Gemeenteblad van Gouda
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gouda | Gemeenteblad 2022, 160104 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gouda | Gemeenteblad 2022, 160104 | beleidsregel |
Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving gemeentelijke milieutaken 2019-2022
De Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) zet zich in voor een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De ODMH voert taken uit op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Dit gebeurt op een effectieve, efficiënte en innovatieve wijze. Voor de VTH-taken is de doelstelling dat de uitvoering altijd op adequaat niveau is.
Deze nota Vergunningverlening, toezicht en Handhaving van gemeentelijke milieutaken (hierna VTH-nota) wordt vastgesteld door de zes aangesloten gemeenten.
In de VTH-nota zijn de regionale prioriteiten, doelstellingen en werkwijze opgenomen met betrekking tot vergunningverlening, toezicht, handhaving en samenwerking voor wat betreft de gemeentelijke milieutaken. De lokale prioriteiten zijn opgenomen in de betreffende jaarprogramma’s van de gemeenten.
Uitgangspunten van deze nota zijn:
In de periode 2019-2022 wil de ODMH een aantal zaken op gebied van VTH verbeteren/ aanpassen.
In hoofdlijnen gaat het daarbij om:
De beschreven veranderingen vinden plaats gedurende de komende 4 jaar. De acties uit deze nota worden uitgewerkt in een uitvoeringsplan. Waar nodig wordt geëxperimenteerd of worden pilots uitgevoerd. Jaarlijks wordt de voortgang beschreven in de jaarverslagen naar de gemeenten. Als de planning in gevaar komt stuurt de ODMH die bij om de in de nota genoemde doelen te behalen.
De voor de uitvoering van deze nota benodigde middelen zijn gereserveerd in de Programma-begroting ODMH 2019-2022.
Alle in deze nota voorgestelde acties voor de tijdsspanne van de nota zijn samengevat in bijlage 1.
Voor u ligt de ‘Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving gemeentelijk milieutaken’ voor de periode 2019-2022 (VTH-nota). De nota heeft de titel ‘Overbruggen’. Het is namelijk de periode waarin de voorbereidingen op de implementatie van de Omgevingswet door de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) steeds concreter worden. Dit heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving. ‘Overbruggen’ slaat ook op het verkleinen van de afstand tussen initiatiefnemers, bedrijven en de ODMH. Dat is immers wat breed maatschappelijk verwacht wordt van de overheid.
De nieuwe benadering onder de Omgevingswet is ‘ja, mits’ in plaats van ‘nee, tenzij’; het bieden van ruimte aan initiatieven binnen de wettelijke context. Nu, medio 2018, zijn nog niet alle gevolgen van de invoering van de Omgevingswet al te overzien; dat moet zich de komende jaren gaan uitkristalliseren. Wel is duidelijk dat de ODMH zowel bij vergunningverlening als bij handhaving meer opschuift naar de voorkant van het proces. Bij de aanvraag van een vergunning wordt meer aandacht besteed aan de voorfase en bij toezicht ontwikkelen we een preventiestrategie. Ook wordt het contact met de initiatiefnemers/ bedrijven intensiever. Daarnaast wordt het toezicht risicogerichter en staat nalevingsbevordering centraal. Bij het risicogericht werken wordt, meer dan nu het geval is, gebruik gemaakt van de data die beschikbaar komen bij de uitvoering van de VTH-taken. Anders dan in de voorgaande periode komt er meer ruimte voor verscheidenheid in de wijze waarop sancties worden opgelegd.
Uit het Besluit omgevingsrecht volgt dat de bestuursorganen die deelnemen in een omgevingsdienst, binnen het algemeen bestuur gezamenlijk zorg moeten dragen voor een uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid. Na vaststelling in het algemeen bestuur van de ODMH is het voor de inwerkingtreding van de VTH-nota gemeentelijke milieutaken van belang dat de colleges van de deelnemende gemeenten zorgdragen voor vaststelling en bekendmaking van de nota, in ieder geval voor die taken die de ODMH voor de betreffende gemeente uitvoert.
In de VTH-nota zijn de regionale prioriteiten, doelstellingen en werkwijze opgenomen met betrekking tot vergunningverlening, toezicht, handhaving en samenwerking voor wat betreft de gemeentelijke milieutaken. De lokale prioriteiten worden opgenomen in de betreffende jaarprogramma’s.
De nota is geldig van 2019 tot en met 2022 voor de gemeentelijke milieutaken. Voor de BWT-taken is een aparte VTH-nota van toepassing. Voor de provinciale taken die de ODMH uitvoert, geldt de provinciale VTH-nota. De voorliggende nota sluit aan op de provinciale VTH-nota.
Verder zijn de taken en uitvoering vastgelegd in de verschillende mandaatbesluiten.
De borging van de benodigde middelen voor de uitvoering van deze nota wordt, overeenkomstig artikel 7.5 van het Bor (Besluit Omgevingsrecht), jaarlijks opgenomen in de programmabegroting van de ODMH.
Deze nota is tot stand gekomen in samenwerking met de aangesloten gemeenten en het bedrijfsleven. Deze laatste groep is gehoord tijdens een bijeenkomst voor bedrijvenverenigingen op 29 mei 2018.
Het verslag van deze bijeenkomst is te vinden in bijlage 3.
Uit dit overleg zijn de volgende punten verwerkt in deze nota:
De ODMH wil de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving op een effectieve, efficiënte en innovatieve wijze uitvoeren met als resultaat een betere (beleving van de) kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De uitvoering van de VTH-taken is altijd op adequaat niveau.
De ODMH wil in de komende periode een systematiek ontwikkelen om meer risicogericht te gaan werken. Dat wil zeggen dat de analyse van in- en extern verkregen informatie meer bepalend worden voor de planning van de uit te voeren controles en af te geven vergunningen.
Daarnaast wil de ODMH de communicatie met gemeenten, bedrijven en inwoners verbeteren.
Hoe deze doelen bereikt kunnen worden wordt uitgewerkt in deze nota.
Jaarlijks wordt in de jaarverslagen naar de opdrachtgevers gerapporteerd wat al bereikt is wat betreft de in deze nota opgenomen acties en of de doelstellingen nog haalbaar zijn. Waar nodig wordt bijgestuurd om de doelstellingen alsnog te halen.
Na de inleiding komen per hoofdstuk de volgende onderwerpen aan de orde:
Op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor) dienen bestuursorganen uitvoerings- en handhavingsbeleid vast te stellen. Dat beleid maakt onderdeel uit van de beleidscyclus: de zogenoemde BIG-8 (fig. 1).
Deze nota bevat de uitwerking van die wettelijke verplichting voor de gemeentelijk milieutaken.
Figuur 1: Beleidscyclus VTH-taken omgevingsrecht
Het beleid dat in deze nota is vastgelegd bevat in beginsel het uitvoeringsbeleid voor de zogenoemde basistaken (Wet VTH) die de ODMH uitvoert. Dat beleid dient voor alle deelnemende gemeenten uniform te zijn (artikel 7.2 van het Bor). Voor de plustaken geldt dat het beleid voor die taken afgestemd dient te zijn met het beleid van de basistaken.
Naast keuzes over prioritering en afstemming van de taken, dient het beleid ook inzicht te geven in de wijze waarop sancties worden opgelegd. Wat betreft dit aspect van de nota wordt aangesloten bij de Landelijke Handhavingsstrategie. Het uitgangspunt van die strategie is om passend en uniform in te grijpen bij bevindingen die zijn gedaan tijdens het toezicht. Verder verbindt de handhavingsstrategie het bestuurs- en strafrecht met elkaar. In paragraaf 6.7 worden de keuzes met betrekking tot sancties nader toegelicht.
Het Besluit omgevingsrecht bevat geen vaste looptijd voor de nota. Er is gekozen om de cyclus van vier jaar voort te zetten. Wel bestaat de verplichting om ten minste éénmaal per jaar te bezien of het vastgestelde beleid moet worden aangepast.
De financiële/ personele dekking van deze nota wordt geregeld via de meerjaren- en jaarbegroting. De verschillende producten zijn beschreven in het productenboek dat jaarlijks wordt vastgesteld.
De VTH-nota is wettelijk verplicht en een vast onderdeel van de beleidscyclus en heeft zijn nut in de praktijk ruimschoots bewezen. Niet alleen is geregeld dat gelijke zaken op gelijke manier worden behandeld, ook zijn emissies naar de bodem en lucht voorkomen of verminderd door gericht toezicht op deze aspecten bij de relevante branches.
Wat betreft de voorgenomen acties uit de nota 2015-2018 kan worden gesteld dat deze zijn opgepakt en dat bij de meeste actiepunten de doelstelling is gehaald (zie bijlage 2). Drie onderdelen komen terug in deze nieuwe nota:
De Omgevingswet is de basis voor het nieuwe stelsel van regelgeving voor de fysieke leefomgeving
Het stelsel van de Omgevingswet bundelt de regels over ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Naar verwachting zal de Omgevingswet op 1 januari 2021 in werking treden.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft gevolgen voor overheden die verantwoordelijk zijn voor de fysieke leefomgeving. Ook inwoners, bedrijven en andere initiatiefnemers die activiteiten willen uitvoeren in de fysieke leefomgeving krijgen te maken met de Omgevingswet. Zo wordt actiever contact gezocht en gecommuniceerd met inwoners en bedrijven.
De ODMH is zich al enige tijd aan het voorbereiden op de implementatie van de Omgevingswet.
Inhoudelijk is de ODMH betrokken bij diverse pilots en leerkringen die de gevolgen van de Omgevingswet in kaart brengen en worden medewerkers opgeleid. Bijvoorbeeld in verband met de toetsing aan en toezicht op de omgevingsplannen.
Ook op gebied van ICT is de ODMH aangehaakt bij het landelijk traject om te komen tot een DSO (digitaal stelsel Omgevingswet).
De Omgevingswet volgt de veranderende rol van de overheid. Niet denken vanuit de eigen taak of criteria, maar opgavegericht vanuit het doel/de opgave die vooruit moet worden geholpen. Niet alleen de regels volgen, maar oplossingen zoeken in een open gesprek met initiatiefnemers, betrokken inwoners en collega’s. Veel gemeenten vragen van hun ambtenaren om op deze manier te gaan werken.
Als ODMH hebben wij ook de ambitie om in onze dienstverlening hierbij aan te haken. In 2018 is daarom een traject klantgericht werken gestart waar alle medewerkers aan mee doen. Dit traject wordt de komende jaren verder uitgebouwd.
Onderdeel daarvan is ook een onderzoek naar de toonzetting en leesbaarheid van de brieven.
Alle stappen van de ODMH-voorbereiding op de Omgevingswet zijn vastgelegd in een, met de aangesloten gemeenten gedeeld, implementatieplan.
Bodem neemt in de Omgevingswet een aparte plaats in. Meer hierover in paragraaf 8.1.
4.1.2 Zeer zorgwekkende stoffen
Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) zijn stoffen die gevaarlijk zijn voor mens, dier en milieu. Dit kan zijn omdat ze bijvoorbeeld kankerverwekkend zijn, de voortplanting belemmeren bij mensen en dieren en/of zich in de voedselketen ophopen. De landelijke regelgeving rond ZZS is nog relatief nieuw waardoor het uitvoeringsbeleid nog niet is uitgekristalliseerd.
In de periode 2019-2022 zijn de volgende hoofdacties te verwachten:
De ruimte in het Groene Hart is beperkt en kent vele gebruikers. Het verlenen van vergunningen aan bedrijven biedt ruimte aan ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn goed voor de economie en werkgelegenheid maar kunnen ook de belangen van omwonenden aantasten. Inwoners hebben behoefte aan een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving om te wonen en te recreëren. Het zijn ook de inwoners die steeds kritischer worden in het volgen van bestaande en nieuwe bedrijfsactiviteiten.
De ODMH wil graag bij nieuwe initiatieven worden betrokken, zodat het proces van vergunningverlening vroegtijdig kan worden opgestart. Uitgangspunt is hierbij om (bedrijfs-)ontwikkelingen mogelijk te maken en indien dit noodzakelijk is, de initiatieven aan te passen zodat vergunningverlening mogelijk is binnen de wetgeving en beleidskaders.
Het initiatief om de ODMH in de voorfase te betrekken bij bedrijfsontwikkelingen ligt bij de aanvrager. Het initiatief om andere betrokken partijen (gemeente, waterschappen) te informeren ligt bij de ODMH.
Naast de thema’s geluid, bodem, geurhinder en veiligheid zijn ook de bescherming van biodiversiteit en duurzaamheid belangrijke thema’s bij vergunningverlening. Door het stellen van voorschriften aan vergunningen kunnen de belangen van inwoners en het milieu worden gewaarborgd, terwijl daarnaast economische ontwikkeling mogelijk blijft. De voorwaarden waaronder een vergunning wordt verleend dienen duidelijk en toegankelijk te zijn voor bewoners, bedrijven en overheden. We streven er naar om in de nabije toekomst de vergunningensituatie van de bedrijven digitaal algemeen beschikbaar te stellen (binnen het beschikbare budget en binnen de regels van de AVG).
Het proces van vergunningverlening verloopt volgens de wettelijke bepalingen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Bij het opstellen van de vergunning hanteert de Omgevingsdienst de volgende uitgangspunten:
De vergunningen bevatten vooral doelvoorschriften. Hierbij kunnen bedrijven zelf invulling geven aan de manier waarop aan de verplichtingen kan worden voldaan. Dit past in de visie van de wetgever die uitgaat van maatschappelijke verantwoordelijkheid en zelfsturing van bedrijven. Ook zijn afspraken gemaakt met bedrijven over deregulering en vermindering van administratieve lasten. Keerzijde is dat bij bedrijven die de vergunningsvoorschriften slecht naleven doelvoorschriften vaak moeilijker handhaafbaar zijn. Het kost vaak meer tijd en vaker moet een sanctietraject worden ingezet.
Middelvoorschriften geven het bedrijf dan minder ruimte en meer duidelijkheid.
Alle inrichtingen vallen geheel of gedeeltelijk onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het is mogelijk om deze algemene regels aan te passen door het opstellen van maatwerkvoorschriften. De toenmalige minister van Volkshuisvesting Ruimtelijk Ordening en Milieu (VROM) heeft er in 2008 in een brief op gewezen dat er terughoudend moet worden omgegaan met het opstellen van maatwerkvoorschriften. Dit uitgangspunt is gekozen vanwege de insteek van de wetgever waarbij deregulering en lastenverlichting een belangrijke rol spelen.
Als uitzondering op dit uitgangspunt wordt voor twee aspecten wel standaard maatwerk vastgesteld:
De slechte draagkracht van de bodem en de continue bodemdaling leiden in nagenoeg de hele regio tot verzakkingen. De slechte draagkracht in de regio brengt vooral een risico met zich mee bij ondergrondse leidingen en bouwwerken, zoals rioleringen. Bij ongelijke verzakkingen kunnen leidingen afbreken en kunnen vloeistoffen de bodem indringen. Om deze reden hebben de gemeenten de beleidsnotitie “Beleidsregels voor bodemonderzoek bij bedrijven” vastgesteld om grondwatermonitoring toe te passen bij olie-benzine afscheiders (obas). Alle bedrijven in de regio Midden-Holland die een obas hebben zijn hiertoe verplicht.
Een vetafscheider is verplicht bij het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het bereiden van voedingsmiddelen. Middels maatwerk kan van deze verplichting worden afgeweken; het vetgehalte en de hoeveelheid afvalwater zijn bepalend om te kunnen afwijken. De ODMH ontwikkelt in de komende periode een toetsingskader om verzoeken tot afwijken eenduidig te kunnen behandelen.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verplicht het bevoegd gezag om vergunningen regelmatig te toetsen op actualiteit. Een actueel vergunningenbestand draagt immers bij aan veilige, gezonde en duurzame leefomgeving en verbetert het naleefgedrag. Een actuele vergunning is ook beter toetsbaar en handhaafbaar. Dit actualiseringsbeleid beschrijft de frequentie en de prioriteiten voor het actualiseren van het milieudeel in de omgevingsvergunning.
Toetsingsfrequentie en prioriteiten
De vergunningen worden op actualiteit getoetst indien:
Indien regelgeving ongewijzigd blijft worden de vergunningen van bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen eenmaal per vijf jaar getoetst op actualiteit. Andere bedrijven worden eenmaal per tien jaar getoetst op actualiteit. De vergunningen van Bevi-bedrijven worden vaker beoordeeld omdat dergelijke inrichtingen grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen opslaan die bij calamiteiten en brand grote risico’s kunnen vormen voor de omgeving.
De actualisatietoets bevat in ieder geval de thema’s veiligheid, duurzaamheid en Zeer Zorgwekkende Stoffen.
Jaarlijks wordt een actualisatieprogramma opgesteld. Bij de totstandkoming van het actualisatie-programma wordt in ieder geval betrokken:
De ODMH streeft ernaar om de vergunningen van bedrijven die gestopt zijn met hun activiteiten in te trekken. Het actief intrekken van vergunningen draagt bij aan een actueel vergunningenbestand. Als het bedrijf niet actief meewerkt door een verzoek om intrekking te doen, wordt de vergunning drie jaar na beëindiging ingetrokken (2.33 lid 2 Wabo). Een vergunning wordt ook ingetrokken als een inrichting niet voldoet aan de eisen van BBT en als daardoor (onherstelbare) milieuschade ontstaat.
Een proefneming is een tijdelijke activiteit die kan variëren van enkele dagen tot een jaar die betrekking heeft op de hoofdactiviteiten binnen de inrichting. Het doel hiervan is nieuwe methoden, processen, stoffen of technieken te ontwikkelen, te verbeteren en/of te beproeven.
Voor een proefneming is het aanvragen van een vergunning verplicht, maar een veelal buitenproportioneel zware en tijdrovende procedure. Een gevolg is belemmering van innovatie. Bij innovatieve bedrijven kan in de vergunning al vooraf een kader worden opgenomen waarbinnen een proefneming kan plaatsvinden. In geval dat het bedrijf een proef wil uitvoeren hoeft alleen (schriftelijk) goedkeuring te worden gevraagd; een vergunningprocedure is op dat moment niet meer nodig omdat hierin is voorzien. Tijdens het vooroverleg worden de bedrijven over deze mogelijkheid geïnformeerd.
Door de regio ODMH is de “Visie Externe Veiligheid” vastgesteld. Dit beleid stelt de volgende kaders waaraan nieuwe Bevi-inrichtingen met risicocontouren dienen te voldoen:
Het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo) is van toepassing op bedrijven die werken met bepaalde hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Het Brzo legt direct werkende verplichtingen op aan bedrijven aangaande het veiligheidsbeleid en het beheersen van de risico’s. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor Brzo-inrichtingen.
Voor een bedrijf waarin grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig (kunnen) zijn, is het daarom van belang te kunnen bepalen of het Brzo-regime op de inrichting van toepassing is. Om deze reden worden bij bedrijven die de Brzo-drempelwaarde (bewust) onderschrijden (de zogenoemde Brzo-min-bedrijven) in de vergunning een uitgebreide registratieverplichting voorgeschreven. Middels toezicht kan de ODMH op basis van deze registratie beoordelen of de Brzo-drempelwaarde wordt onderschreden.
Bij toezicht en handhaving op milieuregelgeving worden keuzes gemaakt: niet elk (potentieel) milieurisico kan met evenveel inzet worden aangepakt. Daarom is inzicht in de verschillende milieurisico’s noodzakelijk. Op basis van het risico zal een prioritering plaatsvinden. Bij milieurisico’s moet niet alleen worden gedacht aan veiligheidsrisico’s in de zin van de kans op een ramp, maar ook aan andere vormen zoals aantasting van de leefbaarheid, de volksgezondheid en de biodiversiteit door emissies van geur, geluid of stoffen. Ook gebiedspecifieke risico’s zoals slappe bodem worden betrokken.
Het uitvoeren van een risicoanalyse brengt de milieurisico’s in kaart. Een risicomodel is namelijk niet onveranderlijk. Zo kunnen nieuwe inzichten en ontwikkelingen leiden tot andere prioriteiten of andere accenten, die uiteindelijk resulteren in andere keuzes. Op die manier kunnen toezicht en handhaving worden gestuurd. Gedurende de looptijd van deze nota zullen de milieurisico’s opnieuw worden beoordeeld om met innovatievere handhaving het toezicht efficiënter en effectiever te maken. Hiermee wordt de invloed op de leefbaarheid, de duurzaamheid en de veiligheid vergroot.
De risicoanalyse volgt onderstaande cyclus:
Het gehele traject van toezicht en handhaving is er op gericht om naleving van wettelijke bepalingen te bevorderen en daardoor de leefbaarheid te vergroten. We noemen dit traject de nalevingstrategie.
De nalevingstrategie beschrijft de activiteiten die de ODMH, namens het bevoegd gezag, onderneemt om de naleving van de (milieu-)voorschriften te bevorderen. Het bevorderen van de naleving kan worden bereikt door:
Elke vorm om de naleving te verbeteren is hieronder uitgewerkt in een aparte strategie.
Deze strategie is erop gericht te voorkomen dat overtredingen (hernieuwd) ontstaan. Door vooraf een analyse te maken van de oorzaken van de mogelijke overtredingen in een branche kan gericht worden ingezet op het voorkomen van overtredingen door gedragsverandering. Dit is een effectieve wijze om de toezichtdruk te verminderen en het spontane naleefgedrag te bevorderen. Er zijn verschillende preventieve instrumenten. Uit een gerichte analyse moet blijken welk instrument of welke mix van instrumenten in een bepaalde situatie het meest geëigend is.
De toezichtstrategie is gericht op het verkrijgen van inzicht in de mate van naleving. De strategie beschrijft de wijze waarop het toezicht op naleving wordt uitgevoerd. De verschillende vormen van toezicht worden beschreven, zoals preventief toezicht, projectmatig toezicht, administratief toezicht en reactief ad-hoc toezicht.
De sanctiestrategie beschrijft de aanpak voor bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden bij geconstateerde overtredingen. De Landelijke handhavingstrategie is hiervoor de basis. Op basis van de ernst van de overtreding en het gedrag van de overtreder wordt informerend, waarschuwend of bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk opgetreden.
Slechts in uitzonderlijke situaties wordt afgezien van handhavend optreden. In de gedoogstrategie wordt conform het landelijk geldende beleidskader omschreven in welke situaties en onder welke condities sanctionering van overtreders achterwege kan blijven.
Preventie, toezicht en sanctie kunnen zowel na elkaar als naast elkaar worden ingezet om naleefgedrag te bevorderen. Het is wel aannemelijk dat preventieve instrumenten meer zullen (kunnen) domineren bij welwillend gedrag en toezicht en sanctie meer bij calculerend en bewust overtredend gedrag. Dat laat onverlet dat preventieve instrumenten ook bij calculerend gedrag kunnen bijdragen aan een beter naleefgedrag.
Het doel van de preventiestrategie is het voorkomen van (hernieuwde) overtredingen
en het bevorderen van spontane naleving.
Uit ervaring blijkt dat het overgrote deel van de ondernemers in de regio wel aan de regelgeving wil voldoen, maar onvoldoende kennis heeft van deze regelgeving. Dit leidt onbedoeld tot overtredingen en risico’s. Naleving en kennis van de regelgeving blijft de verantwoordelijkheid van de ondernemer.
Door de ondernemer al in een vroeg stadium uit te leggen wat we van hem / haar verwachten kunnen mogelijke overtredingen worden voorkomen. Daarvoor kunnen we diverse instrumenten inzetten.
Welk instrument wordt ingezet is afhankelijk van het doel, de doelgroep en de verwachte effectiviteit van het in te zetten instrument. De voorkeur gaat uit naar persoonlijke communicatie. Als de ODMH de geadresseerde of doelgroep kent, wordt de doelgroep aangeschreven.
Tijdens een bedrijfsbezoek kunnen specifieke risico’s worden gesignaleerd en kunnen we de ondernemer van informatie voorzien over de regelgeving die van toepassing is. Indien nodig zal deze informatie worden nagezonden.
Onze brieven zijn persoonlijk en aan de ondernemer gericht. Brieven kunnen gebruikt worden om acties aan te kondigen en om informatie te verstrekken over wet- en regelgeving.
Op projectmatige basis worden soms ook andere communicatiemiddelen ingezet. Bijvoorbeeld bij grote veranderingen in wetgeving. Dan wordt aan de desbetreffende branche voorlichting gegeven door middel van een mailing. Als de nieuwe wetgeving voor een individueel bedrijf leidt tot een ander regime (de vergunningplicht vervalt bijvoorbeeld), dan wordt dat ook per individueel geval beoordeeld en per brief gecommuniceerd.
Op de website van de ODMH wordt informatie gegeven over wet- en regelgeving, beleidsnotities, factsheets en wordt verwezen naar bekendmakingen en meldingen.
In de factsheets wordt ten aanzien van verschillende onderwerpen, specifieke informatie verstrekt. Waar gewenst worden nieuwe factsheets ontwikkeld.
Persbericht in de lokale media: wanneer er specifieke acties zijn of wanneer er iets nieuws is op het gebied van de handhaving, kan een persbericht naar de lokale media verzonden worden.
Voor specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld ondernemers van een specifieke bedrijfsbranche, kunnen informatiebijeenkomsten georganiseerd worden; bijvoorbeeld bij projecten, wetswijzigingen of bijzondere ontwikkelingen.
Een belangrijk middel om de naleving van milieuvoorschriften te bevorderen is het houden van toezicht. In de toezichtstrategie staat op welke wijze dit middel wordt ingezet. Het doel is om de capaciteit en de middelen zodanig in te zetten dat de uitvoering zo efficiënt en effectief mogelijk is. Bij het maken van keuzes over het houden van toezicht speelt de risicoanalyse een belangrijke rol.
De ODMH voert verschillende soorten controles uit die elk hieronder worden beschreven. Gedetailleerde procesbeschrijvingen van de controles zijn vastgelegd in de ondersteunende software en het bedrijfsinformatiesysteem. De verschillende vormen van controles zijn opgenomen in het Productenboek Milieu.
Controles kunnen zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. Om effectief en doelmatig te werk te gaan is het nodig om verschillende vormen van toezicht te hanteren. Onaangekondigd controleren ligt voor de hand wanneer gedragsovertredingen worden verwacht.
Aangekondigd controleren is handiger als er installaties bekeken of administraties gecontroleerd moeten worden. Of een controle wordt aangekondigd is afhankelijk van het soort controle, het doel van de controle en de historische ervaring met het bedrijf.
Het toezicht op de naleving van milieuregels bestaat voor het grootste deel uit integrale controles bij bedrijven. Een integrale controle bestaat uit fysiek toezicht: door zintuigelijke waarneming wordt ter plaatse geconstateerd of de regels worden nageleefd. Daarbij wordt het bedrijf getoetst op alle relevante milieuaspecten, tenzij controle op dat aspect, op dat moment, niet mogelijk of meetbaar is. Daarnaast speelt communicatie met het bedrijf een belangrijke rol, in de vorm van aanspreken en informeren.
Controlefrequentie/ prioritering
Zoals al in paragraaf 5.1 is beschreven, lopen de milieurisico’s van bedrijven sterk uiteen. Om die reden worden niet alle bedrijven met dezelfde frequentie gecontroleerd. Bedrijven met een hoog milieurisico worden vaker gecontroleerd dan bedrijven met een laag milieurisico. Hiervoor wordt een model gebruikt om in de risico’s een rangorde te kunnen aanbrengen. Dit model is uitgebreid beschreven in bijlage 4. De wijze van uitvoering van de controle is opgenomen in de bijlage 5.
Gedurende de looptijd van deze nota zal het milieurisico beter worden afgestemd op de basisrisico’s van een bedrijf of aspect (activiteiten / onderdelen). Waar gewenst / nodig worden toezichtplannen opgesteld.
Om het bedrijvenbestand actueel te houden worden periodiek gebiedsinventarisaties uitgevoerd. Een inventarisatie bestaat uit het uitvoeren van zogenoemde gevelcontroles. Daarbij worden de gevestigde bedrijven in een straat of op een industrieterrein – bedrijf voor bedrijf – vergeleken met het bedrijvenbestand. Indien blijkt dat een bedrijf niet in het bedrijvenbestand is opgenomen, dan wordt bij het bedrijf een integrale controle uitgevoerd waarbij het bedrijf wordt gewezen op de verplichting om een melding in te dienen.
Wanneer niet het hele bedrijf maar een onderdeel of maar één aspect van de bedrijfsvoering of installatie wordt gecontroleerd spreken we van een aspectcontrole.
Als tijdens een aspectcontrole een tekortkoming wordt geconstateerd, dan wordt die op dezelfde wijze afgehandeld en geregistreerd als een integrale controle (zie hierboven). Indien relevant wordt bij de aanschrijvingsbrief een meetrapport gevoegd, waaruit de overtreding blijkt.
In situaties waarin concrete aanwijzingen of vermoedens zijn dat een bedrijf de milieuregels overtreedt, bijvoorbeeld door klachten, aanwijzingen van handhavingspartners of verzoeken van gemeenten, voeren we een gerichte controle uit op één of meerdere aspecten bij dat bedrijf.
Vanuit de risicoanalyse kunnen ook bepaalde vormen van aspectcontroles worden ingezet.
Deze worden hieronder beschreven.
Controles op specifieke aspecten
Voor enkele specifieke milieuaspecten is het niet mogelijk om de naleving daarvan te controleren tijdens kantooruren. Daarom vindt controle op die specifieke aspecten, en voor meerdere bedrijven, plaats in de avond, nacht of vroege ochtend. Voorbeelden daarvan zijn controles op de naleving van de geluidsvoorschriften bij horecabedrijven en controles op de afscherming van assimilatiebelichting bij glastuinbouwbedrijven.
Soms is het wenselijk om controles uit te voeren binnen een bepaald gebied. Bijvoorbeeld een bedrijfsterrein. Vooral als het gaat om energiebesparing kan een gebiedsgerichte aanpak effectiever zijn.
Indien een reguliere controle onvoldoende inzicht geeft in de activiteiten van een bedrijf, kan ook toezicht vanuit de lucht worden uitgevoerd. Daarvoor worden vier keer per jaar fotovluchten uitgevoerd. Tijdens die vluchten worden foto’s gemaakt van locaties die door toezichthouders zijn gemeld. Daarnaast wordt vanuit de lucht toezicht gehouden op verdachte toepassingen van grond en op grond- en baggerdepots.
Fotovluchten worden ook gebruikt worden voor aspectcontroles of inventarisaties.
Van bepaalde activiteiten dienen bedrijven een bijzondere, niet-financiële, administratie bij te houden. Het bijhouden van een administratie van de afvoer van afvalstoffen is daarvan een voorbeeld.
Administratief toezicht wordt ingezet om onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid, juistheid, volledigheid, actualiteit en tijdigheid van de gegevens die bedrijven verstrekken. Op basis van een risicoanalyse – bijvoorbeeld op basis van branche of klachten – wordt bij een aantal bedrijven een administratieve controle uitgevoerd. Ook ketenonderzoek en informatie gestuurd onderzoek kunnen hiervan deel uitmaken. Indien nodig worden ook andere handhavingspartners bij dit onderzoek betrokken.
In het Activiteitenbesluit milieubeheer en in alle milieuparagrafen van omgevingsvergunningen zijn, in meer of mindere mate, emissienormen opgenomen. Dit betreft onder meer voor licht, fijnstof en stikstof uit agrarische en industriële bronnen. Voor zover dat niet expliciet in voorschriften is vastgelegd, vindt het toezicht op de naleving van de emissienormen plaats volgens de criteria uit Bijlage 7.
Industriële bedrijven die onder de reikwijdte van de Europese PRTR-verordening vallen, dienen jaarlijks een milieurapportage op te stellen waarin zij rapporteren over hun afval, energie- en watergebruik, en emissies naar lucht, water en bodem. Zo’n integraal PRTR-verslag wordt elektronisch ingediend bij de ODMH die de gegevens in het verslag controleert en verifieert.
Een IPPC-installatie is een installatie voor industriële activiteiten als bedoeld in bijlage 1 van de Richtlijn industriële emissies (EU-richtlijn nr. 2010/75/EU). Voorbeelden van dergelijke installaties zijn afvalverwerkende bedrijven en grote intensieve veehouderijen. Binnen een bedrijf kunnen meerdere IPPC-installaties aanwezig zijn.
Dergelijke bedrijven zijn vergunningplichtig. Zowel Gedeputeerde Staten als het college van burgemeester en wethouders kunnen het bevoegd gezag zijn voor zulke bedrijven.
In artikel 10.3 van de Regeling omgevingsrecht (Mor) zijn bijzondere eisen gesteld aan de het toezicht op IPPC-installaties. De ODMH voert het toezicht op bedrijven met één of meerdere IPPC-installaties uit als een integrale controle. Dergelijke bedrijven vallen onder milieucategorie 3 of 4, wat betekent dat elke IPPC-installatie ten minste respectievelijk eenmaal per twee jaar of jaarlijks wordt gecontroleerd.
Naast de werkafspraken voor integrale controles, gelden voor het toezicht op bedrijven met IPPC-installaties de volgende aanvullende afspraken:
Naast de reguliere, integrale controles worden bij bedrijven met IPPC-installaties in de volgende situaties niet-routinematige controles uitgevoerd:
Conform het gestelde in de Mor: 10.3 stelt de ODMH na elke controlebezoek een verslag op waarin de relevante bevindingen over de naleving en de conclusies over de eventuele noodzaak van verdere maatregelen wordt neergelegd. We zenden het verslag binnen twee weken na de controle aan de vergunninghouder.
Op verzoek van een ieder wordt een afschrift van het verslag binnen een termijn van vier maanden beschikbaar gesteld, met in achtneming van de artikelen 19.3 tot en met 19.5 van Wet milieubeheer over openbaarmaking en geheimhouding.
Op grond van artikel 5.2, lid 1, sub c van de Wabo en artikel 18.2 lid 1, sub c van de Wet milieubeheer heeft de ODMH tot taak klachten te behandelen die betrekking hebben op de naleving van milieuregelgeving. Dat betekent dat het behandelen van (milieu-)klachten voor gemeenten een wettelijke taak is. Vanzelfsprekend geldt die verantwoordelijkheid slechts voor de taken waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is. De behandeling van een klacht of calamiteit komt in grote lijnen overeen met de uitvoering van een aspectcontrole.
Om invulling te geven aan die wettelijke taak is de ODMH het hele jaar door, 24 uur per dag, bereikbaar voor klachten die betrekking hebben op milieuoverlast. Inwoners, bedrijven en instellingen kunnen klachten melden via een speciale milieuklachtenlijn of via een webformulier. Alle klachten worden geregistreerd. Vervolgens wordt een, bij de klacht, passende actie ondernomen.
Naast de behandeling van klachten met betrekking tot de naleving, speelt de ODMH ook een rol bij calamiteiten. Met de Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) zijn afspraken gemaakt over de participatie van de ODMH in de gemeentelijke en regionale crisisteams. Uitgangspunt is dat een medewerker van de ODMH in zulke gevallen als liaison in het crisisteam participeert. Doel van die participatie is om te:
Een overzicht van de taken van de ODMH tijdens calamiteiten is beschreven in de Informatiekaart partners – omgevingsdiensten van de veiligheidsregio. ODMH heeft zijn crisistaken beschreven in een calamiteitenplan.
Het samenwerken op het gebied van toezicht en handhaving vindt plaats op basis van verschillende motieven. Zo kunnen effectiviteit en efficiëntie aanleiding zijn voor samenwerking, maar ook een wettelijke verplichting of een beleidsstandpunt zoals ‘de motie Aptroot’ (“Meer effect met minder toezichtslast”). Ook de vorm van de samenwerking kan verschillen: van een gezamenlijke controle met alle relevante partners (controleren met elkaar), tot signaaltoezicht voor de ander bij reguliere inspecties (controleren voor elkaar). Daarnaast kan samenwerking ook bestaan uit het delen van informatie.
6.6.1 Samenwerking binnen de ODMH
Binnen de ODMH werken de verschillende afdelingen samen op het gebied van toezicht. Op die manier wordt toezichtcapaciteit efficiënter ingezet en wordt in sommige gevallen de toezichtlast voor de ondernemer verminderd. Hieronder volgt een aantal voorbeelden van interne samenwerkingen:
Over het toezicht op de naleving van milieuregels bij inrichtingen die grond opslaan worden interne afspraken gemaakt. De ODMH voert bij dergelijke bedrijven toezicht uit op de naleving van de Wet milieubeheer op inrichtingsniveau en voor de grondstromen. Dit toezicht wordt door verschillende afdelingen uitgevoerd: Wm-toezicht door de afdeling Bedrijven en Bbk-toezicht door de afdeling Expertise. Waar nodig wordt gezamenlijk gecontroleerd.
Sinds 2012 voert de ODMH voor een deel van de aangesloten gemeenten ook toezichtstaken uit op het gebied van bouw en woningtoezicht (BWT) en slopen. Dergelijk toezicht heeft op verschillende thema’s raakvlakken met milieutoezicht. Kennis van beide toezichtsgebieden wordt gedeeld, zodat medewerkers voor elkaar signaaltoezicht uitvoeren.
Bijvoorbeeld bij de nieuwbouw van stalsystemen zullen toezichthouders van de afdeling bedrijven samenwerking zoeken met toezichthouders van de afdeling BWT vanwege de naleving van de bijzondere uitvoeringseisen voor dergelijke voorzieningen.
Maar ook bij het slopen waarbij asbest vrijkomt, wordt nauw samengewerkt tussen diverse afdelingen.
Voor gemeenten die de toezichtstaken op het gebied van BWT en slopen niet bij de ODMH hebben ondergebracht, zal voor de samenwerking contact worden gezocht met de afdeling bouw- en woningtoezicht van de betreffende gemeente.
6.6.2 Samenwerking met andere instanties
De ODMH werkt op het gebied van de gemeentelijke milieutaken samen met diverse handhavingspartners. Het onderstaande overzicht geeft inzicht in de afspraken die de ODMH met de verschillende handhavingspartners heeft gemaakt.
Toezicht veehouderijen – het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK), het Hoogheemraadschap van Rijnland (HHR), het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) en de ODMH werken samen bij het toezicht op veehouderijen. Eén toezichthouder van een instantie voert een controle uit waarbij gelet wordt op de aspecten afvalwater en afwatering (waterschappen) en inrichtingen (ODMH). De bevindingen worden met de andere instanties gedeeld. Elke instantie verzorgt zelf de aanschrijving en het (eventuele) handhavingstraject.
Toezicht glastuinbouw – Sinds 2005 voeren het HHSK en de ODMH gezamenlijk controles uit bij glastuinbouwbedrijven. Naast het eigen toezicht, voeren de toezichthouders ook signaaltoezicht uit voor de NVWA op het thema bestrijdingsmiddelen. Elke instantie verzorgt zelf de aanschrijving en het (eventuele) handhavingstraject.
Toezicht binnen de veiligheidsregio Hollands-Midden – Met de Omgevingsdienst West-Holland, de GHOR Hollands-Midden, de Veiligheidsregio Hollands-Midden en het Korps Landelijke Politiediensten is een convenant afgesloten waarin is afgesproken om, waar de werkprocessen dat vragen, de samenwerking te zoeken. De komende jaren zal de samenwerking worden uitgebouwd.
Afstemming met handhavingspartners
Bestuursrechtelijk optreden moet in sommige gevallen met andere betrokken bestuursorganen worden afgestemd. Dat geldt in ieder geval bij situaties waarin sprake is van meer dan één tot bestuursrechtelijke handhaving bevoegd gezag of van meerdere bestuursorganen die na elkaar – in een keten – bevoegd zijn. Daarnaast is het wenselijk dat gegevens over de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke handhaving met de betrokken handhavingspartners worden gedeeld (binnen de kaders van de AVG).
Met ketentoezicht wordt geprobeerd vat te krijgen op de hele keten door samen te werken met ketenpartners, zoals de politie en aangrenzende omgevingsdiensten. Daarnaast kunnen ketenpartners geïnformeerd worden, bijvoorbeeld wanneer grond vanuit het toezichtsgebied van één van de partners naar het gebied van een andere partner getransporteerd wordt, of wanneer partijen grond bij één van de partners geweigerd wordt.
Met name op de thema’s grondstromen en afval zoekt de ODMH actief naar mogelijkheden voor samenwerking in de keten.
Afstemming met strafrechtelijke partners
De afspraken over de afstemming met strafrechtelijke handhavingspartners en het uitwisselen van gegevens, zijn opgenomen in de sanctiestrategie.
6.6.3 Informatiegestuurde handhaving (IgH)
Om samenwerking tussen de handhavingspartners te intensiveren en de handhavingscapaciteit efficiënter en effectiever vorm te geven, is een systematiek ontwikkeld, die informatiegestuurde handhaving mogelijk maakt. Informatiegestuurde handhaving houdt in dat op basis van actuele en betrouwbare informatie rationele beslissingen worden genomen, zodat mensen en middelen optimaal worden ingezet en handhavingsdoelen worden behaald.
Ketentoezicht en administratief onderzoek zijn onderdeel van deze systematiek.
Binnen IgH wordt een vijftal niveaus onderscheiden:
Informatiegestuurde handhaving in Midden-Holland
De ODMH heeft al een aantal stappen gezet in het IgH-proces. Zo is er een intern opslag- en registratiesysteem, dat de gegevens digitaal vastlegt. Verder zijn op operationeel niveau de handhavingsprocessen en –procedures op elkaar afgestemd. Daarmee heeft de ODMH niveau 2 (van de 5) bereikt. De ODMH is inmiddels aangesloten bij Inspectieview milieu. Daarmee worden handhavingsprocessen en informatiesystemen van externe partijen aan elkaar gekoppeld en krijgen partijen de mogelijkheid om in elkaars gegevens te kijken.
Gedurende de looptijd van deze nota wordt ingezet op het versterken van niveau 3 en doorgroei naar niveau 4. De ODMH neemt deel aan de landelijke Werkgroep Informatiegestuurde Handhaving (Wigh). Ook onderzoeken we de mogelijkheden om controleresultaten die andere diensten via Inspectieview milieu met de ODMH delen, te gebruiken bij het opstellen van toezichtplannen (via een data-makelaar).
Naast het koppelen van de informatie van externe partijen, zet de ODMH ook in op het efficiënt gebruik maken van eigen data. Het betreft de verzamelde data vanuit de werkprocessen, zoals vergunde activiteiten, informatie over installaties en gedrag verkregen tijdens controles en informatie uit beoordelingen van rapportages. Naar aanleiding van informatie uit de verzamelde data kunnen toezichtplannen worden opgesteld of aangepast. Dit is verder uitgewerkt in hoofdstuk 7.
Na constatering van overtredingen volgt een passende interventie op basis van de Landelijke handhavingsstrategie.
De sanctiestrategie beschrijft de aanpak voor bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden bij geconstateerde overtredingen. Het landelijk kader hiervoor ligt vast in de Landelijke handhavingstrategie (LHS)1.
De Landelijke handhavingstrategie heeft als doel dat overheden interveniëren op een wijze die passend is bij iedere bevinding. Dat wil zeggen dat zij weloverwogen kiezen - afhankelijk van de situatie - voor alleen bestuursrechtelijk, bestuurs- en strafrechtelijk of alleen strafrechtelijk optreden. Op basis van de ernst van de overtreding en het gedrag van de overtreder treedt de ODMH informerend, waarschuwend of bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk op. In vergelijkbare situaties worden vergelijkbare keuzes gemaakt en interventies op vergelijkbare wijze gekozen en toegepast.
Figuur : Schematische weergave Landelijke handhavingstrategie
In bijlage 6 wordt een gedetailleerd stappenplan voor deze sanctiestrategie beschreven.
6.7.1 De overheid als overtreder
In het Besluit omgevingsrecht is de eis opgenomen dat het handhavingsbeleid inzicht geeft in de strategie die wordt gehanteerd met betrekking tot de wijze waarop wordt omgegaan met overtredingen die zijn begaan door, of in naam van, overheidsorganen. In deze paragraaf wordt het beleid voor dit aspect beschreven.
Bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke handhaving
Overheden of publieke ondernemingen hebben een voorbeeldfunctie. Wanneer ze overtredingen plegen, bijvoorbeeld een waterschap als beheerder van een afvalwaterzuiveringsinstallatie, worden ze bestuursrechtelijk op dezelfde wijze behandeld als private ondernemingen of inwoners, waarbij wel rekening gehouden wordt met de voorbeeldfunctie. De sanctiestrategie wordt daarom voor overheden minimaal op gelijk niveau als voor bedrijven toegepast.
In voorkomende gevallen kan het nodig zijn om, naast het bestuursrechtelijke traject, ook strafrechtelijke handhavingsinstrumenten in te zetten voor overtredingen die zijn gepleegd door overheidsorganen. Met het Functioneel Parket zal dan worden overlegd over de wijze waarop het strafrecht kan worden ingezet.
6.7.2 Bestuurlijke strafbeschikking (Bsbm)
De directeur van de ODMH kan een bestuurlijke strafbeschikking milieu uitvaardigen. De bestuurlijke strafbeschikking milieu is een strafrechtelijk instrument dat het voor onder meer de directeur van een omgevingsdienst mogelijk maakt om ten behoeve van de bestuurlijke handhavingstaak, zonder tussenkomst van het Openbaar Ministerie (OM), een boete op te leggen voor, bij Algemene Maatregel van Bestuur bepaalde eenvoudige strafbare feiten op milieuterrein. De gedachte hierachter is dat efficiëntere en effectievere handhaving mogelijk wordt doordat relatief eenvoudige strafbare feiten binnen het milieuterrein op basis van een proces-verbaal (de grondslag voor de boete), opgemaakt door een opsporingsambtenaar, gestandaardiseerd en geautomatiseerd kunnen worden afgedaan. Waar oplegging van een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang over het algemeen enige tijd vergt, kan met de bestuurlijke strafbeschikking direct opgetreden worden tegen overtredingen.
Oplegging van een bestuurlijke strafbeschikking sluit het gebruik van een last onder dwangsom of onder bestuursdwang niet uit. Er kan zelfs een combinatie van betreffende sancties worden opgelegd. Met het Functioneel Parket, de politie en gemeenten zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de Bsbm.
De Bsbm is opgenomen in het productenboek van de ODMH, maar wordt vooralsnog terughoudend ingezet.
Er kunnen omstandigheden zijn om bij een bevinding van handhaven af te zien op basis van een vastgestelde gedoogstrategie. Onder gedogen wordt verstaan het expliciete besluit van een bestuursorgaan om tegen een bepaalde overtreding niet handhavend op te treden. De nota ‘Gedogen in Nederland’ bevat het landelijke kader voor gedogen: een gedoogsituatie is van tijdelijke aard doordat het handelen binnen afziebare tijd ophoudt dan wel doordat waarschijnlijk een vergunning zal worden verleend. Wanneer men besluit om te gedogen wordt besloten het landelijke kader voor gedogen te volgen. Gedogen laat eventuele strafvervolging door het OM overigens onverlet.
Het risicomodel dat de ODMH nu gebruikt om bedrijven in risicocategorieën in te delen zal gedurende de looptijd van deze nota worden geoptimaliseerd; het milieurisico zal beter worden afgestemd op de specifieke risico’s.
Het voorkomen van risico’s kan door preventieve acties zoals algemene voorlichting en specifieke voorlichting voor bedrijven (folders, website, overleg brancheverenigingen en lokale belangenverenigingen). Ook zullen de bedrijven geïnformeerd worden over verplichtingen die op korte termijn ontstaan om overtreding te voorkomen. Op verschillende momenten kunnen risico’s worden geïdentificeerd. Bijvoorbeeld tijdens het verlenen van een vergunning of het beoordelen van een melding. Ook in het kader van toezicht kunnen deze risico’s zich openbaren.
Toezicht heeft als doel risico’s/ overtredingen te voorkomen, beperken en beheersen. Daarom moet het toezicht afgestemd zijn op de aanwezige risico’s. De milieurisico’s zijn verschillend per activiteit. Het toezicht kan dus per activiteit verschillen in frequentie en diepgang. Ook kunnen hiervoor verschillende toezichtinstrumenten (zie hieronder) worden ingezet.
Data uit het interne bedrijfsprocessysteem en uit externe systemen zoals Inspectieview Milieu zal worden gebruikt om specifieke risico’s te identificeren.
De ODMH kan op basis van de verzamelde data signaleren bij welke bedrijven de keuringstermijn van installaties wordt overschreden. Op basis daarvan kan gerichte informatie de bedrijven helpen de regelgeving beter na te leven. Door het verzamelen van data over aspecten en overtredingen kunnen we in de toekomst bedrijven beter informeren om overtredingen te voorkomen. Door gebruik te maken van toezichtplannen kunnen de effecten van het toezicht worden gerapporteerd. Naast handhavingseffecten kunnen ook nalevingtrends worden gesignaleerd.
In de komende planperiode zal de datakwaliteit worden verbeterd door in toezichtplannen specifiek aandacht te besteden aan de noodzakelijke data en wijze van registratie, om het informatiegestuurde toezicht vorm te kunnen geven.
Bepaalde risico’s kunnen specifiek behandeld worden door het opstellen van een toezichtplan (per branche of individueel bedrijf). In een toezichtplan kunnen verschillende instrumenten worden afgewogen om het naleefgedrag te bevorderen (hoofdstuk 6). Ook worden preventieve instrumenten als genoemd in paragraaf 5.3 opgenomen.
De reeds bestaande werkafspraken worden gedurende de looptijd van deze nota opgenomen in een toezichtplan. Bestaande werkafspraken voor branches of activiteiten betreffen onder andere controle op het gebied van propaan, luchtwassers, natte koeltorens, energie, rapportageverplichtingen, vetafscheiders, tuinbouwbedrijven/ assimilatieverlichting en horecacontroles.
Bij het opstellen van toezichtplannen worden onder meer de onderstaande punten opgenomen:
Het uitvoeren van efficiënt toezicht houdt rekening met de specifieke risico’s. Op basis van deze risico’s zijn prioriteiten vastgesteld en wordt een mix van toezichtinstrumenten ingezet (hoofdstuk 6).
Dit risicogericht werken kan een verschuiving teweegbrengen van periodieke controles naar aspectcontroles.
De komende periode wordt door middel van pilots de meest effectieve werkwijze gezocht.
In de regio Midden-Holland is de draagkracht van de bodem slecht en bovendien zettingsgevoelig. Het risico op het ontstaan van bodemverontreiniging is daarom voor bepaalde activiteiten in de regio groter bij:
Als bijzondere taken op het gebied van bodem wordt daarnaast kort stilgestaan bij:
Grondverzet als compensatie van bodemdaling
Vanwege de slappe bodem moet er in de regio Midden-Holland veel bodem worden opgehoogd en wordt er dus veel grond verzet. Handhaving van grondstromen is daarom een speerpunt. De gehele grondstromenketen bestaat uit verschillende schakels. Bij elk van die schakels kunnen fouten worden gemaakt als gevolg waarvan de bodem verontreinigd kan raken. Door integraal samen te werken met ketenpartners is inzicht ontstaan in de meest prioritaire schakels, te weten:
Handhaving en toezicht vindt plaats middels een mix van administratieve controle, vrije veldcontroles en controle van gemelde werken.
Risico op afbreken van (ondergrondse) leidingen
Bij ongelijke zettingen kunnen ondergrondse leidingen afbreken en kunnen vloeistoffen in de bodem geraken. Voorbeelden van activiteiten waarvoor in deze regio een verhoogd risico geldt zijn onder andere opslag van stoffen in ondergrondse tanks, olie-benzine-afscheiders, bedrijfsrioleringen en bodemenergiesystemen. Bewustwording van het verhoogde risico bij dergelijke activiteiten is en blijft noodzakelijk.
Om deze reden hebben de gemeenten de beleidsnotitie “Beleidsregels voor bodemonderzoek bij bedrijven” vastgesteld om grondwatermonitoring toe te passen bij olie-benzine afscheiders (obas) en zijn alle bedrijven in de regio Midden-Holland hiertoe verplicht.
Een uitzondering voor obas wordt gemaakt voor:
De gemeenten zijn bevoegd gezag voor gesloten bodemenergiesystemen. De taken betreffen het beoordelen van de meldingen en de handhaving van de voorschriften die gelden voor deze systemen. Deze taken worden uitgevoerd door de ODMH. Hierbij wordt aangesloten bij de Besluitvormings Uitvoerings Methode (BUM) en de Handhavings Uitvoerings Methode (HUM) van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB) en de specifiek voor de gemeente Zuidplas geldende beleidsregels.
Archeologisch beleid is bij alle gemeenten vastgesteld en wordt vertaald naar voorschriften in bestemmingsplannen. De ODMH heeft voor enkele gemeenten mandaat om toe te zien op de naleving van voorschriften in het bestemmingsplan. Toezichthouders, op grond van het Besluit Bodemkwaliteit en van milieu hebben een signaleringstaak ten aanzien van archeologie. In overleg met de gemeenten wordt bepaald wie zo nodig gaat handhaven.
Bodem onder de Omgevingswet (ontwikkelingen)
Middels een Aanvullingswet en een Aanvullingsbesluit wordt de bodemwet- en regelgeving geïntegreerd in de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet verschuiven de huidige provinciale bodemtaken naar de gemeenten.
Samenwerking is een kernwaarde binnen de Omgevingswet. Voor bodem en ondergrond geldt dat in het bijzonder. Het bodem- en grondwatersysteem overstijgt de gemeentegrenzen. Daarnaast is er sprake van nieuwe bedreigingen van de bodem- en grondwaterkwaliteit: er komen nieuwe bedreigende stoffen in het milieu (ook wel: Zeer zorgwekkende stoffen, zie paragraaf 4.1.2) en er is in toenemende mate sprake van nieuwe toepassingen als gevolg van hergebruik van materialen en het sluiten van de kringlopen (circulaire economie). Provincies hebben daarom toegezegd de overdracht goed te begeleiden en ook waterschappen stellen hun kennis van het bodem- en watersysteem ter beschikking. Het is aan gemeenten om de nieuwe taken goed op te pakken.
In de komende jaren, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bereiden de gemeenten en de provincie zich voor op deze veranderingen. De ODMH ondersteunt hierbij, maar is in de verantwoordelijkheidsoverdracht zelf geen partij. De uiteindelijke afspraken over de overdracht worden tussen de gemeenten en de provincie gemaakt.
8.2 Duurzaamheid (Energiebesparing bij bedrijven)
Sinds de invoering van de Wet milieubeheer zijn duurzaamheidsaspecten een steeds grotere rol gaan spelen in het milieutoezicht. Met het energie akkoord uit 2013 is een aanzienlijke verandering van wetgeving doorgevoerd. Eén van de belangrijke doelstellingen in het akkoord is dat bedrijfsleven en overheid samen een extra bijdrage leveren aan energiebesparing. Een andere doelstelling is dat Nederland over twee jaar honderd petajoule minder energie moet verbruiken ten opzichte van 1990. Met de aangescherpte uitvoering van de Wet Milieubeheer kan, volgens berekeningen van het Planbureau voor de Leefomgeving, ongeveer de helft van het tekort van 25 petajoule (voor de laatste 2 jaar) opgelost worden. De ODMH voert namens de gemeenten de taak uit om de naleving van de verplichtingen op gebied van energiebesparing bij bedrijven te bevorderen.
Daarnaast hebben de meeste gemeenten een duurzaamheidsambitie die de bedrijven raakt.
Tijdens de jaarprogrammabesprekingen nemen ODMH en gemeenten de wensen door, zodat kan worden gezorgd voor een goede aansluiting bij de duurzaamheidsambities uit de collegeprogramma’s.
In overleg met de gemeente worden op maat gemaakte branche- en gebiedsgerichte projecten uitgevoerd. De lokale speerpunten op gebied van energiebesparing bij bedrijven worden vastgelegd in de zogenaamde menukaart bij bedrijven.
Evaluatie gebiedsgerichte projecten energiebesparing/ duurzaamheid 2016-2018
De ODMH heeft de laatste jaren bij verschillende gemeenten gebiedsgerichte energie- projecten (onder andere uitvoeren van energiescans) bij bedrijventerreinen uitgevoerd. Deze projecten werden in nauwe samenwerking met onder andere de ondernemersvereniging en de gemeenten gerealiseerd. Deze samenwerking is door alle partijen als constructief ervaren en heeft een goede basis gelegd om deze aanpak te continueren.
In de nieuwe plannen van het kabinet worden bedrijven met een verbruik van meer dan 50.000 kWh stroom of meer dan 25.000 m3 gas, verplicht per 1 juli 2019 (eenmaal in de vier jaar) te bewijzen dat ze voldoen aan de verplichting om alle energiebesparende maatregelen, op basis van de erkende maatregelenlijst (Bijlage 10, Activiteitenregeling) te nemen die binnen vijf jaar terugverdiend worden. Gelet op de drempelwaarden waarvoor deze informatieplicht geldt, zal een belangrijk deel van de bedrijven in de regio hiermee te maken krijgen.
De informatieplicht, een omgekeerde bewijslast, heeft ook gevolgen voor de omvang van onze werkzaamheden. Hierbij moet gedacht worden aan de extra inzet in verband met het binnenhalen van de verplichte rapportages en de beoordeling hiervan. De omvang van deze extra inzet en de manier waarop deze, mogelijk, gefinancierd gaat worden is nu (medio 2018) nog onduidelijk.
Daarnaast zijn er ook voor een aantal branches wettelijk verplichte energiemaatregelen vastgesteld.
De ODMH richt zich bij de energiecontroles voornamelijk op deze branches. Verder wordt onder andere toezicht gehouden bij bedrijven die onder de Europese Energie-Efficiency Richtlijn (EED) en Meerjarenafspraak energie-efficiëntie (MJA) vallen.
Van alle bedrijven worden de energieverbruiken vastgelegd.
Bij het energietoezicht wordt veelal projectmatig gewerkt.
Niet elk toezichtproject wordt op hetzelfde moment gestart. Vanaf 2019 worden de verschillende projecten steeds gefaseerd opgestart, uitgevoerd en gecontinueerd. De komende periode wordt die
gefaseerde aanpak voortgezet van o.a. de onderstaande aanpak (zowel wetmatig als ontzorging):
Deze aanpak is vooral gericht op bedrijventerreinen en het ontzorgen van bedrijven in samenwerking met ondernemersverenigingen en gemeenten. Wanneer gekozen wordt voor een gebiedsgerichte aanpak, kunnen de door bedrijven uitgevoerde energiescans gezien worden als een invulling voor artikel 2.15 lid 2 Hierdoor hoeven bedrijven niet via de Activiteiten internetmodule (AIM) de energierapportage in te dienen en worden hierbij ontzorgd.
Een onderneming met 250 fte of meer of een jaaromzet van € 50 miljoen met een jaarlijkse balanstotaal van meer dan € 43 miljoen heeft te maken met de EED. Elke vier jaar dient een energie rapportage te worden ingediend en door de ODMH te worden beoordeeld. De data uit de rapporten worden gebruikt voor het bepalen van de portentiële energiebesparing.
Jaarlijks bedrijven controleren op uitvoering energie efficiëntie plan.
Uitvoeren inventarisaties/deelprojecten in opdracht van de gemeente zoals Duurzaamheidsprofiel op locatie (DPL), zonnepanelen, interesse in waterstof en dergelijke. Deze aanvullende vragen kunnen worden meegenomen tijdens de bezoeken.
Bij de ontzorgingsprojecten (zowel branche- als gebiedsgericht) hebben de bedrijven meer invloed op de termijn waarbinnen bepaalde maatregelen moeten worden uitgevoerd. De ODMH probeert daarbij de bedrijven meer te verleiden in plaats van meteen handhavend op te treden. Hierdoor wordt dus niet altijd de landelijke handhavingsstrategie gevolgd.
Voor elke branche zijn landelijk specifieke technische maatregelen benoemd. De erkende maatregelenlijsten worden met de jaren specifieker en uitgebreider. De energiewerkzaamheden vereisen specialistische kennis, waarvoor energie specialisten binnen de ODMH zijn aangesteld.
De ODMH behoort, qua kennis en vastlegging van inzet en data, landelijk tot de koplopers op het gebied van energiebesparing bij bedrijven.
We willen deze vooraanstaande positie handhaven, bijvoorbeeld door deel te blijven nemen aan diverse overleggen en door scholing.
Samenwerking op het thema energiebesparing is essentieel. De ODMH is vertegenwoordigd in diverse landelijke en provinciale overleggen. Een voorbeeld daarvan is het Energieoverleg PZH waarin de samenwerking wordt gezocht met de andere omgevingsdiensten in Zuid-Holland en met de provincie Zuid-Holland.
Er zijn daarnaast rechtstreekse contacten met de verantwoordelijke ministeries.
In 2018 voerde de ODMH het project MOnitoring en VIsualisering Energiedata (MOVIE) uit.
Doel van het project was het zodanig vastleggen van de relevante energiegegevens (bv. %CO2 reductie, energieverbruik m2, dakoppervlak zonnepanelen) dat aan de gemeenten adequaat gerapporteerd kan worden over de inzet en resultaten op gebied van de energiebesparing bij bedrijven.
Voor de EED en MJA zijn de afspraken inmiddels gemaakt en is het registratiesysteem aangepast.
Gedurende de looptijd van deze nota zal onderzocht worden welke energiegegevens nog meer vastgelegd kunnen worden en hoe de resultaten op de beste manier inzichtelijk gemaakt kunnen worden in de verschillende in- en externe rapportages.
In 2017 is door de ODMH het Handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen opgesteld voor de gemeenten in de regio van Midden-Holland. Doel hiervan is om het nalevingsgedrag van de geluidsnormen bij evenementen te verhogen om geluidsoverlast te beperken.
Een deel van de aangesloten gemeenten heeft reeds het beleid vastgesteld. De ODMH streeft ernaar om voor alle gemeenten het huidige beleid toe te passen.
In het jaarprogramma worden per gemeente afspraken gemaakt voor preventief toezicht op geluidsnormen in de avond en nachtperiode. Deze controles vinden plaats onder de noemer ‘horecaronde’ en worden periodiek uitgevoerd.
Naast het uitvoeren van preventieve horecarondes wordt ook specifieke geluidcontroles uitgevoerd naar aanleiding van klachten of lopende handhavingstrajecten.
Het bewaken van de grenzen van gezoneerde industrieterreinen heeft prioriteit, omdat bij het overschrijden van de normen geen vergunningen meer afgegeven kunnen worden. Doel is dan ook om geen overschrijding te laten optreden. De bewaking van de normen van gezoneerde industrieterreinen en bedrijventerreinen met een geluidafspraak wordt uitgevoerd door de toezichthouder van het team Geluid, Lucht, Ecologie & Veiligheid.
Het bewaken van de normen vindt plaats door middel van een zonebewakingsmodel. Het relevante deel van dit zonebewakingsmodel wordt aan de bedrijven ter beschikking gesteld om bij de aanvraag van een vergunning, of het indienen van een melding, een akoestisch rapport op te kunnen stellen. Het aangepaste model wordt door de toezichthouder weer in het zonebewakingsmodel ingebracht. Vervolgens wordt gecontroleerd of de inrichting kan voldoen aan de normen. Indien voldaan wordt aan de norm, wordt de vergunning verleend of de melding geaccepteerd. In het geval van een melding wordt in bijna alle gevallen ook een maatwerkvoorschrift voor geluid opgelegd, om de geluidsruimte van de inrichting in het zonebewakingsmodel vast te leggen. Bij het toetsen aan de norm wordt tevens duidelijk hoeveel geluidruimte nog aanwezig is in de geluidszone.
Daarnaast wordt elk half jaar een visuele controle op het industrieterrein uitgevoerd door de toezichthouder van het team Geluid, Lucht, Ecologie & Veiligheid en de toezichthouder van de afdeling Bedrijven om te controleren of alle bedrijven op het gezoneerde industrieterrein bekend zijn bij de ODMH en op een juiste wijze in het zonebewakingsmodel zijn ingebracht.
De kwaliteitscriteria 2.1, de landelijke kwaliteitseisen ten aanzien van de uitvoering van het omgevingsrecht gaan over proces, inhoud en kritieke massa. De kwaliteitscriteria vereisen een actueel en volledig VTH-beleid, waarin wordt opgenomen welke doelen de dienst zichzelf stelt bij uitvoering van de VTH-taken, hoe deze doelen worden bereikt en op welke wijze de gemeente haar taken zal uitvoeren. Door te voldoen aan de kwaliteitscriteria zorgen we ervoor dat we de gewenste kwaliteit en continuïteit leveren. De criteria maken inzichtelijk welke kwaliteit van de VTH-taken de opdrachtgevers, inwoners, bedrijven en instellingen kunnen verwachten.
De ODMH voldoet aan de eisen met betrekking tot de kritieke massa en continuïteit en heeft een sluitende beleidscyclus.
De in deze nota beschreven werkwijze is opgenomen in de werkprocessen van de ODMH. Waar het gaat om ontwikkelingen zullen die worden verwerkt in die processen.
De ODMH hecht veel waarde aan kwaliteit en is sinds juni 2011 ISO 9001 gecertificeerd.
Jaarlijks worden de werkprocessen geaudit in het kader van die ISO-certificering.
Verder worden onderdelen van de nota meegenomen in de jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma’s voor de gemeenten.
De ODMH voert structureel klanttevredenheidsonderzoek uit bij zijn eindklanten.
Dit betekent dat inwoners en bedrijven die een product geleverd hebben gekregen (bijvoorbeeld een vergunning of een toezichtsbezoek) binnen twee weken een e-mail krijgen met de vraag om deel te nemen aan een kort KTO.
De resultaten van dit doorlopende klanttevredenheidsonderzoek worden intern gebruikt om de kwaliteit van onze diensten te verbeteren. Bedrijven en/of inwoners die de ODMH een onvoldoende geven worden direct teruggebeld om hun beoordeling nader uit te leggen.
Verder wordt jaarlijks aan de gemeenten gevraagd om de ODMH te beoordelen.
In het kader van de klanttevredenheid en kwaliteitsverbetering vindt ook regelmatig een onderzoek plaats naar de telefonische bereikbaarheid van de dienst en zijn medewerkers.
10 Communicatie en voorlichting
10.1 Gemeenten en handhavingspartners
De ODMH communiceert op diverse manieren met zijn opdrachtgevers en andere handhavingspartners. Er zijn structurele overleggen maar ook overleggen en contacten op ad-hoc basis. In 2018 is een trainingstraject gestart voor de medewerkers in meer klantgericht denken en handelen. Een onderdeel van dat traject is het uitwerken van een nog betere informatie-uitwisseling tussen gemeenten en ODMH met betrekking tot bedrijven.
Het contact met bedrijven is nu meestal op bedrijfsniveau, gebaseerd op de wettelijke verplichtingen van dat bedrijf. Juist aan de voorkant, bij de voorlichting aan bedrijven valt winst te behalen. Denk hierbij aan voorlichting bij een initiatief op gebied van bouw en / of milieu of wat betreft de eisen die gesteld worden aan een bedrijf. Dit vraagt om een uitbreiding van het instrumentarium. Zie ook hoofdstuk 6.3. Branche- of gebiedsgerichte voorlichting, informatiebladen of -pagina’s op internet zijn daarvan voorbeelden. Bedrijvenverenigingen zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van deze nota en hun ideeën over voorlichting zijn hierin meegenomen.
10.3 Participatie bij nieuwe ontwikkelingen
Een belangrijk instrument van de Omgevingswet is participatie. Dit betekent een intensievere samenwerking tussen de initiatiefnemer en de overheid. Door vroegtijdig het gesprek aan te gaan komen kennis, verschillende belangen en perspectieven sneller op tafel. Zo kan participatie zorgen voor meer draagvlak, betere besluiten en tijdwinst. De ODMH sluit in zijn dienstverlening aan bij deze maatschappelijke beweging naar een participatieve en laagdrempelige overheid.
Bijlage 1 Actiepunten naar aanleiding van deze VTH-nota (2019-2022)
Bijlage 2 Evaluatie actiepunten VTH-nota 2015-2018
Hieronder worden de handhavingsdoelen uit de VTH-nota 2015-2018 opgesomd, met daarachter een korte evaluatie.
1. Waarborgen van een actuele vergunningsituatie.
Het informatiesysteem is aangepast zodat een overzicht gemaakt kan worden welke vergunningen actueel zijn op basis van de in VTH-nota genoemde criteria. Gebaseerd op dit overzicht is de actualiteit van de vergunning getoetst; deze toets is inmiddels voor bijna alle bedrijven uitgevoerd. Dit wordt in de komende planperiode gecontinueerd. Uit de toetsing is gebleken dat in sommige gevallen actualisatie nodig is. Voor deze situatie is een procedure tot actualisatie van de vergunning uitgevoerd of gepland.
2. Na controle, hercontrole en bestuursrechtelijke sancties voldoen alle geïnspecteerde bedrijven aan de voorschriften die tijdens de inspectie zijn gecontroleerd.
Bedrijven voldeden na hercontrole of bestuursrechtelijk optreden aan de voorschriften. Er zijn geen gedoogbeschikkingen met betrekking tot milieu afgegeven vanaf 2015.
Zie punt 6 voor een nadere analyse van het naleefgedrag.
3. Alle opslagtanks inspecteren ter voorkoming van bodemverontreiniging.
Tanks die in de afgelopen 4 jaren zijn aangetroffen bij een controle, zijn gecontroleerd op alle verplichtingen zoals gecertificeerde installatie- en gebruiksvoorschriften. Bedrijven zijn aangeschreven om de installatie te certificeren. Deze certificaten zijn ingediend en geregistreerd zodat deze data gebruikt kunnen worden bij latere controles. Tanks die niet konden worden voorzien van een certificaat zijn gesaneerd. Een deel van tanks is projectmatig gecontroleerd. Het project is beëindigd. Tanks worden in het reguliere handhavingsproces gecontroleerd.
In de periode 2015 tot en met 2017 zijn bij 271 bedrijven één of meer tanks gesaneerd. De kans op bodemverontreiniging door verouderde tankinstallatie is daardoor verkleind.
4. Toezicht op preventieve maatregelen bij luchtwassers en natte koeltorens.
Alle biologische, chemische en gecombineerde luchtwassers bij veehouderijbedrijven zijn gecontroleerd. Tijdens de controles is gebleken dat de gebruiksvoorschriften slecht worden nageleefd.
De actieve luchtwassers zijn nu allemaal voorzien van elektronische monitoring. Daarnaast hebben de bedrijven naar aanleiding van toezicht van de ODMH gedragsvoorschriften opgesteld met betrekking tot intern en extern onderhoud. Naar aanleiding van toezicht door de ODMH hebben de bedrijven gedragsvoorschriften opgesteld met betrekking tot intern en extern onderhoud.
Naar aanleiding van het slechte naleefgedrag, ziet de ODMH nu door speciale aspectcontroles actief toe op deze installaties. De bedrijven worden jaarlijks bezocht. Het eerste jaar betreft het een integrale controle, het tweede jaar betreft het een aspectcontrole voor de luchtwasser. Door deze controles is het toezicht op het beheer van de luchtwassers verbeterd, waardoor stikstofemissies zijn voorkomen.
In de komende planperiode wordt een toezichtplan opgesteld met betrekking tot andere stikstofbeperkende maatregelen bij veehouderijen, zoals stoppersmaatregelen, stalsystemen, beweidingsplannen, enz.
Bij negen bedrijven zijn natte koeltorens aanwezig. In de afgelopen planperiode zijn van al deze installaties de beheersplannen en risicoanalyses opgevraagd en beoordeeld. In de komende planperiode wordt een toezichtplan opgesteld. Daarnaast zijn alle bedrijven met natte koeltorens door andere milieurisico’s al ingedeeld in categorie 3 of 4 zodat deze tenminste eenmaal per twee jaar worden gecontroleerd.
5. Agrarische loonwerkers zijn gecontroleerd en worden tenminste eenmaal per twee jaar weer bezocht.
Loonwerkers worden ingedeeld in milieucategorie 3 of 4 waardoor deze bedrijven in de afgelopen planperiode zijn gecontroleerd.
6. Naleefgedrag wordt opgenomen in risicomodel
Het milieurisicomodel is in de afgelopen planperiode op enkele punten geactualiseerd. Er is echter nog geen sprake van een geïntegreerd risicomodel waarin alle milieuactiviteiten én het naleefgedrag zijn opgenomen.
Wel is in een pilottraject informatie vastgelegd over onder meer het naleefgedrag in een bonus-malus-systeem voor de categorie 3 bedrijven. In de periode 2015 tot en met 2017 zijn 32 (3,5%) bedrijven gesignaleerd als achterblijver, 789 (85%) als middenmoter en 107 (11,5%) als koploper.
De koplopers en achterblijvers zijn inmiddels bekend, maar dit heeft nog niet geleid tot aanpassing van de controlefrequentie.
Het naleefgedrag is nog niet opgenomen in het huidige milieurisicomodel.
In hoofdstuk 7 van deze nota is verder beschreven hoe het risicomodel geheel vernieuwd wordt.
7. Controle op alternatieve maatregelen om de ammoniakemissie te verminderen (Stoppersmaatregelen)
In 2016 en 2017 zijn 35 agrarische bedrijven binnen korte termijn gecontroleerd op de maatregelen van de Stoppersregeling. Het betrof gecombineerde bezoeken door toezichthouders en vergunningverleners. Hierdoor konden tekortkomingen efficiënt worden afgehandeld. De naleving was heel wisselend: diverse bedrijven waren te streng, andere hadden alternatieve maatregelen genomen. In veel gevallen zijn genomen maatregelen gelegaliseerd door intrekking van de vergunning of het indienen van een melding. Over het algemeen is de intentie van de veehouders goed en zijn bedrijven goed op de hoogte van de regels. In de komende planperiode worden deze bedrijven nogmaals gecontroleerd.
De voorlichting volgens de ‘tafel van elf’-methode is een methodiek waarbij de doelgroep uitgebreid wordt geanalyseerd, bedrijven veelal per branche. Doordat het aan de nodige detailinformatie ontbrak was het lange tijd lastig was om een goede doelgroep te kiezen. Uiteindelijk is gekozen voor de glastuinbouw. De uitwerking van de methode, in samenwerking met een hoogheemraadschap is nog in volle gang waardoor de resultaten van dit onderdeel niet geëvalueerd kunnen worden. Onderdelen van de ‘tafel van elf’-methode zullen terugkomen in de nieuw te ontwikkelen preventiestrategie.
Bijlage 3 Samenvatting bijeenkomst bedrijvenverenigingen d.d. 29 mei 2018
Tijdens deze bijeenkomst voor bedrijvenverenigingen staat de VTH-nota centraal. Daarnaast worden de aanwezigen uitgenodigd aan te geven hoe de contacten met ODMH ervaren worden.
De VTH-nota is een wettelijk verplicht document dat opgesteld wordt door de ODMH in opdracht van de aangesloten gemeenten om het regionale beleid ten aanzien van de Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving vast te leggen voor een bepaalde periode.
De ODMH heeft te maken met 3 VTH-nota’s:
In dit geval gaat het om een actualisatie van de VTH-nota voor de gemeentelijke milieutaken voor de periode 2019-2022.
Binnen de regio zijn de VTH-afspraken zoveel mogelijk uniform en is er afstemmingsplicht met de andere handhavingspratners. De inhoud van de nota is deels wettelijk bepaald (nalevingsstrategie), deels is er ruimte voor de regionaal of lokaal beleid. Er is afstemming met de andere regio’s en met de andere handhavingspartners.
De overheid van nu kan niet meer dezelfde zijn als de overheid van enkele jaren geleden; ze moet transparanter zijn en participatief zijn ingesteld, met meer aandacht voor de communicatie.
Deze ontwikkelingen komen terug in de nieuwe VTH-nota. Ook deze bijeenkomst is daar een voorbeeld van.
In 2021 wordt de Omgevingswet van kracht, dit is een omvangrijke wetswijziging waarop geanticipeert wordt. Speerpunten in de nieuwe VTH-nota zijn; duurzaamheid/ energiebesparing bij bedrijven, innovatieve ontwikkelingen, datakwaliteit, andere vormen van communicatie naar bedrijven en risicogericht en informatie gestuurd werken.
De nalevingsstrategie Toezicht en Handhaving bestaat uit 4 onderdelen:
Samenvattend is het volgende besproken:
Bijlage 4 Milieurisico-indeling (anno 2018)
Zoals al in de probleemanalyses is opgemerkt, lopen de milieurisico’s van bedrijven sterk uiteen. Om die reden worden niet alle bedrijven met dezelfde frequentie gecontroleerd. Bedrijven met een hoog milieurisico worden vaker gecontroleerd dan bedrijven met een laag milieurisico. De hiervoor aangehaalde risicomodellen worden gebruikt om in de risico’s een rangorde te kunnen aanbrengen. Hoe hoger het milieurisico, des te hoger is de controlefrequentie.
Voor het bepalen van de controlefrequentie van integrale controles wordt gebruik gemaakt van de volgende staffel.
Categorie 5 betreft bedrijven waarop tot 1 januari 2014 de Verklaring van geen bedenkingen milieu van toepassing was. Voor deze bedrijven geldt ook een controlefrequentie van eenmaal per jaar. Categorie 6 betreft bedrijven waarvoor het college van Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag is. Deze categorie bedrijven valt niet onder deze VTH-nota.
Bepaling van de milieucategorie vindt plaats met behulp van een model waarin de basisrisico’s van een bedrijf worden gewaardeerd.
Gedurende de looptijd van deze nota zal het huidige model worden omgevormd tot een model waaruit de basisrisico’s worden gewaardeerd. Dit kan op basis van de branche of op basis van een sommatie van relevante milieuaspecten. De aspecten/ activiteiten die meer of anders bij een bedrijf aanwezig zijn ten opzichte van de branche, worden apart gewaardeerd. Voor deze aspecten/ activiteiten wordt een aspectcontrole ingepland. Deze controle kan gelijktijdig met het basistoezicht uitgevoerd worden, maar kan ook door een gespecialiseerde toezichthouder in een aparte controle worden behandeld.
Bijlage 5 Uitvoering controles en aspectcontroles
Voordat de integrale controle wordt uitgevoerd bereidt de toezichthouder die voor. De voorbereiding bestaat voornamelijk uit dossieronderzoek waarbij wordt nagegaan welke technische voorzieningen binnen het bedrijf aanwezig zijn en welke voorschriften van toepassing zijn. Bij veehouderijen zijn bij de voorbereiding de gemelde dieraantallen, de beweidingsplannen en de systeembeschrijving van belang. Daarnaast worden de bevindingen van de laatste controle en de (eventuele) klachtenhistorie doorgenomen. Ook kunnen de digitale registratiesystemen van andere instanties worden geraadpleegd. Zo kunnen online de afvalstromen en de tank- en installatiecertificaten worden ingezien. Ook kunnen het risicoregister (RRGS) en de digitale registratiesystemen van andere instanties worden geraadpleegd.
Tijdens de controle kan gebruik worden gemaakt van een tabletcomputer met een digitale checklist. In die checklist kan per voorschrift de naleving daarvan worden vastgelegd. Van relevante milieutechnische voorzieningen worden foto’s gemaakt die later in het milieubevindingenrapport worden verwerkt. Een controle is daarnaast bij uitstek een goede gelegenheid om met de eigenaar van het bedrijf een informerend of aansporend gesprek aan te gaan om naleving te bevorderen.
Na afloop van de controle wordt, aan de hand van de bevindingen en foto’s van de controle, een milieubevindingenrapport gegenereerd. Dat rapport wordt vervolgens in het informatiesysteem geladen. Wijzigingen die relevant zijn voor het risicoregister worden gemeld, via risicokaart@odmh.nl aan de specialist externe veiligheid, die verantwoordelijk is voor het actueel houden van het register.
Daarnaast worden in het informatiesysteem de milieutechnische en milieujuridische gegevens bijgewerkt. Zo wordt nagegaan of het bedrijf nog in dezelfde milieucategorie valt en worden de (technische) gegevens van milieurelevantie installaties bijgewerkt.
Bij het toezicht op agrarische bedrijven wordt veelal gebruikt gemaakt van een gedetailleerde checklist waarmee ook voor andere instanties wordt gecontroleerd. De ingevulde checklist wordt na afloop van de controle gedeeld met de betrokken samenwerkingspartner.
Elke controle wordt schriftelijk (met een brief) aan het bedrijf bevestigd. Als tijdens de controle tekortkomingen zijn geconstateerd dan worden in die brief de bevindingen van de toezichthouder vermeld, aangevuld met het artikel of voorschrift dat is overtreden. Ook wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de tekortkomingen op te heffen en welke termijn daarvoor wordt gegund (zie onder Begunstigingstermijn).
De komende tijd zal de vorm van de aanschrijving meer worden afgestemd op de geconstateerde overtreding. In sommige gevallen kan worden volstaan met een informerende of waarschuwende brief. In dat geval hoeft geen begunstigingstermijn te worden opgenomen.
Als bij een bedrijf tekortkomingen zijn geconstateerd en daarbij is een begunstigingstermijn aangegeven, dan volgt altijd een hercontrole. Zo’n hercontrole kan bestaan uit een nieuwe, fysieke controle waarbij wordt gecontroleerd op herstel van de tekortkoming. Een ander vorm is het uitvoeren van een administratieve hercontrole waarbij het bedrijf schriftelijke gegevens overlegt die door de toezichthouder worden beoordeeld. Een hercontrole wordt in beginsel binnen drie weken na afloop van de begunstigingstermijn uitgevoerd.
Indien blijkt dat na de hercontrole de tekortkomingen niet zijn opgeheven, dan wordt een (bestuurlijke) sanctie opgelegd. In situaties waarbij aantoonbaar sprake is van overmacht, of als het milieubelang van de overtreding gering is, kan de begunstigingstermijn worden verlengd.
Controles kunnen zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. Om effectief en doelmatig te werk te gaan is het nodig om verschillende vormen van toezicht te hanteren. Deze vormen van toezicht kunnen zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. Of een controle wordt aangekondigd is afhankelijk van het soort controle, het doel van de controle en de historische ervaring met het bedrijf.
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd, moet deze ongedaan worden gemaakt. Hiervoor krijgt het bedrijf een termijn, de zogenoemde begunstigingstermijn. Het uitgangspunt is dat de begunstigingstermijn zo kort als nodig is om de tekortkoming op te heffen. In de onderstaande tabel zijn de termijnen opgenomen die in beginsel worden aangehouden.
Bijzondere omstandigheden kunnen, mits gemotiveerd, leiden tot een langere begunstigingstermijn. Zo zullen agrarische bedrijven bij administratieve overtredingen – vanwege een andere bedrijfsvoering op dat gebied dan bij reguliere bedrijven – doorgaans een begunstigingstermijn hebben van acht weken.
Bijlage 6 Stappenplan sanctiestrategie
Om tot een passende interventie te kunnen komen en in vergelijkbare situaties steeds vergelijkbare keuzes te maken, bevat de Landelijke Handhavingstrategie een stappenplan. In hoofdstuk 3 van de strategie is het stappenplan uitgewerkt. Hieronder worden de stappen kort benoemd en toegelicht.
Stap 1 – Positionering bevinding in de interventiematrix
Gestart wordt met het ‘taxeren’ van de bevinding en het plaatsen van die bevinding in de zogenoemde interventiematrix (in voorgaande figuur ‘interventiematrix’). Afhankelijk van het gedrag van de overtreder en de (mogelijke) gevolgen van de overtreding wordt een licht, midden, of zwaar segment gekozen. Die keuze van een segment in de matrix vormt het startpunt van de keuze van de interventie.
Stap 2 – Bepalen verzwarende aspecten
Indien verzwarende aspecten een rol spelen bij de bevinding, kan dat een reden zijn om, naast bestuursrechtelijk, ook strafrechtelijk op te treden. Hoe meer verzwarend aspecten van toepassing zijn, des te groter de kans wordt dat ook het strafrechtelijke spoor wordt ingezet. Bij verzwarende omstandigheden moet onder andere worden gedacht aan:
Stap 3 – Noodzaak overleg politie/OM
Aan de hand van de uitkomsten van stap 1 en stap 2 bepaalt de ODMH of overleg tussen het openbaar bestuur en politie/OM nodig is. De bedoeling van een eventueel overleg is een weloverwogen inzet van het bestuursrecht en het strafrecht.
Stap 4 – Optreden met de interventiematrix
Aan de hand van het geselecteerde segment (stap 1) wordt een van de interventies gekozen (of een combinatie daarvan) die in dat segment zijn opgenomen (zie figuur ‘interventiematrix’). Daarbij wordt steeds gestart met de minst zware interventie, tenzij wordt gemotiveerd waarom een andere (combinatie van) interventie(s) in die concrete situatie beter past.
De handhavingsprocedure wordt pas beëindigd als sprake is van naleving. Indien naleving binnen de gestelde termijn uitblijft, wordt een zwaardere interventie toegepast.
Voor wat betreft de keuze van de termijnen – doorgaans begunstigingstermijnen genoemd – geldt het volgende:
De keuzes in de stappen 1 tot en met 4 dienen te worden vastgelegd. Voor de ODMH vindt registratie plaats in het registratiesysteem.
Bijlage 7 Toezicht op emissies
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-160104.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.