Gemeenteblad van Boekel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Boekel | Gemeenteblad 2022, 171493 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Boekel | Gemeenteblad 2022, 171493 | beleidsregel |
Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2022
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel,
gelet op de artikelen 58, 59 en 60 Participatiewet, de artikelen 25 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 Algemene wet bestuursrecht;
vast te stellen de volgende: Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2022
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Artikel 2 – Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking,terugvordering en brutering
Het college maakt gebruik van de bevoegdheden, zoals deze in de Participatiewet, IOAW en IOAZ aan het college zijn gegeven. In dit kader:
Artikel 3 – Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, had belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht voldaan, als sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering als sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Hoofdstuk 2 – Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn, met uitzondering van het bepaalde in artikel 6, lid 1 onder d, niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan, tenzij dringende redenen daartoe aanleiding geven.
Artikel 6 – Afzien van terugvordering of verdere invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting of bij geen betaling
In afwijking van artikel 2, sub b kan het college besluiten af te zien van terugvordering of van verdere invordering van de uitkering als de belanghebbende:
Artikel 7 – Uitzondering afzien van terugvordering of verdere invordering
Het op basis van artikel 6 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, als op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 8 – Afkoop van de resterende vordering
Op verzoek van de belanghebbende kan het college instemmen me het verzoek tot afkoop van de vordering als de belanghebbende gedurende het jaar voorafgaande aan het verzoek volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en (tezamen met de al eerder betaalde aflossingen) tenminste 75% van de oorspronkelijke vordering heeft voldaan.
Artikel 9 – Afzien van invordering bij kruimelbedragen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, sub b ziet het college af van een invordering als het terug te vorderen bedrag, na de verrekening met het vakantiegeld en nog betaalbaar te stellen uitkering, lager is dan € 100,00. Deze uitzondering geldt niet voor verstrekte voorschotten, die niet verrekend zijn of konden worden.
Artikel 10 – Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
Het eerste lid is niet van toepassing als:
de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende, waarbij sprake is van opzet of grove schuld, dan wel de vordering ziet op uitkering die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 11 genoemde betalingstermijn gaat het college als het mogelijk is meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op een uitkering.
Artikel 13 – Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij belanghebbenden met een uitkering
Als belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Artikel 14 – Vaststelling duur en hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij belanghebbende die geen recht hebben op een uitkering krachtens de Participatiewet, IOAW of IOAZ
Artikel 18 – Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Als de belanghebbende niet bereid is tot terugbetaling in één keer, het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt er zes weken na verzending van het terugvorderingsbesluit een aanmaning verzonden. Als er binnen 2 weken na aanmaning geen terugbetaling heeft plaatsgevonden of een regeling is getroffen wordt er een dwangbevel uitgevaardigd (aangetekend). Belanghebbende moet binnen 2 dagen na verzending van het dwangbevel tot terugbetaling overgaan. Bij weigering volgt beslaglegging of inschakeling van een gerechtsdeurwaarder.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 5 april 2022
Burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel,
de secretaris,
J.G. Marcic
de burgemeester
C.J.M. van den Elsen
In dit artikel zijn een aantal begrippen nader omschreven. De meeste behoeven geen nadere toelichting. Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze beleidsregels. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze beleidsregels.
Door het opnemen van het begrip fraudevordering proberen we een onderscheid te maken tussen vorderingen waarvan terugvordering een wettelijke plicht is en vorderingen waarbij het met betrekking tot terugvordering om een bevoegdheid gaat. De beleidsregels zien voor zover zij betrekking hebben op de terugvordering- en bruteringsbevoegdheid enkel op deze laatste groep.
Artikel 2 – Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering
Artikel 2 sub a geeft de algemene regel dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om de uitkering te herzien of in te trekken. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 54, lid 3 van de Participatiewet en artikel 17, lid 3, IOAW en IOAZ.
Uit artikel 54 Participatiewet volgt dat het college bevoegd is het recht op uitkering op te schorten en de toegekende uitkering te herzien of in te trekken. Het college maakt in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.
Als er als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend, wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel het college als naar het UWV.
In de gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door belanghebbende, kan in voorkomende gevallen, toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. Als dit niet het geval is dan gaat het college niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.
Artikel 2 sub b geeft de algemene regel dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om tot terugvordering over te gaan van ten onrechte verleende bijstand. De grondslag voor de bevoegdheid tot terugvordering is gelegen in de artikelen 58 tot en met 60 Participatiewet alsmede artikel 25, lid 2 en artikel 26 van de IOAW en IOAZ.
Artikel 2 sub c geeft de algemene regel dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om de vordering te bruteren. Artikel 3, lid 4 maakt hier een uitzondering op voor het geval de vordering niet is ontstaan door toedoen van belanghebbende.
Artikel 3 – Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In artikel 3 staan vervolgens de algemene, binnen de jurisprudentie geformuleerde, uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college, ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering, dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:
a. De zesmaanden jurisprudentie
De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over moet gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan moet het college van terugvordering afzien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet als er sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
b. Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd
De situatie kan bestaan dat belanghebbende niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt als betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.
Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak moet worden afgezien van brutering, als er sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Hoofdstuk 2 – Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering
In dit hoofdstuk wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terug- en invordering.
Het uitgangspunt van dit artikel is dat het bepaalde in hoofdstuk 2 niet van toepassing is op fraudevorderingen. In verband met de invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid szw-wetgeving, komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, lid 7 van de Participatiewet en artikel 25, lid 6 van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. In de Participatiewet is de termijn nader bepaald op tien jaar. Fraudevorderingen zijn uitgesloten van de mogelijkheid van kwijtschelding met uitzondering van het bepaalde in artikel 6, lid 1 onder d.
Artikel 5 – Aflossing en kwijtschelding leenbijstand
In dit artikel wordt het aflossingsbedrag ten aanzien van een verstrekte leenbijstand bepaald voor bijstandsgerechtigden en belanghebbende die geen recht op een uitkering (meer) hebben. Verder is in deze bepaling geregeld in welke gevallen een restant van de lening kan worden kwijtgescholden. De term kwijtschelding refereert aan een ander rechtskarakter dan het in artikel 6 geregelde afzien van verdere invordering. Een verstrekte lening moet in beginsel worden terugbetaald, maar er zijn situatie denkbaar waarbij dit niet meer maatschappelijk verantwoord wordt geacht. Een beschrijving van deze omstandigheid is genoemd in het tweede lid van dit artikel.
Als een belanghebbende de aflossingsverplichting van een leenbijstand niet nakomt, kan invordering volgen op grond van artikel 58 Participatiewet alsmede artikel 25 IOAW en IOAZ en de bepalingen van hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.
Artikel 6 – Afzien van terugvordering of verdere invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting
Bij de bepaling betreffende kwijtschelding nadat een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting maakt het college eventueel kenbaar:
Artikel 7 – Uitzondering afzien van terugvordering of verdere invordering
In afwijking van het bepaalde in artikel 6 wordt geen kwijtschelding verleend voor:
andersoortige schulden die zijn ontstaan als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van een schuldenaar, niet zijnde fraudevorderingen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan boetes. De terugvorderingsplicht geldt immers enkel voor de onterecht verstrekte uitkering in verband met schending inlichtingenplicht, niet voor de ermee samenhangende boete;
Daarnaast benoemt het college ook de gronden op basis waarvan zij een eerder verleende kwijtschelding intrekt. Dit is het geval als later blijkt dat de kwijtschelding is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende.
Artikel 8 – Afkoop van de resterende vordering
Deze bepaling regelt de mogelijkheid tot het afkopen van een resterende vordering door middel van een eenmalige betaling en aan welke voorwaarden moet worden voldaan. In het besluit moet duidelijk worden gemaakt dat na voldoening van de resterende vordering er geen wederzijdse verplichtingen meer gelden.
Artikel 9 – Afzien van invordering bij kruimelbedragen
In dit artikel heeft het college de hoogte en de voorwaarden bepaald waarbij wordt afgezien van de (verdere) invordering vanwege een zogenoemd kruimelbedrag. Als ten onrechte een uitkering is betaald moet deze eerst worden teruggevorderd. Als van verdere invordering wordt afgezien, mede op grond van verrekening van vakantiegeld of nog betaalbaar te stellen uitkering, moet de belanghebbende hierover middels een besluit worden geïnformeerd. De bepaling aangaande kruimelbedragen geldt niet voor fraudevorderingen.
Artikel 10 – Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. De voorwaarden zijn:
Wettelijk is bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend als het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft waarbij sprake is van opzet of grove schuld of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.
Facultatief kan ook rekening gehouden worden met de wijze waarop de schuldregeling tot stand komt. Gedacht kan daarbij worden aan:
In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen zien op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer (volledig) voldoen aan de betalingsverplichting.
Voor zover belanghebbende na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ maakt het college gebruik van haar bevoegdheid om tot verrekening van de vordering over te gaan. Zoals eerder aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.
Artikel 13 – Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij belanghebbenden met een uitkering
Dit artikel regelt de hoogte van de maandelijkse verrekening van de aflossingsverplichting bij belanghebbenden met een uitkering.
Artikel 14 – Vaststelling duur en hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij
belanghebbende die geen recht hebben op een uitkering krachtens de Participatiewet, IOAW of IOAZ
Dit artikel regelt de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting voor belanghebbenden die geen recht op een uitkering meer hebben.
Artikel 15 – Uitstel van betaling
Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot herziening van het aflossingsbedrag en wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een belanghebbende kan daartoe een verzoek indienen bij het college. In dit artikel is bepaald welke criteria worden toegepast voor het op verzoek van een belanghebbende verlenen van uitstel van betaling zonder verdergaand onderzoek. Doen deze voorwaarden zich niet voor dan wordt het aflossingsbedrag nader bepaald op de aanwezige draagkracht van belanghebbende.
In ogenschouw moet worden genomen dat de weigering van (verder) uitstel van betaling tot gevolg heeft dat, als de betalingstermijn verstrijkt of is verstreken, belanghebbende in verzuim verkeert, wat betekent dat belanghebbende kan worden geconfronteerd met kosten in het kader van aanmaning en het uitvaardigen van een dwangbevel.
Artikel 16 – Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende
In beginsel rust op een schuldenaar de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om op verzoek van belanghebbende het aflossingsbedrag te herzien. Belanghebbende moet met bewijsmiddelen onderbouwd aantonen dat het aflossingsbedrag aanpassing behoeft.
Artikel 17 – Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting
Als aan een lopende betalingsverplichting conform artikel 14 van deze beleidsregels correct wordt voldaan vindt tussentijds geen herbeoordeling meer plaats van deze verplichting. Hierbij is overwogen dat het inkomen na uitstroom uit de uitkering doorgaans niet zodanig stijgt dat een herziening van de aflossingsverplichting meer opbrengst geeft dan het handhaven van de lopende verplichting.
Artikel 18 – Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel. De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In de onderhavige bepaling wordt aan deze beleidsvrijheid invulling gegeven.
Alvorens de hierboven genoemde stappen te zetten, kan het college de schuldenaar kosteloos een betalingsherinnering laten toekomen als de aard of omvang van de schuld, de persoon van de schuldenaar dan wel het betalingsgedrag van de schuldenaar daartoe aanleiding geven.
Artikel 19 – Kosten van invordering
Dit artikel benoemt de kosten die bij een schuldenaar in rekening worden gebracht als deze zich niet aan de betalingsafspraken houdt.
Artikel 20 – Hardheidsclausule
Hierin is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.
Artikel 21 – Inwerkingtreding, overgangsrecht en citeertitel
In het derde lid wordt het overgangsrecht vastgesteld. Omdat deze beleidsregels gunstiger zijn voor belanghebbenden, is besloten om deze ook toe te passen op reeds bestaande vorderingen. Op deze manier gelden voor alle overige vorderingen met de uitzonderingen benoemd in artikel 7, dezelfde regels.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-171493.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.