Besluit van de raad van de gemeente Aalsmeer tot vaststelling van de Verordening jeugdhulp Aalsmeer 2022

De raad van de gemeente Aalsmeer;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Aalsmeer;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

gezien het advies de afdeling Jeugd en Samenleving van Aalsmeer;

besluit vast te stellen de:

Verordening jeugdhulp Aalsmeer 2022

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • algemene voorziening: voorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder toegangsbeoordeling of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling;

  • andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de wet;

  • individuele voorziening: de op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden voorziening die door het college in natura of bij persoonsgebonden budget wordt verstrekt op basis van een besluit;

  • lokale toegang: professionals (jeugdhulpverleners) die door het college aangewezen zijn om de gemeentelijke toegang naar de individuele voorzieningen te verzorgen;

  • ondersteuningsvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt;

  • persoonsgebonden budget (pgb) : het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • perspectiefplan: het document waarin de ondersteuningsbehoeften van de jeugdige en/of zijn ouders zijn vastgelegd samen met de resultaten en hoe deze te bereiken en waarin op verschillende levensgebieden de gezinssituatie in kaart gebracht wordt om een effectieve ondersteuning van de jeugdige mogelijk te maken;

  • professional: een hulpverlener die op grond van de Jeugdwet of Wet publieke gezondheid zorg verleent en in de regel geregistreerd staat in en voldoet aan het Kwaliteitsregister Jeugd of het register Beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG);

  • wet: de Jeugdwet;

  • zorg in natura: jeugdhulp geleverd door een, door de gemeente, gecontracteerde aanbieder.

Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen

Artikel 2.1 Algemene voorzieningen

  • 1.

    De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Jeugdgezondheidszorg;

    • b.

      Informatie en advies;

    • c.

      Opvoedspreekuren;

    • d.

      (School)maatschappelijk werk;

    • e.

      Jongerenwerk;

    • f.

      op preventie gerichte informatie en activiteiten.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling vaststellen welk aanbod onder algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar is.

Artikel 2.2 Jeugdhulpverleners (lokale toegang)

  • 1.

    De jeugdhulpverleners van de lokale toegang hebben de volgende taken:

    • a.

      het bieden van kortdurende ondersteuning bestaande uit opvoed – en opgroeiondersteuning;

    • b.

      monitoring van jeugdhulptrajecten;

    • c.

      casusregie als de jeugdige en/of ouders hierbij ondersteuning nodig hebben.

  • 2.

    De lokale toegang neemt namens het college besluiten met betrekking tot het toekennen van individuele voorzieningen op het gebied van jeugdhulp.

Artikel 2.3 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze, onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de jeugdige en/of ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze, onafhankelijke cliëntondersteuning.

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen

Paragraaf 3.1 Beschikbare individuele voorzieningen

Artikel 3.1 Beschikbare individuele voorzieningen

De volgende niet-limitatief opgesomde individuele voorzieningen zijn in de vorm van een in natura voorziening beschikbaar:

  • Ambulante opvoedhulp (thuis en op locatie aanbieder);

  • Ambulante begeleiding van verstandelijk/lichamelijk beperkte jeugd (thuis en op locatie van aanbieder);

  • Ambulante GGZ-hulp (thuis en op locatie aanbieder);

  • Dyslexiezorg;

  • Pleegzorg;

  • Gezinshuizen;

  • Overige verblijfsvormen, inclusief begeleiding en behandeling;

  • Jeugdbescherming en -reclassering.

Paragraaf 2 Toegang tot individuele voorzieningen

Artikel 3.2 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening kan door of namens een jeugdige of ouders schriftelijke worden ingediend bij het college.

  • 2.

    Als een individuele voorziening in natura volgens de jeugdige of zijn ouders niet passend is, kan een aanvraag worden gedaan voor een persoonsgebonden budget. Daarbij geven de jeugdige of zijn ouders in een perspectiefplan in ieder geval aan:

    • a.

      wat de voorgenomen uitvoering van de individuele voorziening is, inclusief uitvoerder en kosten;

    • b.

      wat de kwalificaties van de uitvoerder zijn, en;

    • c.

      waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders niet passend is naar het oordeel van de jeugdige of zijn ouders.

  • 3.

    Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige:

    • a.

      die jonger is dan 12 jaren, of;

    • b.

      die ouder is dan 12 jaren en niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan is niet de instemming van de minderjarige vereist, maar van diens wettelijke vertegenwoordiger(s).

  • 4.

    Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige die de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, dan behoeft de aanvraag de instemming van zowel de minderjarige als de wettelijke vertegenwoordiger, mits de minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Weigert de wettelijke vertegenwoordiger in te stemmen met de aanvraag, dan zal het college de aanvraag toch in behandeling nemen als de jeugdhulp voor de minderjarige kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, alsmede indien de minderjarige ook na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.

  • 5.

    Heeft de aanvraag betrekking op een jeugdige met de leeftijd van 16 of 17 jaar, dan behoeft de aanvraag géén instemming van de wettelijk vertegenwoordiger, mits de jeugdige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 6.

    Als de jeugdhulp betrekking heeft op een ander dan de aanvrager, behoefte de aanvraag de instemming van de jeugdige of zijn ouders waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 7.

    Degenen die een aanvraag indienen voor een individuele voorziening, verstrekken het college in ieder geval een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 3.3 Het gesprek en perspectiefplan

  • 1.

    De lokale toegang onderzoekt in een gesprek of gesprekken met de jeugdige of zijn ouder of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder ontoereikend zijn om hulp, zorg en ondersteuning aan de jeugdige te bieden naar aard en omvang voor de tijdens het gesprek of gesprekken vastgestelde problemen en stoornissen.

  • 2.

    De lokale toegang en de jeugdige en/of zijn ouders leggen de uitkomsten van het gesprek en eventuele andere informatie vast in een perspectiefplan dat door de professional van de lokale toegang, de jeugdige en/of zijn ouders ondertekend wordt.

  • 3.

    In het perspectiefplan worden afspraken opgenomen over de wijze en het moment waarop de resultaten van het perspectiefplan met de jeugdige en/of zijn ouders, de lokale toegang en de jeugdhulpaanbieder worden geëvalueerd.

  • 4.

    Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt de lokale toegang dat als eerste bij het gesprek.

  • 5.

    De lokale toegang verzamelt voorafgaand aan of tijdens het gesprek in overleg met de jeugdige of zijn ouders de noodzakelijke en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

  • 6.

    De jeugdige en/of zijn ouders verstrekken aan de lokale toegang voorafgaand aan of tijdens het gesprek alle overige gegevens, die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 7.

    Het ondertekende perspectiefplan, dan wel de weergave ervan in een gespreksverslag, wordt door de lokale toegang opgeslagen in de eigen administratie.

  • 8.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van het perspectiefplan en de wijze waarop het gesprek zoals bedoeld in dit artikel gevoerd wordt.

Artikel 3.4 Criteria en afwegingsfactoren bij de toekenning van individuele voorzieningen

  • 1.

    Het college kent een individuele voorziening toe indien en voor zover in het gesprek en perspectiefplan zoals bedoeld in artikel 3.3 vastgesteld is dat:

    • a.

      een individuele voorziening aangewezen is gezien de aard en ernst van de ondersteuningsvraag;

    • b.

      de jeugdige op eigen kracht, of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving, geen afdoende oplossing voor zijn ondersteuningsvraag kan vinden;

    • c.

      een algemene voorziening niet adequaat is voor de oplossing van de ondersteuningsvraag;

    • d.

      de jeugdige of de ouders geen aanspraak kunnen maken op een andere voorziening om de ondersteuningsvraag te beantwoorden.

  • 2.

    Het college neemt het besluit op grond van het gesprek over de ondersteuningsvraag met de jeugdige en/of zijn ouders en het opgestelde perspectiefplan zoals bedoeld in artikel 3.3, en wanneer het gaat om een persoonsgebonden budget, aanvullend op grond van het pgb-plan zoals bedoeld in artikel 3.9.

  • 3.

    Het gesprek, zoals bedoeld in artikel 3.3, kan achterwege gelaten worden, wanneer:

    • a.

      de huisarts, jeugdarts of medisch specialist conform artikel 2.6 eerste lid onderdeel g van de wet, verwezen heeft naar specialistische jeugdhulp;

    • b.

      er sprake is van een crisissituatie waar de onmiddellijke uitvoering van jeugdhulp geen uitstel duldt;

    • c.

      de basisschool een vermoeden heeft van ernstige enkelvoudige dyslexie.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter verdere uitwerking van de algemene criteria zoals genoemd in het eerste lid of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen.

Artikel 3.5 Toegang en besluit

  • 1.

    Het college neemt het besluit tot het verlenen van een individuele voorziening op grond van de aanvraag en het perspectiefplan en legt dit vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.

Artikel 3.6 Inhoud beschikking individuele voorziening

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de termijn waarvoor de beschikking van kracht is;

    • c.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • d.

      welke rechtsmiddelen tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de ingangsdatum en de beoogde duur zijn van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      de voorwaarden voor uitbetaling van het pgb en de wijze van uitbetaling van het pgb;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb, en

    • g.

      welke rechtsmiddelen tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

  • 4.

    Bij het besluit wordt aan de belanghebbende informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouders op grond van de Jeugdwet, de verordening en de nadere regels.

  • 5.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en kan hieromtrent nadere regels stellen.

  • 6.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van de beschikking.

Paragraaf 3 Specifieke individuele voorzieningen

Artikel 3.7 Dyslexiezorg

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van dyslexiezorg in het geval het vermoeden van ernstige enkelvoudige dyslexie.

  • 2.

    De dyslexiezorg die door het college wordt toegekend bestaat uit:

    • a.

      diagnostiek bij een vermoeden van ernstige enkelvoudige dyslexie;

    • b.

      behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie.

  • 3.

    Dyslexiezorg is alleen beschikbaar voor leerlingen van 7 tot 13 jaar, waarbij op de school voor primair onderwijs het vermoeden van ernstige enkelvoudige dyslexie is geconstateerd.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de afbakening tot dyslexiezorg, de werkwijze van de toegang tot dyslexiezorg en de eisen waaraan het leerlingendossier dient te voldoen.

Artikel 3.8 Vervoer

  • 1.

    Bij de individuele voorzieningen kan vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, worden toegekend, voor zover het naar het oordeel van het college noodzakelijk wordt geacht in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid van de betreffende jeugdige.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van vervoer en de uitwerking daarvan.

Paragraaf 4 Aanvullende regels persoonsgebonden budget

Artikel 3.9 Het pgb-plan

  • 1.

    Als de jeugdige en/of zijn ouders zich in het gesprek zoals bedoeld in artikel 3.3 gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door de door gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieders niet passend achten, en naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is, kunnen zij een persoonsgebonden budget aanvragen.

  • 2.

    De jeugdige en/of zijn ouders moeten hiervoor in aanvulling op het perspectiefplan een pgb-plan op stellen waarin is opgenomen:

    • a.

      de motivatie waarom zorg in natura niet toereikend is en een persoonsgebonden budget gewenst is;

    • b.

      de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening;

    • c.

      de kosten (uitgedrukt in aantal eenheden en tarief) van de uitvoering;

    • d.

      de kwalificaties van de uitvoerder.

  • 3.

    Het college beoordeelt of de cliënt of de pgb-beheerder in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen.

  • 4.

    Het college beoordeelt of de cliënt of zijn pgb-beheerder de aan een pgb verbonden taken kan uitvoeren.

  • 5.

    Beheer van het pgb is niet toegestaan door de persoon of organisatie die ook de ondersteuning levert aan de pgb-houder, tenzij het een ouder in de eerste graad is of hiervoor door het college schriftelijk toestemming is verleend.

  • 6.

    De jeugdige of zijn ouder zijn verplicht tot het gebruik van de zorgovereenkomsten van de Sociale Verzekeringsbank voor het vastleggen van afspraken over de te leveren jeugdhulp in het kader van het pgb.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden die worden gesteld aan het pgb-plan en het pgb budgetbeheerder.

Artikel 3.10 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de soort hulp die benodigd is, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn vooruitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten zij beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende jeugdhulptaken en moet de onderneming van deze persoon ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet (SKJ-register), voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 3.

    Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder is er altijd sprake van informele hulp.

  • 4.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 2 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van formele en informele hulp en de uitwerking daarvan.

Artikel 3.11 Verstrekken persoonsgebonden budget formele hulp en informele hulp

  • 1.

    Het college kent een persoonsgebonden budget voor formele hulp die wordt geleverd door een professionele ondersteuner enkel toe indien de zorgverlener:

    • a.

      Voldoet aan het Kwaliteitskader Jeugd, wat onder andere een registratie bij het SKJ (Stichting Kwaliteitszorg Jeugd) of een inschrijving in het BIG-register inhoudt;

    • b.

      werkt op basis van een hulpverleningsplan;

    • c.

      werkt met een systeem voor kwaliteitsbewaking;

    • d.

      de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, de meldplicht calamiteiten en de meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp hanteert;

    • e.

      een vertrouwenspersoon in staat stelt zijn taak uit te voeren.

  • 2.

    Het college kent een persoonsgebonden budget voor informele hulp die wordt geleverd vanuit het sociale netwerk enkel toe:

    • a.

      voor zorg zoals genoemd in artikel 3.1;

    • b.

      als wordt gemotiveerd waarom de inzet van informele hulp aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is hulp dan de inzet van formele hulp;

    • c.

      indien de persoon die de informele hulp verleent voldoet aan de volgende minimale (kwaliteits)criteria:

      • i.

        De zorgverlener beschikt over de voor de hulpvraag benodigde competenties, beschikbaarheid, kennis en vaardigheden om verantwoorde hulp te bieden;

      • ii.

        De zorgverlener meerderjarig is;

      • iii.

        De zorgverlener beschikt over een VOG (behalve als de zorgverlener een ouder in de eerste graad is);

      • iv.

        De zorgverlener neemt bij (een vermoeden van) huiselijk geweld en kindermishandeling contact op met Veilig Thuis voor advies of het doen van een melding en maakt hierbij bij voorkeur gebruik van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

      • v.

        De zorgverlener meldt calamiteiten direct aan de lokale toegang

      • vi.

        De zorgverlener werkt op basis van een plan.

    • d.

      als de ondersteuning aan de jeugdige of zijn ouders niet leidt tot overbelasting bij de persoon die deze informele hulp verleent.

  • 3.

    Ondersteuning kan niet worden geboden door iemand vanuit het sociaal netwerk als die, conform het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling op basis van het Kwaliteitskader Jeugd, geboden moet worden door een geregistreerde professional.

Artikel 3.12 Vaststellen hoogte van persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt berekend aan de hand van het aantal uren, dagdelen of etmalen dat de individuele voorziening nodig is vermenigvuldigd met een vast tarief per zorgvorm.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt 90% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, mits dit toereikend is.

  • 3.

    De tarieven op basis waarvan de hoogte van het persoonsgebonden budget berekend wordt, bedragen € 20,00 per uur voor informele hulp, met uitzondering voor kortdurend verblijf door informele hulp. Het tarief hiervoor bedraagt € 30,00 per etmaal met een maximum van € 130,00 per kalendermaand.

  • 4.

    Het maximale tarief voor een vervoersvoorziening wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien de jeugdige per auto wordt vervoerd, € 0,19 per kilometer;

    • b.

      indien de jeugdige per (rolstoel)taxi wordt vervoerd conform de bedragen zoals in de zorgverzekeringswet worden gehanteerd.

  • 5.

    Het college publiceert minimaal jaarlijks de tarieven.

Artikel 3.13 Van het pgb uitgesloten kosten

De volgende kosten zijn uitgesloten van vergoeding vanuit een pgb:

  • a.

    kosten voor begeleiding en bemiddeling van de aanvraag;

  • b.

    kosten voor coördinatie;

  • c.

    kosten voor crisishulp/crisisopvang;

  • d.

    kosten voor een vrij besteedbaar bedrag en vrijwilligersvergoeding;

  • e.

    kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

  • f.

    kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

  • g.

    kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

  • h.

    kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb.

Paragraaf 4 Nieuwe feiten en omstandigheden

Artikel 3.14 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk, en uiterlijk binnen een maand, aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleidingkunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een besluit aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige en/of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige en/of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige en/of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget, of;

    • e.

      de jeugdige en/of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid, onder a heeft ingetrokken, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voorde bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.15 Bestrijding oneigenlijk gebruik en misbruik

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college kan personen aanwijzen die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij de wet, dan wel deze verordening, ten aanzien van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van het bepaalde bij de wet, dan wel deze verordening.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

  • 4.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen in natura en pgb met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 3.16 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken, als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Indien de jeugdige langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 4 Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 4.1 Afstemming gezondheidszorg

  • 1.

    Het college draagt zorg dat wanneer de lokale toegang een besluit neemt over de inzet van zorg die vanaf de 18e verjaardag valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet en er de reële verwachting is dat deze zorg na de 18e verjaardag van de jeugdige door zal lopen, het besluit voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden door de zorgverzekeraars.

  • 2.

    Het college draagt zorg dat de lokale toegang zich in de gevallen bedoeld in het eerste lid de jeugdige en zijn ouders wijst op de consequentie dat deze zorg vanaf de 18e verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet valt, en zich inspant voor de continuïteit van de zorg indien noodzakelijk.

Artikel 4.2 Afstemming langdurige zorg

  • 1.

    Het college draagt zorg dat de lokale toegang de jeugdige en/of zijn ouders ondersteunt richting het Centraal Indicatieorgaan Zorg, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 2.

    Indien de jeugdige en/of zijn ouders weigeren mee te werken aan het verkrijgen van een besluit van het Centraal Indicatieorgaan Zorg, is het college niet gehouden een individuele voorziening toe te kennen op grond van deze verordening.

Artikel 4.3 Afstemming voorschoolse voorzieningen en het onderwijs

  • 1.

    Het college draagt zorg dat locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs een contactpersoon/contactteam hebben bij de lokale toegang.

  • 2.

    Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen en onderwijszorg worden vastgelegd in het perspectiefplan voor de jeugdhulp van de jeugdige en zijn ouders.

Artikel 4.4 Afstemming maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de lokale toegang en de Wet maatschappelijke ondersteuning aanbieders, indien een jeugdige en/of zijn ouders naast jeugdhulpvoorzieningen ook in aanmerking komen voor voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Het college draagt zorg dat wanneer de begeleiding van een jeugdige na het achttiende jaar voortgezet moet worden onder de Wet maatschappelijke ondersteuning, de continuïteit gewaarborgd wordt en de lokale toegang een besluit hiertoe zo nodig (mede)voorbereidt.

Artikel 4.5 Afstemming werk en inkomen

Het college draagt zorg dat de lokale toegang en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, minimaregelingen te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

Artikel 4.6 Gebruik Multisignaal als verwijsindex

Meldingsbevoegden bij het gebruik van de verwijsindex zoals genoemd in artikel 7.1.2.1 en volgend van de wet dienen gebruik te maken van MULTIsignaal.

Hoofdstuk 5 Waarborging verhouding prijs-kwaliteit

Artikel 5.1 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functies;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Hoofdstuk 6 Klachten en vertrouwenspersoon

Artikel 6.1 Klachtregeling

Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben de wijze van afhandeling van hun ondersteuningsvraag als bedoeld in deze verordening.

Artikel 6.2 Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Hoofdstuk 7 Beleidsparticipatie

Artikel 7.1 Inspraak en medezeggenschap

Het college geeft middels de ‘Verordening Adviesraad Sociaal Domein gemeente Aalsmeer 2017’ vorm aan inspraak en medezeggenschap ten aanzien van de voorbereiding van het jeugdhulpbeleid.

Artikel 7.2 Right to challenge

  • 1.

    Het college wijst de ingezetenen op de mogelijkheid initiatieven te ontplooien die het uitvoeren van taken van het college op grond van de Jeugdwet betreffen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent de in het eerste lid beschreven mogelijkheid om initiatieven te ontplooien.

  • 3.

    Ter uitvoering van het eerste lid regelt het college dat minimaal éénmaal per jaar ingezetenen en maatschappelijke initiatieven de mogelijkheid tot intekening op en de uitvoering van de genoemde taken hebben.

 

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening treedt in werking op 1 januari 2022.

  • 2.

    De Verordening Jeugdhulp Aalsmeer 2020 vervalt op 1 januari 2022.

Artikel 8.3 Overgangsbepaling

De rechten en verplichtingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening gelden met betrekking tot een individuele voorziening waarvoor op grond van de verordening jeugdhulp Aalsmeer 2020 een besluit is afgegeven, blijven gelden gedurende de looptijd van het besluit, dan wel tot het moment dat er op basis van een gewijzigde ondersteuningsbehoefte een nieuw besluit wordt genomen. Meldingen die zijn gedaan voor 1 januari 2022 en waarop op 1 januari 2022 niet beslist is worden afgehandeld op grond van deze verordening.

Artikel 8.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp Aalsmeer 2022.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 december 2021.

De griffier,

O. van Kolck

De voorzitter,

mr. G.E. Oude Kotte

Naar boven