Beleidsregels bijzondere bijstand 2022

Samenvatting

Deze beleidsregels geven richting aan in welke gevallen het college wel of geen bijzondere bijstand kan toekennen.

Burgemeester en wethouders van Hengelo;

Wettelijke basis:

bepalingen van de Participatiewet (artikel 35) en de Algemene wet bestuursrecht.

Besluiten:

Vast te stellen de

Beleidsregels bijzondere bijstand 2022

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (wet) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    Daarnaast wordt in deze beleidsregels verstaan onder:

    • a.

      aanvraag: de aanvraag voor bijzondere bijstand;

    • b.

      adequaat verzekerd voor kosten van medische aard: een inwoner die een basisverzekering en daarnaast een aanvullende verzekering heeft afgesloten die naar het oordeel van het college is afgestemd op zijn medische situatie en de te verwachte kosten;

    • c.

      basishuur: het deel van de rekenhuur waarover geen huurtoeslag wordt toegekend en dat te allen tijde voor rekening van de huurder blijft (artikel 16 Wet op de huurtoeslag);

    • d.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo;

    • e.

      datum waarop kosten opkomen: de datum waarop de inwoner redelijkerwijs kan weten dat hij een betalingsverplichting aangaat, bijvoorbeeld de dag waarop een overeenkomst wordt gesloten. De datum waarop de kosten opkomen is dus niet noodzakelijkerwijs gelijk aan de datum waarop de inwoner de rekening krijgt;

    • f.

      detentie: rechtens de vrijheid ontnomen, bedoeld in artikel 13 lid 1 onderdeel a van de wet;

    • g.

      draagkrachtperiode: de periode waarover de draagkracht wordt berekend;

    • h.

      gemeentelijke bijdrage collectieve aanvullende zorgverzekering, (hierna te noemen collectieve zorgverzekering): een door het college verstrekte bijdrage voor de verschuldigde premie voor de collectieve zorgverzekering en/of voor het wettelijk eigen risico, die zich vertaalt in een premiekorting;

    • i.

      inwoner: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (de belanghebbende);

    • j.

      kalenderjaar: het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december;

    • k.

      kosten van medische aard: medische en paramedische kosten;

    • l.

      maaltijdvoorziening: een bedrijf dat eten thuis bezorgt dat warm geserveerd kan worden of thuis opgewarmd dient te worden in de oven of magnetron;

    • m.

      rekenhuur: de kale huur vermeerderd met de servicekosten zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (WHT);

    • n.

      wet: Participatiewet;

    • o.

      wettelijke eigen bijdrage basisverzekering: de eigen bijdrage die vanuit de Zorgverzekeringswet opgelegd wordt;

    • p.

      WSNP: Schuldsanering Natuurlijke Personen, zoals bedoeld in de Faillissementswet;

    • q.

      WSF 2000: Wet Studiefinanciering 2000;

    • r.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

 

Artikel 2 Algemene bepalingen

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt op schriftelijke aanvraag ingediend. Een beslissing kan gemotiveerd ambtshalve worden genomen.

  • 2.

    Bij het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand zijn de algemene voorwaarden voor bijstandsverlening van toepassing.

  • 3.

    Na toepassing van lid 2, dient (indien nodig) de aanvraag om bijzondere bijstand te worden beoordeeld aan de hand van criteria zoals bedoeld in artikel 35 van de wet:

    • a.

      Doen de kosten zich voor?

    • b.

      Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

    • c.

      Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

    • d.

      Kunnen de kosten worden voldaan uit de eigen draagkracht?

  • 4.

    In situaties waarin de inwoner de kosten niet eerst zelf kan betalen, kan de bijstand in overleg en met instemming van de inwoner rechtstreeks aan de leverancier worden betaald.

  • 5.

    Het college kan, zonder toestemming van de inwoner, besluiten de bijzondere bijstand uit te betalen aan de leverancier/instantie, als er naar het oordeel van het college gegronde redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat de inwoner niet tot een verantwoorde besteding van de bijzondere bijstand zal overgaan of als dit in de beleidsregel van de betreffende kostensoort is aangegeven.

  • 6.

    Het college sluit aan bij de normbedragen van de meest actuele prijzengids van het Nibud, tenzij de inwoner met een lager bedrag in de kosten kan voorzien of als voor een bepaalde kostensoort anders is bepaald.

  • 7.

    Voor een aantal kostensoorten zijn naast eerder genoemde algemene bepalingen, aanvullende bijzondere voorwaarden van toepassing. Deze zijn in de artikelen 12 tot en met 30 per kostensoort opgesomd.

 

Artikel 3 Voorliggende voorziening

  • 1.

    Het college verleent geen bijzondere bijstand als de inwoner een beroep kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening of als de voorliggende voorziening de kosten als niet noodzakelijk aanmerkt als bedoeld in artikel 15 van de wet, tenzij in deze beleidsregels anders is bepaald.

  • 2.

    Onder passende en toereikende voorliggende voorziening verstaat het college in ieder geval:

    • de Zorgverzekeringswet, hierna te noemen Zvw;

    • de Wet langdurige zorg, hierna te noemen Wlz;

    • de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • de Jeugdwet;

    • een tegemoetkoming op grond van de WTOS;

    • studiefinanciering op grond van de WSF 2000;

    • de Verordening minimabeleid;

 

Artikel 4 Moment aanvragen bijzondere bijstand en duur van de bijstandsverlening

  • 1.

    De inwoner dient de aanvraag in voordat of uiterlijk op de datum waarop de kosten zijn opgekomen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college bijzondere bijstand verlenen voor kosten die voorafgaand aan de aanvraag zijn gemaakt, als:

    • a.

      het college de noodzaak van deze kosten op het moment van de aanvraag nog kan vaststellen, en;

    • b.

      de aanvraag is ingediend binnen een termijn van één maand nadat de kosten zijn opgekomen. Bij kosten van medische aard wordt de factuurdatum gehanteerd als datum waarop de kosten opkomen.

  • 3.

    Het college verleent voor de volgende kosten geen bijzondere bijstand met terugwerkende kracht:

    • a.

      vervanging en/of aanschaf van duurzame gebruiksgoederen;

    • b.

      verhuiskosten;

    • c.

      babyuitzet;

    • d.

      tuinonderhoud.

  • 4.

    Als de inwoner bij een eerste aanvraag de aanvraag binnen één maand nadat de kosten zijn opgekomen heeft ingediend, dan geldt het moment waarop de kosten zijn opgekomen als eerst mogelijke toekenningsdatum bij periodieke bijzondere bijstand.

  • 5.

    Voor aanvragen voor verlenging van de bijzondere bijstand voor periodieke kosten, is de ingangsdatum de dag nadat de eerder verleende periodieke bijstand is afgelopen, tenzij de aanvraag later wordt ingediend. Dan is de ingangsdatum de datum waarop de aanvraag is ingediend.

  • 6.

    Het college kent periodieke bijzondere bijstand toe voor de periode van maximaal 12 kalendermaanden tot en met de laatste dag van de maand van de betreffende toekenningsperiode, tenzij in de beleidsregel van de kostensoort anders is bepaald.

 

Artikel 5 Vorm bijzondere bijstand

  • 1.

    Het college verleent de bijzondere bijstand in beginsel om niet.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 verleent het college de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening, als:

    • a.

      het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft (artikel 51 van de wet);

    • b.

      redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de inwoner op korte termijn over voldoende middelen kan beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien (artikel 48, tweede lid, onder a van de wet). Onder korte termijn wordt verstaan een periode van maximaal 12 maanden.

    • c.

      de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 48, tweede lid, onder b van de wet);

    • d.

      de aanvraag een door de inwoner te betalen waarborgsom betreft (artikel 48 tweede lid, onder c van de wet).

    • e.

      het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft (artikel 48, tweede lid, onder d van de wet).

    • f.

      het een voorschot betreft zoals bedoeld in artikel 52, derde lid van de wet.

  • 3.

    In afwijking van lid 1, wordt in beginsel de bijstand in natura verstrekt als en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de inwoner zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen ( artikel 57 van de wet).

 

Hoofdstuk 2 Draagkracht

Artikel 6 Algemene uitgangspunten draagkracht

  • 1.

    Draagkracht is het gedeelte van het inkomen of vermogen dat de inwoner in de vastgestelde draagkrachtperiode zelf dient aan te wenden om in de bijzondere kosten, zoals bedoeld in artikel 35 van de wet, te voorzien.

  • 2.

    De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden, beginnend op de eerste dag van de maand, waarin de aanvraag om bijstand is ingediend.

  • 3.

    In beginsel wordt de vastgestelde draagkracht gedurende de draagkrachtperiode niet meer gewijzigd.

  • 4.

    Als er sprake is van kosten die vóór de aanvraagdatum zijn gemaakt, dan wordt de draagkrachtperiode vastgesteld vanaf de eerste dag van de maand waarop de bijstandsverlening betrekking heeft.

  • 5.

    Het college stelt de draagkrachtperiode voor een kortere periode dan 12 maanden vast als de bijzondere kosten zich periodiek voordoen, maar niet gedurende een heel jaar. Bijvoorbeeld bij kortdurende woonkostentoeslag.

  • 6.

    In afwijking van lid 2 herziet het college de vastgestelde draagkracht over het resterende deel van de periode als:

    • a.

      er een wijziging in de woon- en leefsituatie plaatsvindt die tot gevolg heeft dat op de inwoner een andere bijstandsnorm van toepassing is;

    • b.

      er een wijziging van het vermogen plaatsvindt, waardoor de vermogensgrens, zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 van de wet, wordt overschreden;

    • c.

      er een wijziging van het inkomen van 10 % of meer plaatsvindt.

  • 7.

    Het college brengt bij de verstrekking van incidentele bijzondere bijstand de vastgestelde draagkracht ineens in mindering op de bijzondere bijstand.

  • 8.

    Het college brengt bij de verstrekking van periodieke bijzondere bijstand de vastgestelde draagkracht over de draagkrachtperiode gelijkmatig in mindering op de maandelijkse bijzondere bijstand.

  • 9.

    Het college brengt bij het gelijktijdig verlenen van incidentele en periodieke bijzondere bijstand de draagkracht eerst op de periodieke bijzondere bijstand in mindering en het (eventuele) restant draagkracht op de incidentele bijzondere bijstand.

 

Artikel 7 In aanmerking te nemen inkomen

  • 1.

    Het college stelt het in aanmerking te nemen inkomen net zo vast als bij de algemene bijstand.

  • 2.

    Het college telt voor het bepalen van de draagkracht bij het inkomen 5% op in verband met de reservering vakantietoeslag.

  • 3.

    Als er sprake is van wisselende inkomsten dan wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen van de drie maanden voorafgaand aan de maand waarop de bijstandsverstrekking betrekking heeft.

  • 4.

    Als de inwoner is toegelaten tot de WSNP of deelneemt aan een minnelijk schuldsaneringstraject, is er geen draagkracht.

  • 5.

    Bij de vaststelling van het inkomen worden niet meegerekend:

    • a.

      inkomensbestanddelen die bij de verlening van algemene bijstand ook niet tot de middelen worden gerekend;

    • b.

      het deel van het inkomen waarop executoriaal beslag is gelegd;

    • c.

      een verstrekte individuele inkomenstoeslag en/of de individuele studietoeslag;

  • 6.

    De volgende aftrekposten worden in mindering gebracht op het in aanmerking te nemen inkomen:

    • a.

      de eigen bijdrage die wordt opgelegd (door het CAK) bij een opname in een WLZ-instelling;

    • b.

      de zorgverzekeringspremie (basis en aanvullend) onder aftrek van de ontvangen zorgtoeslag;

    • c.

      de rekenhuur onder aftrek van de ontvangen huurtoeslag;

    • d.

      de premie van de begrafenisverzekering;

    • e.

      de kosten van alimentatieverplichtingen.

 

Artikel 8 In aanmerking te nemen vermogen

  • 1.

    Met het in aanmerking te nemen vermogen wordt bedoeld het vermogen waarover de inwoner bij aanvang van de draagkrachtperiode beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Het vermogen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij een aanvraag voor algemene bijstand (artikel 34 van de wet).

  • 2.

    Het vermogen dat is gebonden aan de zelf bewoonde eigen woning wordt in het kader van bijzondere bijstand niet gerekend tot de middelen waarover de inwoner redelijkerwijs kan beschikken.

 

Artikel 9 Draagkrachtpercentages

  • 1.

    De draagkracht in het inkomen bedraagt 25% van het inkomen voor zover dit inkomen meer is dan 120% van de voor de inwoner geldende bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.

  • 2.

    De draagkracht in het vermogen bedraagt 100% van het vermogen boven de vrijlatingsbedragen van artikel 34, lid 3 van de wet.

 

Hoofdstuk 3 Drempelbedrag

Artikel 10 Drempelbedrag

Het college hanteert bij een aanvraag voor bijzondere bijstand geen drempelbedrag.

 

Hoofdstuk 4 Collectieve zorgverzekering

Artikel 11 Collectieve zorgverzekering

  • 1.

    De inwoner kan deelnemen aan de door het college aangeboden collectieve zorgverzekering, als:

    • a.

      de inwoner een inkomen heeft dat niet hoger is dan 120% van de voor hem geldende bijstandsnorm, en;

    • b.

      de inwoner 18 jaar of ouder is, en;

    • c.

      de inwoner geen student is, in die zin dat er uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs gevolgd wordt, en;

    • d.

      de inwoner in de basisregistratie personen als inwoner van Hengelo geregistreerd is, en;

    • e.

      als de aanmelding voor deelname aan de door het college aangeboden collectieve zorgverzekering door de zorgverzekeraar is goedgekeurd.

  • 2.

    In afwijking van artikel 8 van deze beleidsregels vindt er geen vermogenstoets plaats als bedoeld in artikel 34 van de wet;

  • 3.

    Zolang de inwoner gebruik maakt van de door het college aangeboden collectieve zorgverzekering en aan de voorwaarden uit het eerste lid van dit artikel voldoet, wordt de deelname met ingang van het nieuwe kalenderjaar stilzwijgend voortgezet.

  • 4.

    Het college betaalt de gemeentelijke bijdrage collectieve zorgverzekering rechtstreeks aan de zorgverzekeraar en de inwoner krijgt hierdoor een premiekorting. De hoogte van de gemeentelijke bijdrage collectieve zorgverzekering is afhankelijk van het gekozen verzekeringspakket.

  • 5.

    Het college betaalt de premie voor de collectieve zorgverzekering in beginsel vanuit de uitkering rechtstreeks door aan de zorgverzekeraar als de inwoner een uitkering van het college ontvangt en de hoogte van de uitkering hiervoor toereikend is;

  • 6.

    Het college beëindigt de deelname aan de collectieve zorgverzekering op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, als:

    • a.

      het inkomen van de inwoner hoger is dan 120% van de voor hem geldende bijstandsnorm;

    • b.

      de inwoner een student is, in die zin dat er uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs gevolgd;

    • c.

      de inwoner verhuist naar een andere gemeente en het eigen risico heeft meeverzekerd;

      • d.

        de inwoner niet langer voldoet aan de voorwaarden die de zorgverzekeraar stelt voor deelname aan de collectieve zorgverzekering.

  • 7.

    Het college beëindigt de deelname aan de collectieve zorgverzekering per de eerste van de maand volgend op de datum van wijziging, als

    • a.

      de inwoner verhuist naar het buitenland;

    • b.

      de inwoner verhuist naar een andere gemeente en het eigen risico niet heeft meeverzekerd.

  • 8.

    Als de inwoner overlijdt, beëindigt het college de deelname aan de collectieve zorgverzekering één dag na de dag van het overlijden.

 

Hoofdstuk 5 Kosten van medische aard

Artikel 12 Algemene uitgangspunten voor kosten van medische aard

  • 1.

    Het college gaat er vanuit dat de inwoner zich voor kosten van medische aard adequaat verzekerd heeft.

  • 2.

    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor kosten van medische aard, omdat de Zvw en de Wlz een toereikende en passende voorliggende voorziening is of de kosten zijn als niet noodzakelijk aangemerkt. Het college bedoelt hiermee in ieder geval de volgende kosten:

    • a.

      de premie van de basisverzekering en de aanvullende verzekering;

    • b.

      vermijdbare (meer)kosten, zoals kosten die het gevolg zijn van het gebruiken van een niet door de zorgverzekeraar gecontracteerde zorgverlener. Of de inwoner die nalaat zich adequaat te verzekeren, terwijl dit tijdens het laatste overstapmoment wel kon.

    • c.

      het verplicht en vrijwillig eigen risico ingevolge de Zorgverzekeringswet;

    • d.

      kosten van alternatieve zorg, zoals - onder meer - homeopathie, antroposofie, acupunctuur, acupressuur, natuurlijke geneeswijzen en zorg voor houding en beweging;

    • e.

      reparatiekosten, kosten van vervanging van oordopjes en kosten van batterijen van hoortoestellen;

    • f.

      kosten van bevalling en kraamzorg;

    • g.

      kosten van vruchtbaarheidsbehandelingen;

    • h.

      kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg;

    • i.

      de door het CAK opgelegde eigen bijdrage WMO en Wlz.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 verleent het college bijzondere bijstand voor de kosten van medische aard, zoals deze genoemd zijn in de artikelen 12.1 tot en met 12.2 van deze beleidsregels en volgens de bepalingen in die artikelen.

  • 4.

    Als de inwoner niet adequaat verzekerd is vanwege een premieachterstand, dan verleent het college bijzondere bijstand tot maximaal het bedrag dat de inwoner kan ontvangen vanuit de gemeentelijke collectieve zorgverzekering, volgens Garantverzorgd 2/Tandverzorgd 500.

  • 5.

    In de situatie van lid 4 geldt in beginsel de voorwaarde dat de inwoner zich meldt bij schuldhulpverlening.

  • 6.

    De bijzondere bijstand wordt uiterlijk verstrekt tot het eerstvolgende moment dat de inwoner zich adequaat kan verzekeren.

  • 7.

    Het college verstrekt niet meer bijzondere bijstand dan het maximale bedrag zoals dit is opgenomen in het meest uitgebreide pakket van de collectieve zorgverzekering.

  • 8.

    Het college vraagt advies aan een medisch adviseur als:

    • a.

      de opgekomen kosten hoger zijn dan de kosten van het medisch advies, en;

    • b.

      het advies noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag en de noodzaak niet op andere wijze kan worden vastgesteld. In het geval van een behandeling, mag deze nog niet hebben plaatsgevonden.

 

Artikel 12.1 Pedicure

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor pedicurekosten:

    • a.

      voor zover de kosten niet vergoed worden vanuit de voor de inwoner geldende adequate zorgverzekering, en;

    • b.

      als de behandeling door de pedicure noodzakelijk is in verband met ziekte, ouderdom of verwaarlozing. De noodzaak mag worden aangenomen als:

      • i.

        de huisarts of podotherapeut verklaart dat de behandeling door een pedicure noodzakelijk is, of;

      • ii.

        als er een vergoeding wordt ontvangen vanuit de basis- of aanvullende zorgverzekering, of;

      • iii.

        dit op basis van de uit het dossier blijkende (ziekte)geschiedenis van de inwoner blijkt.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal € 30,00 per behandeling met een maximum van 10 behandelingen per jaar.

 

Artikel 12.2 Mondzorg

  • 1.

    Onder mondzorg worden tandarts- en orthodontiekosten verstaan.

  • 2.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor noodzakelijke tandartskosten voor zover:

    • a.

      deze kosten niet vergoed worden vanuit de voor de inwoner geldende adequate zorgverzekering, en;

    • b.

      de kosten de vergoeding uit de adequate zorgverzekering overstijgen tot een maximumbedrag van € 500,00 per persoon per kalenderjaar.

  • 3.

    Het college verleent geen bijzondere bijstand voor orthodontiekosten.

 

Hoofdstuk 6 Medisch gerelateerde kosten

Artikel 13 Stookkosten

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor stookkosten, als de inwoner als gevolg van medische redenen extra stookkosten in zijn woning moet maken.

  • 2.

    Het college vraagt advies aan een medisch adviseur over de medische noodzaak van de extra te maken kosten.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld conform de Nibud prijzengids, passend bij het type woning van de inwoner.

 

Artikel 14 Bewassingskosten en kleding(slijtage)

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor hogere noodzakelijke uitgaven dan gebruikelijk is voor het aanschaffen en/of reinigen van kleding, schoeisel en beddengoed, als deze kosten het gevolg zijn van een aandoening van medische of psychosociale aard.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt er geen bijzondere bijstand verstrekt voor bewassingskosten aan kinderen jonger dan 4 jaar.

  • 3.

    Het college sluit voor de hoogte van de maximaal te verstrekken bedragen voor kleding, schoeisel en beddengoed aan bij de normbedragen van de meest actuele prijzengids van het Nibud.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor bewassingskosten wordt verstrekt in de vorm van een forfaitair bedrag en is vastgelegd in de bij deze beleidsregels opgenomen Bijlage 3 bewassingskosten. De bedragen zijn inclusief kledingslijtage.

  • 5.

    De noodzaak dient vastgesteld te worden door een hulp- en of zorgverlener (arts, thuiszorgorganisatie, ouderenwerk), voor zover die niet bij het college bekend is, dan wel een op te vragen medisch advies bij een door de gemeente gecontracteerde adviesinstantie.

  • 6.

    Het college verleent geen bijzondere bijstand:

    • a.

      voor de reguliere wasbeurten;

    • b.

      voor bewassingskosten als gebruik gemaakt kan worden van hulpmiddelen die de noodzaak voor extra bewassingskosten voorkomen, zoals incontinentiemateriaal;

    • c.

      voor de reguliere aanschaf/vervanging van kleding, schoeisel en beddengoed.

  • 7.

    In afwijking van lid 6, onder c, kan er wel bijzondere bijstand worden verstrekt als bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot plotselinge vervanging van een garderobe, bijvoorbeeld bij sterk gewijzigde lichaamsomvang.

 

Artikel 15 Dieetkosten

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de meerkosten van een dieet als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de meerkosten zijn ten opzichte van de kosten van normale voeding het gevolg van een medisch noodzakelijk te volgen dieet, en;

    • b.

      het dieet komt voor op de lijst van diëten die de Belastingdienst hanteert, en;

    • c.

      de meerkosten worden niet vergoed vanuit de voor de inwoner geldende adequate zorgverzekering;

  • 2.

    Het college sluit voor de hoogte van de bijzondere bijstand voor de meerkosten van het dieet aan op de fiscale regels die gelden voor de belastingaftrek voor dieetkosten. Zie hiervoor de dieetlijst op de site van de Belastingdienst.

  • 3.

    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de meerkosten van een dieet die hoger zijn dan de bedragen die worden vermeld op de dieetlijst van de Belastingdienst. Het college merkt deze kosten aan als niet noodzakelijk. De belastingaftrek zorgkosten wordt in mindering gebracht op de bijzondere bijstand.

 

Artikel 16 Maaltijdvoorziening

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de meerkosten van een maaltijdvoorziening, als de inwoner zelf niet in staat is om een warme maaltijd te bereiden en noodzakelijkerwijs gebruik moet maken van een maaltijdvoorziening.

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt verleend voor maximaal één warme maaltijd per dag, dus maximaal zeven warme maaltijden per week.

  • 3.

    De noodzaak van het gebruik van een maaltijdvoorziening dient vastgesteld te worden door een hulp- en of zorgverlener (arts, thuiszorgorganisatie, ouderenwerk), voor zover dit niet bij het college bekend is, dan wel een op te vragen medisch advies bij een door de gemeente gecontracteerde adviesinstantie.

  • 4.

    De maximumvergoeding is € 8,00 per dag minus de Nibudnorm voor een warme maaltijd.

  • 5.

    Het college verleent geen bijzondere bijstand voor:

    • a.

      de door het Nibud gehanteerde bedragen voor de kosten van een warme maaltijd;

    • b.

      de kosten van een voorgerecht, bijgerecht en dessert.

 

Hoofdstuk 7 Kosten in verband met wonen

Artikel 17 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    duurzame gebruiksgoederen: goederen die meer dan eens en gedurende langere tijd gebruikt kunnen worden, zoals een koelkast, televisie, bed, een wasmachine etc. Ook kosten van woninginrichting vallen hieronder, zoals vloerbedekking, kosten van gordijnen , beddengoed, bestek etc.

  • b.

    verhuiskosten: de kosten die de inwoner moet maken om zijn huishouding te kunnen verplaatsen van het ene woonadres naar het andere. Denk hierbij aan de kosten van transport en opslag, zoals een verhuisbusje en de tijdelijke opslag van huisraad. Maar ook verf en behang, de waarborgsom voor het nieuwe woonadres, de aansluitkosten voor de nieuwe woning (gas, water en elektriciteit), de kosten van de eerste huur, administratiekosten en de kosten van dubbele huur (onder aftrek van huurtoeslag) vallen hieronder.

 

Artikel 17.1 Algemene uitgangspunten voor vervanging en/of aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, en verhuiskosten

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor vervanging en/of aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, verhuiskosten en kosten die hiermee samenhangen (bijvoorbeeld aansluitkosten), als voldaan is aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand en de inwoner onvoldoende heeft kunnen reserveren voor de kosten. Het college houdt daarbij geen rekening met het ontbreken van reserveringscapaciteit door schulden.

  • 2.

    De noodzaak om te verhuizen staat in ieder geval vast als:

    • a.

      een statushouder vanuit het Centraal Orgaan opvang asielzoekers een woning toegewezen krijgt;

    • b.

      de verhuizing plaatsvindt met een urgentieverklaring op basis van sociale gronden.

  • 3.

    Voor de vaststelling van de reserveringscapaciteit kijkt het college naar een verantwoorde besteding van het inkomen in de afgelopen 12 maanden. Hierbij stelt het college als richtlijn dat 5% van de toepasselijke bijstandsnorm beschikbaar is als reserveringscapaciteit.

  • 4.

    Voor de hoogte van de maximaal te verstrekken bedragen voor duurzame gebruiksgoederen, woninginrichting en verhuiskosten sluit het college aan bij de richtprijzen van het Nibud. Het college verwacht dat de inwoner goederen overneemt of op de tweedehands markt aanschaft. De bijzondere bijstand wordt beperkt tot het bedrag dat redelijkerwijs nodig is voor de aanschaf van het betreffende gebruiksgoed.

  • 5.

    Het college verleent geen bijzondere bijstand in de situatie waarbij een persoon vanuit het ouderlijk huis of daarmee gelijkgestelde situatie zelfstandig gaat wonen en voor het eerst geconfronteerd wordt met kosten voor duurzame gebruiksgoederen/inrichting en/of verhuizing. Tenzij er sprake is van een sociale of medische indicatie en het moment waarop de inwoner zelfstandig gaat wonen onvermijdbaar is te achten.

 

Artikel 17.2 Duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    Het college verstrekt de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een geldlening.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 en artikel 5, lid 2 onder a van deze beleidsregels verleent het college de kosten van de aanschaf van een koelkast, wasmachine en/of fornuis en de aansluit- en/of reparatiekosten in beginsel om niet, waarbij de gebruiksgoederen door middel van een waardebon worden verstrekt.

  • 3.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van reparatie in plaats van de aanschaf, waaronder de eventueel bijhorende voorrijkosten en onderzoekskosten, van het duurzame gebruiksgoed als de te verwachten resterende levensduur meer bedraagt dan twee jaar en de kosten van reparatie niet meer bedragen dan 30% van de waarde van een nieuw apparaat.

 

Artikel 17.3 Verhuiskosten

  • 1.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bij kosten van dubbele huur, bedraagt maximaal het huurbedrag van de goedkoopste woning voor één volledige maand, plus de eventuele administratiekosten.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bij kosten van de eerste huur, bedraagt maximaal het huurbedrag voor één volledige maand, plus de eventuele administratiekosten.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor de kosten van de waarborgsom is gelijk aan de waarborgsom van de nieuwe woning onder aftrek van de eventuele waarborgsom van de oude woning.

  • 4.

    De bijzondere bijstand voor verhuiskosten wordt verstrekt om niet met uitzondering van de kosten van de waarborgsom. Die worden verstrekt in de vorm van een lening.

 

Artikel 18 Woonkostentoeslag Artikel 18.1 Woonkostentoeslag bij een huurwoning

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag als de inwoner in een woning verblijft waarvoor huurtoeslag mogelijk is, maar de inwoner vanwege omstandigheden, zoals onverwachte inkomensachteruitgang, geen of niet volledig aanspraak kan maken op huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    De hoogte van de woonkostentoeslag wordt berekend volgens de systematiek van de Wet op de huurtoeslag onder aftrek van het toegekende bedrag aan huurtoeslag en de draagkracht. De huur boven de huurtoeslaggrens wordt volledig vergoed.

  • 3.

    Als de rekenhuur hoger is dan de maximale huurtoeslaggrens, dan wordt:

    • a.

      de bijzondere bijstand voor de duur van maximaal twaalf maanden toegekend. Deze periode kan telkens met zes maanden worden verlengd, als en zolang de inwoner er niet in is geslaagd betaalbare woonruimte te verkrijgen, ondanks voldoende inspanningen daartoe.

    • b.

      aan de verlening van de woonkostentoeslag op grond van artikel 55 van de wet de verplichting verbonden dat de inwoner alles in het werk stelt om betaalbare woonruimte te vinden. Hierbij wordt van de inwoner in ieder geval verwacht dat hij ingeschreven staat als woningzoekende, reageert op betaalbare woonruimte en aangeboden passende woonruimte accepteert.

  • 4.

    Wanneer de inwoner naar het oordeel van het college onvoldoende inspanningen heeft verricht dan wel een aanbod voor passende betaalbare woonruimte niet heeft aanvaard, dan ontvangt de inwoner een waarschuwing. Bij een herhaling van deze gedraging wordt de woonkostentoeslag beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de laatste betaling van de woonkostentoeslag heeft plaatsgevonden. Of een aanvraag om verlenging van de woonkostentoeslag wordt afgewezen.

 

Artikel 18.2 Woonkostentoeslag bij een eigen woning

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand als de eigenaar van een door hemzelf bewoonde woning woonlasten heeft die hoger zijn dan de van toepassing zijnde basishuur.

  • 2.

    Tot de woonlasten worden gerekend:

    • a.

      de hypotheekrente van de door de inwoner zelf bewoonde eigen woning;

      Hierbij geldt dat alleen de rente voor de woonlasten meetelt en de eventuele aflossing niet. Tevens geldt dat alleen de rente in aanmerking wordt genomen die betaald moet worden voor de lening die bestemd is voor de woning.

    • b.

      rioolheffing;

    • c.

      afvalstoffenheffing (alleen het vaste tarief);

    • d.

      eigenaarsgedeelte onroerende zaakbelasting (OZB);

    • e.

      de premie voor de opstalverzekering;

    • f.

      de eventuele erfpachtcanon;

    • g.

      waterschapslasten (alleen de “watersysteemheffing gebouwd”).

  • 3.

    De hoogte van de woonkostentoeslag wordt berekend volgens de systematiek van de Wet op de huurtoeslag onder aftrek van het toegekende bedrag aan renteaftrek bij de aanslag Inkomstenbelasting door de Belastingdienst en de draagkracht.

  • 4.

    Als de totale woonlasten van de inwoner na aftrek van de belastingteruggave voor de hypotheekrenteaftrek, hoger zijn dan de op de situatie van de inwoner van toepassing zijnde huurgrens, zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, dan wordt:

    • a.

      de bijzondere bijstand voor de duur van maximaal twaalf maanden toegekend. Deze periode kan telkens met zes maanden worden verlengd, als en zolang de inwoner er niet in is geslaagd betaalbare woonruimte te verkrijgen, ondanks voldoende inspanningen daartoe.

    • b.

      aan de verlening van de woonkostentoeslag op grond van artikel 55 van de wet de verplichting verbonden de woning te verkopen en aantoonbaar actief op zoek te gaan naar een huurwoning die zonder de ontvangst van woonkostentoeslag door de inwoner te betalen is. Hierbij wordt van de inwoner in ieder geval verwacht dat hij de eigen woning voor een reële vraagprijs te koop aanbiedt. Hierbij geldt de WOZ waarde als uitgangspunt.

  • 5.

    Wanneer de inwoner naar het oordeel van het college onvoldoende inspanningen heeft verricht om de woning te verkopen dan wel op zoek te gaan naar passende betaalbare woonruimte, dan ontvangt de inwoner een waarschuwing. Bij een herhaling van deze gedraging wordt de woonkostentoeslag beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de laatste betaling van de woonkostentoeslag heeft plaatsgevonden. Of een aanvraag voor verlenging van de woonkostentoeslag wordt afgewezen.

 

Artikel 19 Tuinonderhoud

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand als:

    • a.

      de inwoner het tuinonderhoud niet kan uitvoeren vanwege lichamelijke en/of psychische klachten, en;

    • b.

      de inwoner geen beroep kan doen op familie, kennissen, buren of een vrijwilligersorganisatie.

  • 2.

    Het college stelt de noodzaak van tuinonderhoud vast door advies in te winnen bij een hulp- en of zorgverlener, voor zover dit niet uit het dossier blijkt.

  • 3.

    Het college stelt de hoogte van de bijzondere bijstand voor tuinonderhoud vast op maximaal € 250,00 per kalenderjaar en verbindt daaraan de verplichting dat het tuinonderhoud wordt uitgevoerd door een hoveniersbedrijf.

 

Artikel 20 Babyuitzet

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet als:

    • a.

      de zwangerschap redelijkerwijs niet was te voorzien, en;

    • b.

      er sprake is van kosten die direct na de geboorte noodzakelijk zijn, en;

    • c.

      de inwoner geen beroep kan doen op familie, kennissen of platformen waar spullen gratis worden aangeboden, en;

    • d.

      de kosten niet uit het eigen inkomen voldaan kunnen worden, hetzij door reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Het college beschouwt reservering vanaf de 4de maand van de zwangerschap als redelijk.

  • 2.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor babyuitzet vanaf de zesde maand van de zwangerschap en in de vorm van een lening.

  • 3.

    De hoogte van de maximaal te verstrekken bedragen voor een babyuitzet is vastgelegd in de bij deze beleidsregels behorende Bijlage 5 babyuitzet. Het college houdt bij het vaststellen van de hoogte ook rekening met het aanschaffen van babyspullen via de kringloop en het particuliere aanbod op internet.

 

Artikel 21 Communicatie en Signalering (Alarmering)

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de abonnementskosten en eventuele aansluitkosten van personenalarmering als er sprake is van een sociale noodzaak.

  • 2.

    Van een sociale noodzaak is in ieder geval sprake als de inwoner:

    • a.

      zich verwaarloost en maatschappelijk te gronde dreigt te gaan;

    • b.

      een reëel gevaar op lichamelijk letsel loopt;

    • c.

      in zijn veiligheid wordt bedreigd;

    • d.

      regieproblemen met betrekking tot het runnen van zijn huishouding heeft.

  • 3.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van het abonnement tot een maximumbedrag van € 25,00 per maand en de eenmalige aansluitkosten tot een maximumbedrag van € 95,00.

 

Artikel 22 Vaste lasten tijdens verblijf inrichting

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor het betalen van de vaste lasten vanwege het aanhouden van de woning als:

    • a.

      de betrokken hulpverlening redelijkerwijs verwacht dat de inwoner terugkeert naar zijn woning, en;

    • b.

      de woonplaats van de inwoner niet wijzigt zoals bedoeld in artikel 40, lid 1 van de wet.

  • 2.

    De bijzondere bijstand gaat in vanaf het moment dat de bijstandsnorm is gewijzigd naar de norm voor verblijf in een inrichting.

  • 3.

    De bijzondere bijstand wordt voor maximaal 12 maanden toegekend, waarbij om de drie maanden beoordeeld wordt of nog aan de voorwaarden wordt voldaan. De periode van 12 maanden kan verlengd worden als dit noodzakelijk is.

  • 4.

    Onder de vaste lasten als bedoeld in het eerste lid verstaat het college de volgende kosten:

    • a.

      huur minus huurtoeslag/rente hypotheek;

    • b.

      opstalverzekering;

    • c.

      vereniging van eigenaren;

    • d.

      nutsvoorzieningen ter hoogte van het leegstandstarief;

    • e.

      inboedelverzekering;

    • f.

      kosten internet- en/of televisieabonnement inclusief eventueel vast telefoonabonnement.

  • 5.

    Het college verleent geen bijzondere bijstand voor de aflossing van een hypotheek bij een eigen woning.

 

Artikel 23 Vaste lasten tijdens detentie

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor het betalen van de vaste lasten als:

    • a.

      er sprake is van een alleenstaande, en;

    • b.

      de detentieperiode langer duurt dan één maand, maar niet langer duurt dan 9 maanden, en;

    • c.

      de intentie/verwachting bestaat dat de inwoner na detentie terugkeert naar de betreffende woning/kamer.

  • 2.

    Onder de vaste lasten als bedoeld in het eerste lid verstaat het college de volgende kosten:

    • a.

      huur minus huurtoeslag;

    • b.

      nutsvoorzieningen ter hoogte van het leegstandstarief;

    • c.

      inboedelverzekering;

    • d.

      bewindvoerings-, mentor-, en/of curatelekosten.

  • Het college zorgt voor de betaling van bovengenoemde kosten aan de desbetreffende instantie.

  • 3.

    Het college verleent de bijzondere bijstand voor de detentieduur als de periode van detentie vaststaat. In overige gevallen verleent het college de bijzondere bijstand voor maximaal drie maanden, waarbij deze periode telkens met drie maanden kan worden verlengd, tot een maximum van 9 maanden.

  • 4.

    Het college verleent:

    • a.

      geen bijzondere bijstand voor de vaste lasten als de inwoner de afgelopen drie jaar vaker dan twee keer gebruik heeft gemaakt van deze regeling;

    • b.

      geen bijzondere bijstand voor de kosten zoals beschreven onder lid 2, onder a tot en met c, als sprake is van een ‘onoplosbare’ huurschuld, die zal leiden tot woningontruiming, welke procedure niet meer opgeschort kan worden.

 

Hoofdstuk 8 Reiskosten

Artikel 24 Algemene uitgangspunten

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor reiskosten als voldaan is aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand en als:

    • a.

      de reiskosten gemaakt worden voor een afstand van meer dan 15 kilometer vanaf de woning van inwoner, en;

    • b.

      gebruik wordt gemaakt van de meest goedkope adequate vervoersmogelijkheid. Voor het openbaar vervoer sluit het college aan bij het tarief van de tweede klasse in het openbaar vervoer (bus of trein). Als gebruik gemaakt wordt van eigen vervoer is de verstrekking van bijzondere bijstand maximaal € 0,19 per kilometer en daarbij gaat het college uit van de kortste route volgens de Anwb-routeplanner.

  • 2.

    Het college betaalt de bijzondere bijstand uit na indiening van het vervoersbewijs van het openbaar vervoer of nadat inzichtelijk is gemaakt op welke datum en over welke afstand de reiskosten zijn gemaakt. Denk daarbij aan een afspraakkaart en uitdraai van de Anwb-routeplanner (kortste route).

  • 3.

    Onder gezinsleden worden gehuwden met hun ten laste komende kinderen verstaan.

  • 4.

    Tot familieleden worden de familieleden in de eerste graad (ouders van gehuwden, meerderjarige (stief,- en pleeg)kinderen) gerekend.

  • 5.

    Tot overige familieleden worden gerekend broers, zussen, grootouders en kleinkinderen.

  • 6.

    Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing op artikel 24.1 tot en met artikel 24.7

 

Artikel 24.1 Gerechtelijke procedures

Het college verleent bijzondere bijstand voor reiskosten voor het bijwonen van een rechtszaak als er een noodzaak is tot het in persoon bijwonen van de rechtszaak.

 

Artikel 24.2 Bezoek aan gedetineerden

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor reiskosten voor het bezoeken van een gedetineerde als:

    • a.

      de gedetineerde in een gesloten inrichting verblijft en geen recht op verlof heeft, en;

    • b.

      de inwoner een gezinslid van de gedetineerde is.

  • 2.

    Het college kent voor maximaal 1 keer per maand per gezinslid bijzondere bijstand voor reiskosten voor het bezoek aan een gedetineerde toe. Er kan van deze bezoekfrequentie worden afgeweken als er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

 

Artikel 24.3 Woon-werkverkeer (verwervingskosten)

Het college verleent bijzondere bijstand voor reiskosten voor woon-werkverkeer als:

  • a.

    de werkgever geen reiskosten vergoed en de betreffende cao geen reiskostenvergoeding voorschrijft, en;

  • b.

    de inwoner door de reiskosten onder de 120% van de toepasselijke bijstandsnorm komt, en;

  • c.

    de enkele reisafstand meer bedraagt dan 15 kilometer.

 

Artikel 24.4 Medische behandelingen/zittend ziekenvervoer

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor reiskosten vanwege medische behandelingen of zittend ziekenvervoer als:

    • a.

      het noodzakelijk is dat er een medische behandeling/afspraak moet plaatsvinden bij een specialist of instelling, en;

    • b.

      de enkele reisafstand vanaf de woning van de inwoner naar de behandeling/afspraak bij de specialist of instelling meer bedraagt dan 15 kilometer, en;

    • c.

      de reiskosten niet (volledig) vergoed worden vanuit de voor de inwoner geldende adequate zorgverzekering.

  • 2.

    De noodzaak van de afspraak/behandeling en de noodzaak van de locatie van de afspraak/behandeling stelt het college vast met een verklaring/doorverwijzing van de behandelend arts.

  • 3.

    Het college verleent geen bijzondere bijstand als er een beroep gedaan kan worden op de hardheidsclausule van de zorgverzekeraar.

 

Artikel 24.5 Bezoek zieke familieleden

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de reiskosten vanwege het bezoeken van zieke familieleden als:

    • a.

      de enkele reisafstand tussen de verblijfplaats van de zieke en het woonadres van het bezoekende gezins- of familielid meer bedraagt dan 15 kilometer, en;

    • b.

      de zieke zelf niet meer in staat is om een bezoek aan inwoner te brengen, en;

    • c.

      de inwoner een gezins- of familielid van de zieke is.

  • 2.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de reiskosten vanwege het bezoeken van een zieke voor maximaal:

    • a.

      gezinsleden: twee maal per week;

    • b.

      familieleden in de eerste graad: eenmaal per week;

    • c.

      overige familieleden: eenmaal per twee weken.

  • 3.

    In het geval van langdurige verpleging of verzorging bepaalt het college het maximaal aantal bezoeken waarvoor bijzondere bijstand wordt verleend als volgt:

    • a.

      gezinsleden: eenmaal per twee weken;

    • b.

      familieleden in de eerste graad: eenmaal per vier weken;

    • c.

      overige familieleden: eenmaal per zes weken.

  • 4.

    Er kan van de in lid 2 en lid 3 genoemde bezoekfrequentie worden afgeweken als er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

 

Artikel 24.6 Scholing en opleiding van (ten laste komende) kinderen

  • 1.

    Het college verleent in aanvulling op de WTOS bijzondere bijstand voor reiskosten als:

    • a.

      de voorliggende voorziening niet toereikend is, en;

    • b.

      het soort opleiding niet aantoonbaar binnen een straal van 15 kilometer enkele reisafstand gevolgd kan worden.

  • 2.

    Het college stelt de bijzondere bijstand vast op basis van het tarief van de tweede klasse in het openbaar vervoer voor maximaal 10 maanden per schooljaar.

 

Artikel 24.7 Inburgeringsexamen, inburgeringslessen of lessen Internationale Schakelklas

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor reiskosten die verbonden zijn aan het doen van een inburgeringsexamen voor de dichtstbijzijnde examen locatie.

  • 2.

    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand aan:

    • a.

      kinderen tot 12 jaar;

    • b.

      kinderen vanaf 12 jaar , met uitzondering van de eerste 6 weken om kinderen te laten wennen aan de nieuwe situatie.

 

Hoofdstuk 9 Juridische kosten

Artikel 25 Kosten rechtsbijstand

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand, de bijkomende griffierechten en uittreksels uit de Basisregistratie, als op grond van een toevoeging rechtsbijstand is verleend.

  • 2.

    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand waarvoor aanspraak gemaakt kan worden op een voorliggende voorziening. Als voorliggende voorziening merkt het college aan:

    • a.

      de Wet op de rechtsbijstand (hierna te noemen: Wrb);

    • b.

      de rechtsbijstandsverzekering als de inwoner over zo’n verzekering beschikt;

    • c.

      de Wet griffierechten voor onvermogenden;

    • d.

      beroep op betalingsonmacht griffierecht.

  • 3.

    Het college stemt de hoogte van de bijzondere bijstand af op de werkelijk gemaakte noodzakelijke kosten verminderd met de verlaging die de inwoner redelijkerwijs had kunnen krijgen door het diagnosedocument van het Juridisch Loket.

  • 4.

    Aan de verstrekking van bijzondere bijstand verbindt het college de verplichting dat de inwoner een afschrift van het vonnis of de beschikking inlevert.

  • 5.

    Het college verleent geen bijzondere bijstand voor de kosten die binnen de Wrb als niet noodzakelijk zijn aangemerkt.

 

Artikel 26 Kosten van bewindvoering, mentorschap en curatele

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van een door de kantonrechter ingesteld beschermingsbewind, mentorschap of onder curatelestelling.

  • 2.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht verbonden aan het verzoek tot bewindvoering, mentorschap of onder curatelestelling waarbij in afwijking van artikel 4, lid 1, als tijdstip voor het opkomen van het griffierecht de datum van de uitspraak van de kantonrechter wordt genomen.

  • 3.

    Voor de verstrekking van de bijzondere bijstand sluit het college aan bij de beschikking van de kantonrechter. Uit de beschikking blijkt welke bewindvoerder, mentor of curator er is benoemd en voor welke werkzaamheden er kosten in rekening gebracht mogen worden

  • 4.

    Het college baseert de hoogte van de bijzondere bijstand op de bedragen die de bewindvoerder, mentor of curator feitelijk in rekening brengt tot een maximum bedrag zoals de kosten zijn vastgesteld in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

  • 5.

    Het college verzoekt de bewindvoerder, curator en/of mentor om bij een eerste aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, mentorschap en/of curatele een plan van aanpak in te leveren, welke ook bij het verzoekschrift aan de rechtbank wordt overlegd.

  • 6.

    Het college kent in afwijking van de genoemde bijstandsduur van 12 maanden in artikel 4 lid 6, bijzondere bijstand toe voor drie jaar voor de kosten van bewindvoering, mentorschap en curatele als:

    • a.

      er sprake is van vaste inkomsten en naar verwachting ook de komende drie jaar die niet hoger zijn dan 120% van de op de inwoner geldende bijstandsnorm, en;

    • b.

      er sprake is van een professionele bewindvoerder, mentor of curator die aangesloten is bij een branchevereniging.

  • 7.

    Als er sprake is van schuldenbewind kent het college bijzondere bijstand toe voor de periode dat de kantonrechter schuldenbewind heeft ingesteld tot een maximale periode van 3 jaar.

  • 8.

    Het college verleent in ieder geval geen bijzondere bijstand voor:

    • a.

      de kosten van bewindvoering in het kader van de WSNP;

    • b.

      de kosten van beheer van een pgb als de inwoner niet is aangewezen op zorg in de vorm van een pgb;

    • c.

      de intakekosten en kosten griffierecht als er geen noodzaak tot het wisselen van bewindvoerder, curator en/of mentor is.

 

Hoofdstuk 10 Bijzondere bijstand jongeren

Artikel 27 Bijzondere bijstand 18 t/m 20 jarigen

  • 1.

    Een inwoner van 18 tot 21 jaar heeft recht op aanvullende bijzondere bijstand als en voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan hoger zijn dan de voor de inwoner geldende bijstandsnorm. Dit geldt ook als één of beide partners jonger dan 21 jaar is.

  • 2.

    Het college acht hogere noodzakelijke bestaanskosten, zoals bedoeld in het eerste lid aanwezig als de inwoner zelfstandig woont en er tevens sprake is van één van de volgende omstandigheden:

    • a.

      de inwoner op de ingangsdatum van de bijstandsverlening reeds een bijdrage van de regeling van het toekomstplan heeft ontvangen;

    • b.

      de ouders zijn overleden;

    • c.

      de ouders duurzaam in het buitenland verblijven en daar onbereikbaar zijn;

    • d.

      de inwoner een statushouder betreft en de ouder(s) niet in Nederland verblijft/verblijven;

    • e.

      de inwoner in het kader van Jeugdwet buiten het gezin is geplaatst;

    • f.

      de inwoner alleen of samen met een partner van 18, 19 of 20 jaar de zorg van één of meer kinderen heeft;

    • g.

      er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen de ouders en de inwoner.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand, is gelijk aan het verschil tussen de van toepassing zijnde jongerennorm (artikel 20 van de wet) en het bedrag dat een 21-jarige in dezelfde situatie zou krijgen (artikel 21 van de wet).

  • 4.

    Het college verleent bijzondere bijstand ter hoogte van de jongerennorm (artikel 20, eerste lid van de wet) aan de in een inrichting verblijvende inwoner van 18 tot 21 jaar als wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in het eerste en tweede lid van dit artikel.

 

Hoofdstuk 11 Overige kosten

Artikel 28 Overbruggingsuitkering

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor een overbruggingsuitkering als de inwoner naar het oordeel van het college niet kan beschikken over voldoende inkomen om de periode tussen de aanvraag en de eerste uitbetaling van de uitkering zelf te overbruggen.

  • 2.

    Tot de in het eerste lid genoemde doelgroep behoren in ieder geval de statushouders die rechtstreeks vanuit een asielzoekerscentrum of een aanverwante opvanglocatie komen.

  • 3.

    Het college verstrekt de overbruggingsuitkering voor de duur van één maand, ter overbrugging naar de uitbetaling van het nieuwe inkomen.

  • 4.

    Het college stelt de hoogte van de overbruggingsuitkering vast op maximaal de hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, exclusief vakantietoeslag. Als er sprake is van een kostendelerssituatie dan stelt het college de hoogte van de overbruggingsuitkering vast op de van toepassing zijnde norm voor een kostendeler exclusief vakantietoeslag.

  • 5.

    Het college verstrekt tevens een overbruggingsuitkering aan eventuele nareizigers, bijvoorbeeld een partner of meerderjarige kinderen. Voor de hoogte van de nog te verstrekken overbruggingsuitkering wordt het totaalbedrag voor het betreffende gezin berekend minus de reeds verstrekte overbruggingsuitkering. Het nog te verstrekken bedrag wordt verveeld onder de nareizigers.

 

Artikel 29 Uitvaartkosten

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor uitvaartkosten als:

    • a.

      gebleken is dat de erflater geen (dekkende) begrafenisverzekering heeft afgesloten of anderszins een voorziening heeft getroffen, en;

    • b.

      de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap kunnen worden voldaan, en;

    • c.

      de inwoner erfgenaam is of als onderhoudsplichtige op grond van de Wet op de lijkbezorging is aangesproken, en;

    • d.

      de inwoner niet beschikt over middelen om zijn aandeel in de uitvaartkosten te voldoen, en;

    • e.

      het noodzakelijke kosten betreffen die voorkomen op de prijslijst uitvaartkosten van het Nibud.

  • 2.

    Indien noodzakelijk verstrekt het college ook voor de kosten van een verklaring van erfrecht bijzondere bijstand en de kosten niet hoger zijn dan de kosten van een verklaring van erfrecht bij de goedkoopst mogelijke notaris.

  • 3.

    Het college kent op de volgende wijze bijzondere bijstand toe voor een volledige uitvaart of voor één of meerdere specifieke kostensoorten:

    • a.

      het maximale bedrag voor een volledige crematie is € 6.000,- en voor een volledige begrafenis is dat een bedrag van € 7.000,-. (prijzen inclusief BTW, inclusief grafsteen). Bij meerdere erfgenamen, verleent het college niet meer bijzondere bijstand dan het aandeel van de inwoner in de nalatenschap.

    • b.

      voor de hoogte van bijzondere bijstand voor één of meerdere specifieke kostensoorten, sluit het college aan bij de richtprijzen van het Nibud. Daarbij geldt dat de bijstand nooit hoger kan zijn dan het deel van de inwoner in de nalatenschap. Tevens geldt dat het totaal aan bijstand nimmer hoger kan zijn dan de onder a genoemde bedragen voor een uitvaart. Kosten die niet op de lijst van het Nibud voorkomen, merkt het college niet aan als noodzakelijke uitvaartkosten en komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 4.

    Het college kent de bijzondere bijstand toe na indiening van een gespecificeerde factuur.

  • 5.

    Het college verstrekt de bijzondere bijstand in de vorm van een lening in de volgende situaties:

    • a.

      als blijkt dat de erflater geen verzekering of voorziening heeft getroffen voor de uitvaartkosten en ten tijde van zijn of haar overlijden gehuwd was, is er, tenzij de langstlevende echtgenoot of echtgenote aantoont dat hem of haar daar geen verwijt van kan worden gemaakt, sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

    • b.

      als de nalatenschap naar verwachting voldoende groot zal zijn om de uitvaartkosten te betalen, maar inwoner ten tijde van het moment dat de factuur moet worden betaald nog niet beschikt over de nalatenschap.

 

Artikel 30 Belastingaanslag inkomstenbelasting

  • 1.

    Het college verleent ambtshalve bijzondere bijstand voor een door de Belastingdienst opgelegde belastingaanslag als het college onvoldoende loonheffing heeft afgedragen over de op de bijstand gekorte inkomsten.

  • 2.

    Het college stemt de hoogte van de bijzondere bijstand af op het bedrag dat onvoldoende aan loonheffing is afgedragen.

  • 3.

    Het college verleent geen bijzondere bijstand als de inwoner in aanmerking kan komen voor kwijtschelding van de betreffende belastingaanslag.

 

Hoofdstuk 12 Slotbepalingen

Artikel 31 Indexering

  • 1.

    De bedragen, genoemd 12.1, 14, 19, 20, 21 en 29 en genoemd in de bijlagen, worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd met toepassing van de consumentenprijsindex (CPI).

  • 2.

    De bedragen worden afgerond op hele euro’s; € 0,49 en lager naar beneden; € 0,50 en meer naar boven.

 

Artikel 32 Overgangsbepalingen

  • 1.

    De inwoner die voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels periodieke bijzondere bijstand ontvangt behouden hun aanspraken overeenkomstig de bepalingen van de ingetrokken beleidsregels en, voor zover van toepassing, tot de einddatum van de in het toekenningsbesluit genoemde periode. Tenzij er sprake is van een wijziging in de woon- en leefsituatie die tot gevolg heeft dat een andere bijstandsnorm van toepassing is.

  • 2.

    Voor aanvragen om bijzondere bijstand die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze beleidsregels en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist, geldt dat deze beleidsregels van toepassing zijn, tenzij toepassing van de oude beleidsregels gunstiger is voor de inwoner.

 

Artikel 33 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand 2022 gemeente Hengelo

  • 2.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 3.

    Op het moment dat deze beleidsregels in werking treden, worden de vastgestelde Beleidsregels bijzondere bijstand voor kosten beschermingsbewind, mentorschap en curatele Hengelo 2021 (vastgesteld op 21 september 2021) ingetrokken.

 

 

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 8 maart 2022

De heer J. Eshuis, Secretaris,

De heer S.W.J.G. Schelberg, Burgemeester,

Naar boven