Gemeenteblad van Land van Cuijk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Land van Cuijk | Gemeenteblad 2022, 17172 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Land van Cuijk | Gemeenteblad 2022, 17172 | beleidsregel |
Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2022
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk,
gelezen het besluit van de Stuurgroep Land van Cuijk i.o.;
gelet op de artikelen 17, 48, 54, 58,59 en 60 van de Participatiewet en de artikelen 13, 25, 26 en 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de artikelen 13, 25, 26 en 28 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
overwegende dat het noodzakelijk is beleid vast te stellen met betrekking tot verrekening, herziening, intrekking, terug- en invordering van teveel of ten onrechte betaalde uitkering in het kader van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ;
Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2022
Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, verrekening en brutering
Het college maakt gebruik van de bevoegdheden, zoals deze in de Participatiewet, Bbz, IOAW en IOAZ aan het college zijn gegeven. In dit kader:
maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet, artikel 12, tweede lid, onderdeel c, artikel 39, eerste lid, onderdeel a onder 3, artikel 39, tweede lid, artikel 41, vierde en vijfde lid, en artikel 43, derde lid, van het Bbz 2004, artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en
Van het eerste lid kan worden afgeweken in de volgende situaties: het college vordert een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden;
het college beperkt de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op uitkering over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen;
Hoofdstuk 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING
Artikel 3 Afzien van terugvordering of kwijtschelding van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting bij een fraudevordering
Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid zoals hem ingevolge artikel 58 lid 7 van de wet is gegeven, tenzij dringende redenen daartoe aanleiding geven.
Artikel 4 Afzien van terugvordering of kwijtschelding van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting bij niet-fraudevorderingen
Het op basis van het eerste lid genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 5 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, tweede lid ziet het college af van invordering indien het terug te vorderen bedrag, na de verrekening van het vakantiegeld en nog betaalbaar te stellen uitkering, lager is dan € 50,00 en de belanghebbende niet reageert op het verzoek om het resterende bedrag te voldoen. Deze uitzondering geldt niet voor verstrekte voorschotten, die niet verrekend zijn of konden worden en bij fraudevorderingen.
Artikel 6 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de wet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 7 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op uitkering.
Artikel 9 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij belanghebbenden met een uitkering.
Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en de IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Artikel 10 Vaststelling duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij/na uitstroom en bij debiteuren die geen recht hebben op uitkering.
B. Tussentijdse wijziging van een lopende betalingsverplichting
Artikel 12 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college
Als aan een lopende betalingsverplichting conform artikel 10 van deze beleidsregels correct wordt voldaan vindt tussentijds geen herbeoordeling meer plaats van deze verplichting.
C. Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Artikel 14 Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot terugbetaling in één keer, het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt er zes weken na verzending van het terugvorderingsbesluit een aanmaning verzonden.
Indien er binnen 2 weken na aanmaning geen terugbetaling heeft plaatsgevonden of een regeling is getroffen wordt er een dwangbevel uitgevaardigd (aangetekend). Belanghebbende dient binnen 2 dagen na verzending van het dwangbevel tot terugbetaling over te gaan. Bij weigering volgt beslaglegging of inschakeling van een gerechtsdeurwaarder.
Artikel 16 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk.
datum: 4 januari 2022
de secretaris,
de burgemeester,
Toelichting op de beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2020
Met deze beleidsregel geeft het college van de gemeente Land van Cuijk invulling aan de bevoegdheid tot terugvordering en invordering ingevolge de Participatiewet. Dat geldt ook voor de bevoegdheid tot terugvordering en invordering in het kader van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Verrekening, herziening, intrekking, terug- en invordering van uitkering zijn in de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ in een aantal gevallen geformuleerd als een bevoegdheid van het college. Het zijn van een bevoegdheid brengt met zich mee dat het college niet verplicht is om in voorkomende situaties het recht op uitkering te verrekenen, te herzien, in te trekken, of terug te vorderen. Dit geldt eveneens voor het bruteren van vorderingen ingevolge de Participatiewet. De wetgever heeft het college de ruimte gegeven om de te nemen beslissingen af te stemmen op lokaal beleid en specifieke individuele omstandigheden. Het opstellen van deze beleidsregels is geen wettelijke verplichting. Wanneer het beleid echter niet in regels of nadere voorschriften is vastgelegd, dan stelt dit hoge eisen aan de motivering van elk individueel besluit. Vooral in bezwaar- en beroepsprocedures kan dit tot problemen leiden. Dit kan grotendeels worden ondervangen door te verwijzen naar beleidsregels. Bovendien biedt de beschrijving van het beleid en het publiceren hiervan de beste waarborg tegen een willekeurige toepassing van de wettelijke bepalingen.
Onderstaand een artikelsgewijze toelichting op de artikelen die een toelichting behoeven.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.
Het eerste lid bevat de hoofdregel, te weten de wijze waarop in beginsel ten volle gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering of brutering.
Vanaf 1 januari 2020 is het terug- en invorderen van bijstand verleend op grond van het Bbz 2004 een bevoegdheid van het college geworden in plaats van een verplichting vanuit de wet. Daarom zijn in artikel 2, onder b, artikelen uit het Bbz 2004 opgenomen. Het gaat om:
Ad 1. Als de verleende bijstand, vermeerderd met het in het betreffende boekjaar behaalde netto inkomen meer is dan de jaarnorm, dan kan de bijstand ter grootte van het verschil worden teruggevorderd. De rest van de bijstand wordt omgezet van geldlening in een bedrag om niet.
Ad 2. Het college legt in de beschikking waarin de bijstand wordt toegekend in de vorm van een rentedragende geldlening op grond van de artikelen 20 of 24 Bbz 2004 het volgende vast:
Ad 3. In de beschikking tot toekenning van de bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening op grond van de artikelen 20 of 24 Bbz 2004, wordt opgenomen dat het bedrag van de lening direct opeisbaar is, als:
Ad 4. Als blijkt dat de zelfstandige duurzaam niet aan de verplichtingen kan voldoen of, als de periode van drie jaar bedoeld in het tweede lid is verstreken, zijn de lening en de eventuele achterstallige rente direct opeisbaar en kunnen deze worden teruggevorderd.
Als blijkt dat de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te voldoen, kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen direct worden teruggevorderd. Is hierbij sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming? Dan is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.
Ad 5. De lening, die de zelfstandige bij de beëindiging op grond van het eerste lid moet terugbetalen, is een lening als bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdeel b, van de wet.
Op grond van artikel 39, eerste lid, onderdeel a, onder 3 Bbz 2004, is het bedrag van de lening direct opeisbaar, als niet aan de verplichting tot betaling van rente en aflossing is voldaan.
In het tweede lid staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in het eerste lid genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:
De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd
De situatie kan bestaan dat belanghebbende niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hier achter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.
Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
In de volgende artikelen wordt nader uitgewerkt in welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.
Reikwijdte hoofdstuk II: In de Wet aanscherping handhavings- en sanctiebeleid SZW-wetgeving komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de wet en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het is aan het college om te beoordelen of hiervan gebruik gemaakt wordt. In deze nieuwe beleidsregels zet het college de keuze voort om van deze bevoegdheid geen gebruik te maken. Fraudevorderingen worden volledig afgelost. Ook de bijgestelde uitvoering van de fraudewet, geeft geen aanleiding tot een andere keuze. Het nieuwe boetenregime blijft een zware sanctionering. De volledige invordering ligt geheel in de lijn van aangescherpte handhaving en sanctionering in geval van oneigenlijk gebruik van de voorzieningen.
In dit artikel is het wettelijke uitgangspunt benadrukt dat afwijking mogelijk blijft bij dringende redenen (artikel 16 Participatiewet). Hiermee worden zeer uitzonderlijke situaties bedoeld. Het gaat altijd om een individuele beoordeling, waarbij het door de omstandigheden niet (meer) verantwoord is om de belanghebbende te blijven houden aan zijn terugbetalingsverplichtingen, ook als het een fraudevordering betreft.
Bij de bepaling betreffende kwijtschelding nadat een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting maakt het college kenbaar op welke wijze een schuldenaar zijn betalingsverplichting ten minste moet zijn nagekomen.
Daarnaast maakt het eerste lid, onderdeel d het mogelijk om een resterende vordering door middel van een eenmalige betaling af te kopen.
In het eerste lid, onderdeel e is het wettelijke uitgangspunt benadrukt dat afwijking mogelijk is bij dringende redenen.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt geen kwijtschelding verleend voor:
andersoortige schulden, niet zijnde fraudevorderingen, die zijn ontstaan als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van een schuldenaar. Denk hierbij bijvoorbeeld aan boetes. De terugvorderingsplicht geldt immers enkel voor de onterecht verstrekte uitkering in verband met schending inlichtingenplicht, niet voor de ermee samenhangende boete.
schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek; en daarnaast benoemt het college tevens gronden op basis waarvan zij een eerder verleende kwijtschelding intrekt. Dit is het geval als later blijkt dat de kwijtschelding is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende.
In dit artikel heeft het college de hoogte en de voorwaarden bepaald waarbij wordt afgezien van het nemen van een terugvorderingsbesluit vanwege een zogenaamd kruimelbedrag.
In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. De voorwaarden zijn dat:
Zoals reeds eerder aangegeven is wettelijk bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen. Facultatief kan ook rekening gehouden worden met de wijze waarop de schuldregeling tot stand komt. Gedacht kan daarbij worden aan:
In de volgende artikelen 7 tot en met 15 wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen zien op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.
Beleid is dat de inning van een terugvordering voorrang heeft op de inning van een bestuurlijke boete. De reden hiervan is dat je eerst een besluit van terugvordering moet hebben voordat je een boetebesluit kunt nemen. Daarnaast duurt het opleggen van een boete langer. In de tussentijd kun je al starten met de terugvordering. Ervaringen tot nu toe leren dat het geen probleem geeft om de boete op een later tijdstip te innen. De boete is vaak ook nihil door evenredigheid en draagkracht.
Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt maakt het college gebruik van haar bevoegdheid om tot verrekening van de vordering over te gaan.
Zoals eerder aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete de plicht tot verrekening. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.
Dit artikel regelt de hoogte van de maandelijkse verrekening van de aflossingsverplichting bij belanghebbenden met een uitkering.
Dit artikel regelt de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting voor belanghebbenden die geen recht op uitkering meer hebben. De verplichting moet aan de klant kenbaar worden gemaakt.
In lid 2 is voor Bbz leningen een afwijkende regel opgenomen die is afgeleid van art 43, lid 2 Bbz. Voor deze specifieke groep is het redelijk om voor invordering uit te gaan dat er hogere inkomsten zijn, dus meer aflossingscapaciteit is. Deze afwijkende regel geldt voor leningen Bbz levensonderhoud en leningen bedrijfskapitaal.
In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In dit kader heeft het college bepaald:
Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van uitstel van betaling tot gevolg heeft dat – indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene ook kan worden geconfronteerd met kosten voor het uitvaardigen van een dwangbevel en verdere invorderingskosten.
B. De tussentijdse beoordeling of wijziging van een betalingsverplichting
Als aan een lopende betalingsverplichting conform artikel 10 van deze beleidsregels correct wordt voldaan vindt tussentijds geen herbeoordeling meer plaats van deze verplichting. Hierbij is overwogen dat het inkomen na uitstroom uit de uitkering doorgaans niet zodanig stijgt dat een herziening van de aflossingsverplichting voor de gemeente ruimschoots meer opbrengst geeft dan het handhaven van de lopende verplichting.
Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot herziening van het aflossingsbedrag, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. In dit artikel is bepaald welke criteria worden toegepast voor het op verzoek van de belanghebbende herzien van de aflossing. Het is van belang om zoveel als mogelijk maatwerk te leveren, waarbij wordt gestreefd naar een voor zowel de belanghebbende als de gemeente acceptabele terugbetalingsverplichting. Hierdoor wordt de betalingsbereidheid gestimuleerd.
Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.
De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In de onderhavige bepaling wordt aan deze beleidsvrijheid invulling gegeven.
Dit artikel geeft aan welke invorderingskosten aan de belanghebbende worden doorberekend en zullen worden ingevorderd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-17172.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.