie wordt gebruik gemaakt van normtijden voor de uitvoering van de diverse huishoudelijke taken. Indien de belanghebbende (meer) hulp wenst, dan het indicatiebesluit, gebaseerd op de normtijden, aangeeft, is dit geen reden voor uitbreiding van de omvang van de hulp boven de normtijden.

 

De indicatiestelling blijft echter een proces van maatwerk, waarbij de individuele omstandigheden van de belanghebbende meegewogen zullen moeten worden. Zodoende behoort het maken van uitzonderingen op deze normtijden (mits goed gemotiveerd) tot de mogelijkheden.

 

Beschrijving en normering in uren huishoudelijke zorg

 

Boodschappen voor het dagelijkse leven

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

  • Boodschappenlijst samenstellen

  • Boodschappen inkopen

  • Boodschappen inruimen

60

Wegingsfactoren

  • o

    Aanwezigheid hulp derden

  • o

    Aanwezigheid scootermobiel of andere vervoersvoorziening

  • o

    Bij grote gezinnen kan overwogen worden om extra tijd te indiceren tot maximaal 30 minuten per week

 

Dagelijkse Organisatie van het huishouden

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

  • Administratieve werkzaamheden tbv klant

  • Organisatie huishoudelijke activiteiten

  • Plannen en beheren van middelen

30

Wegingsfactoren

  • o

    Aanwezigheid hulp derden

  • o

    Aanwezigheid huisgenoten

  • o

    (psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden

 

Maaltijdvoorziening

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

  • Broodmaaltijd bereiden

  • Warme maaltijd opwarmen

  • Warme maaltijd bereiden

105

70

90

Wegingsfactoren

  • o

    Mogelijkheid tot gebruikmaking voorliggende voorziening (bijvoorbeeld persoonlijke verzorging) / mantelzorg doordeweeks en/of in het weekend.

Opmerkingen

  • o

    Warme maaltijdbereiding wordt alleen geïndiceerd voor kinderen onder de 7 jaar.

  • o

    De indicering van maaltijdbereiding tot maximaal 3 x per week is gebaseerd op het feit dat er vanuit wordt gegaan dat er per keer meerdere maaltijden tegelijkertijd voorbereid kunnen worden.

  • o

    Combinaties maaltijdbereiding en opwarmen zijn mogelijk.

  • o

    Bij de aanwezigheid van kinderen vanaf 7 jaar wordt er vanuit gegaan dat er kant-en-klaarmaaltijden gekocht kunnen worden die voldoende vitaminen, mineralen enz. bevatten.

 

WASverzorging

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

  • Wassen en drogen (droger of ophangen)

  • Strijken en vouwen

60

Wegingsfactoren

  • o

    Aanwezigheid van een meerpersoonshuishouden

    Maximaal 30 minuten extra per week

  • o

    Aanwezigheid van kinderen onder de 5 jaar

    Maximaal 30 minuten extra per week

Opmerkingen

  • o

    Bij de aanwezigheid van kinderen vanaf 5 jaar wordt er in principe vanuit gegaan dat deze zindelijk zijn.

 

Lichte huishoudelijke werkzaamheden

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

  • Afwassen

  • Opruimen

  • Afstoffen tussen schouder- en heuphoogte

60

Wegingsfactoren

  • o

    Aanwezigheid van een meerpersoonshuishouden

    Maximaal 30 minuten extra per week

  • o

    Aanwezigheid van kinderen onder de 5 jaar

    Maximaal 30 minuten extra per week

Opmerkingen

  • o

    Bij de aanwezigheid van kinderen vanaf 5 jaar wordt verwacht dat deze een bijdrage in het huishouden kunnen leveren in de vorm van bijvoorbeeld het opruimen van de eigen kamer en speelgoed.

 

Zware huishoudelijke werkzaamheden

Basis: éénpersoons huishouden met 1 slaapkamer

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

  • Bovenhandse activiteiten (hoog)

  • Activiteiten op ooghoogte (midden)

  • Onderhandse activiteiten (laag)

90

Wegingsfactoren

  • o

    Bij aanwezigheid van een extra slaapkamer die dagelijks wordt gebruikt:

    Maximaal 30 minuten extra per week per slaapkamer tot maximaal 180 minuten totaal.

  • o

    Bij aanwezigheid van een meerpersoonshuishouden:

    Maximaal 30 minuten extra per week per slaapkamer tot maximaal 180 minuten totaal.

  • o

    Bij aanwezigheid van kinderen jonger dan 5 jaar: 30 minuten extra per week

  • o

    Bij huisstofmijtallergie maximaal 30 minuten per week.

  • o

    Aanwezigheid van huisdieren (behoudens een hulphond):

    tijdelijk (maximaal 6 weken) maximaal 30 minuten per week extra.

  • o

    aanwezigheid van een rolstoelgebruiker:

    Maximaal 30 minuten extra per week voor het dweilen / reinigen van de vloeren.

Opmerkingen

  • o

    bij de aanwezigheid van huisdieren behoudens een hulphond kan tijdelijk tot maximaal 6 weken extra tijd geïndiceerd worden gedurende deze periode wordt van de klant verwacht dat hij een oplossing zoekt.

 

Kindverzorging

Activiteit

Maximaal aantal minuten per week

Indien er een noodzaak aanwezig is tot kindverzorging dan is dit dusdanig afhankelijk van de situatie en de mogelijkheden dat er per definitie sprake is van puur maatwerk.

Mede ook gelet op de grote diversiteit van voorkomende taken op dit onderdeel is het niet wenselijk om hiervoor normen aan te leggen.

 

BIJLAGE 2 Richtlijn voor sportvoorzieningen als maatwerk

1. Visie op sporten

Het behoeft geen betoog dat sporten bijdraagt aan een gezonde levensstijl. Daarnaast heeft deelname aan sportieve activiteiten een belangrijke plaats in het maatschappelijk leven. Sporten is een vorm van recreatie, het verbindt mensen en is een activiteit gericht op maatschappelijke participatie.

 

Vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) zijn gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning van hun inwoners op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang. Het gaat hierbij zowel om het voorkomen als wel om het bieden van voorzieningen aan inwoners die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben. De Wmo beoogt dat iedereen kan meedoen aan de maatschappij en zo veel mogelijk zelfstandig kan blijven wonen. In het bijzonder geldt dit voor mensen met een beperking en/of chronische, psychische of psychosociale problemen.

 

2. Wmo -beleid

Steeds meer gemeenten hebben in hun Wmo-beleid oog voor de kracht van sport en bewegen. Want algemene sportvoorzieningen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een zorgbehoefte en zorgvraag bij inwoners. Maar ook kan met sport en bewegen binnen maatwerkvoorzieningen een effectievere ondersteuning ontstaan. Het Wmo-beleid wordt in samenhang met andere beleidsterreinen vormgegeven, zoals met het sportbeleid en gezondheidsbeleid.

 

3. Algemene sportvoorziening

De uitdaging om via laagdrempelige algemene sportvoorzieningen participatie en eigen kracht van inwoners te versterken en zo zware en dure zorg en ondersteuning te voorkomen spreekt breed aan. Gezondheid, participatie en zelfredzaamheid zijn hierin sleutelbegrippen. Sport en bewegen kan bijdragen aan een gezonde leefomgeving, of dat nou een buurt, wijk of een dorp is. De kans op onder meer lichamelijke aandoeningen, sociaal isolement en sociaal emotionele klachten wordt met sport en bewegen verlaagd.

 

Sportverenigingen – en ook andere sportaanbieders- kunnen een belangrijke verbindende rol vervullen. Zij treden in buurten en wijken op als belangrijke ontmoetingsplek, met een onmiskenbare bindende factor tussen mensen van verschillende generaties, achtergronden en persoonlijke situaties. Niet alleen draagt dit bij aan de sociale samenhang, maar ook aan zelfredzaamheid. Doordat mensen onderdeel uitmaken van het netwerk van hun sportaanbieder, wordt het aantal sociale contacten groter. Hierop kan eventueel een beroep worden gedaan als dat nodig is. Het stimuleren en in stand houden van vrijwilligerswerk bij sportverenigingen zorgt er bovendien niet alleen voor dat sportverenigingen kunnen blijven bestaan, maar ook geeft het mensen meer invulling aan hun eigen meedoen.

 

4. Sport en bewegen binnen maatwerkvoorzieningen

Indien inwoners niet op eigen kracht of samen met anderen tot voldoende zelfredzaamheid en participatie in staat zijn, kunnen zij een beroep doen op maatwerkvoorzieningen. In de uitvoering van de Wmo -bijvoorbeeld bij dagbesteding, beschermd wonen of maatschappelijke opvang- ontstaan kansen als zorg- en maatschappelijke organisaties en sportaanbieders samenwerkingsrelaties aangaan. Deze samenwerkingsverbanden kunnen ertoe bijdragen dat inwoners met een beperking bijvoorbeeld een zinvolle dagbesteding vinden (deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten of vrijwilligerswerk). Maar het kan ook bijdragen aan herstel of rehabilitatiedoelen, persoonlijke ontplooiing en tegengaan van isolement. Een belangrijke meerwaarde van een sportieve dag invulling bij sportaanbieders is dat inwoners met een beperking (weer) meer onderdeel gaan uitmaken van de maatschappij en deel gaan uitmaken van het netwerk van hun sportaanbieder.

Binnen de Wmo-verordening zijn er mogelijkheden voor de verstrekking van sporthulpmiddelen aan mensen die door aantoonbare beperkingen onvoldoende kunnen participeren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de verstrekking van een sportrolstoel. Ook andere sportvoorzieningen kunnen onderdeel uitmaken van de afwegingen bij de gemeente voor het verstrekken van een maatwerkvoorzieningen. De behoefte om een bepaalde sport te beoefenen in relatie tot (andere vormen van) participatie en de individuele omstandigheden zijn de basis om (mogelijk) invulling te geven aan een sportvoorziening voor het beoefenen van een bepaalde sport. Bij de afwegingen in dit kader worden o.a. de volgende punten betrokken:

  • Kan de aanvrager al voldoende participeren in het ontmoeten van medemensen?

  • En zo nee, worden de mogelijkheden tot participatie bevorderd of behouden met het toekennen van de voorziening?

  • Zijn er ook andere mogelijkheden die leiden tot een vergelijkbaar resultaat.

In voorkomende gevallen mag van de aanvrager worden verwacht dat hij/zij enige (diepliggende) motivatie laat zien waaruit blijkt dat de gevraagde sportvoorziening een wezenlijke bijdrage levert aan het oplossen van zijn/haar participatieprobleem in het ontmoeten van medemensen.

 

Het is overduidelijk dat sporten in teamverband leidt tot het fysiek ontmoeten van medemensen en het kunnen aangaan van sociale verbanden met hen. Echter het is niet uitgesloten dat het beoefenen van een individuele sport ook kan leiden tot het ontmoeten van medemensen, zij het niet altijd fysiek. Denk bijvoorbeeld aan een clubblad waaruit vervolgens virtuele contacten ontstaan of misschien af en toe bijeenkomsten worden georganiseerd.

 

5. Grenzen aan het verstrekken van sportvoorzieningen in de Wmo .

Hoewel een sportvoorziening de maatschappelijke participatie van de aanvrager aantoonbaar kan vergroten, wil dat niet zeggen dat de gevraagde voorziening moet worden verleend. Iemand kan immers ook al op andere manieren medemensen ontmoeten en daarvoor niet zijn aangewezen op ook nog een sportvoorziening. Hierbij past een afweging van redelijkheid en proportionaliteit. Daarmee zijn er wel degelijk grenzen aan de verstrekking van gevraagde sportvoorzieningen in de Wmo.

 

Het kunnen sporten op hoog niveau valt niet onder de maatwerkverstrekkingen en voorzieningen in de Wmo.

 

6. Samenwerking

Om binnen de Wmo te profiteren van de positieve effecten van sport, geldt wel als voorwaarde dat de sport- en beweegactiviteiten in fysiek en sociaal opzicht toegankelijk zijn voor kwetsbare burgers. Samenwerking tussen zorg- en maatschappelijke organisaties is nodig om drempels voor inwoners met een beperking weg te nemen, ook als het gaat om het benutten van de meerwaarde van algemene sportvoorzieningen.

BIJLAGE 3 Kwaliteitskader Wmo Brabant Noordoost-Oost

Dit kwaliteitskader van de Wmo regio Brabant Noordoost-Oost (BNO-O) is een bijlage bij de nadere regels Wmo ter uitwerking van de artikelen 11 en 17 van de Verordening Wmo. Het kwaliteitskader preciseert aan welke eisen de Wmo-ondersteuning moet voldoen. Het vormt de basis om met elkaar te werken aan kwalitatief goede ondersteuning en kwaliteitsontwikkeling, zodat de ondersteuning goed aansluit bij de ondersteuningsvraag van de inwoner.

 

In dit kader zijn de eisen opgenomen die de regio stelt aan de kwaliteit van de volgende Wmo-ondersteuning:

  • Individuele ondersteuning

  • Gespecialiseerde dagbesteding

  • Kortdurend verblijf

  • Beschermd wonen en Wonen met ondersteuning.

Het kader is van toepassing op alle zorgaanbieders, zowel Zorg in Natura(ZIN)-aanbieders als PGB-aanbieders.

De aanbieders die een overeenkomst met de gemeente hebben, stemmen via de overeenkomst in met de eisen.

Bij inkoop via een PGB toetst de gemeente de cliënt op de PGB-vaardigheden. De budgethouder maakt afspraken met de zorgaanbieder en moet beoordelen en beargumenteren of de geleverde ondersteuning passend en kwalitatief goed is en of er een veilige situatie is. De gemeente kan periodiek controleren op de voortgang van de resultaten en kwaliteit van de ondersteuning.

 

Team Contractmanagement en Inkoop

Team Contractmanagement en Inkoop Wmo regio BNO-O gaat over het contractmanagement met de aanbieders in de regio BNO-O. De contractmanagers toetsen voorafgaande aan de contractering en tijdens de contractbezoeken de kwaliteit van de aanbieders. Team Contractmanagement en Inkoop bespreekt ook de kwaliteit met PGB-aanbieders beschermd wonen en wonen met ondersteuning. De gemeenten gaan over de verstrekkingen van de overige persoonsgebonden budgetten (PGB).

 

Wmo Toezicht

De gemeente Oss is gemandateerd voor de doorontwikkeling en uitvoering van het Wmo toezicht voor de regio BNO-O. De volgende toezichthouders zijn door het college van burgemeester en wethouders aangewezen:

  • 1.

    Toezichthouder GGD Hart voor Brabant (GGD HvB) voor toezicht op calamiteiten en geweldsincidenten.

  • 2.

    Toezichthoudend ambtenaar Wmo (namens alle gemeenten in regio BNO-O) voor algemeen Wmo toezicht op kwaliteit en rechtmatigheid bij gecontracteerde, gesubsidieerde en PGB-aanbieders (zowel signaal gestuurd (reactief) als risico gestuurd (proactief)).

De taak van Toezicht is een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de geleverde Wmo-ondersteuning in de regio Brabant Noordoost-Oost. Deze taak mag breed opgevat worden. Kwaliteit wordt omschreven als: “de vraag of de geboden hulp, ondersteuning of voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is”. Het betreft toezicht op de kwaliteit en rechtmatigheid. De toezichthouder hanteert verschillende instrumenten om te toetsen, zoals documentonderzoek, observatie, interviews met cliënten, medewerkers en externe samenwerkingspartners, onderzoek van personeels- en cliëntdossiers, onderzoek zorgovereenkomst SVB en aanvullende afspraken, gesprek vertegenwoordiger cliënt.

 

Opbouw kwaliteitskader

Dit kwaliteitskader bestaat uit twee onderdelen en een bijlage.

 

Onderdeel A:

Dit onderdeel gaat over de kwaliteitseisen die gelden voor zowel zorg in natura als de ondersteuning die is ingekocht met een PGB en die wordt geboden door een andere zorgaanbieder dan een persoon uit het sociaal netwerk (formeel PGB). De kwaliteitseisen zijn onderverdeeld in zes thema’s:

  • Veiligheid van de cliënt

  • Doelmatig, doeltreffend en cliëntgericht

  • Afstemming op de reële behoefte van de cliënt en andere vormen van zorg of hulp

  • Deskundigheid van de professional

  • Kwaliteitsbeheersing

  • Overige eisen

Elk thema is uitgewerkt in een aantal eisen. Per eis is aangegeven waar de gemeenten onder andere naar kijken om te beoordelen of deze eis behaald wordt.

In een aparte kolom is aangegeven op welke vorm van ondersteuning de eis van toepassing is. Onder Beschermd wonen wordt in dit document ook Wonen met ondersteuning verstaan. In een aparte kolom is aangegeven of een eis ziet op ondersteuning ingekocht met PGB.

 

Onderdeel B:

Dit onderdeel bevat de kwaliteitseisen voor de ondersteuning die is ingekocht met een PGB en die wordt geboden door een persoon uit het sociaal netwerk.

 

Bijlagen: Dit onderdeel beschrijft extra eisen voor ondersteuning en deskundigheid

 

A. EISEN AANBIEDER EN ONDERSTEUNING ZORG IN NATURA EN FORMEEL PGB

 

VEILIGHEID VAN DE CLIENT

De veiligheid van de cliënt is gewaarborgd bij de geboden voorziening.

De relatie tussen cliënt en medewerker is voor de cliënt vertrouwd en stabiel, de medewerker neemt de privacy in acht en de medewerker onderneemt actie bij gesignaleerde onveiligheid in de situatie van cliënt.

Eis

Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar?

Geldt voor ZIN 1

Geldt voor

PGB

1.1

De aanbieder onderkent en beperkt veiligheidsrisico’s voor de cliënt.

  • De aanbieder heeft de veiligheidsrisico’s voor cliënt in kaart gebracht, besproken met cliënt, opgenomen in het cliëntdossier en zij vormen onderdeel van de evaluaties.

  • De aanbieder neemt in samenspraak met de cliënt maatregelen om de veiligheidsrisico’s waar mogelijk te verkleinen of uit te sluiten. 

  • De aanbieder treedt bij acute onveiligheid actief op.

  • De aanbieder biedt slechts begeleiding aan cliënten, van wie de problematiek past bij het aanbod en expertise van de aanbieder.

  • Uit het cliëntdossier blijkt dat besproken is of en welke begeleiding bij medicatiegebruik nodig is.

V

V

1.2

Ruimtes waar cliënten worden opgevangen zijn veilig en hygiënisch. De locatie is ingericht voor de doelgroep en in overeenstemming met de voor de functie relevante bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Bouwbesluit.

  • De aanbieder zorgt voor voldoende aantoonbare veiligheidsmaatregelen indien verschillende doelgroepen op één locatie verblijven.

  • De ruimte voldoet aan veiligheids- en hygiëne eisen.

  • De ruimte is voorzien van preventie-/brandpreventiemiddelen.

  • Indien vereist is er een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik aanwezig.

  • De ruimte is rolstoeltoegankelijk en geschikt voor cliënten die er in het kader van de ondersteuning gebruik van willen maken.

  • De ruimte is in overeenstemming met de voor de functie relevante bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Bouwbesluit.

BW en DB2

BW en DB

1.3

De aanbieder toont aan dat de zorg voor cliëntveiligheid goed is geborgd door het hebben, toepassen en continu onderhouden van beleid op dit terrein.

  • Er is binnen de organisatie een methode geïmplementeerd waarmee in kaart wordt gebracht welke veiligheidsrisico’s er bestaan.

  • De professional werkt volgens relevante veiligheidsprotocollen, zoals een protocol ‘omgaan met suïcidedreiging’ en een protocol ‘omgaan met agressie’. Deze protocollen zijn bij de werknemers bekend en worden up-to-date gehouden.

BW

BW

1.4

De aanbieder zet ter ondersteuning van cliënten uitsluitend medewerkers, stagiaires en vrijwilligers3 in die beschikken over een Verklaring omtrent gedrag (VOG), gericht op het screeningsprofiel ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’.

Voor medewerkers die in dienst treden, geldt dat de VOG op het moment van indiensttreding niet ouder mag zijn dan 3 maanden. De eis van 3 maanden geldt voor zittende medewerkers niet. Als de aanbieder vermoedt dat een medewerker niet voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, eist hij dat binnen 4 weken een nieuwe VOG door de medewerker wordt aangevraagd en overgelegd. Als de VOG er niet (op tijd) komt, dient de aanbieder zo snel mogelijk maatregelen te nemen om cliënten te beschermen.

Indien de aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, geldt deze eis ook voor de onderaannemer. De VOG is ook verplicht voor bestuurders van aanbieders.

  • Alle bestuurders, werknemers, stagiaires en vrijwilligers die ingezet worden bij de ondersteuning zijn in het bezit van de vereiste VOG. De VOG is opgenomen in het personeelsdossier.

  • Bij nieuwe medewerkers is de VOG niet ouder dan 3 maanden.

V

V

1.5

De privacy van de cliënt is gewaarborgd.

  • De aanbieder beschikt over een vastgelegd privacybeleid dat voldoet aan wet- en regelgeving.

  • Medewerkers zijn aantoonbaar op de hoogte van de van toepassing zijnde privacyregels en handelen hiernaar.

  • De aanbieder geeft of vraagt alleen informatie aan derden over de cliënt, nadat de cliënt is geïnformeerd, en indien nodig schriftelijk toestemming heeft gegeven.

  • De aanbieder geeft binnen de organisatie slechts toegang tot de gegevens van cliënten aan medewerkers voor wie dit noodzakelijk is voor het uitoefenen van hun taak.

V

V

1.6

Bij aanmelding van cliënt/cliëntsysteem voert de professional altijd een kindcheck uit, waarin de professional toetst:

  • 1.

    of er jeugdbeschermingsmaatregelen zijn;

  • 2.

    de gezagsverhoudingen binnen het gezin;

  • 3.

    of er kinderen mee komen en of er kinderen niet mee komen;

  • 4.

    de veiligheidssituatie van kinderen die niet meekomen.

  • De aanbieder legt het uitvoeren van een kindcheck vast in het cliëntdossier.

BW

BW

1.7

De aanbieder/medewerker van aanbieder bij wie de ondersteuning met een PGB wordt ingekocht, mag geen vertegenwoordiger van cliënt zijn ten aanzien van de zaken die te maken hebben met het beheer van het PGB zoals financiën, contract zorgverlener en kwaliteit.

Nvt

V

 

Nr. 2

DOELMATIG, DOELTREFFEND EN CLIENTGERICHT

In samenwerking met de cliënt is een trajectplan opgesteld, waaruit blijkt welke ondersteuning wordt geboden en wat de ondersteuningsbehoeften en de daaraan gekoppelde doelen en resultaten van de cliënt zijn. Ook wordt de ondersteuning regelmatig besproken, geëvalueerd en bijgesteld. De ondersteuning verloopt vervolgens zoals afgesproken om de eigen regie en zelfredzaamheid van de cliënt te stimuleren.

Eis

Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar?

Geldt voor ZIN#_ftn14

Geldt voor PGB

2.1

De aanbieder geeft aantoonbaar invulling aan het proces van de ‘regie bij de Cliënt’:

  • Aanbieder informeert de cliënt/sociaal netwerk over:

    • -

      de ondersteuningsmogelijkheden

    • -

      de keuzevrijheid van de cliënt

    • -

      indien nodig, het recht op (onafhankelijke) cliëntondersteuning

  • Aanbieder betrekt de cliënt/sociaal netwerk bij

    • -

      de invulling van de ondersteuning

    • -

      het opstellen/bijstellen van de doelen en acties in het trajectplan

    • -

      de evaluatie

  • De cliënt (of zijn wettelijk vertegenwoordiger) en zijn naasten zijn aantoonbaar betrokken bij het opstellen van de doelen en acties in het trajectplan.

  • Uit het trajectplan/de evaluatie blijkt dat, en op welke datum, het trajectplan/de evaluatie besproken is met de cliënt en/of zijn wettelijk vertegenwoordiger en dat ermee is ingestemd.

  • De eigen regie en zelfredzaamheid van de cliënt wordt gestimuleerd.

  • Indien nodig, is cliënt op de hoogte gebracht van het recht op (onafhankelijke) cliëntondersteuning en is dit vastgelegd in het cliëntdossier.

V

V

2.2

De aanbieder legt doelen en afspraken met de cliënt schriftelijk vast in een trajectplan. In het trajectplan wordt minimaal ingegaan op:

  • De situatieschets van cliënt

  • De hulpvraag, wensen en doelen van de cliënt

  • De omschrijving van de doelen waaraan wordt gewerkt, aansluitend bij de beschikking en de hulpvraag van de cliënt. Deze doelen zijn SMART geformuleerd

  • Concrete activiteiten hoe aan doelen wordt gewerkt, wanneer en met wie en, indien van toepassing, wie casusregisseur is

  • Hoe de cliënt/sociaal netwerk/mantelzorg betrokken is bij het opstellen en bijstellen van de doelen en acties in het trajectplan

  • Hoe de cliënt het trajectplan beheert

  • Hoe invulling wordt gegeven aan een periodieke evaluatie van het trajectplan (minimaal 1 keer per jaar en eerder wanneer nodig)

Het trajectplan wordt zo nodig bijgesteld en bijstelling leidt tot aanpassing van de ondersteuning van cliënt.

Op verzoek van de medewerker toegang verstrekt aanbieder een evaluatieverslag.

  • De professional werkt voor iedere cliënt met een trajectplan en legt dit vast in het cliëntdossier.

  • Het trajectplan bevat concreet geformuleerde doelen en acties, die met elkaar samenhangen en gericht zijn op het vergroten van de eigen regie en de zelfredzaamheid van de cliënt en op maatschappelijke participatie.

  • De geformuleerde doelen in het trajectplan zijn in overeenstemming met de beschikking, afgegeven door de gemeente, en passend bij de situatie en hulpvraag.

  • De ondersteuning is aanvullend op wat in de eigen omgeving geleverd kan worden. De wijze waarop het sociaal netwerk/mantelzorg betrokken is wordt vastgelegd.

  • Alle activiteiten en acties (zoals contact en afspraken met derden) rondom de cliënt zijn opgenomen in het cliëntdossier.

  • Het plan wordt regelmatig besproken met de cliënt en diens netwerk en zo nodig bijgesteld. Het plan geeft aan wanneer en hoe dit gebeurt en is passend bij de aard van de indicatie.

  • Indien de ondersteuning afwijkt van het trajectplan, heeft aanbieder dit besproken met de cliënt en, indien van toepassing, zijn of haar sociale netwerk en is dit geregistreerd.

V

V

2.3

Er is een passend aanbod van activiteiten en ondersteuning gericht op de doelen die passen bij de hulpvraag van de cliënt. Er is voldoende continuïteit in de verleende ondersteuning.

  • Het aanbod van ondersteuning is gericht op het werken aan doelen die passen bij de hulpvraag, trajectplan en beschikking. Bijv.

    • -

      Er is ondersteuning bij de dagbesteding;

    • -

      De ondersteuning is gericht op:

      • -

        Aanleren/behouden van dagstructuur en ritme;

      • -

        Handhaven en bevorderen van het zo zelfstandig mogelijk functioneren;

      • -

        Voorkomen van achteruitgang in fysieke, cognitieve en sociaal- emotionele vaardigheden;

      • -

        Ontwikkelingsgerichte activiteiten, gericht op het hoogst haalbare per cliënt (toeleiding naar vrijwilligerswerk, arbeidsmatige dagbesteding of (begeleid) werk);

      • -

        Gezondheid bevorderende activiteiten;

      • -

        Ontlasten van mantelzorgers.

  • De professional signaleert veranderende mogelijkheden bij de cliënt en past de ondersteuning hierop aan.

V

V

 

2.4

Bij Gespecialiseerde dagbesteding:

  • Er is aantoonbaar voldoende toezicht.

  • Er is aantoonbaar voldoende toezicht: de verhouding tussen het aantal cliënten en deskundige medewerkers is passend bij de doelgroep en de indicatie.

DB5

DB

2.5

De aanbieder toont aan dat cliënt integrale ondersteuning ontvangt. Er is aandacht voor alle leefgebieden, waaronder: wonen, werk, dagbesteding, inkomen, sociale en maatschappelijke participatie, psychische en fysieke gezondheid, leefstijl, hobby’s, vrije tijd, het sociale netwerk, veiligheid en justitie. Met cliënt zijn op alle voor hem/haar relevante leefgebieden doelen bepaald en afspraken gemaakt.

  • Er is een passend aanbod van ondersteuning/activiteiten per cliënt gericht op het stimuleren en bevorderen van het zelf verrichten van algemene dagelijkse levensverrichtingen, zelfredzaamheid en regie voeren over het eigen leven.

BW

BW

2.6

De aanbieder werkt zoveel als mogelijk met vaste contactpersonen voor cliënt voor de duur van het traject.

BW

BW

2.7

De cliënt wordt respectvol bejegend en zijn rechten worden gewaarborgd.

  • De bejegening van de cliënt door de professional is passend en correct.

  • De cliënt ervaart betrokkenheid, vertrouwen en begrip.

  • De aanbieder waarborgt de rechten van de cliënt.

V

V

2.8

De aanbieder meet minimaal één keer per twee jaar individuele cliëntervaringen. De aanbieder neemt de volgende vijf vragen op in de vragenlijst:

  • Wat vind ik van de kwaliteit van ondersteuning?

  • Past de ondersteuning die ik krijg bij mijn hulpvraag?

  • Kan ik door de ondersteuning beter de dingen doen die ik wil doen?

  • Kan ik mij door de ondersteuning beter redden?

  • Heb ik door de ondersteuning een betere kwaliteit van leven?

  • Aanbieder toont aan dat hij aantoonbaar verbeteringen doorvoert op basis van de uitkomsten van de meting van individuele cliëntervaringen.

De aanbieder stelt de centrumgemeente Oss één maal per twee jaar het meest recente cliënttevredenheidsonderzoek beschikbaar, inclusief de hieruit voortvloeiende verbeterplannen.

  • De aanbieder onderzoekt minimaal één keer per twee jaar of cliënten tevreden zijn over de ondersteuning en over de kwaliteit van de organisatie en stelt daarbij de vereiste vragen.

  • De aanbieder legt de resultaten van het onderzoek vast in een rapportage en beschrijft daarbij wat de verbeteringen zijn die zij doorvoeren aan de hand van het onderzoek.

V

Nvt

2.9

De aanbieder toont aan op welke wijze hij invulling geeft aan het gedachtegoed van ‘instroom, doorstroom en uitstroom’ in de ondersteuning en het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie, het behouden daarvan of vertragen van de achteruitgang daarin.

  • De aanbieder brengt jaarlijks schriftelijk de in-, door- en uitstroom in beeld. Hij geeft daarbij aan hoeveel cliënten geen Wmo-ondersteuning meer nodig hebben of waarvan dit is afgeschaald (niet PGB)

  • De aanbieder geeft in trajectplannen en evaluaties onderbouwd aan of doelen al dan niet behaald zijn.

V

Deels PGB

2.10

De aanbieder toont aan dat vroegtijdige uitval wordt geanalyseerd.

  • De aanbieder brengt jaarlijks schriftelijk in beeld hoeveel vroegtijdige uitval er heeft plaats gevonden en wat de oorzaak daarvan is.

  • De aanbieder neemt verbetermaatregelen als blijkt dat vroegtijdige uitval is te voorkomen.

  • De aanbieder geeft in trajectplannen en evaluaties, indien van toepassing, een analyse van de vroegtijdige uitval.

V

Nvt

 

Nr. 3

De voorziening is AFGESTEMD op de reële behoefte van de cliënt en andere vormen van zorg of hulp.

Eis

Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar?

Geldt voor ZIN#_ftn16

Geldt voor PGB

3.1

De aanbieder zorgt voor ondersteuning in samenhang met andere hulp. In overleg met andere betrokken (professionele) partijen wordt vastgelegd welke professional de casusregisseur is.

  • De professional heeft voldoende kennis van de lokale sociale kaart (verzameling van hulpverleningsinstanties op het gebied van bijvoorbeeld welzijn, gezondheidszorg, (sociale) organisatie en ondersteuning) in de gemeente (en aangrenzende gemeenten) waar de organisatie is gevestigd/ondersteuning wordt geboden. De professional weet de kennis van de sociale kaart waar mogelijk toe te passen. Dit blijkt uit het cliëntdossier.

  • De ondersteuning is aanvullend op wat in het eigen netwerk geleverd kan worden.

  • De professional zorgt dat hij beschikt over relevante informatie van overige hulpverleners en informeert hen binnen de wettelijke kaders over relevante gegevens en bevindingen zodat gezamenlijk verantwoorde ondersteuning, hulp, zorg en behandeling gegeven kan worden.

  • De professional maakt, in samenspraak met de cliënt, duidelijke afspraken met overige betrokken hulp- en zorgverleners over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de geboden ondersteuning aan cliënt. Dit is vastgelegd in het cliëntdossier.

  • De professional stemt, in samenspraak met de cliënt, regelmatig, minimaal één keer per jaar, het trajectplan af met de overige betrokken hulp- en zorgverleners. Dit is vastgelegd in het cliëntdossier.

  • De professional werkt samen met andere partijen in de keten van voor- en natraject. Hij zorgt voor een goede aansluiting en een zorgvuldige overdracht en legt dit vast in het cliëntdossier. De aanbieder blijft verantwoordelijk voor de verlening van de ondersteuning zolang er geen begin is gemaakt met verlening van de alternatieve ondersteuning.

V

V

3.2

De aanbieder betrekt, indien van toepassing, met toestemming van de cliënt, de mantelzorger(s) bij het opstellen van het trajectplan voor cliënt, maakt daarbij gebruik van de ervaringsdeskundigheid van de mantelzorger(s) en neemt in het trajectplan op welke informele zorg (mantelzorg) wordt ingezet. Bij een signaal van dreiging tot overbelasting van de mantelzorger verwijst de aanbieder de mantelzorger via een zorgvuldige overdracht door naar voor de mantelzorger passende ondersteuning.

  • De professional gaat na of mantelzorgers ingezet kunnen worden en legt dit vast in het cliëntdossier.

  • De professional heeft aandacht voor de belangen en belastbaarheid van mantelzorgers. Zo nodig verwijst de aanbieder naar passende ondersteuning voor de mantelzorger en legt dit vast in het cliëntdossier.

V

V

 

Nr. 4

DESKUNDIGHEID VAN DE PROFESSIONAL

De ondersteuning is van goede kwaliteit en wordt verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard. De medewerker heeft de vereiste kennis, houding en vaardigheden om passende ondersteuning in te zetten bij de betreffende doelgroep.

Eis

Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar?

Geldt voor ZIN7

Geldt voor PGB

4.1

De aanbieder toont aan dat professionals (betaald en onbetaald) aantoonbaar beschikken en blijven beschikken over de deskundigheid en vakbekwaamheid die nodig is voor het leveren van de ondersteuning en past bij de professionele standaard van de branche. Dit betekent dat het opleidingsniveau en de werkervaring van het in te zetten personeel passen bij de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en indien van toepassing, een bijdrage leveren aan een structurele verbetering van zijn zelfredzaamheid en participatie. Dit geldt ook voor onderaannemers, ingehuurd personeel en zelfstandigen.

Eventuele specifieke extra eisen per ondersteuningsvorm zijn vermeld in bijlage II.

  • Professionals zijn in het bezit van een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie. Dit is terug te vinden in het personeelsdossier.

  • Professionals hebben competenties en vaardigheden die in lijn liggen met de professionele standaard en die aansluiten bij wat de doelgroep nodig heeft, en houden deze op peil. Dit is terug te vinden in het personeelsdossier.

  • Professionals handelen volgens de professionele standaard.

  • Professionals handelen volgens de afspraken zoals beschreven in protocollen, richtlijnen en handreikingen.

  • Professionals kunnen zo nodig voldoende expertise raadplegen.

  • Professionals kunnen zo nodig opschalen naar iemand met de vereiste deskundigheid.

  • De vereiste professionals zijn aanwezig/kunnen aanwezig zijn gedurende de vereiste tijd.

  • Er zijn voldoende deskundige professionals beschikbaar, afgestemd op de aanwezige cliënten en actuele ondersteuningsvragen.

  • Professionals kennen de grenzen van hun vakgebied.

  • Professionals verwijzen de cliënt, zo nodig en in overleg met de oorspronkelijke verwijzer door.

  • De aanbieder zorgt voor passende bij- en nascholing om de benodigde deskundigheid te kunnen leveren.

V

V

4.2

De aanbieder heeft een optimale balans tussen de inzet van professionals, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers. Deze balans is afgestemd op de aanwezige cliënten en de actuele ondersteuningsvragen. Inzet van niet professionele medewerkers (vrijwilligers/ stagiaires/ ervaringsdeskundigen) vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van een deskundig en vakbekwame medewerker.

  • De niet professionele inzet staat in redelijke verhouding tot de professionele inzet.

  • De aanbieder laat niet professionele medewerkers adequaat begeleiden door een medewerker die daarvoor bekwaam en bevoegd is.

V

V

4.3

In gemeenten waar het AVE-model is ingevoerd, handelt de professional conform dit model.

  • De aanbieder stelt al zijn medewerkers op de hoogte van het AVE-model en de bijbehorende afspraken.

V

Nvt

 

Nr. 5

KWALITEITSBEHEERSING

De aanbieder zet passende instrumenten in om de kwaliteit van de organisatie systematisch te beheren en te verbeteren.

Eis

Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar?

Geldt voor ZIN8

Geldt voor PGB

5.1

De aanbieder toont aan dat hij werkt met een voor zijn branche geldend kwaliteitskeurmerk of een kwaliteitssysteem dat de kwaliteit van ondersteuning aantoonbaar moet bewaken, beheersen en verbeteren.

  • De kwaliteit wordt systematisch geborgd door middel van een voor de branche geldend kwaliteitskeurmerk (bijv. HKZ, ISO 9001) of door het aantoonbaar werken met een kwaliteitssysteem. Dit kwaliteitssysteem is een schriftelijk kwaliteitsplan waarmee de kwaliteit in de organisatie duurzaam is geborgd en up-to-date gehouden wordt.

  • De aanbieder schept voorwaarden voor een cultuur gericht op leren en verbeteren. Deze voorwaarden zijn terug te vinden in een kwaliteitsplan.

V

V

5.2

De aanbieder meldt iedere calamiteit9  en ieder geweldsincident 10  dat zich heeft voorgedaan bij de uitvoering van de ondersteuning binnen twee werkdagen aan de toezichthoudende ambtenaar van de GGD Hart voor Brabant. De aanbieder handelt conform de factsheet Melding van calamiteiten en geweld Wmo en het protocol van de GGD, te vinden via https://www.ggdhvb.nl/professionals/ik-wil-iets-melden/meldpunt-toezicht-wmo

Na deze melding informeert de aanbieder de centrumgemeente.

Aanbieder leert van incidenten.

  • De aanbieder hanteert een adequaat meldingssysteem voor calamiteiten en incidenten.

  • De aanbieder neemt zo nodig verbetermaatregelen n.a.v. de incidentmeldingen.

V

V

5.3

De aanbieder hanteert voor zijn medewerkers aantoonbaar een meldcode waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Deze meldcode draagt er toe bij dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

De aanbieder bevordert aantoonbaar de kennis en het gebruik van de meldcode.

  • Binnen de organisatie is een meldcode vastgesteld die voldoet aan de wettelijke voorwaarden.

  • Professionals zijn aantoonbaar op de hoogte van de meldcode en handelen hiernaar.

V

V

5.4

De aanbieder heeft aantoonbaar een effectieve, laagdrempelige interne en externe klachten- en/of geschillenregeling en maakt duidelijk kenbaar aan cliënten hoe zij een klacht 11 kunnen indienen. Dit betekent dat de cliënt op eenvoudige wijze zijn klacht kenbaar kan maken en dat het voor de cliënt helder is wat er met de klacht wordt gedaan.

Bij Zorg in Natura: De aanbieder levert één maal per jaar een totaalrapportage aan van ontvangen klachten over de dienstverlening naar aard en oorzaak met verbeterpunten volgens een vastgesteld format (te vinden via www.pleio.nl, groep Bestuurlijk aanbesteden Wmo Brabant Noordoost-Oost).

  • De aanbieder heeft een interne en externe klachten en/of geschillenregeling.

  • Cliënten zijn op de hoogte van de klachten en/of geschillenregeling.

  • Aanbieder koppelt de afhandeling van de klacht terug aan cliënt en legt dit vast in het cliëntdossier.

  • De aanbieder treft zo nodig verbetermaatregelen n.a.v. klachten.

V

Deels PGB

5.5

Cliënten hebben medezeggenschap over de manier waarop de ondersteuning wordt georganiseerd en uitgevoerd. De aanbieder zorgt ervoor dat de informatie over medezeggenschap voldoende kenbaar is bij cliënten.

  • De aanbieder beschikt over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de cliënten van belang zijn.

  • De aanbieder zorgt ervoor dat de informatie over medezeggenschap voldoende kenbaar is bij cliënten.

  • Cliënten kunnen daadwerkelijk de medezeggenschap uitoefenen.

V

Nvt

5.6

De aanbieder meldt de inzet van een onderaannemer en welke onderdelen van de ondersteuning door de onderaannemer worden uitgevoerd.

  • Indien de aanbieder gebruik maakt van onderaannemer(s) zijn deze gemeld.

V

Nvt

 

Nr. 6

OVERIGE EISEN

Deze eisen hebben te maken met integriteit en continuïteit van dienstverlening.

Eis

Concrete uitwerking, waar kijkt de toezichthouder onder andere naar?

Geldt voor ZIN 12

Geldtvoor PGB

6.1

De aanbieder informeert de centrumgemeente Oss direct bij:

  • financiële problemen

  • het in gevaar zijn van de continuïteit en/of kwaliteit van diensten

V

Nvt

6.2

Er bestaan geen integriteitstwijfels ten aanzien van de aanbieder en eigenaar/bestuurder en aan hen gelieerde vennootschappen (voor verdere uitwerking zie bijlage I).

  • Bij Zorg in Natura: Gedragsverklaring aanbesteden die niet ouder is dan 2 jaar

V

V

6.3

De aanbieder verleent actief alle benodigde medewerking aan een onderzoek van de toezichthouders zoals de gemeentelijke toezichthouder en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en geeft opvolging aan aanbevelingen die uit deze onderzoeken voortkomen.

V

V

6.4

De aanbieder is verplicht de gemeenten te informeren via zorginkoop@oss.nl over ieder onderzoek bij de aanbieder of bij een door hem voor de uitvoering van de ondersteuning ingeschakelde onderaannemer naar de kwaliteit/veiligheid van de voorziening door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of door een toezichthouder van een gemeente anders dan van de gemeenten in de regio Brabant Noordoost-Oost. Deze informatieplicht geldt indien er sprake is van een onderzoek naar aanleiding van een signaal over onvoldoende kwaliteit/veiligheid of rechtmatigheid.

Als de aanbieder een verbeterplan moet opstellen om volledig te voldoen aan wet- en regelgeving en/of om risico’s beter te beheersen, stuurt de aanbieder een kopie van dit verbeterplan onmiddellijk naar de gemeente.

V

V

 

B. EISEN PGB-AANBIEDER SOCIAAL NETWERK

 

Eis

1.1

De ondersteuning is veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht.

1.2

De ondersteuning is afgestemd op de persoonlijke situatie en behoeften van de cliënt en zijn omgeving.

1.3

De ondersteuning wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren.

1.4

De ondersteuning voldoet aan alle eisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

1.5

De cliënt maakt samen met de persoon die de ondersteuning gaat bieden een plan waarin doelen, afspraken en evaluatiemomenten worden vastgelegd. Het plan is afgestemd op door de gemeente gestelde doelen en evaluatiemomenten. Uit het plan blijkt de betrokkenheid van de inwoner en het sociaal netwerk.

1.6

De persoon die de ondersteuning biedt, doet op verzoek verslag aan de gemeente over de voortgang van de ondersteuning.

1.7

Als de gemeente dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de ondersteuning, kan de gemeente bepalen dat de persoon die de ondersteuning biedt beschikt over een VOG die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze persoon is gestart met het bieden van ondersteuning.

1.8

De persoon die de ondersteuning levert meldt iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de uitvoering van de ondersteuning binnen twee werkdagen aan de toezichthoudende ambtenaar van de GGD Hart voor Brabant en handelt conform de factsheet Melding van calamiteiten en geweld Wmo en het protocol van de GGD, te vinden via https://www.ggdhvb.nl/professionals/ik-wil-iets-melden/meldpunt-toezicht-wmo

1.9

De persoon die de ondersteuning levert mag niet tevens het administratief beheer van het persoonsgebonden budget doen.

1.10

De persoon die de ondersteuning levert verleent actief alle benodigde medewerking aan een onderzoek van de toezichthouder en verstrekt alle benodigde informatie.

1.11

De persoon die de ondersteuning levert is verplicht de gemeenten te informeren via zorginkoop@oss.nl over ieder onderzoek naar de kwaliteit/veiligheid van de ondersteuning door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of door een toezichthouder van een gemeente anders dan van de gemeenten in de regio Brabant Noordoost-Oost. Deze informatieplicht geldt indien er sprake is van een onderzoek naar aanleiding van een signaal over onvoldoende kwaliteit/veiligheid of rechtmatigheid.

 

Bijlage I: Extra eisen ondersteuning en deskundigheid

 

BESCHERMD WONEN

 

I. Beschermd wonen met 24-uurs fysieke aanwezigheid van geschoold personeel, dat ingezet wordt bij niet planbare ondersteuning:

  • De aanbieder kan aantoonbaar voldoende expertise raadplegen op het gebied van psychiatrie en gedragsdeskundigheid binnen de eigen instelling dan wel door middel van vastgelegde afspraken met een andere instelling.

  • Er is 24 uurs fysieke aanwezigheid van geschoold personeel, in de nacht in de vorm van een slaap en/of waakdienst, waarbij personeel direct fysiek nabij en benaderbaar is door de cliënt. Dit personeel kan binnen 5 minuten bij cliënt aanwezig zijn vanuit de fysieke aanwezigheid op locatie, bijvoorbeeld in het geval van gegroepeerde woningen of bij een grote locatie vanuit elders op het terrein.

  • Onder geschoold personeel wordt verstaan medewerkers op minimaal MBO-4 niveau met een zorginhoudelijke opleiding gericht op de doelgroep binnen de instelling. Onder een zorginhoudelijke opleiding op minimaal MBO-4 niveau wordt verstaan:

    • -

      MBO Agogisch medewerker GGZ- niveau 4

    • -

      MBO verpleegkundige GGZ - niveau 4

    • -

      MBO Vakopleiding woonbegeleiding - niveau 4

    • -

      MBO Sociaal Maatschappelijke Hulp - niveau 4

  • of een vergelijkbare opleiding.

  • Het personeel moet daarnaast de mogelijkheid hebben om op te schalen naar een minimaal HBO geschoolde professional, BIG- geregistreerd (indien BIG-registratie voor het specialisme van toepassing is), met specialistische kennis van psychiatrische problematiek. Deze professional hoeft niet aanwezig te zijn binnen de instelling.

II Beschermd wonen met overdag fysieke aanwezigheid van geschoold personeel en ‘s nachts op afroep binnen 30 minuten, dat ingezet wordt bij niet planbare ondersteuning:

  • Er is overdag fysieke aanwezigheid van geschoold personeel op locatie voor de niet planbare zorg, in de nacht is er op afroep geschoold personeel beschikbaar dat, indien noodzakelijk, fysiek binnen 30 minuten op locatie kan komen en tevens goed bereikbaar is. Telefonische bereikbaarheid is niet afdoende.

  • Fysieke aanwezigheid overdag: er is begeleiding bij het opstarten van de dag tot (ten minste) aanvang van de avond zodat cliënten kunnen rekenen op ondersteuning bij ADL indien noodzakelijk. Begeleiding dient passend te zijn bij de ondersteuningsbehoefte van de doelgroep. Indien gedurende de dag alle cliënten afwezig zijn i.v.m. dagbesteding, is aanwezigheid van begeleiding niet verplicht.

  • Onder geschoold personeel wordt verstaan medewerkers op minimaal MBO-4 niveau met een zorginhoudelijke opleiding gericht op de doelgroep binnen de instelling. Onder een zorginhoudelijke opleiding op minimaal MBO-4 niveau wordt verstaan:

    • -

      MBO Agogisch medewerker GGZ- niveau 4

    • -

      MBO verpleegkundige GGZ - niveau 4

    • -

      MBO Vakopleiding woonbegeleiding - niveau 4

    • -

      MBO Sociaal Maatschappelijke Hulp - niveau 4

  • of een vergelijkbare opleiding.

  • Het personeel moet daarnaast de mogelijkheid hebben op te schalen naar een minimaal HBO geschoolde professional met kennis van psychiatrische problematiek. Deze professional hoeft niet aanwezig te zijn binnen de instelling.

WONEN MET ONDERSTEUNING:

 

Wonen met ondersteuning, dat ingezet wordt als de ondersteuningsvraag van cliënt planbaar is doordat cliënt in staat is om de vraag uit te stellen:

Naast geplande ondersteuning moet cliënt, in noodsituaties en in geval van incidenten, kunnen rekenen op directe ondersteuning. Dit betekent dat de aanbieder goed bereikbaar is en in geval van noodsituaties en incidenten binnen 30 minuten fysiek op locatie aanwezig kan zijn.

 

Bijlage II: Integriteit

 

  • 1.

    Er bestaan geen integriteitstwijfels ten aanzien van de aanbieder en eigenaar/bestuurder en aan hen gelieerde vennootschappen inhoudende dat zij 5 jaar voor het sluiten van de overeenkomst/PGB-zorgovereenkomst:

    • niet betrokken zijn geweest bij een strafbaar feit of strafbare overtredingen hebben begaan;

    • geen verdachten van strafbare feiten zijn geweest of daarvoor zijn veroordeeld;

    • geen bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd hebben gekregen;

    • geen bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd hebben gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

    • zich niet in het maatschappelijk en/of zakelijk verkeer onaanvaardbaar hebben gedragen;

    • zich niet schuldig hebben gemaakt aan ongeoorloofde afspraken;

    • medewerkers van de gemeenten geen persoonlijke voordelen hebben gegund met als doel om orders of overeenkomsten te krijgen of te houden.

  • 2.

    De aanbieder, directie, medewerkers en door aanbieder eventueel in te zetten derden zijn verplicht om zich gedurende de looptijd van de overeenkomst/PGB-zorgovereenkomst integer te gedragen en er mogen geen integriteitstwijfels bestaan of ontstaan. De integriteit van de aanbieder is in ieder geval geschonden of er bestaan integriteitstwijfels indien:

    • De aanbieder en zijn bestuur en/of directie strafbare feiten en/of overtredingen hebben gepleegd, medegepleegd of daaraan medeplichtig zijn of daarvan verdacht zijn of feiten hebben begaan die in het maatschappelijk verkeer als maatschappelijk onaanvaardbaar worden aangemerkt;

    • Sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de aanbieder en/of zijn bestuur en/of directie in relatie staan tot strafbare feiten;

    • Sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen dat de aanbieder op enige wijze bedragen aan de bedrijfsvoering onttrekt ter aanwending van voor de branche niet-gebruikelijke, dan wel niet-integere, dan wel niet-marktconforme, dan wel niet ter ondersteuning van de bedrijfsvoering, bedoelde uitgaven;

    • Sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de aanbieder en/of zijn bestuur en/of directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een (zakelijk) samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

    • Sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van een overeenkomst/PGB-zorgovereenkomst door de aanbieder en/of zijn bestuur en/of directie een strafbaar feit is gepleegd of een overtreding is begaan.

Naar boven