Gemeenteblad van Amstelveen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amstelveen | Gemeenteblad 2022, 156787 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amstelveen | Gemeenteblad 2022, 156787 | beleidsregel |
Besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen tot vaststelling van de Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Amstelveen 2022
In deze beleidsregels staat beschreven hoe er in de gemeente Amstelveen invulling wordt gegeven aan de Jeugdwet. Er staat beschreven welke uitgangspunten, kaders en richtlijnen van toepassing zijn voor ouders en jeugdigen, (medische) verwijzers, de lokale toegang en jeugdhulpaanbieders.
Binnen het jeugdhulpdomein is er een grote verscheidenheid aan situaties en vragen die zich voor kan doen. Dit zorgt ervoor dat deze beleidsregels niet uitputtend zijn. Niet elke situatie of detail is opgenomen, maar er wordt aangesloten bij relevante lokale vraagstukken en situaties.
De beleidsregels Jeugdhulp zijn gebaseerd op de volgende doelen uit de Jeugdwet:
De Jeugdwet, de verordening en de nadere regels liggen ten grondslag aan deze beleidsregels. Deze documenten moeten in samenhang gelezen worden. In tegenstelling tot de Jeugdwet, de verordening en de nadere regels zijn de beleidsregels geen verbindende voorschriften. Het zijn afwegingskaders. Dit houdt in dat besluiten worden genomen op basis van de Jeugdwet, de verordening of de nadere regels. Welke afwegingen en kaders gehanteerd kunnen worden tijdens de besluitvorming is opgenomen in de beleidsregels. Het is aan de verwijzer (jeugdhulpverleners van de gemeente of de Gecertificeerde Instelling (GI)) om op basis hiervan ook een afweging te maken tussen verschillende belangen.
In deze beleidsregels is een aantal grenzen opgenomen om eenvoudiger tot een maatwerkbeslissing te komen. Het stellen van grenzen aan de Jeugdwet draagt bij aan het geven van invulling aan de verantwoordelijkheden van de gemeenten zoals vastgesteld in de Jeugdwet. Binnen een specifieke casus kan de professional ervoor kiezen om de grenzen niet te hanteren. Dit is mogelijk wanneer de afweging van verschillende belangen laat zien dat het hanteren van de grenzen de belangen, zoals genoemd in artikel 2.3. van de Jeugdwet, ernstig schaadt.
De begrippen in deze beleidsregels zijn gelijk aan de definities die worden gehanteerd in de Jeugdwet, verordening en nadere regels.
Centraal in het bieden van jeugdhulp staan de resultaten. De resultaten zijn opgenomen in het perspectiefplan (en bij de GI het gezinsplan). De jeugdhulpaanbieder geeft uitvoering aan de resultaten die zijn opgenomen in het perspectiefplan. Dit doet de jeugdhulpaanbieder door de resultaten te vertalen naar doelen in een behandelplan.
De resultaten in het perspectiefplan vormen een momentopname. De hulpvraag wijzigt regelmatig in meer of mindere mate. De volgende wijzigingen geven aanleiding voor het aanpassen van de resultaten:
Het perspectiefplan wordt periodiek geëvalueerd. Daarnaast geven bovenstaande situaties aanleiding om een eerdere evaluatie van het perspectiefplan uit te voeren.
2.3 Casusregie en coördinatie van zorg
Voor goede jeugdhulp is het belangrijk dat betrokken partijen weten wie het aanspreekpunt is en wie er regie heeft. Ook is hiermee de afstemming tussen verschillende domeinen gewaarborgd. Afspraken hierover worden vastgelegd in het perspectiefplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen casusregie en coördinatie van zorg:
Casusregie is de regie op de hulpvraag. Deze vorm van regie gaat over de hulpvraag en de beoogde resultaten van de jeugdhulp, zoals opgenomen in het perspectief- of gezinsplan. Het gaat daarbij om de samenhang tussen de hulpvragen op het jeugdhulp-domein en op de andere (verschillende) levensgebieden. Deze vorm van regie ligt zo veel als mogelijk bij het gezin omdat zij eigenaar is van de hulpvraag en oplossingsrichting. Vanaf 16 jaar is de jeugdige zelf eigenaar van de hulpvraag. Waar nodig wordt het gezin door de jeugdhulpverleners van de gemeente ondersteund bij het voeren van regie. Casusregie gaat over het ‘wat’.
De intensiteit van de regie door een jeugdhulpverlener van de gemeente kan bestaan uit twee niveaus, te weten:
De coördinatie van zorg gaat over de te verlenen jeugdhulp en het behalen van de doelen, zoals opgenomen in het behandelplan, de planning (volgtijdelijkheid van de hulp) en de uitvoering. De coördinatie van zorg is extra belangrijk op het moment dat er meerdere partijen werken aan de beoogde resultaten. Dan moet duidelijk zijn wie er verantwoordelijk is voor de coördinatie van zorg. Deze vorm van regie ligt bij de jeugdhulpaanbieder. Als er meerdere jeugdhulpaanbieders betrokken zijn, stemmen deze onderling af wie de coördinatie van zorg heeft. De coördinatie van zorg gaat over het ‘hoe’.
In de jeugdhulpplicht die gemeenten hebben op basis van de Jeugdwet staat maatwerk centraal. Dit houdt in dat op individueel niveau wordt vastgesteld wanneer en welke jeugdhulp nodig is. Er bestaat geen algemeen recht op een individuele voorziening; op individueel niveau wordt vastgesteld of en in welke vorm ondersteuning noodzakelijk is. In dit hoofdstuk wordt beschreven welk afwegingskader hiervoor wordt gebruikt.
De Centrale Raad van Beroep1 heeft bepaald dat de onderstaande vier stappen leidend zijn in het bepalen of er sprake is van een jeugdhulpvraag:
De bovengenoemde stappen moeten opeenvolgend worden doorlopen. Deze stappen zijn verder uitgewerkt in de volgende paragrafen.
Het resultaat van de toetsingsprocedure moet zijn dat jeugdigen en gezinnen de hulp krijgen die passend is en die zij nodig hebben. De jeugdige moet door de voorziening in staat worden gesteld om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn om naar vermogen deel te nemen aan de samenleving, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau. Dit doet echter niets af aan het feit dat ouders hier een eigen verantwoordelijkheid in hebben.
Uitgangspunten bij het onderzoek:
Bij iedere hulpvraag moet zorgvuldig onderzoek plaatsvinden om te kunnen bepalen of en welke ondersteuning nodig is. Hierbij wordt het bovengenoemde stappenplan gevolgd. Bij het doorlopen van het stappenplan gelden de volgende uitgangspunten:
Dat rekening gehouden wordt met de eigen kracht (zie paragraaf 3.3) van de jeugdige en zijn/haar ouders betekent ook dat soms consequenties van eigen keuzes voor eigen rekening van de jeugdige/ouders blijven. Dit betekent dat de gemeente geen voorziening verstrekt wanneer ouders ervoor kiezen hun eigen kracht niet in te zetten, tenzij de veiligheid van de jeugdige in het geding is.
In het onderzoek zoals hierboven beschreven, staat de oorzaak achter de vraag centraal. Als uitgangspunt wordt aangehouden om jeugdhulp zoveel mogelijk te ‘normaliseren’.
Normaliseren betekent ook accepteren. Niet ieder afwijkend of lastig gedrag van een jeugdige is abnormaal. Dit betekent dat:
Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de inzet van voorzieningen die bijdragen aan een positieve ontwikkeling van jeugdigen. Dit geldt ook voor jeugdigen met een jeugdhulpvraag. De Jeugdwet is niet bedoeld om de algemene ontwikkeling van jeugdigen te bevorderen, maar juist om bij te springen waar de algemene ontwikkeling in gevaar komt. Begeleiding kan alleen ingezet worden wanneer deze ondersteunend is aan of volgt op een behandeling.
In onderstaande tabellen is voor veel voorkomende problemen het onderscheid aangegeven tussen wat als ‘normale’ en wat als ernstige problematiek wordt gerekend2. Dit schetst een beeld van welke problemen geaccepteerd moeten worden en welke problemen tot een hulpvraag kunnen leiden (die overigens niet altijd tot het domein van de Jeugdwet behoort).
Zoals eerder genoemd, hebben ouders een eigen verantwoordelijkheid bij het in staat stellen van hun kinderen om gezond en veilig op te groeien. Er mag van ouders verwacht worden dat zij binnen hun vermogen hun kind de zorg bieden die het nodig heeft. Dit geldt ook voor ouders van jeugdigen met een ziekte of beperking. Jeugdhulp wordt alleen ingezet voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en ouders ontoereikend zijn.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaardbare maatstaven in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en het gezin. Bovengebruikelijke hulp is de hulp, die voor de jeugdige noodzakelijk is en die boven de normale dagelijkse zorg en begeleiding uitstijgt die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Gebruikelijke hulp vormt de ondergrens. Er wordt niet vanzelfsprekend een individuele voorziening ingezet als ouders meer doen dan het gebruikelijke, want van ouders wordt verwacht dat zij vanuit eigen kracht doen wat binnen hun mogelijkheden ligt.
Bij het beoordelen of er sprake is van gebruikelijke of bovengebruikelijke hulp wordt gebruik gemaakt van de onderstaande criteria. Met name de samenhang tussen de criteria en de individuele omstandigheden van de jeugdige en de ouders zijn bij de beoordeling belangrijk.
Er wordt gekeken of de zorg passend is bij de leeftijd van de jeugdige, gezien het feit dat jongere kinderen (met of zonder een beperking) in principe meer zorg nodig hebben van hun ouders dan oudere kinderen.
Er wordt gekeken naar de aard van de zorghandeling en of deze past bij de taken van een ouder. Sommige zorghandelingen zijn niet standaard voor alle jeugdigen, maar vallen wel onder gebruikelijke hulp.
Er wordt gekeken of de frequentie van de zorg aansluit op het normale patroon van de dagelijkse zorg.
Er wordt gekeken naar de tijd die iemand besteedt aan een bepaalde zorghandeling. Als iemand veel meer tijd kwijt is dan gemiddeld, dan wordt gesproken over bovengebruikelijke hulp. Hiervoor gelden de richtlijnen van het Ministerie van VWS als uitgangspunt, die zijn opgenomen in bijlage 1.
Voor bovengebruikelijke hulp geldt ook dat de gemeente alleen een voorziening treft voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en de ouder(s) ontoereikend zijn3.
Eigen kracht betekent: ‘het vermogen van mensen om zelf, of samen, oplossingen te bedenken voor hun eigen problemen en deze ook uit te voeren’4.
De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van het sociaal netwerk wordt binnen de Jeugdwet de eigen kracht genoemd. Als de eigen kracht toereikend is, is hulp vanuit de gemeente niet nodig. Om eigen kracht te versterken is aandacht nodig voor zowel de innerlijke kracht van jeugdigen, ouders of het gezin, als ook voor het sociale netwerk van deze personen.
Ouders zijn verantwoordelijk voor het gezond en veilig opgroeien van de jeugdige. Deze verantwoordelijk wordt niet van ouders overgenomen, want er wordt uitgegaan van de eigen mogelijkheden en inzet. Hierbij past een actieve rol van de ouders en de jeugdige om in eerste instantie te proberen om problemen zelf of met behulp van het eigen netwerk op te lossen. Indien noodzakelijk, doen zij aanpassingen om dit te realiseren. Dit kan betekenen dat een ouder het eigen toekomstperspectief, zoals carrière, moet bijstellen om voor de jeugdige beschikbaar te zijn en de noodzakelijke zorg te kunnen bieden5. Uiteraard wordt hierin het welzijn van de ouders, waar de carrière aan kan bijdragen, ook meegewogen.
Voor het beoordelen van de eigen mogelijkheden van ouders moeten een aantal factoren worden onderzocht, die kunnen worden samengevat in de volgende 3 vragen:
Wanneer de verzorging en opvoeding voor ouders zodanig zwaar wordt dat deze voor overbelasting van de ouders zorgt, kan professionele hulp worden ingezet voor (boven)gebruikelijke hulp. Dit heet respijtzorg. In deze gevallen moeten de door overbelasting veroorzaakte klachten bij de ouders duidelijk beschreven worden door een huisarts, psycholoog, fysiotherapeut of andere professional.
Respijtzorg kan worden ingezet door thuis tijdelijk de mantelzorgtaken over te nemen of door de jeugdige tijdelijk een logeerplek aan te bieden. Voor de inzet van respijtzorg wordt in eerste instantie een beroep gedaan op het sociale netwerk. Er hoeft dus niet altijd een individuele voorziening ingezet te worden.
Bij het onderzoek naar de gebruikelijke hulp moet de verwijzer vaststellen of degene van wie de gebruikelijke hulp wordt verwacht, daadwerkelijk in staat is deze te bieden. Zo niet, dan kan er sprake zijn van (dreigende) overbelasting.
Pleegouders die een jeugdige opvoeden en hiervoor een pleegcontract hebben afgesloten met de pleegzorgaanbieder, hebben recht op een pleegvergoeding. Deze vergoeding is bedoeld voor de kosten die zij maken voor het pleegkind. Het basisbedrag voor de pleegvergoeding wordt ieder jaar opnieuw vastgesteld door het Rijk.
De basis-pleegvergoeding kan worden vermeerderd met een door de pleegzorgaanbieder vastgestelde toeslag.
Daarnaast kunnen ook bijzondere kosten in aanmerking komen voor vergoeding. Het gaat hierbij om noodzakelijke bijzondere kosten, die niet verhaald kunnen worden bij de onderhoudsplichtige ouders en die niet op grond van een andere regeling vergoed kunnen worden.
Onder bijzondere kosten worden in ieder geval verstaan:
In bijlage 2 is opgenomen wat er verder onder noodzakelijke bijzondere kosten kan worden verstaan.
De pleegzorgaanbieder beoordeelt of de kosten noodzakelijk zijn en of ze uit de pleegvergoeding en toeslag kunnen worden voldaan.
Wanneer een jeugdige is aangewezen op jeugdhulp zorgen de ouders van de jeugdige in beginsel voor het vervoer van en naar de jeugdhulpaanbieder. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om zelfstandig of onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen. Het kan voorkomen dat de jeugdige, zijn/haar ouders en hun netwerk hier niet voor kunnen zorgen. (zie ook paragraaf 3.3)
In het geval dat er sprake is van een medische noodzaak of een beperking van de zelfredzaamheid van de jeugdige kan een vervoersvoorziening worden toegekend.
Er is sprake van medische noodzaak wanneer:
Er is sprake van een beperking in de zelfredzaamheid wanneer:
een jeugdige wel in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken, maar er geen financiële draagkracht is. Indien er geen financiële draagkracht is, kan een beroep worden gedaan op de minimaregelingen van de gemeente en wordt er geen vervoersvoorziening vanuit de Jeugdwet verstrekt.
Om voor een vervoersvoorziening in aanmerking te komen geldt het volgende afwegingskader:
In de onderstaande situaties wordt in ieder geval geen vervoersvoorziening vanuit de Jeugdwet verstrekt:
vervoer anders dan van of naar de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld sociaal recreatief vervoer). Dit vervoer valt in beginsel onder gebruikelijke hulp en eigen kracht. Wanneer dit niet toereikend is, valt deze hulpvraag onder reikwijdte van de Wmo, zoals beschreven in de beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning.
Het is mogelijk om een pgb te krijgen voor formeel vervoer. Ook voor begeleiding door ouders of anderen uit het sociale netwerk tijdens het vervoer kan een pgb worden verstrekt, wanneer de ouder de enige mogelijke begeleider is (namelijk als door de hulpvraag van de jeugdige de begeleiding tijdens het vervoer niet door anderen dan de ouders gedaan kan worden) en het vervoer anders niet kan plaatsvinden. In andere situaties, zoals vervoer door ouders (informeel vervoer), wordt geen pgb toegekend.
Op grond van de Jeugdwet wordt ondersteuning geboden aan jeugdigen totdat zij het 18e levensjaar bereiken. Hierdoor is de overgang van 17 naar 18 jaar een cruciale tijd. Om tijdig te acteren op de overgang naar volwassenheid wordt er gewerkt met een toekomstplan. Hierin worden de ‘big five’ opgenomen: support, wonen, werk en school, inkomen en schulden, en zorg en ondersteuning. Het toekomstplan kan worden opgesteld voor jeugdigen vanaf 16 jaar. In sommige gevallen is het wenselijk dat de ondersteuning van de jeugdige doorloopt na de 18e verjaardag (verlengde jeugdhulp). De Jeugdwet biedt de mogelijkheid om jeugdhulp te verlengen tot maximaal 23 jaar. In de volgende situaties is verlengde jeugdhulp mogelijk:
De eerste twee bovenstaande situaties spreken voor zich. De derde situatie behoeft een afwegingskader wat betreft de noodzakelijkheid. Voor de noodzakelijkheid van verlengde jeugdhulp gelden onderstaande uitgangspunten:
De hulp wordt ingezet, of er wordt bepaald dat hulp wordt ingezet, vóór de 18e verjaardag. Echter, één uitzondering is mogelijk: verlengde jeugdhulp kan ingezet worden wanneer er binnen en half jaar na de 18e verjaardag wordt geconstateerd dat hulp die voor de 18e verjaardag is beëindigd toch nodig blijkt te zijn.
Indien de hulp inhoudelijk onder de Jeugdwet of Wmo 2015 valt geldt dat (individuele) begeleiding onder de Wmo 2015 valt, niet onder verlengde jeugdhulp. Uitzondering hierop is hulp zoals beschreven in het bovenstaande punt en indien de (individuele) begeleiding samenvalt met verblijf vanuit de Jeugdwet.
Een voorliggende voorziening is een voorziening waar een jeugdige/ouder een beroep op kan doen, zodat er geen of in mindere mate een beroep hoeft te worden gedaan op ondersteuning vanuit de Jeugdwet. Algemene voorzieningen zijn voorliggend, zoals in hoofdstuk 5 verder wordt toegelicht. Ook de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet, de Wet Passend Onderwijs, de Participatiewet en de Wmo zijn voorliggend op de Jeugdwet.
4.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen die voor iedereen gebruikelijk en beschikbaar zijn. De term ‘algemeen gebruikelijke voorziening’ is gebruikelijk in de Wmo 2015 maar is ook van toepassing op jeugdhulp. Het gaat hier om materiële voorzieningen, zoals hulpmiddelen. Hulpmiddelen worden niet vergoed worden vanuit de Jeugdwet6, tenzij maatwerk nodig is.
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die:
Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd, hangt af van het individuele geval. Iedere aanvraag wordt dus beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van de aanvrager. De belangrijkste vraag die in dit onderzoek beantwoord moet worden is of de aanvrager over de voorziening kan beschikken als hij niet beperkt/gehandicapt zou zijn geweest. Om deze vraag te beantwoorden, moet er in ieder geval worden voldaan aan de eerder genoemde drie criteria.
De Wlz is voorliggend op de Jeugdwet; wanneer iemand toegang heeft tot deze wet, moet de benodigde zorg en ondersteuning ook vanuit deze wet betaald worden.
Wanneer een jeugdige een Wlz-indicatie voor verblijf in een instelling heeft of er redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige deze indicatie zou kunnen krijgen, verstrekt het college geen individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. Dit betekent ook dat er geen individuele voorziening vanuit de Jeugdwet wordt verstrekt wanneer iemand weigert mee te werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit voor de Wlz. De toegangscriteria voor de Wlz zijn opgenomen in de beleidsregels indicatiestelling Wlz. Kort gezegd komen de toegangscriteria voor de Wlz op het onderstaande neer:
Wanneer een jeugdige een Wlz-indicatie heeft, blijft de behandeling van een psychische stoornis onder de Jeugdwet vallen. Dit is niet het geval wanneer de jeugdige verblijf en behandeling van dezelfde instelling ontvangt en de behandeling van de psychische stoornis dus niet los te zien is van de Wlz-behandeling. Bij verblijf zonder behandeling, volledig pakket thuis (vpt), modulair pakket thuis (mpt) en persoonsgebonden budget (pgb) valt de behandeling van de psychische stoornis onder de Jeugdwet7.
Onderstaand is opgenomen in welke gevallen de zorg onder de Wlz valt en in welke gevallen zorg onder de Jeugdwet valt.
Net als de Wlz, is ook de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend op de Jeugdwet. Dit geldt ook voor een aanvullende zorgverzekering als ouders deze hebben. Binnen de Zvw is de zorgprofessional verantwoordelijk voor de indicatiestelling en het bepalen van de daaruit voortvloeiende noodzakelijke zorg.
De Zvw regelt medische zorg die gericht is op genezing en behandeling en thuisverpleging/wijkverpleging. Deze wet wordt uitgevoerd door zorgverzekeraars. Dit betekent dat alle verzorging die samenhangt met geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, onder de Zvw valt. Dus, ook de verzorging van jeugdigen die noodzakelijk is door een gezondheidsprobleem. Alleen de verzorging van een jeugdige die gericht is op het vergroten van de zelfredzaamheid, valt onder de Jeugdwet. Dit is uitgewerkt in de tabellen op de volgende pagina’s.
Het kan voorkomen dat er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan bepaalde problematiek, zonder dat precies duidelijk is welke oorzaak de hoofdoorzaak is. Dit kan het geval zijn bij bijvoorbeeld een eetstoornis. Wanneer de hoofdoorzaak somatisch (lichamelijk) is, valt de benodigde zorg onder de Zvw. Als de hoofdoorzaak psychisch is, dan valt de benodigde zorg onder de Jeugdwet en is de gemeente verantwoordelijk. Wanneer niet bepaald kan worden wat de hoofdoorzaak van de problematiek is, is de gemeente verantwoordelijk voor het treffen van de benodigde voorziening.
Om een totaalbeeld te krijgen van de zorgbehoefte van het gezin, wordt een integraal zorgplan opgesteld.
Auditieve en visuele beperkingen
De zorg en behandeling van auditieve en visuele beperkingen valt altijd onder de Zvw. Onder de Zvw vallen ook de psychische klachten die kunnen volgen uit een auditieve of visuele beperking. Een hulphond valt ook onder de Zvw 8 , wanneer deze als hulpmiddel dient. Dit is het geval wanneer de hulphond ondersteunend is aan de algemene dagelijkse levensverrichtingen. |
Zorg die betrekking heeft op het vergroten van de zelfredzaamheid en het ondersteunen van de maatschappelijke participatie valt onder de Jeugdwet. Het gaat hier om de niet-medische component. |
Psychische en psychosociale problematiek
Psychische- en verslavingsproblematiek van ouder(s)
Als er binnen het gezin sprake is van volwassenproblematiek (bijv. GGZ), dan komt ook dit naar voren in het integraal zorgplan. Volwassenproblematiek valt onder de Zvw en kan niet gefinancierd worden vanuit de Jeugdwet. De problematiek die een jeugdige ervaart, als gevolg van de volwassenproblematiek, valt onder de Jeugdwet. Ook een hulpvraag op het gebied van opvoedondersteuning bij ouders behoort tot de Jeugdwet.
Jeugdigen die als gevolg van een conflictscheiding een hulpvraag hebben ontvangen hulp vanuit de Jeugdwet. De problematiek van ouders valt niet onder de Jeugdwet. Er kunnen verschillende voorzieningen zijn om de hulpvraag van ouders te beantwoorden, zoals de Zvw, mediation vanuit de rechtsbijstand of een algemene voorziening. Voor deze ouderproblematiek wordt geen voorziening vanuit de Jeugdwet ingezet.
De Wet Passend Onderwijs en de Jeugdwet zijn complementair. Dit betekent dat ze elkaar aanvullen en versterken. Problematiek bij jeugdigen raakt vaak beide domeinen, waardoor er sprake is van samenwerking tussen de twee domeinen. Als in deze beleidsregels gesproken wordt over passend onderwijs dan worden hier zowel de samenwerkingsverbanden, als de scholen zelf mee bedoeld. In het onderwijs worden verschillende vormen van ondersteuning geboden, variërend van ondersteuning waar alle leerlingen behoefte aan hebben tot extra ondersteuning voor specifieke leerlingen.
Het onderwijs biedt de noodzakelijke ondersteuning die een jeugdige nodig heeft om het onderwijsprogramma te doorlopen. Het gaat dan om ondersteuning die gericht is op het volgen van het onderwijs en op het verder helpen van de leerling in zijn/haar onderwijsontwikkeling. Een voorbeeld hiervan is thuisonderwijs. Thuisonderwijs valt niet onder de Jeugdwet, maar onder de Wet Passend Onderwijs omdat het is gericht op het behalen van de onderwijsdoelen9.
Binnen het wettelijk kader, blijven er grijze gebieden tussen de Jeugdwet en de Wet Passend Onderwijs, waarin maatwerk moet worden geboden. Onderstaande uitgangspunten zijn hierbij helpend.
Zoals bovenstaand is genoemd, moeten scholen zorgen voor begeleiding bij leerproblemen. Huiswerkbegeleiding is dan ook geen vorm van jeugdhulp, omdat huiswerkbegeleiding primair is gericht op het leerproces.
In de Jeugdwet wordt jeugdhulp omschreven als ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen (en hun ouders) bij alle denkbare opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen10.
Huiswerkbegeleiding valt niet onder deze omschrijving, omdat huiswerkbegeleiding gericht is op het doorlopen van het onderwijsprogramma. Als de hulpvraag is gericht op het aanbrengen van structuur in het dagelijks leven kan deze wel onder de Jeugdwet vallen. Er is dan sprake van een veel breder vraagstuk dan het doorlopen van het onderwijsprogramma en kan daarmee wel onder de bovenstaande omschrijving van jeugdhulp vallen.
Het bieden van passend onderwijs voor iedere leerling is een wettelijke taak van scholen en samenwerkingsverbanden. Particuliere scholen vallen niet onder de Wet Passend Onderwijs en zijn zelf verantwoordelijk voor het bieden van de juiste ondersteuning aan hun leerlingen. De gemeente speelt hier geen rol in. De gemeente is wel verantwoordelijk voor het bieden van jeugdhulp aan leerlingen die op een particuliere school zitten.
Scholen zijn verantwoordelijk voor het bieden van lees- en spellingonderwijs. Ook de ondersteuning die hierbij nodig kan zijn maakt onderdeel uit van de basisondersteuning die iedere school moet geven. Hierbij wordt gewerkt met de Protocollen Leesproblemen en Dyslexie voor het basisonderwijs.
De gemeente is verantwoordelijk voor de diagnostiek en behandeling van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED). Het gaat hierbij om jeugdigen in het basisonderwijs11. De behandeling kan in het voortgezet onderwijs doorlopen op voorwaarde dat de behandeling is gestart in het basisonderwijs.
Bij EED is er geen sprake van verdere problematiek die het dyslexie-onderzoek of de behandeling kan belemmeren. Voordat een jeugdige kan starten met een onderzoek of behandeling van EED, moet een bijkomende stoornis niet langer belemmerend zijn. Dit wordt bepaald door de behandelend arts of behandelaar.
Onderstaand is het onderscheid tussen de verantwoordelijkheden van scholen en de gemeente m.b.t. dyslexie weergegeven:
4.5.4 Specifieke leerbehoeften
Het beleid dat gericht is op passend onderwijs is bedoeld voor leerlingen met specifieke leerbehoeften. Hieronder vallen ook leerlingen met dyslexie, dyscalculie, faalangst, autisme of hoogbegaafdheid. Het bieden van passend onderwijs aan deze leerlingen is een taak van de school en het samenwerkingsverband12. Naast de specifieke leerbehoeften kan er sprake zijn van andere ondersteuningsbehoeften waarvoor wel jeugdhulp kan worden ingezet. Samenwerking tussen gemeente en samenwerkingsverbanden is hierbij het uitgangspunt.
4.5.5 Ontwikkelperspectiefplan
In het ontwikkelperspectiefplan (OPP) wordt beschreven welke concrete doelen er gerealiseerd moeten worden met de jeugdige om het onderwijs voort te zetten. De school stelt het OPP op, samen met de ouders van de leerling.
Voor de bepaling van stage lopen is het uitstroomprofiel van de leerling van belang. Dit is opgenomen in het OPP, wat verder is toegelicht onder 4.5.5. De uitstroomprofielen zijn:
4.5.7 Ondersteuning binnen school aan leerlingen met een ondersteuningsbehoefte
4.5.8 Individuele begeleiding op school in de klas
De gemeente is verantwoordelijk voor de inzet en financiering van individuele begeleiding wanneer:
Van een school mag niet verwacht worden dat deze structureel individuele begeleiding biedt aan een jeugdige voor problematiek die niet alleen onderwijs-gerelateerd is. Het onderwijs biedt voor deze problematiek tijdelijke individuele begeleiding ter overbrugging.
4.5.9 Begeleiding tijdens de pauze en andere vrije momenten binnen het onderwijs
Als het gedrag van een jeugdige de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan individuele begeleiding vanuit de Jeugdwet worden ingezet. Dit kan aan de orde zijn bij bijvoorbeeld een jeugdige met een beperking die meer dan gebruikelijk toezicht en/of aansturing nodig heeft in ‘vrije situaties’, zoals buitenspelen of gymles. Bij dit soort lessen/activiteiten is er een minder strakke structuur en is er sprake van een ander soort (leer)omgeving. Dit kan van invloed zijn op het gedrag van jeugdigen met een hulpvraag.
Uitgangspunt is dat het leren voor iedereen doorgang kan vinden. Onderstaand is dit verder toegelicht:
4.5.10 Verpleging of persoonlijke verzorging op school
De middelen die beschikbaar zijn voor extra ondersteuning in het (speciaal) onderwijs zijn in eerste instantie bedoeld voor onderwijsondersteuning, niet voor zorg. Om het bieden van zorg vanuit een onderwijsinstelling mogelijk te maken, moet deze gekoppeld zijn aan onderwijsactiviteiten.
Deze zorg wordt dan (deels) gefinancierd vanuit de Wet Passend Onderwijs, zoals in onderstaande tabel verder is uitgewerkt. Voor dit deel van de persoonlijke verzorging is de Wet Passend Onderwijs voorliggend op de Jeugdwet.
Wanneer een leerling naast de bovengenoemde zorg meer verpleging of persoonlijke verzorging nodig heeft, kan deze geboden worden door de zorgverzekeraar of gemeente. Verpleging is altijd de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar.
Tabel: aftrek aantal minuten zorg per week, per grondslag, voor de functie PV13 * het onderwijs is verantwoordelijk voor het aantal minuten dat in deze tabel genoemd staat. |
||
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is in principe geen voorliggende voorziening voor de Jeugdwet, tenzij er sprake is van verlengde jeugdhulp. Er zijn wel een aantal voorzieningen die vanuit de Wmo toegekend kunnen worden aan jeugdigen zoals (mobiliteits-)hulpmiddelen of woonaanpassingen. Daarnaast zijn er enkele Wmo voorzieningen die niet expliciet voor jeugdigen zijn bedoeld maar wel raakvlakken hebben met de Jeugdwet. Bijvoorbeeld, ondersteuning in het huishouden wanneer ouders een ondersteuningsvraag hebben op het gebied van opvoeden. Deze ondersteuning kan dan ingezet worden in het kader van respijtzorg.
Preventief Jeugdaanbod is aanbod waarvan scholen, kinderopvangorganisaties, ouders/verzorgers en leerlingen zonder verwijzing gebruik kunnen maken. Het aanbod is vrij toegankelijk en gratis. Een overzicht van het aanbod voor jeugd en gezin is te vinden op de website van de gemeente. Deze organisaties kunnen hulp bieden en vragen beantwoorden over financiën, gezondheid, opvoeden, relaties, sporten of taalontwikkeling.
Voor individuele voorzieningen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
Er wordt zoveel mogelijk gewerkt met bewezen effectieve interventies, zoals omschreven in de databank effectieve jeugdinterventies van het NJI. De interventies zijn op organisatieniveau beschreven en onderbouwd. De jeugdhulpaanbieder kan innovatieve interventies toepassen. Alternatief aanbod, waarvan de effectiviteit niet onomstotelijk is vastgesteld (bijvoorbeeld paardentherapie of muziektherapie14) kan alleen ingezet worden als een GGZ-hoofdbehandelaar hiertoe besluit en het alternatieve aanbod onderdeel is van een breder hulptraject of als hiervoor nadrukkelijke toestemming is van de lokale toegang15. Dit is niet van toepassing op interventies waarbij in de NJI databank is vermeld dat zij niet effectief zijn.
Er wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. Belangrijk hierin is dat de voorzieningen dus evenredig bijdragen aan het behalen van de resultaten. Als dit het geval is wordt gekozen voor de goedkoopste voorziening, ook als de resultaten binnen een langere (maar verantwoorde) termijn worden gerealiseerd.
Naast de algemene uitgangspunten wordt ook het volgende uitgangspunt gehanteerd:
Als een hulphond kan worden aangemerkt als een hulpmiddel valt dit onder de Zvw en niet onder de Jeugdwet16. Als een hulphond ingezet wordt om de doelen uit de Jeugdwet te realiseren wordt deze alleen ingezet als andere behandelingen en/of begeleiding bewezen niet effectief zijn in de individuele situatie171819.
In bijlage 3 zijn productbeschrijvingen opgenomen. Deze geven aan welke producten (individuele voorzieningen) jeugdhulpaanbieders leveren en aan welke eisen deze moeten voldoen.
Een individuele voorziening kan worden ingezet in de vorm zorg in natura of een persoonsgebonden budget (pgb). Een besluit voor een pgb wordt genomen op basis van het pgb-plan. Het pgb-plan is een aanvulling op het perspectiefplan.
7.1 Kwaliteitscriteria budgethouder ( toets)
De eerste eis in de Jeugdwet als het gaat om een pgb is dat de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder20, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
Bewindvoerders zijn wettelijk vertegenwoordigers die kunnen ondersteunen bij met name de financiële en administratieve kant van het pgb. Als de budgethouder wil dat zijn bewindvoerder het volledige budgetbeheer op zich neemt en de bewindvoerder daarmee akkoord gaat, dan zijn daartegen geen bezwaren. Het is echter geen eis dat een cliënt met een bewindvoerder het volledige budgetbeheer aan zijn bewindvoerder laat. Uit de Jeugdwet volgt dat gedeeltelijke vertegenwoordiging mogelijk moet kunnen zijn.
De budgetbeheerder moet aan een aantal eisen voldoen. Voor het beoordelen van deze kwaliteitscriteria wordt gebruik gemaakt van de 10 punten pgb vaardigheid21 en de Handreiking voor toetsing op (minimale) pgb-vaardigheid22 van de Rijksoverheid.
Naast de kwaliteitscriteria geldt dat in de rolverdeling de budgetbeheerder niet dezelfde persoon mag zijn als degene die de ondersteuning levert. Alleen in geval van een informeel pgb kan hiervan worden afgeweken als het niet mogelijk blijkt om deze rollen te scheiden. Hiervoor is toestemming van het lokale team nodig.
Ouders of jeugdigen die niet in staat zijn zelf het budget te beheren kunnen wel een budget beheren als zij hierin worden ondersteund en hierdoor wel over voldoende vaardigheden beschikken. Hiervoor kan echter geen voorziening vanuit de gemeente worden toegekend. De ondersteuning vindt dan bijvoorbeeld plaats vanuit het eigen netwerk. Ook kan iemand uit het netwerk de budgethouder zijn.
Er zijn omstandigheden die er toe kunnen leiden dat een pgb niet wordt toegekend. Het moet dan aannemelijk zijn dat de omstandigheden de kwaliteit en rechtmatigheid van het pgb nadelig beïnvloeden. Tijdens het pgb onderzoek worden deze omstandigheden onderzocht. Uit het onderzoek moet gemotiveerd blijken waarom een omstandigheid de kwaliteit en rechtmatigheid van het pgb nadelig beïnvloedt. De volgende omstandigheden kunnen hiervoor aanleiding zijn:
Ouders/jeugdige krijgen twee keer de mogelijkheid om een budgetbeheerder aan te dragen. Als er geen geschikte beheerder wordt aangedragen zal de aanvraag in de vorm van een pgb worden afgewezen.
Het tweede criterium om te voldoen aan een pgb in de Jeugdwet is dat: de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een gecontracteerde aanbieder, niet passend achten.
Het uitgangspunt van de Jeugdwet is dat een voorziening wordt verstrekt in natura. Alleen als de ouders en jeugdige het bovenstaande motiveren komen ze in aanmerking voor een pgb. Deze motivering moet voldoen aan een aantal eisen:
de ouders en jeugdige moeten zich hebben georiënteerd op de door de gemeente gecontracteerde voorzieningen in natura;
uit de motivatie moet blijken waarom de door de gemeente aangeboden voorziening niet passend is. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat de hulp niet goed in te plannen is, de hulp op ongebruikelijke tijden of momenten plaatsvindt, de hulp 24 uur per dag op afroep beschikbaar is of als de hulp locatie gebonden is.
De derde eis uit de Jeugdwet om voor een pgb in aanmerking te komen is dat naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.
Voor de kwaliteitscriteria van aanbieders wordt een onderscheid gemaakt in formele en informele aanbieders.
Formele aanbieders worden naast hetgeen bepaald in de verordening, getoetst op de criteria zoals opgenomen in de aanbesteding jeugdhulp. Hier is ook altijd de norm van verantwoorde werktoedeling van toepassing zoals opgenomen in het kwaliteitskader Jeugd23.
Voor informele aanbieders geldt dat, naast hetgeen bepaald in de verordening, het volgende:
werkt conform de Arbeidstijdenwet. Het leveren van de zorg mag er niet toe leiden dat de zorgverlener overbelast raakt, omdat dit negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit van de hulp. Er wordt getoetst aan het criterium van overbelasting, waarbij het uitgangspunt is dat het pgb niet wordt toegekend boven de Arbeidstijdenwet;
Daarnaast mag de relatie tussen ouder en jeugdige de kwaliteit van de geboden hulp niet in de weg staan. Ouders kunnen hun kind bijvoorbeeld wel ondersteunende begeleiding geven (voor zover het bovengebruikelijk is), maar geen activerende begeleiding. Dit laatste is immers onderdeel van de reguliere opvoeding. Het gaat dan om het aanleren van gedrag, sociale vaardigheden van algemene dagelijkse levensverrichtingen. Als hierin ondersteuning nodig is, door een opvoed- of opgroei-problematiek wordt dit geboden door een professional en niet door de ouders. Een informeel pgb wordt niet ingezet om de (opvoed)vaardigheden van ouders te compenseren.
Een pgb wordt toegekend aan de budgethouder. Die is daarmee ook verantwoordelijk en aansprakelijk hiervoor. Bij jeugdhulp is de jeugdige, en dus niet de budgetbeheerder, vaak de budgethouder.
In een aantal gevallen kan het pgb worden teruggevorderd. Om een pgb terug te kunnen vorderen moet deze eerst zijn beëindigd omdat er onjuiste en/of onvolledige gegevens zijn verstrekt (Jeugdwet 8.1.4 lid 1). Gelet op de verantwoordelijkheid van de budgethouder wordt eerst gekeken of er sprake is van verwijtbaar handelen door de budgethouder. Van verwijtbaar handelen is in ieder geval sprake bij opzet of nalatigheid. In deze gevallen kan het pgb worden teruggevorderd.
Het kan ook aan de zorgverlener (inclusief ouder(s)) te wijten zijn dat het pgb niet juist wordt ingezet. Budgethouders kunnen hiervoor niet altijd verantwoordelijk gehouden worden. Om toch op te kunnen treden in deze gevallen geldt het zogenaamde derdenbeding. De gemeente kan dan de zorgverlener rechtstreeks aansprakelijk stellen (vorderen) om het pgb terug te betalen. Dit derdenbeding moet opgenomen zijn in de zorgovereenkomst tussen de budgethouder en zorgverlener. Het handelen van de zorgverlener kan hem niet worden toegerekend als sprake is van overmacht. Er is sprake van overmacht als het handelen niet zijn schuld is.
Om het derdenbeding te waarborgen wordt een zorgovereenkomst niet goedgekeurd als dit beding niet is opgenomen.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 26 oktober 2021.
De secretaris,
Bert Winthorst
De voorzitter,
Tjapko Poppens
Bijlage 1 Richtlijnen gebruikelijke hulp
Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van de jeugdige in relatie tot jeugdhulp.
• hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;
• hebben zeer nabij ouderlijk toezicht nodig;
• zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen, dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• kunnen zelf zitten en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;
• ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;
• hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;
• hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;
• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen, dit toezicht kan op enige afstand (bijv. jeugdige kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);
• hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;
• hebben begeleiding om en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• zijn overdag zindelijk, en ’s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;
• hebben begeleiding van een volwassenen nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;
• kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;
• kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;
• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;
• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv- huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);
• hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Bijlage 2 Inventarisatie bijzondere kosten pleegzorg
VNG Inventarisatie bijzondere kosten pleegzorg 2015
Bijlage 3 Productbeschrijvingen
Gezinshuiszorg betreft wonen en begeleiding in een gezinsvorm. In een gezinshuis wonen gezinshuisouders met meerdere geplaatste jeugdigen en soms ook eigen kinderen. Gezinshuisouders zijn beroepsopvoeders die 7 dagen per week 24 uur per dag beschikbaar zijn. Een gezinshuis biedt een vervangende gezinssituatie en biedt een stabiele opvoed- en opgroeiomgeving, waar nodig aangevuld met professionele behandeling. Het hoofddoel van gezinshuizen is om de jeugdige voor korte of langere tijd een veilige plek te bieden. Plaatsing in een gezinshuis is altijd gericht op perspectief, zo snel mogelijke terugkeer naar de eigen ouders, tenzij dit niet mogelijk is. |
|
De jeugdige heeft complexe problemen, en is vaak wat ouder dan het gemiddelde pleegkind. De jeugdige heeft een opvoed- of behandelvraag die niet in een pleeggezin of eigen netwerk kan worden opgepakt. De jeugdige heeft een begeleidingsvraag en kan en behandelvraag hebben, afhankelijk van de problematiek. De jeugdige wordt (in principe) in staat geacht in een gezinsstructuur te functioneren. De jeugdige kan om verschillende redenen tijdelijk of langdurig niet meer bij ouders wonen. Gezinshuis kan worden ingezet voor jeugdigen van 0 tot 18 jaar. Zo nodig is voortgezette pleegzorg tot 23 jaar mogelijk. Landelijk is afgesproken dat verlenging tot het 21e jaar mogelijk is als de jeugdige dat wenst. De jeugdige heeft vaak veel meegemaakt. Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek, hechtingsproblematiek of loyaliteitsproblemen. De jeugdige heeft soms een verstoorde relatie met ouders, er kan ook persoonlijke problematiek bij de ouders spelen. |
|
Bieden van stabiel en veilig opvoedingsklimaat. Indien mogelijk werken aan terugkeer naar gezin van oorsprong. Voorkomen van plaatsing in een residentiële instelling. Bieden van een stabiele plek om tot aan zelfstandigheid te blijven wonen indien terugkeer naar gezin van oorsprong niet mogelijk is. |
|
Een Gezinshuis kan alleen worden ingezet indien plaatsing in het netwerk of bij pleegouders niet mogelijk is. Opdrachtnemer voldoet aan de Kwaliteitscriteria Gezinshuizen https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/Kwaliteitscriteria-Gezinshuizen.pdf Opdrachtnemer neemt de eindverantwoordelijkheid van de binnen het product Gezinshuis geboden zorg op zich. Gezinshuizen functioneren als onderaannemer van de opdrachtnemer, zijn in loondienst of werken via een franchise-constructie. De gezinshuisouders worden ondersteund door een vast multidisciplinair team, waaronder een ondersteuner (pedagogisch medewerker) en gedragswetenschapper/gedragsdeskundige/hoofdbehandelaar. Deze laatste is minimaal wo-opgeleid. |
Verblijf open - groepswonen is verblijf zonder behandelend karakter bij een zorgaanbieder waar jeugdigen langer dan 3 etmalen per week verblijven of wonen, gepaard gaande met/resultaten die zijn gericht op begeleiding, persoonlijke verzorging en activiteiten. Het hoofddoel van Verblijf open - groepswonen om de jeugdige voor korte of langere tijd een veilige plek te bieden. Plaatsing op Verblijf open - groepswonen is altijd gericht op perspectief, zo snel mogelijke terugkeer naar de ouders, tenzij overeengekomen is dat dit niet bevorderlijk is voor de jeugdige. |
|
De jeugdige kan niet meer (volledig) thuis wonen en ook niet worden geplaatst bij pleegouders of een gezinshuis. De jeugdige heeft complexe problemen. De jeugdige heeft een opvoed- of behandelvraag die niet in een pleeggezin, gezinshuis of eigen netwerk terecht kan worden opgepakt. Er zijn vaak complexe problemen. De jeugdige heeft een begeleidingsvraag en kan een behandelvraag hebben, afhankelijk van de problematiek. De jeugdige kan om verschillende redenen tijdelijk of langdurig niet meer bij ouders wonen. De jeugdige is 0 tot 18 jaar, heeft vaak veel meegemaakt. Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek, hechtingsproblematiek of loyaliteitsproblemen. |
|
Bieden van een stabiel en veilig opvoedingsklimaat. Indien mogelijk werken aan de terugkeer naar gezin van oorsprong. Bieden van een stabiele plek om te blijven wonen indien terugkeer naar gezin van oorsprong, wonen binnen het netwerk of pleegzorg niet mogelijk is. |
|
Verblijf open - groepswonen kan alleen worden ingezet indien plaatsing in het netwerk, gezinshuis of bij pleegouders niet mogelijk is. De landelijke Residentiële jeugdhulp https://richtlijnenjeugdhulp.nl/residentiele-jeugdhulp/ wordt gevolgd. Opdrachtnemer zorgt voor een goed pedagogisch leefklimaat, dit omvat o.a.: De aanwezigheid van regelmaat en stabiliteit zoals overzicht, structuur, continuïteit en voorspelbaarheid; De lichamelijke en emotionele zorg voor de jeugdige. Hierbij gaat het om basale verzorging, acceptatie en bescherming. Dit omvat naast een veilig opvoedingsklimaat ook een veilige leef- en woonomgeving; Er is veel aandacht voor de jeugdigen als individu en niet alleen als groepslid. Dat gebeurt door hen serieus te nemen en tijd te nemen om naar hen te luisteren en er voor hen te zijn; Er wordt aandacht besteed aan het gezin van herkomst en aan de relatie tussen de jeugdigen en hun ouders. Dit kan bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat de jeugdige contact kan onderhouden met zijn/haar familie en vrienden. Het kan ook betekenen dat er hulp en begeleiding voor de ouders nodig is. Het is van belang om per jeugdige te beoordelen of, hoe en met welke intensiteit contact met zijn gezin wenselijk is; |
Het hoofddoel van verblijf open is om de jeugdige voor korte of langere tijd een veilige plek te bieden ter voorbereiding op volwassenheid en mogelijke zelfstandigheid Verblijf open is zonder behandelend karakter bij een zorgaanbieder waar jeugdigen langer dan 3 etmalen per week verblijven of wonen, gepaard gaande met/resultaten die zijn gericht op begeleiding, persoonlijke verzorging en activiteiten. |
|
De jeugdige kan zichzelf grotendeels al zelfstandig redden, heeft echter nog enige tijd een steuntje in de rug nodig tot de daadwerkelijke overgang naar volwassenheid/zelfstandigheid (in sommige gevallen zal een steuntje in de rug levenslang nodig blijven). De jeugdigen kan (tijdelijk) niet (volledig) thuis wonen en ook niet worden geplaatst bij pleegouders of een gezinshuis. De jeugdige heeft met complexe problemen al dan niet met een verstandelijke handicap. De jeugdige heeft een begeleidingsvraag en kan een behandelvraag hebben, afhankelijk van de problematiek. De jeugdige is 16 tot 18 jaar, heeft vaak veel meegemaakt. Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek, hechtingsproblematiek of loyaliteitsproblemen. De jeugdige heeft soms een verstoorde relatie met ouders, er kan ook persoonlijke problematiek bij de ouders spelen. |
|
Concreet richt de ondersteuning zich op: Om kunnen gaan met de psychische aandoening, beperkingen en medicatiegebruik. Structuur van dag en nachtritme. Voorbereiden op financiële zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Vaardigheden leren om zelfstandig een huishouden te kunnen voeren. Opbouwen en behouden van een sociaal netwerk (een belangrijke ander). Zinvolle dag invulling zoals onderwijs/werk/dagbesteding en invulling van de vrije tijd. De begeleiding is er op gericht dat de jeugdige voldoende toegerust is om zo zelfstandig mogelijk te kunnen wonen. |
|
Verblijf open kan alleen worden ingezet indien plaatsing in het netwerk, gezinshuis of bij pleegouders niet mogelijk is. De landelijke Residentiële jeugdhulp https://richtlijnenjeugdhulp.nl/residentiele-jeugdhulp/ wordt gevolgd. Er wordt aandacht besteed aan het gezin van herkomst en aan de relatie tussen de jeugdigen en hun ouders. Dit kan bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat de jeugdige contact kan onderhouden met zijn/haar familie en vrienden. Het kan ook betekenen dat er hulp en begeleiding voor de ouders nodig is. Het is van belang om per jeugdige te beoordelen of, hoe en met welke intensiteit contact met zijn gezin wenselijk is. |
Het doel van verblijf besloten is om met 24 uurs behandeling stabiliteit, veiligheid en positieve interactie tussen de jeugdige en zijn omgeving voldoende te herstellen. Voor dit herstel van ‘het normale leven’ heeft de jeugdige een behandelomgeving nodig waarin binnen de drie leefsferen een hoge mate van toezicht, veiligheid en voorspelbaarheid aanwezig zijn. De drie leefsferen (milieus) zijn dan ‘thuis’, onderwijs en behandeling. Het gaat om verblijf, school/werk, vrije tijd in een open voorziening, vrijwillig of met een jeugdbeschermingsmaatregel van de kinderrechter. |
|
De jeugdige heeft ernstige gedragsproblemen, al dan niet met een verstandelijke handicap (IQ van 50 tot 85) en/of psychiatrische problematiek. Gezin en omgeving bieden onvoldoende basis voor een ambulant traject: verblijfs-gebonden aanbod is noodzakelijk. Ook urgentie en zwaarte problematiek vragen om verblijfs-gebonden aanbod. Problematiek betreft bijvoorbeeld drugsgebruik, zwerfgedrag, loverboys. |
|
Succesvolle terugkeer naar de maatschappij. Doel is ook enerzijds veiligheid en bescherming bieden en anderzijds jeugdigen stabiliseren en zodanig hulp te bieden dat het uiteindelijk bestendig op het perspectief van het traject (thuis, pleeggezin, gezinshuis, residentiële voorziening,) kan verblijven, waarbij hij/zij een dagbesteding (onderwijs) heeft; |
|
De afbakening wordt gevormd door voorziening voor SGLVB(voor LVB-jeugdigen met zeer ernstige gedragsproblemen – welke valt onder landelijk aanbod) en Jeugdzorg Plus (waarvoor machtiging nodig is). De drie leefsferen (milieus) ‘thuis’, onderwijs en behandeling dienen aangeboden te worden door Opdrachtnemer. De landelijke Residentiële jeugdhulp (https://richtlijnenjeugdhulp.nl/residentiele-jeugdhulp/ ) wordt gevolgd. Opdrachtnemer voert of organiseert regie op het behandeltraject en het betrokken houden van het netwerk om de jeugdige heen, inclusief andere bij het gezin van oorsprong betrokken hulpverleners, ook bij een vrijwillige plaatsing. Opdrachtnemer zorgt (ook in het geval van voogdij) dat de ondersteuning aan de eigen ouders en het oorspronkelijke netwerk gewaarborgd is. Er is 24 uurs begeleiding/specifieke opvoeding door pedagogisch medewerkers binnen een uitdagend, open behandelklimaat, waarin zowel leermomenten voor de groep als voor het individu zijn ingepland Er wordt individueel mentorschap geboden. Er is een op maat ingevuld dagprogramma van 9.00-15.00 uur, begeleid door leerkrachten en pedagogisch medewerkers (Indien sprake van een Driemilieuvoorziening). Opdrachtnemer verzorgt buitenschoolse activiteiten, begeleid door pedagogisch medewerkers en activiteitenbegeleider, in samenwerking met de algemene en voorliggende voorzieningen (clubs, bijbaantjes etc.) Opdrachtnemer verzorgt gezinsbehandeling op maat (zowel wat betreft inhoud als frequentie en locatie), begeleid door een gezinsbehandelaar in samenwerking met de mentor. |
Gesloten jeugdzorg of Jeugdzorg Plus is een zeer intensieve vorm van gespecialiseerde jeugdhulp waarbij de vrijheden van de jeugdige kunnen worden ingeperkt, om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan de hulp die hij nodig heeft. Vaak is er sprake van een situatie waarbij de jeugdige ernstig in gevaar is door toedoen van zichzelf of door derden. Jeugdzorg Plus heeft als doel jeugdigen met ernstige gedragsproblemen te behandelen en een dusdanige gedragsverandering te bewerkstelligen dat deze jeugdigen weer kunnen participeren in de maatschappij. De jeugdige wordt daartoe opgenomen in een Jeugdzorg Plus instelling. Jeugdzorg Plus wordt ingezet nadat een kinderrechter op verzoek van een gezaghebbende ouder, de Raad voor de Kinderbescherming of een gecertificeerde instelling heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige (gedrags)problematiek die de jeugdige in zijn ontwikkeling bedreigt. Opdrachtgever heeft in dit verband een 'leveringsverplichting': als de rechter een machtiging afgeeft dient de gemeente ervoor te zorgen dat de jeugdige geplaatst kan worden. Verblijf gesloten betreft een regime: zorg en inrichting van locatie dient aan eisen te voldoen. Het betreft een “Drie milieus voorziening” (verblijf, school/werk en vrije tijd). Er kunnen beperkende maatregelen worden toegepast. Deze maatregelen worden ingezet bij aanvang van de machtiging (door een rechter) en de mogelijkheid om deze in te zetten vervallen zodra de machtiging is beëindigd. De behandeling door Opdrachtnemer is erop gericht om de impact van de beperkende maatregelen zo passend mogelijk te laten zijn, en de jeugdige voor te bereiden op een tijd waarin er geen noodzaak maar ook geen mogelijkheid meer is voor beperkende maatregelen. Het niet beschikbaar hebben van een vervolgplek mag geen reden zijn om de periode van gesloten jeugdzorg niet te verlengen. |
|
De jeugdige is 12-18 jaar (soms iets jonger), en door toedoen van zichzelf en/of anderen in een dermate onveilige situatie verkerend dat de jeugdige beschermd dient te worden tegen zichzelf of anderen. Vaak gaat dit gepaard met ernstige gedragsproblematiek waar behandeling voor nodig is. Er is vaak sprake van ouder-kind relatieproblematiek, opvoedingsproblematiek en soms persoonlijke problematiek bij de ouders. Er is sprake van sterk oppositioneel en/of antisociaal gedrag. Er is sprake van emotionele, sociale, cognitieve en/of gedragsproblemen of een combinatie daarvan. Onderliggend kunnen er één of meerdere psychiatrische diagnoses zijn. In veel situaties is sprake van systeemproblematiek. Er kan sprake zijn van seksuele problemen, middelengebruik en verwaarlozing of uitbuiting. Contra-indicatie voor gesloten jeugdzorg is een jeugdige die geen wegloopgedrag vertoont en gemotiveerd is voor behandeling. |
|
Succesvolle terugkeer naar de maatschappij. Doel is ook enerzijds veiligheid en bescherming bieden en anderzijds Jeugdigen stabiliseren en zodanig hulp te bieden dat het uiteindelijk bestendig op het perspectief van het traject (thuis, residentiële voorziening, pleeggezin) kan verblijven, waarbij hij/zij een dagbesteding (onderwijs) heeft. |
|
Er kan nooit een gesloten plaatsing bestaan zonder machtiging van de kinderrechter. Wanneer daar toch sprake van is, al is dat maar een gedeelte van de behandeltijd, zal Opdrachtgever deze zorg niet vergoeden. De landelijke Residentiële jeugdhulp (https://richtlijnenjeugdhulp.nl/residentiele-jeugdhulp/ ) wordt gevolgd. Opdrachtnemer voert of organiseert regie op het behandeltraject en het betrokken houden van het netwerk om de jeugdige heen, inclusief andere betrokken hulpverleners. Opdrachtnemer zorgt (ook in het geval van voogdij) dat de ondersteuning aan de eigen ouders en het oorspronkelijke netwerk gewaarborgd is. Opdrachtnemer zorgt voor een intensieve samenwerking met ketenpartners om te zorgen voor een goed alternatief voor de gesloten zorg, ook tijdens de periode van de machtiging. Opdrachtnemer zorgt voor voldoende beschikbaar aanbod. Opdrachtgever hanteert als uitgangspunt dat de periode van daadwerkelijke gesloten residentie zo kort mogelijk is. Opdrachtnemer biedt 'gesloten jeugdzorg' in een omgeving die zo min mogelijk een gevangenissfeer ademt. Opdrachtnemer verzorgt het benodigde vervoer (aanvang en gedurende plaatsing, rechtbank, school, werk, dagbesteding). Het vervoer is onderdeel van het product en kent geen aparte financiering. Vervoer van de jeugdige maakt onderdeel uit van het tarief. Vervoer tijdens verlof maakt geen onderdeel uit van het tarief. Opdrachtnemer zorgt dat jeugdigen tot de leeftijd van 12 jaar op een andere groep verblijven dan jeugdigen van boven de 12 jaar. |
Perceel 4: Ernstige Enkelvoudige Dyslexie
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-156787.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.