Gemeenteblad van Amersfoort
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amersfoort | Gemeenteblad 2022, 140348 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amersfoort | Gemeenteblad 2022, 140348 | beleidsregel |
Welstandsnota 2017 Gemeente Amersfoort
Deze welstandsnota is een actualisatie van de nota uit 2008 vanuit de behoefte aan een beter hanteerbaar beleid voor de ruimtelijke kwaliteit van de stad. De nieuwe nota is eenvoudiger van opzet en daardoor makkelijker te gebruiken.
1.1 Doel en positie van de welstandsnota
Het uiterlijk van gebouwen en andere bouwwerken is onderdeel van onze gemeenschappelijke leefomgeving. Dit betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is een reden waarom mensen een band krijgen met hun stad, het versterkt het woon-, leef- en vestigingsklimaat en verhoogt de waarde van het onroerend goed.
Welstand is onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Voldoen aan redelijke eisen van welstand wil zeggen dat voldoende zorg is besteed aan de visuele kwaliteit van een te realiseren bouwwerk. Andere bestuurlijke instrumenten voor een goede ruimtelijke ordening, zoals met name bestemmingsplannen, blijven onverminderd noodzakelijk. Wel nemen we in deze nota criteria op die in bestemmingsplannen niet worden geregeld, zoals bijvoorbeeld criteria voor reclame-uitingen.
Voor zover nodig voor een goede ruimtelijke ordening regelt het bestemmingsplan de functie, locaties en afmetingen van bouwwerken. Welstandscriteria mogen de in het bestemmingsplan geboden mogelijkheden niet wezenlijk beperken. Maar als de toepassing van de mogelijkheden afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving, is wel degelijk een negatief welstandsadvies mogelijk. Denk aan het effect van de plaatsing van een bouwwerk in relatie tot zijn omgeving, bijvoorbeeld wanneer een (te) grote afwisseling in de goothoogtes zal ontstaan.
Voor bouwen of verbouwen is in de meeste gevallen een omgevingsvergunning nodig. Die moet worden verleend als het bouwwerk voldoet aan het Bouwbesluit, het bestemmingsplan, de bouwverordening én aan redelijke eisen van welstand. De Woningwet schrijft voor dat de beoordeling van een bouwaanvraag goed moet worden onderbouwd en plaatsvindt op grond van vooraf helder omschreven criteria. In het kort komt de beoordeling erop neer, dat een bouwplan moet worden getoetst op zijn visuele kwaliteit, enerzijds als zelfstandig object en anderzijds in relatie tot zijn omgeving. Deze nota bevat de criteria die gelden bij de welstandsbeoordeling. De welstandscriteria geven zo duidelijk mogelijk weer wat er van de aanvrager wordt verwacht ten aanzien van de plaats en het uiterlijk van zijn bouwplan. De criteria vormen de ondergrens. Maar het spreekt voor zich dat de criteria ook aanleiding kunnen zijn om boven dat minimum uit te stijgen. De welstandscriteria vormen een samenhangend geheel met de eisen uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de bouwverordening; deze moeten altijd in onderlinge samenhang worden bezien.
Voor grotere projecten zoals nieuwbouwwijken of herontwikkeling van een bedrijventerrein wordt in de regel een beeldkwaliteitplan opgesteld. In dergelijke gevallen zijn de criteria uit zo’n beeldkwaliteitplan leidend.
1.2 Welstand in de gemeente Amersfoort
We hechten belang aan een aantrekkelijke gebouwde omgeving. Daarom hebben we in deze welstandsnota uitgangspunten en criteria voor de welstandsbeoordeling geformuleerd die een belangrijke bijdrage moeten leveren aan het ontwikkelen en versterken van de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten binnen de gemeente. Deze welstandsregels leiden niet altijd tot een pasklaar antwoord op de vraag of een ingreep wenselijk is of niet. Er zijn altijd initiatieven, ideeën en oplossingen die niet in regels te voorzien waren. Maar een helder geformuleerde ambitie is een belangrijk hulpmiddel bij de communicatie over ruimtelijke kwaliteit tussen bouwaanvrager, commissie Ruimtelijke Kwaliteit en het gemeentebestuur.
1.3 Algemene welstandscriteria
Aan elke planbeoordeling liggen algemene welstandscriteria ten grondslag. Ze vormen een vangnet voor die gevallen waarin de gebiedsgerichte welstandscriteria uit deze nota niet toereikend of toepasbaar zijn, bijvoorbeeld wanneer een bouwinitiatief vergunningvrij is. Deze criteria vormen een
samenhangend geheel en zijn kenmerkend voor de manier waarop de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit tot een oordeel komt. Deze algemene welstandscriteria zijn uitgebreider opgenomen in bijlage 2.
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat:
Indien een aanvraag aan de criteria uit deze nota voldoet, dan zal deze in de regel akkoord zijn voor het aspect welstand. De criteria kunnen in specifieke gevallen echter onbedoeld een afwijkende, maar beter passende oplossing in de weg staan. Ook is het mogelijk dat bij het gebruik twijfel ontstaat over de ter plaatse geldende welstandsregels. Bijvoorbeeld omdat de stedenbouwkundige en architectonische karakteristieken door de stadsbouwmeester/Commissie Ruimtelijke Kwaliteit/subcommissie Erfgoed anders worden beoordeeld dan de gebiedsgerichte welstandscriteria aangeven.
Als een aanvraag niet (volledig) aan de criteria voldoet, maar ook niet expliciet is uitgesloten in het betreffende gebied, dan kan de stadsbouwmeester/Commissie Ruimtelijke Kwaliteit/subcommissie Erfgoed in de toetsing beargumenteerd afwijken en door middel van nadere eisen ruimte bieden aan bijzondere oplossingen.
De in deze nota afgedrukte kaarten dienen vanwege hun schaal ter indicatie. De gebiedsindeling is meer in detail te raadplegen op www.amersfoort.nl.
In geval van bijzondere bouwinitiatieven kan blijken dat de gebiedsgerichte of specifieke criteria niet toepasbaar zijn. Na schriftelijk en gemotiveerd advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de gebiedsgerichte of specifieke welstandscriteria. Dit betekent dat het betreffende plan dan alleen op grond van de algemene welstandscriteria wordt beoordeeld. De bijzondere architectonische kwaliteit moet aan de hand van deze criteria worden beargumenteerd.
De hardheidsclausule kan niet te pas en te onpas worden gebruikt. Ze dient ervoor om onverwachte, originele of opvallende bouwwerken mogelijk te maken. Het is redelijk dat we hogere eisen stellen aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.
Op grond van artikel 12a lid 1 van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ aanschrijven, om de strijdige situatie ongedaan te maken. De gemeente hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium dat sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk, die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Vaak heeft dit betrekking op:
Met de informatie uit deze nota heeft de indiener van een bouwplan voldoende gegevens om zijn bouwwerk op een zodanige manier te ontwerpen dat het voldoet aan redelijke eisen van welstand. Tegelijkertijd biedt de nota de kaders voor de beoordeling van dat bouwplan. De nota is zo opgebouwd dat deze tegemoet komt aan de behoefte van beide gebruikers. In het stroomschema op de eerste pagina van deze nota zijn de stappen voor zowel aanvrager als toetser weergegeven.
Criteria voor kleine bouwwerken
Voor de kleinere bouwwerken heeft de gemeente criteria voor kleine bouwwerken opgesteld. Dit zijn standaardbepalingen waaraan deze aanvragen kunnen worden getoetst. Onder kleine bouwwerken verstaan we bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen en aan- en uitbouwen), ingrepen aan daken, gevelwijzigingen, erfafscheidingen en zonnepanelen en zonnecollectoren. Omdat veruit de meeste aanvragen betrekking hebben op deze kleinere bouwwerken, vormen deze criteria het eerste onderdeel van de nota (hoofdstuk 2).
Voor reclame-uitingen aan bedrijfspanden, winkels, instellingen en woningen hanteren we specifieke welstandscriteria. Deze zijn opgenomen in hoofdstuk 3.
Bij meer ingrijpende bouwplannen dan de kleine bouwwerken waarvoor de criteria uit hoofdstuk 2 zijn bedoeld, wordt beoordeeld of deze aansluiten bij de belangrijke kwaliteiten of kenmerken van de omgeving waarin ze komen. Deze specifieke gebiedsgerichte criteria zijn opgenomen in hoofdstuk 4. In totaal worden 13 gebiedstypen onderscheiden.
Bij de indeling in gebiedstypen is geen sprake van absolute volledigheid of correctheid. Het kan voorkomen dat binnen een bepaald gebiedstype afwijkende bebouwing aanwezig is, of dat bebouwing zich bevindt op het grensvlak tussen gebiedstypen. Hierdoor kan in bepaalde gevallen twijfel ontstaan over het gebiedstype waarin een bepaald bouwinitiatief zich bevindt. De kaarten, zoals afgedrukt in deze nota, zijn indicatief van aard. De gebiedsindeling is precies te raadplegen via de website van de gemeente Amersfoort.
Een deel van deze gebiedsgerichte criteria heeft betrekking op ingrepen aan rijks- of gemeentelijke monumenten, (cultuurhistorisch) waardevolle panden en panden in gemeentelijk- of rijksbeschermde stadsgezichten. In deze gevallen zijn deze criteria niet van toepassing en worden aanvragen altijd voorgelegd aan de subcommissie Erfgoed van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Bijlage 1 bevat een toelichting op de procedurele kaders. Bijlage 2 schetst de ontwikkelingsgeschiedenis van Amersfoort. Een lijst van in deze nota gebruikte begrippen is opgenomen in bijlage 3. Bijlage 4 bevat de overzichtskaart met de in hoofdstuk 4 gehanteerde gebiedsindeling.
2 Criteria voor kleine bouwwerken
In veel gevallen is voor kleine bouwplannen geen vergunning nodig. Het gaat dan bijvoorbeeld om aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, erfafscheidingen, dakkapellen en kozijnvervangingen. De huidige regelgeving over het vergunningvrije bouwen is te vinden op: www.omgevingsloket.nl.
In dit hoofdstuk staan de welstandscriteria voor kleine bouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is centraal: een verzameling standaardoplossingen die geen bezwaren oproepen.
In de criteria voor kleine bouwwerken zijn ondubbelzinnig de plaats, de vorm, de maat, het materiaal en de kleur van het bouwwerk vastgelegd. Vanuit welstandsoogpunt zijn het de minimale visuele kwaliteitseisen: beter kan, slechter niet. De aanvrager van een omgevingsvergunning kan aan de hand van de criteria voor kleine bouwwerken zien of zijn bouwwerk in beginsel voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Voor rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en/of panden gelegen in een beschermd stadsgezicht zijn de criteria uit dit hoofdstuk niet zonder meer van toepassing. Ingrepen aan monumenten of beschermde gebieden worden altijd voorgelegd aan de subcommissie Erfgoed van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
De basisregel voor de criteria voor kleine bouwwerken is dat het bouwplan zo min mogelijk afwijkt van de bestaande situatie van zowel het bouwwerk als de bouwkundige omgeving. De criteria voor kleine bouwwerken met betrekking tot de voor- en de achterzijde van een gebouw zijn in het algemeen niet gelijk. De voorkant van het gebouw is deel van de publieke ruimte van de gebouwde omgeving. Deze kant is voor veel mensen zichtbaar en daarom van groter algemeen belang dan de achterzijde, waarop minder mensen zicht hebben.
Als er voor een bepaald type bouwwerk geen criteria voor kleine bouwwerken zijn opgenomen, zal het bouwplan worden getoetst op basis van de gebiedsgerichte en/of de algemene welstandscriteria in deze nota. Voor meer inzicht in de toepassing van de criteria uit dit hoofdstuk en de ter plaatse best passende uitvoering is het dan ook van belang de ter plaatse relevante gebiedsbeschrijving, ambitie en criteria uit hoofdstuk 4 te lezen.
Als een bouwplan overeenstemt met een bouwwerk dat eerder, met een positief welstandsadvies in hetzelfde bouwblok of aan een zelfde woning werd gerealiseerd, dan wordt het geacht aan redelijke eisen van welstand te voldoen. Het gaat hier om een periode van vijf jaar. Dat is redelijk en komt tegemoet aan de eis van rechtsgelijkheid.
Het is mogelijk dat een aanbouw passend is met juist een afwijkend kleur- of materiaalgebruik,
terwijl de criteria voor kleine bouwwerken eenzelfde kleur- of materiaalgebruik voorschrijven. Ook kan gekozen worden om aan te sluiten bij soortgelijke bouwwerken in de directe omgeving. In zo’n geval kan het beter zijn een volgens de criteria niet passend model te realiseren. Het is aan de stadsbouwmeester om te bepalen of in deze situaties mag worden voorbijgegaan aan de criteria uit dit hoofdstuk.
Het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ wordt als verzamelnaam gehanteerd voor uitbreidingen van een hoofdgebouw zoals aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Kort gezegd gaat het om bouwwerken die leiden tot een uitbreiding van het bouwvolume van of bij een hoofdgebouw.
Voor vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken gelden de criteria voor kleine bouwwerken, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen drie categorieën, namelijk:
a Aan- of uitbouwen - aan de voorgevel of aan het openbaar gebied gelegen zijgevel
Een aan- of uitbouw is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw. In de tekst wordt het woord aanbouw gebruikt.
b Vrijstaande bijgebouwen - op het voorerf of aan het openbaar gebied gelegen zijerf
Een vrijstaand bijgebouw is een grondgebonden gebouw in één bouwlaag. Een vrijstaand bijgebouw staat los op het erf van het hoofdgebouw.
c Carports en overkappingen - het voorerf of aan het openbaar gebied gelegen zijerf
Een carport of overkapping is een grondgebonden gebouw in één bouwlaag met minimaal twee open zijden.
Het begrip ‘ingrepen aan daken’ wordt als verzamelnaam gehanteerd voor wijzigingen aan een dak. Kort gezegd gaat het om ingrepen die leiden tot een wijziging van het bouwvolume van een dak. Bij vergunningplichtige dakwijzigingen wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën:
Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbare (woon)oppervlak te vergroten. Dakkapellen die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte zijn ze bepalend voor het straatbeeld. Onderstaand zijn de criteria vermeld voor plaatsing aan de zichtbare zijde.
a1 Dakkapellen aan de voorzijde - in het voordakvlak of in het zijdakvlak gericht naar openbaar gebied
Dakkapellen dienen een ondergeschikte toevoeging te zijn aan een dakvlak en het silhouet van het dak niet te domineren.
a2 Dakkapellen aan de achterzijde - in het achterdakvlak of zijdakvlak gericht naar niet-openbaar gebied Hier wordt ruimte geboden aan dakkapellen die dichter dan 0,5 m onder de nok aansluiten op het dakvlak alsmede aan dakkapellen met een schuine afdekking.
Een dakopbouw is een uitbouw waarbij de gevels worden opgetrokken en de goot hoger dan voorheen wordt aangebracht. De dakopbouw is bedoeld om het bruikbare woonoppervlak structureel te vergroten.
Dakopbouwen die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte zijn bepalend voor het straatbeeld. Ze kunnen voorkomen op plat en schuin afgedekte woningen.
b1 Dakopbouwen op plat afgedekte woningen
b2 Dakopbouwen op schuin afgedekte woningen
In geval van zichtbaarheid vanuit de omringende bebouwing dient het dakterras te worden vormgegeven alsof het een gevel betreft.
Gevelwijzigingen - in voorgevel of vanuit het openbaar gebied zichtbare zijgevel/achtergevel
Gevels aan de openbare weg zijn van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit, ze dragen sterk bij aan het karakter en de eenheid van een straat. Gevels zijn integraal met een woning mee-ontworpen, door een te grote verscheidenheid kan een rommelig beeld ontstaan. Gevelwijzigingen aan de voorgevel worden om die reden in beginsel terughoudend benaderd.
Onder installaties wordt verstaan: schoorstenen, rookkanalen, afvoerpijpen, luchtbehandelingskasten, etc.
Een erfafscheiding is een bouwwerk, bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg. Erfafscheidingen aan de openbare weg zijn van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Door een te grote verscheidenheid kan een rommelig beeld ontstaan. Een lange, gesloten, slecht geplaatste of slecht onderhouden schutting roept bij velen een gevoel op van verloedering en sociale onveiligheid.
2.7 Zonnepanelen en zonnecollectoren
Plaatsing conform de eisen voor vergunningsvrij bouwen heeft de voorkeur (zie www.omgevingsloket.nl). Wanneer dat niet mogelijk is, gelden onderstaande criteria.
Reclame-uitingen zijn van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Een verzorgde inrichting en zorgvuldige omgang met reclame-uitingen draagt bij aan de kwaliteit van het straatbeeld en heeft daarmee een positief effect op het verblijfsklimaat.
Als algemeen uitgangspunt geldt: “overdaad schaadt”. We streven naar een sober en rustig straat- en gevelbeeld, waarbij de reclame aansluit bij het karakter en de kwaliteit van het gebied waarin het wordt geplaatst.
De in dit hoofdstuk opgenomen criteria vormen de vertaling van dit uitgangspunt naar heldere, meetbare vereisten. Indien een reclame-uiting aan deze criteria voldoet, is een aanvraag in de regel akkoord voor het aspect welstand. Maar deze criteria kunnen in specifieke gevallen onbedoeld een afwijkende, maar beter passende oplossing in de weg staan. Wat passend is in het ene geval, kan immers volledig uit de toon vallen in het andere. De stadsbouwmeester/Commissie Ruimtelijke Kwaliteit/subcommissie Erfgoed kan beargumenteerd afwijken van de criteria. Voorwaarde daarbij is dat de beoogde reclame-uiting geen afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt verwezen naar de beschrijvingen, ambities en criteria van het relevante gebied, in hoofdstuk 4 van deze nota.
De vormgeving, materialisering, detaillering, kleurstelling, typografie, verlichting, plaatsing en bevestiging van reclame-uitingen is duurzaam, sober, straalt kwaliteit uit en is passend bij de architectuur en het straatbeeld. De architectuur en de specifieke detaillering van de gevel blijven zichtbaar en worden niet door reclame overstemd.
3.2 Reclame-uitingen in de binnenstad
In de ‘Cultuurhistorische Analyse Beschermd Stadsgezicht Binnenstad Amersfoort (CHA)’ worden vier gebiedsorden onderscheiden. In onderstaande criteria voor reclame-uitingen sluiten we hierbij aan: voor gebieden waar maximaal behoud en herstel voorop staat, gelden strengere criteria dan voor de overige in de CHA onderscheiden gebiedsdelen. Deze criteria gelden in aanvulling op bovenstaande algemene criteria.
3.3 Reclame-uitingen in de gebiedstypen “Grootschalige bedrijvenlocaties” en “Cityvorming”
3.4 Reclame-uitingen in winkelcentra en aan overige bedrijfspanden en instellingen
Ook geldend voor bedrijfspanden en instellingen in beschermd stadsgezicht Bergkwartier.
3.5 Reclame aan woningen met beroepen of bedrijven aan huis
3.6 Vrijstaande reclame-uitingen (informatiepanelen, borden, zuilen, vlaggenmasten)
Vrijstaand op het erf van kantoren, bedrijfspanden en instellingen.
Op basis van de stedenbouwkundige en architectonische kenmerken van de bebouwing worden in de gemeente Amersfoort dertien verschillende gebiedstypen onderscheiden. Als gevolg van de ontwikkelingsgeschiedenis van de stad (zie bijlage 3) kunnen gebiedstypen verspreid over de hele stad voorkomen.
Binnen deze indeling vormen de Binnenstad en het Bergkwartier een aparte categorie. Deze gebieden zijn vanwege hun cultuurhistorische betekenis en gaafheid door het rijk aangewezen als beschermd stadsgezicht. De rijksbescherming geeft aan dat beide gebieden voor Nederland van bijzondere betekenis zijn. Door deze bijzondere status geldt voor deze gebieden een meer gedetailleerd toetsingskader dan voor de andere gebieden in dit hoofdstuk. Hiermee onderschrijven we het bijzondere karakter van deze gebieden en sluiten we aan bij bestaand beleid.
Dit hoofdstuk bevat per gebiedstype een beschrijving van de kenmerken van het betreffende gebiedstype (wat is hier van belang), de dynamiek en ambitie (wat speelt hier, wat streven we na) en vervolgens de criteria die gelden voor ingrepen aan bouwwerken (hoe willen we dat bereiken). Samen vormen ze het gebiedsgerichte welstandskader binnen het betreffende gebied. Voor gebieden in ontwikkeling geldt het vastgestelde beeldkwaliteitplan. Deze kunnen worden opgevraagd bij de gemeente Amnersfoort.
Voor elk gebied geven we eerst een beschrijving van de voornaamste kenmerken die de essentie van dit gebiedstype bepalen. Daarbij gaan we met name in op de belangrijkste bebouwingskarakteristieken.
De combinatie van gebiedskenmerken en -aspecten zoals de cultuurhistorische waarde, de waarde voor Amersfoort en/of de gaafheid van een deelgebied of complex, bepalen de meest wenselijke omgang met de bebouwing in termen van welstand. Willen we bepaalde kwaliteiten versterken of geven de gebiedskenmerken juist aanleiding voor meer vrijheid in de toepassing van criteria?
Binnen één gebiedstype kan de meest wenselijke omgang met de bebouwing variëren. Bijvoorbeeld doordat een gebiedstype een beschermd gebied bevat of een bepaald complex binnen het grotere geheel van hogere kwaliteit is dan de overige bebouwing. Binnen één gebiedstype kan de ambitie dus variëren. De ambitie lichten we in elk gebiedstype toe aan de hand van de beschreven gebiedskenmerken.
De gebiedscriteria geven de kaders voor ontwikkelingen in een gebied. De combinatie van bestaande kwaliteiten of kwetsbaarheid van het gebied en de ambitie(s) bepalen of we kunnen volstaan met meer globale, kwalitatieve criteria of dat het toepassen van meer concrete, maar daardoor minder flexibele criteria is vereist.
De combinatie van de beschreven gebiedskarakteristiek en de beleidsintentie(s) bepalen ook de manier waarop de voor het betreffende gebied geformuleerde criteria op een specifieke locatie worden gehanteerd. De omgang met de criteria is niet altijd een kwestie van invullen volgens het boekje. Overleg met de stadsbouwmeester/Commissie Ruimtelijke Kwaliteit/subcommissie Erfgoed draagt bij aan het vinden van een passende invulling van de geboden kaders.
Met het oog op de hanteerbaarheid van deze nota is er bij de gebiedsindeling voor gekozen om uit te gaan van grotere eenheden (complexen, buurten, wijken). Hierdoor kan het voorkomen dat een individueel pand in een ander gebiedstype is ondergebracht dan op grond van bouwperiode of specifieke stijlkenmerken verwacht mocht worden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kleinschalige nieuwbouw binnen een oudere wijk. De stadsbouwmeester/Commissie Ruimtelijke Kwaliteit zal in dergelijke gevallen bij de beoordeling van initiatieven bepalen welke criteria het meest voor de hand liggende toetsingskader vormen voor de voorgenomen verandering.
In een aantal gevallen maakt de ligging of het specifieke karakter van een gebouw of complex extra aandacht noodzakelijk. Op de kaart zijn daarom, naast de gebiedstypen, ook de wijkwinkelcentra, structuurlijnen en gemeentelijk beschermde stadsgezichten aangegeven. Onderstaande geldt in aanvulling op de gebiedsgerichte criteria.
Binnen hun verzorgingsgebied vormen de wijkwinkelcentra een vaak op zichzelf staand element op een centraal gelegen positie. Qua schaalgrootte, uniformiteit, oriëntatie, vormgeving, kleur- en materiaalgebruik nemen deze centra een bijzondere positie in ten opzichte van de omliggende bebouwing. Denk daarbij ook aan de plint, de relatie binnen- buiten, representativiteit, reclamevoering. Het behouden of versterken van de identiteit en uitstraling van het complex en de samenhang tussen de in het complex gevestigde voorzieningen staat voorop. Dit heeft ook effect op de toepassing van de criteria voor kleine bouwwerken (hoofdstuk 2) en de regels voor reclame-uitingen (hoofdstuk 3) in deze gebieden.
De structuurlijnen dragen bij aan de oriëntatie binnen het stedelijk weefsel. Bebouwing aan deze structuurlijnen is als het ware het visitekaartje voor de stad. Deze beeldbepalende rol voor de stad vormt een extra aandachtspunt bij de welstandsbeoordeling. Op de kaart zijn de structuurlijnen (wegen, spoorlijnen, waterlopen) aangegeven waarlangs de stad zich het meest toont. Duidelijke oriëntatie van de functies, de representatieve betekenis van bouwwerken, de mogelijkheid van interactie met de openbare ruimte en de vormgeving van een voorterrein zijn mede bepalend voor de welstandsbeoordeling. Onderdeel van de structuurlijnen is een aantal historische linten. Langs deze linten is de oorspronkelijke parcellering en de historische gelaagdheid van de stad vaak nog goed afleesbaar. Dat willen we zo houden en als het kan versterken. Ze zijn van belang voor de identiteit, ruimtelijke kwaliteit en begrijpelijkheid van het stadsdeel waarin ze liggen. Bebouwing langs deze linten is zoveel mogelijk op de linten gericht.
Bouwplannen in gemeentelijk beschermde stadsgezichten worden beoordeeld met behulp van de aan de beschermde status gekoppelde beschrijving van het betreffende gebied, pand of complex. Daarnaast zijn door de gemeente architectonisch waardevolle gebieden aangewezen. Voor deze gebieden en complexen is de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet en architectonische vormgeving richtinggevend voor wijzigingen in het straatbeeld, de verkaveling, de gevels, kapvormen, nokhoogten, detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Bouwinitiatieven in deze gebieden worden altijd voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit / subcommissie Erfgoed. Dit geldt ook voor ingrepen aan rijks- of gemeentelijke monumenten en (cultuurhistorisch) waardevolle panden.
In de gebiedsgerichte paragrafen is aangegeven welke aandachtsgebieden in het betreffende gebied van belang zijn.
4.2 Rijksbeschermde stadsgezichten
De cultuurhistorische waarden van het door het rijk beschermde stadsgezicht Binnenstad zijn vastgelegd in de ‘Cultuurhistorische Analyse Beschermd Stadsgezicht Binnenstad Amersfoort’ (CHA), die deel uitmaakt van het in 2015 vastgestelde Bestemmingsplan Binnenstad. De CHA maakt deel uit van het toetsingskader van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. http://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0307.BP00071- 0301/b_NL.IMRO.0307.BP00071-0301_rb4.pdf).
1 | Hoofdkenmerken beschermd stadsgezicht Binnenstad
Bij het formuleren van de hoofdkenmerken van de historische binnenstad komen in de ‘Cultuurhistorische Analyse Beschermd Stadsgezicht Binnenstad’ zeven belangrijke aspecten naar voren. Deze zijn hieronder beschreven. Zij vormen de ‘kapstok’ voor de ambitie en welstandscriteria voor de binnenstad. Als achtste kenmerk is de plantsoengordel rond de binnenstad beschreven. De kernwaarden zijn uitvoeriger beschreven in de CHA.
Hoewel de oudste stedelijke kern en de latere uitbreiding daarvan ruimtelijk hecht met elkaar zijn verbonden, kunnen we onderscheid maken tussen de ‘kern’ en de ‘schil’ van de binnenstad. In de kern zijn de historische plattegrond en de ruimtelijke opbouw het meest gaaf bewaard gebleven. In de van oorsprong minder intensief bebouwde schil zijn in de 20ste eeuw een aantal grootschalige invullingen gerealiseerd. Omdat de randen van deze ingrepen in veel gevallen nog uit historische bebouwing bestaat, zijn deze complexen tamelijk geïsoleerd binnen het stedelijk weefsel gelegen. Dit onderscheid leidt tot verschillen in ambitie, overeenkomstig de orde- en beleidskaart uit de CHA.
Concentrische aanleg en assenkruis
Uniek is de dubbele, concentrische aanleg van de Muurhuizen met singels en het plantsoen. Hier zijn de vroegere stadsversterkingen op een bijzondere wijze in de stad opgenomen, waarbij de tuinen van de singelbebouwing onderdeel uitmaken van de monumentale groenstructuur. De ringen worden doorkruist door een centrale as (Utrechtsestraat, Arnhemsestraat, Langestraat en Kamp) als hoofdroute. Aan deze economische drager zijn de belangrijkste marktpleinen gelegen. Haaks daarop bevindt zich het grachtenlint (Korte- en Langegracht, Grote- en Kleine Spui).
Aan de centrale as is sprake van een grotere dynamiek dan in het gebied daaromheen. Voor zover de aard van de bebouwing en de voorgenomen ingreep dit toelaten, kan bij de toepassing van de welstandscriteria meer interpretatieruimte geboden worden.
Gaaf middeleeuws stratenpatroon
Het huidige stedenbouwkundige weefsel wordt gekenmerkt door een hiërarchie in de openbare wegen, in de vorm van hoofdstraten, nevenstraten en stegen. Deze hiërarchie is terug te zien in de oriëntatie van de bebouwing, die altijd op de belangrijkste openbare ruimte is gericht. De ordening en oriëntatie van de bebouwing stelt voorwaarden aan ingrepen in gevels en de ontsluiting van de gebouwen.
Gesloten en halfopen bouwblokken
Typerend voor de binnenstad is de toepassing van het gesloten bouwblok, opgebouwd uit een fijnmazige verkavelingsstructuur met smalle perceelsmaten. De binnenterreinen zijn vanuit de openbare ruimte nauwelijks zichtbaar. Aan de randen van de binnenstad bevinden zich half open bouwblokken, waardoor de binnenruimten visueel onderdeel uitmaken van aansluitende groenstructuur. Terreinen die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte moeten in de historische binnenstad aan aanvullende criteria voldoen.
Individualiteit van de historische bebouwing
De historische binnenstad is fijnmazig opgebouwd uit kleine bouweenheden. Individuele woonhuizen en bedrijfspanden hebben een eigen ontsluiting aan in de in hiërarchie belangrijkste openbare weg. Het overgrote deel van deze bebouwing behoorde tot het basistype ‘portaalhuis’, onderverdeeld in ‘diep- en langshuizen’. De ‘diephuizen’, met de korte zijde aan de straat, liggen vooral langs commerciële openbare ruimten zoals de winkelstraten, terwijl de ‘langshuizen’, met de lange gevel aan de straat, vooral op percelen staan met een geringe kaveldiepte. Dit kenmerk stelt eisen aan de vormgeving van aangrenzende panden en aan de ontsluiting van panden.
Het historisch dakenlandschap met zijn spitse kappen behoort tot de belangrijkste stedenbouwkundige karakteristieken van de Amersfoortse binnenstad. Deze hoogopgaande daken benadrukken de individualiteit van de panden. De daken hebben een ‘leeg’ en ‘gesloten’ karakter. Binnen de samenhang van het historisch dakenlandschap zijn subtiele verschillen aanwezig. Platte daken en dakterrassen komen vooral in de westelijke schil overheersend voor.
Het karakter van het dakenlandschap stelt eisen aan de mate waarin we ‘gebiedsvreemde’ toevoegingen toestaan.
Het bebouwingsbeeld is voor het overgrote deel nog steeds samenhangend en waardevol met subtiele onderlinge variaties: ‘eenheid in verscheidenheid’. De verscheidenheid zit vooral in subtiele verschillen in bouwmassa’s, materiaal- en kleurgebruik met daarnaast een variatie in de hieraan ondergeschikte onderdelen. Hierdoor is elk pand individueel herkenbaar in de gevelwanden.
In de Cultuurhistorische Analyse (CHA) zijn hiervoor de ‘basisprincipes van historische architectuur’ beschreven. Hierin zijn naast het dakenlandschap en het principe van ‘eenheid in verscheidenheid’, nog zeven aspecten van belang: hiërarchie tussen voor- en overige gevels, gevelopbouw, symmetrieassen, vensterindeling, reliëf, materiaal- en kleurgebruik en de ordening van gevelelementen in de vorm van de ‘schaalladder’.
De eenheid in verscheidenheid staat binnen het kader van de basisprincipes van historische architectuur enige variatie in opbouw, kleur- en materiaalgebruik toe.
De Middeleeuwse stad wordt omsloten door de plantsoengordel uit 1840 (Zocherplantsoen), een aansprekend voorbeeld van de Engelse landschapsstijl. Dit eerste publieke stadspark van Amersfoort werd na het slechten van de oude stadsmuur op het vrijkomende gebied aangelegd. In de jaren ‘60 is een deel van het plantsoen verloren gegaan door de aanleg van de Stadsring. Het deel tussen Arnhemseweg en het spoor is door grote stedelijk druk versteend geraakt.
Samen met de monumentale binnenstad is het park voor de stad van een unieke culturele en historische betekenis. Niet alleen het arcadische groen maar ook de door Zocher ontworpen woningen in het groen, de Monnickendam, de stadsmuur en de Joodse begraafplaats(en) zijn voor het gebied van grote waarde.
Het plantsoen met prachtige routes en spelaanleidingen vervult een belangrijke recreatieve functie voor de bezoekers en bewoners van de binnenstad. Ecologisch vormen de singel en grachten een belangrijke corridor voor watergebonden flora en fauna. Aan het begin van de 21e eeuw is het plantsoen gefaseerd gerestaureerd.
Het behoud van de hierboven beschreven hoofdkenmerken is het uitgangspunt. Hiervoor zijn de panden in de binnenstad in de CHA onderverdeeld in vier orden, waarbij 1 de hoogste orde is. Hoe hoger de orde hoe meer behoud, restauratie en herstel voorop staan. Bij monumenten (orde 1) is maximaal behoud en het terugbrengen van de oorspronkelijke waarden het uitgangspunt. Deze behoudsdoelstelling geldt ook voor de beeldbepalende panden (orde 2) en de beeldondersteunende panden (orde 3), maar hier is een vrijere interpretatie van de criteria mogelijk, op voorwaarde dat wordt aangesloten bij de oorspronkelijke karakteristiek en dat het uiterlijk van het pand verbetert. Bij panden die qua maat, schaal en detaillering minder aansluiten bij de karakteristieken van de historische stad (orde 4) zijn grotere veranderingen mogelijk en soms ook wenselijk. Hier kan naast behoud en herstel ook voor transformatie worden gekozen. In dat geval dienen ingrepen zich met respect voor de cultuurhistorische waarden in het straat- en bebouwingsbeeld te voegen.
De ‘basisprincipes van historische architectuur’ en de ‘schaalladder’ uit de CHA vormen het kwalitatieve referentiepunt.
Bij gevelwijzigingen geldt de indeling uit de in de CHA opgenomen ordekaart; bij nieuwbouw de Cultuurhistorische beleidskaart. In deze Cultuurhistorische beleidskaart wordt de binnenstad verdeeld in 4 gebieden (gebiedsorden): 1) Gebied waar maximaal behoud en herstel voorop staat, 2) Gebied waar het historisch karakter voorop staat, 3) Gebied dat aansluit of beter moet aansluiten op het historisch karakter, en 4) Gebied met een op zichzelf staand karakter.
De ligging van een locatie in een van bovenstaande gebieden bepaalt hoeveel schaalniveaus uit de schaalladder aanwezig moeten zijn in het ontwerp. Daarnaast dienen de basisprincipes van historische architectuur te worden toegepast.
Bij de historische karakteristieken aansluitende panden/complexen
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Niet bij de historische karakteristieken aansluitende panden/complexen
Detaillering, kleur en materiaalgebruik
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
b Ingrepen aan het dakenlandschap
Het historisch dakenlandschap met zijn spitse kappen behoort tot de belangrijkste stedenbouwkundige karakteristieken van de Amersfoortse binnenstad. Deze hoogopgaande daken benadrukken de individualiteit van de panden. De daken hebben een ‘leeg’ en ‘gesloten’ karakter. Binnen de samenhang van het historisch dakenlandschap zijn subtiele verschillen aanwezig. Platte daken en dakterrassen komen vooral in de westelijke schil overheersend voor.
Het karakter van het dakenlandschap stelt eisen aan de mate waarin we ‘gebiedsvreemde’ toevoegingen toestaan.
De afstand van de dakkapellen tot de dakvoet bedraagt ten minste 2 dakpannen, tenzij sprake is van een bestaande borstwering of daklijst, waarbij de onderdorpel van het kozijn van de dakkapellen aansluit op het schuine dakvlak en de goot of daklijst doorloopt ter plaatse van de dakkapellen, in welk geval de dakkapellen vanuit de dakvoet mogen worden gebouwd.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Aanvullend, voor dakramen in naar openbaar gebied gekeerde dakvlakken:
Aanvullend, voor dakramen in niet naar openbaar gebied gekeerde dakvlakken:
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
c Aan- en uitbouwen, achterhuizen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen
Typerend voor de binnenstad is de toepassing van het gesloten bouwblok, opgebouwd uit een fijnmazige verkavelingsstructuur met smalle perceelsmaten. De binnenterreinen zijn vanuit de openbare ruimte nauwelijks zichtbaar. Aan de randen van de binnenstad bevinden zich half open bouwblokken, waardoor de binnenruimten visueel onderdeel uitmaken van aansluitende groenstructuur. Vanwege het belang van de vanuit de openbare ruimte zichtbare terreinen voor de verschijningsvorm van de binnenstad hebben we aanvullende criteria opgenomen.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
c1 Bijbehorende bouwwerken in Muurhuistuinen en/of vanaf de openbare weg zichtbare tuinen
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
d Toegevoegde bouwonderdelen d1 Erfafscheidingen
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
d2 Luiken, rolluiken en -hekken
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
d3 Zonweringen (zonneschermen en markiezen)
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
d6 Zonnepanelen en zonnecollectoren
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Rijksbeschermde stadsgezichten, Bergkwartier - legenda
Villapark het Bergkwartier bevat in zijn hoofdstructuur de kenmerken van de Engelse landschapsstijl. Het karakter van het gebied wordt bepaald door de opmerkelijke hoogteverschillen en door de dominante groenstructuur, die de verschillende deelgebieden met elkaar verbindt. Opvallend is de ligging van de ontsluitende wegen haaks op de hoogtelijnen en de gebogen woonstraten die met de hoogtelijnen meelopen. Tuinen en het openbaar gebied vormen ruimtelijk één landschapspark, waarin de gebouwen als objecten zijn geplaatst. Zichtlijnen zorgen voor een duidelijke relatie tussen bebouwing en omgeving.
Het noordoostelijk deel van het Bergkwartier bestaat uit een samenhangende planmatige verkaveling met veel, op korte afstand van elkaar gebouwde dubbele villa’s van twee bouwlagen met kap. Deze panden, veelal in eclectische stijl en met details in baksteenornamentiek staan op tamelijke kleine percelen, van de openbare weg gescheiden door van oorsprong smeedijzeren hekwerken. Een aparte enclave in het noordelijke villagebied wordt gevormd door het complex middenstandswoningen van rond 1920 in de omgeving van de Borgesiuslaan. Dit complex bevat stijlelementen van de Amsterdamse
school door toepassing van hoge gewelfde rieten kappen. Eveneens opmerkelijk in dit deel is de verkaveling opde hoeken: de veelal dubbele woningen staan op de diagonaal van het kruispunt of de splitsing van wegen.
In het middengebied tussen Utrechtseweg en Prins Frederiklaan zijn de grotere villa’s gebouwd op grote percelen. Aan de woonstraten zijn de percelen en ook de bebouwing van geringere omvang. Er zijn zowel villa’s als landhuizen gebouwd van twee bouwlagen met indrukwekkende kappen. Traditionele materialen zoals rode baksteen en kappen met gebakken pannen of riet overheersen het beeld en zorgen voor een goede aansluiting bij het landschappelijke karakter van het villapark. In een beperkt aantal gevallen zijn de bouwmassa’s plat afgedekt, waarbij de groenstructuur voor de vereiste samenhang zorgt.
In het gebied hebben ook grotere complexen een plaats gekregen, veelal door zichtassen met het gebied en de groenstructuur verankerd. Voorbeelden zijn het voormalig Rijks Opvoedingsgesticht voor Jongens uit 1908, de voormalige HBS (1914), het Belgenmonument (1916-1918), het school- en kloostercomplex Onze Lieve Vrouw ter Eem (1931), het voormalig gynmasium (1931-1933) en het voormalig Constantinianum (1954). De torens van de complexen vormen belangrijke oriëntatiepunten.
Onderdeel van het beschermde gebied is het bosgebied Klein Zwitserland (36 hectare). Het bos ligt op de Heuvelrug, 40 meter boven NAP. Het maakt deel uit van beschermd Stadsgezicht Bergkwartier. Er zijn vrij grote hoogteverschillen. Enkele delen bestaan uit eikenspaartelgenbos. Tot 1920 is een deel van Bosgebied Berg voor zand- en grindwinning gebruikt. Begin dertiger jaren van de twintigste eeuw werd het gebied in het kader van de werkverschaffing ingericht als wandelgebied. Binnen het gebied bevindt zich het hoogste punt van Amersfoort, de Galgenberg. Verderop in de wijk ligt het Limvioveld dat wordt gebruikt als evenemententerrein.
Binnen het rijksbeschermd stadsgezicht Bergkwartier bevinden zich verschillende rijksmonumenten. Daarnaast zijn de Barchman Wuytierslaan, Utrechtseweg, Koningin Wilhelminalaan, Emmalaan, Vondellaan en Daam Fockemalaan aangemerkt als structuurlijn. De beeldbepalende betekenis van deze structuren voor de stad vormt een extra aandachtspunt bij de welstandsbeoordeling. Zie ook de algemene omschrijving in paragraaf 4.1 en de op de kaart weergegeven aandachtsgebieden.
Het Bergkwartier is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. De oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet en architectonische vormgeving zijn richtinggevend voor wijzigingen in het straatbeeld, de verkaveling, de gevels, detaillering, kleur en materiaalgebruik. De lommerrijke bosrijke omgeving van het Bergkwartier zorgt niet alleen voor een aantrekkelijke woonomgeving, maar versluiert ook een groot deel van de aanwezige bebouwing. Tezamen met vaak royale kavels zorgt dit ervoor, dat het gebied een grote mate van bebouwingsvariatie in zich kan dragen zonder dat dit het bebouwingsbeeld aantast, mits ervoor wordt gezorgd dat de groenstructuur en het groene karakter van de percelen in voldoende mate wordt bewaard.
De toetsing van ingrepen en nieuwe bouwwerken aan redelijke eisen van welstand is in het Bergkwartier aanvullend ten opzichte van de kwalitatieve bescherming die de Monumentenwet (stadsgezichten; monumenten) en het bestemmingsplan kunnen bieden.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
4.3 Bebouwing langs oude linten
Aan de bebouwingslinten is de geschiedenis van de stad afleesbaar. Ze zijn van belang voor de identiteit, ruimtelijke kwaliteit en begrijpelijkheid van het stadsdeel waarin ze liggen. Aan deze bebouwingslinten staat een historisch gegroeide diversiteit aan functies en bebouwing, georiënteerd op de weg. Grofweg kunnen we het karakter van de historische bebouwingslinten in twee soorten verdelen.
De agrarische bebouwingslinten en de daarop georiënteerde dorpen zijn in de loop van de twintigste eeuw door de uitbreidende stad opgenomen. Het oorspronkelijke karakter van deze agrarische bebouwingslinten is echter op veel plaatsen nog altijd af te lezen aan het kleinschalige (‘dorpse’) karakter van de bebouwing: op het lint georiënteerde bouwwerken van één, maximaal twee bouwlagen met zadel- of mansardekap waarvan de nokrichting haaks op de weg staat. De architectuur is in het algemeen traditioneel te noemen. De rooilijnen liggen binnen kleine marges evenwijdig aan de straat en veelal op enige afstand van de weg. Uitzonderingen op dit beeld komen op kleine schaal voor, zo hebben winkelgebieden en bedrijfspanden aan de linten een meer stedelijke uitstraling.
Hoe meer de bestaande ruimte tussen en voor de huizen wordt ingericht als groene tuin, hoe sterker de ontspannen sfeer van de agrarische linten. Hagen en transparante erfafscheidingen die het zicht op de tuinen vrijlaten, dragen hieraan bij.
Een aantal fragmenten van de oude bebouwingslinten is nog herkenbaar in de nieuwste wijken en verwijzen naar het vroegere landschap.
De binnenstad van Amersfoort is altijd verbonden geweest met zijn omgeving door de radialen. Vanaf de radialen zorgt het zicht op de OLV toren voor oriëntatie. Over het algemeen staat de eerste, oudste bebouwing aan de radialen nabij de binnenstad. Naast de ontstane verdichting en verscheidenheid zijn de oriëntatie op de weg, de afleesbare parcellering en de rooilijnen karakteristiek. Aaneengesloten bebouwing staat in de rooilijn, zonder voortuin. Opener bebouwing kan lichte verspringingen in de rooilijn en een voortuin hebben. Veelal bestaat de bebouwing uit twee bouwlagen, al dan niet met kap. Op plekken is er sprake van functiemenging, waardoor extra levendigheid of schaalvergroting is ontstaan, soms ten koste van de oorspronkelijke parcellering. De ontstane verscheidenheid aan reclame-uitingen langs deze entreewegen zorgen voor een verrommeld beeld.
In dit gebiedstype zijn de Hamseweg / Zevenhuizerstraat, Liendertseweg, Soesterweg, Leusderweg, Arnhemseweg en de Hogeweg aangemerkt als structuurlijn. Langs deze structuurlijnen is deze representatieve betekenis van bouwwerken mede bepalend voor de welstandsbeoordeling. Ze dragen bij aan de oriëntatie binnen het stedelijk weefsel. Daarnaast zijn delen van de bebouwing aan de Soesterweg en de Leusderweg onderdeel van gemeentelijk beschermde stadsgezichten. De beeldbepalende rol voor de stad vormt een extra aandachtspunt bij de welstandsbeoordeling. Zie ook de algemene omschrijving in paragraaf 4.1 en de op de kaart weergegeven aandachtsgebieden.
Uitgangspunt is het herkenbaar houden en/of herstellen van de historische routes, linten en kernen, het tegengaan van schaalvergroting in een niet passende omvang en het vasthouden aan het bindende element: eenheid in verscheidenheid, de afleesbare ontstaansgeschiedenis, de rooilijn en de continue openbare ruimte (de weg of de straat). De (grote) diversiteit in bebouwing aan de linten maakt het mogelijk om bij nieuw- of verbouw nieuwe ontwikkelingen toe te staan. Daar waar het gaat om betrekkelijk gave lintbebouwing, is een wat voorzichtiger aanpak wenselijk. Met alle ingrepen en toevoegingen wordt het architectuurniveau van het pand geëvenaard en bij voorkeur verhoogd. Dit geldt ook voor de reclamevoering en eventuele erfafscheidingen. De stadsbouwmeester toetst altijd of het bouwplan bijdraagt aan de sfeer en kwaliteit van het hele lint/radiaal.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
4.4 Stadsuitleg eind 19e en begin 20e eeuw
De delen van dit gebiedstype ontwikkelden zich eind 19e eeuw, begin 20e eeuw als buitenwijken van de binnenstad. Langs de hoofdwegen werden villa's gesitueerd en werd plaats gemaakt voor wat bedrijvigheid. Langs de buitenste stadsgracht werden stadswoonhuizen en villa's gebouwd. Erachter werden aaneengeschakelde kleinschaliger (arbeiders)woningen ontwikkeld.
Opvallend is dat veel straatwanden die op het eerste gezicht gesloten overkomen, bij nadere beschouwing bestaan uit kleinere bouwblokken en vrijstaande bebouwing (villa's) die op zeer korte afstand van elkaar staan. Dit zorgt voor een zekere transparantie van de grote (gesloten) bouwblokken. De bebouwing staat over het algemeen in een herkenbare rooilijn.
Binnen deze bebouwingstypologie is een scala aan beukmaten en architectonische vormgeving aanwezig. Dit levert een gedifferentieerd straatbeeld op waarbij elke straat zijn eigen ruimtelijke opbouw en karakteristiek heeft. In sommige straten heeft de bebouwing min of meer één hoogte, in andere straten wisselen bebouwingshoogten tot maximaal drie lagen en projectmatige ensembles en individueel gebouwde woningen elkaar af. De panden en ensembles zijn overwegend variaties op hetzelfde thema en de expressie in de gevelwanden vertoont daardoor sterke overeenkomsten.
De geleding van de gevel is klassiek: plint, middendeel, gevelbeëindiging. Er is sprake van verticale geleding door de hoge ramen. Daarnaast wordt de eenheid in het gevelbeeld bepaald door het rustige kleurenpalet, het natuurlijk materiaalgebruik (baksteen en pannen), met soms hardstenen accenten of geveldelen (basement). De verdere gevelplasticiteit komt voort uit belijningen, dakranden, dakkapellen, portieken, erkers, balkons, loggia’s. Over het algemeen geldt: hoe groter (duurder) de woning, des te meer gevelplasticiteit.
Villa’s hebben allure en zijn architectonisch rijkelijk en zorgvuldig gedetailleerd. De kap is vaak samengesteld uit verschillende subvolumes. Bij de villa’s is vaak sprake van een voortuintje dat duidelijk behoort bij het gebouw. In sommige gevallen is het authentieke (oorspronkelijke) hekwerk nog aanwezig.
De kleinschaliger bebouwing had veelal 1 smalle bouwlaag met kap of twee bouwlagen met terugliggend kapje, en staat dicht op de weg, strak in de rooilijn. Er is daarom weinig uitbreidingsruimte voor woningen en er is weinig groen. Doordat veel woningen individueel zijn verbouwd (extra bouwlagen, toevoeging van dakkapellen, grotere ramen), is er steeds meer sprake van variatie in het straatbeeld, maar de oorspronkelijk architectonische details en geleding is veelal geïntegreerd. Hoekwoningen zijn soms verbijzonderd als afsluiting van het bouwblok.
Eind twintigste en begin eenentwintigste eeuw vonden er diverse herontwikkelingen plaats waarbij een verdergaande verdichting van het gebied heeft plaatsgevonden. Rijk gedetailleerde, grote villa’s kunnen daardoor worden afgewisseld met recente nieuwbouw, zoals Weltevreden en Het Gildekwartier, Kokjesbongerd, complex Lange Beekstraat (Ruijssenaars) en de Burgerbuurt. De meeste inbreidingen spelen op een moderne wijze in op de architectuurkenmerken binnen dit gebiedstype.
Dit gebiedstype bevat (delen van) gemeentelijk beschermde stadsgezichten en architectonisch waardevolle gebieden: Sint Bonifaciusstraat (Soesterkwartier), Schimmelpenninckstraat e.o., het vml. Militair Hospitaal en enkele complexen in de omgeving van de Hendrik van Viandenstraat.
Daarnaast is de representatieve betekenis van de structuurlijnen Stadsring, Utrechtseweg, Leusderweg, Hendrik van Viandenstraat, Noorderwierweg en Soesterweg binnen dit gebiedstype aanleiding voor de welstandsbeoordeling. Zie ook de algemene omschrijving in paragraaf 4.1 en de op de kaart weergegeven aandachtsgebieden.
De architectonische eenheid is het individuele pand of een kleiner ensemble en dient herkenbaar te blijven. De zorgvuldige detaillering en gevelgeleding is daarbij het uitgangspunt.
In de straten waar bij de kleinschalige bebouwing al veel aan op- en uitbouwen is toegestaan, is maatwerk door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit mogelijk. Bij nieuwbouw hebben grotere woonblokken met een gemeenschappelijke hoofdingang niet de voorkeur, maar wordt aangesloten op de karakteristiek van de straat. Het behoud of herstel van de duidelijke scheiding tussen openbaar en privé is gewenst, zowel bij ingrepen in de openbare ruimte als bij bouwinitiatieven.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Aan het begin van de 20e eeuw ontstond meer aandacht voor de manier waarop arbeiders waren gehuisvest. Er werden dorpen en wijken gebouwd waarin de kwaliteit van de huisvesting en een groene woonomgeving centraal stonden. De in de jaren ’20 en ’30 van de twintigste eeuw volgens deze ‘tuinstadgedachte’ gerealiseerde stadsuitleg is nog altijd goed zichtbaar in Amersfoort. Zo werden onder andere vanaf de jaren ’20 delen van het Bergkwartier voor welgestelden (zie beschermd stadsgezicht 1B) ontwikkeld, het Soesterkwartier en Kruiskamp voor de arbeiders en het Leusderkwartier voor de middenstand ontwikkeld. Met de bouw van deze wijken werden ook voorzieningen aangelegd als scholen en winkels (“het winkeltje op de hoek”).
Het stedenbouwkundig patroon van de wijken bestaat overwegend uit een traditioneleblokverkaveling, met zorgvuldig ontworpen, architectonische en sociale eenheden. Enerzijds ingevuld met woningbouwcomplexen van de vroege tuindorpstijl (‘volkswoningbouw’), anderzijds met de voor die tijd kenmerkende middenstandswoningen.
Diverse wooncomplexen worden gekenmerkt door hun ruime, groene opzet rond parken en pleintjes en het kleinschalige karakter van de grondgebonden bebouwing in één of enkele bouwlagen met (steile) zadel- of mansardedaken. Bouwvolumes hebben een regelmatige opbouw van hoogteaccenten, kapvormen en verspringingen en gevelindelingen. Hierdoor wordt de kop, het midden, de staart en bijzondere plekken van het complex benadrukt.
De oorspronkelijke middenstandswoningen zijn rijwoningen of twee-onder-een-kapwoningen. De woningen bestaan voornamelijk uit twee bouwlagen met een zadeldak of trapeziumvormige kap. Kenmerkend voor de daken zijn de nokrichting overwegend evenwijdig aan de straat, gebakken rode of donkere pannen, zinken goten en dakoverstekken. Houten erkers, dakkapellen en ambachtelijk gemaakte onderverdeelde houtenkozijnen en ramen zijn voorzien van gebroken wit schilderwerk. De bakstenen hebben natuurlijke rustige tinten. Soms zijn er metselwerkversieringen en omlijstingen en integraal ontworpen plantenbakken.
Kenmerkend voor dit gebiedstype zijn de stedenbouwkundige en architectonische eenheid. Het individuele huis, de huizenrij, het straatprofiel en de ordening van straten zijn één ontwerp van hoog ambachtelijk niveau, met uniforme kenmerken. De architectonische eenheid bestaat uit forse kappen met gebakken dakpannen, daklijsten, schoorstenen, bakstenen gevels met details en houten kozijnen. Verbijzonderingen in bouwmassa zijn gerelateerd aan de stedenbouwkundige setting en hiërarchie van de openbare ruimte. Variatie in de tuinstedelijke bebouwing is aangebracht in de horizontale gevelgeleding door toepassing van topgevels (met de nokrichting haaks op de weg) en houten accenten. Daarnaast zijn hoekwoningen meestal zorgvuldig ontworpen, zodat ook de zijkant een ‘gezicht’ naar de openbare ruimte heeft gekregen. Zijtuinen met hoge erfafscheidingen kunnen daarbij verstorend werken en blijven aandachtspunt voor de welstandstoets.
Huizen hebben vrijwel altijd een voortuin, oorspronkelijk voorzien van een tuinmuur of tuinhaag. Deze overgang tussen privé en openbaar gebied is van grote invloed op het straatbeeld.
Binnen dit gebiedstype zijn enkele gemeentelijk beschermde stadsgezichten en architectonisch waardevolle gebieden gelegen. Dit betreft o.m. het Anjerplein, (Soesterkwartier), Kruiskamp, De Ruyterstraat / Trompstraat, Van Ostadeplein, Hobbemastraat, Zwaanstraat e.o., Sumatrastraat e.o. en Ternatestraat e.o.
Daarnaast is de representatieve betekenis van enkele structuurlijnen aanleiding voor extra aandacht bij de welstandsbeoordeling. Dit betreft de Stadsring, Utrechtseweg, Leusderweg, Kersenbaan, Hendrik van Viandenstraat, Vermeerstraat, Noorderwierweg, Soesterweg, Liendertseweg en de Vondellaan-Daltonstraat- Everard Meysterweg-Gasthuislaan. Zie ook de algemene omschrijving in paragraaf 4.1 en de op de kaart weergegeven aandachtsgebieden.
De kwaliteit van het ontwerp is vooral herkenbaar in de keuze van de materialen, de belijning en de zorg voor details. Binnen dit gebiedstype ligt de nadruk op behoud van het collectieve karakter en de eenheid van de wijk, buurt, straat (inclusief overgang privé-openbaar). Verstoring van deze samenhang door individuele renovatie of wijziging van woningen is ongewenst. In wijken met meer diversiteit is meer vrijheid voor individuele aanpassingen.
Binnen dit gebiedstype zijn delen aangewezen als beschermd stadsgezicht. Behoud en zonodig herstel van de oorspronkelijke waarden is dan het uitgangspunt. De toetsing van ingrepen en nieuwe bouwwerken aan redelijke eisen van welstand is aanvullend ten opzichte van de kwalitatieve bescherming die de Monumentenwet (stadsgezichten; monumenten) en het bestemmingsplan kunnen bieden.
Scholen, kerken of andere bijzondere gebouwen mogen vanwege hun functie of eigen kwaliteit in bijvoorbeeld voorkomen of omvang afwijken van de woningen. Wel moeten ze zoveel mogelijk de kenmerken van het grotere geheel dragen, zodat ze bijdragen aan de eenheid binnen de categorie. Voor winkels en andere bedrijven die hun producten of naam willen exposeren, is uiterste terughoudendheid vereist en grote zorg en aandacht voor materialen en vormgeving.
Voor deze gebieden is er voor het verduurzamen van de woningvoorraad een uitdaging: vooral bij deze woningen is er winst te behalen door het omzetten naar Nul op de meter woningen (NOM). Hierbij blijft het behoud van de oorspronkelijke samenhang en zorgvuldige architectonische detaillering het voornaamste aandachtspunt.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
4.6 Wederopbouw in bloembladconcept
Amersfoort had na de oorlog, net als vele andere steden, te kampen met een hoge woningnood. Op grote schaal moesten woningen worden bijgebouwd. Om bij de naoorlogse uitbreidingen de binnenstad weer het hart van de stad te maken, werden de uitbreidingen als bloembladen aan de oostkant van de stad gelegd volgens het “bloembladconcept” van Zuiderhoek en Rooimans. Als eerste ‘bloemblad’ werd in de jaren vijftig de wijk Soesterkwartier voltooid met strokenbouw, waaronder de Bomenbuurt. In de jaren zestig en zeventig volgden respectievelijk de wijken Randenbroek, Schuilenburg, Liendert en Rustenburg en Schothorst-Zuid.
Bebouwing, verkaveling, openbare ruimte, voorzieningen en groen zijn in samenhang met elkaar ontworpen. De woningblokken staan veelal vrij in het groen en zijn georiënteerd op de zon, zodat zij licht, lucht en ruimte in huis brengen. De centraal geclusterde voorzieningen, zoals winkels, kerken en scholen komen voort uit de naoorlogse wijkgedachte: de wijk is de primaire, veilige woonomgeving, waarbinnen voor alle bewoners de dagelijkse voorzieningen aanwezig zijn. Kenmerkend voor de structuur van de deze gebieden is de planmatige opzet met een duidelijk hiërarchisch opgezet wegenpatroon met brede profielen, robuuste groenstructuren en flankerende (middel)hoogbouw. Rond deze wegen en voorzieningenzones liggen kleinschalige woonbuurten met rustige woonstraten, woonerven en –paden of een eigen groene centrale ruimte.
Binnen de woonbuurten is een mix van eengezinsrijwoningen, seniorenwoningen, (portiek-)etageflats en hoge galerijflats op doordachte wijze geplaatst. Door deze mix meerdere malen te herhalen zijn de zogenaamde stedenbouwkundige stempels ontstaan. Waar het rigide stempelpatroon raakt aan bestaande structuren zijn variaties in de verkaveling zichtbaar. De laagbouwwoningen zijn gelegen aan woonstraten of woonpaden. De (middel-)hoogbouw komt vaak voor langs de ontsluitingswegen en aan de rand van de wijken en staat in een hof- of strokenverkaveling in het groen. Soms is een waaierachtige verkavelingsvorm van portiekflats kenmerkend. Hoogbouwaccenten en andere bijzondere bebouwing markeren entrees of het wijkcentrum.
De architectuur kenmerkt zich door soberheid en een doordachte herhaling van gestandaardiseerde elementen, waarbij ritmiek en lijnenspel essentieel zijn. Materialisatie, etagescheidingen, puien, balkons en kozijnen bepalen de geleding. De gestapelde bouw heeft veelal een duidelijke plint waarin de entrees, bergingen of souterrains zijn opgenomen. Daarboven bevinden zich de repeterende gevelvlakken. Woningen of woongebouwen hebben soms geen uitgesproken voor- of achterkant.
De laagbouw bestaat hoofdzakelijk uit twee bouwlagen met een flauwe kap in een neutrale kleurstelling: meestal een gele of rode baksteen met rode of donkere pannen. De architectuur is eenvoudig, een grote detaillering ontbreekt. Per cluster heerst er een duidelijke architectonische samenhang.
De portiekwoningen hebben een traditioneel karakter van vier bakstenen bouwlagen met kap of een destijds moderner karakter van grindbeton, baksteen en plat afgedekt.
Bij de (middel-)hoogbouw zorgen kleurgebruik, speklagen of betonnen vloerlagen voor een verdere detaillering. De plinten van de hoogbouw en de portiekwoningen bestaan meestal uit bergingen en hebben daardoor een anoniemer karakter. Bij ingrepen in de plint is het wenselijk een opener karakter te realiseren waarmee de relatie met de openbare ruimte wordt versterkt.
In de wijken zijn winkelstrips in de plint van een portiekflat of wooncomplex. De (maatschappelijke) voorzieningen zijn gelegen in de groene zones langs ontsluitingswegen of het Valleikanaal en zijn gevestigd in autonome, meerzijdige/alzijdige bebouwing. Voor het beeld vanuit de Ringweg is er de ambitie dat de bebouwing meer gezicht krijgt naar het Valleikanaal toe.
Binnen dit gebiedstype zijn enkele gemeentelijk beschermde stadsgezichten en architectonisch waardevolle gebieden gelegen. Dit betreft o.m. Jericho / Jerusalem (Koppel), Bomenbuurt (Soesterkwartier) en de Surinamelaan e.o.
Daarnaast is de representatieve betekenis van enkele structuurlijnen aanleiding voor extra aandacht bij de welstandsbeoordeling. Dit betreft het Valleikanaal, de Ringweg Kruiskamp / Koppel en de Daltonstraat-Everard Meysterweg-Gasthuislaan en de haaks daarop staande radialen en oude linten en verder een gedeelte van de Soesterweg en Noorderwierweg. Ook de grote infrastructuur rond de stad is hier van belang. Zie ook de algemene omschrijving in paragraaf 4.1 en de op de kaart weergegeven aandachtsgebieden.
Bij de gebieden met de traditionele blokverkaveling is handhaving van de heldere stedenbouwkundige opzet en de vanzelfsprekende rust, die uitgaat van het straatbeeld de opgave. Daarbij wordt gelet op de situering en schakeling van bouwmassa’s, de eenvoud van de stedenbouwkundige opzet en de informele sfeer en op de weliswaar bescheiden maar toch zorgvuldige detaillering van de bebouwing. Het groene karakter van de (zij)erven wordt zo veel mogelijk gehandhaafd en, waar mogelijk, in zijn oorspronkelijke maat en inrichting teruggebracht.
De autonome bebouwing langs het Valleikanaal dient meer uitstraling te krijgen aan de zijde van het Valleikanaal.
Samen met woningbouwcorporaties is de gemeente bezig met een stadsvernieuwingsopgave in de oudere wijken: Amersfoort Vernieuwt. Zo is er al een reeks transformaties gedaan. Over het algemeen is er met de architectuur van de nieuwbouw aangehaakt op kenmerken van de bebouwing in de omgeving. Voor Randenbroek- Zuid en de Liendertseweg e.o. gelden beeldkwaliteitplannen.
Gezien het grote aandeel huurwoningen in dit gebiedstype zullen toekomstige ingrepen vooral complexgewijs en in overleg tussen verhuurder en gemeente tot stand komen. De trend dat steeds meer huurwoningen worden verkocht kan een bedreiging zijn voor de bestaande complexmatige samenhang. Daar waar sprake is van een beschermde status, specifieke detaillering, eenheid in architectuur en/of complexmatige samenhang van bebouwing wordt ingezet op behoud of zelfs herstel van de bestaande kwaliteiten. Voor het overige is de architectuur doorgaans van gemiddelde kwaliteit, zodat in het algemeen de nodige (welstands)ruimte kan worden geboden bij ingrepen van individuele aard, mits daarbij de complexmatige samenhang overheerst.
Bij strokenbouw blijft veel aandacht nodig voor de voor/achterkantbenadering. In veel wijken zijn er in latere jaren dakopbouwen toegepast, waarbij geldt dat er een trendsetter per blok is. Voor de maatvoering ervan is in het bestemmingsplan “Amersfoort Oost” een regeling opgenomen.
Het verduurzamen van de woningvoorraad is een brede opgave: vooral bij de woningen in dit gebiedstype is er winst te behalen door het omzetten naar Nul op de meter woningen (NOM), Ook hierbij blijft het behoud van de oorspronkelijke complexmatige samenhang het voornaamste aandachtspunt.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Een volgende belangrijke impuls was de aanwijzig van Amersfoort als “Groeistad” in 1981 en de bouw van achtereenvolgens de wijken Schothorst-Noord, Hoogland en Zielhorst.
Hoewel de wijk Schothorst-Noord stedenbouwkundig gezien nog de afronding van het noordelijke bloemblad vormde, waren de stedenbouwkundige inzichten al sterk veranderd. Na de ruim en groen opgezette, maar ook onpersoonlijke, naoorlogse woonwijken, staat hier beslotenheid, intimiteit en landschap meer centraal. Dit heeft geleid tot een meer organische structuur van wegen en woonblokken in deze gebieden. De rechthoekige structuren van de wederopbouw worden vervangen door een meer geknikt verloop met een besloten karakter: de woonervenstructuur. De hiërarchie in de wegen is echter gebleven. De kleinschalige woonbuurten zijn rondom de ontsluitingswegen gegroepeerd. Het groen bestaat niet meer uit centrale groengebieden, maar uit groen langs de weg in de vorm van bomenrijen en struiken.
De wijken kennen een grote variatie in oorspronkelijk gebouwde aan- en uitbouwen, maar dit doorbreekt de samenhang binnen de bouwblokken niet. Kenmerkend is de geleidelijke overgang tussen privé en openbare ruimten en soms is er sprake van geen uitgesproken voor- of achterkant. Aan- en bijgebouwen staan regelmatig aan de kant van de openbare ruimte. De aansluiting van het materiaal- en kleurgebruik bij het hoofdgebouw voorkomt dat een onrustig beeld ontstaat. Daar waar woningen met de achterzijde naar de openbare weg of openbaar groen zijn gekeerd, moet worden voorkomen dat een diversiteit aan erfafscheidingen het beeld gaan bepalen.
De laagbouw bestaat hoofdzakelijk uit twee bouwlagen met kap, of 2 (soms 3) bouwlagen plat afgedekt. Eenvoudige architectuur met een neutrale kleurstelling overheerst het beeld per buurt. Verdere variatie is veelal gevonden in aan- en uitbouwen en dakopbouwen, overigens zonder dat dit de samenhang binnen de bouwblokken doorbreekt.
Voorzieningen in de wijk of belangrijkere wegen en knooppunten worden geaccentueerd met plat afgedekte middelhoogbouw of staan autonoom in een groene omgeving.
Binnen dit gebiedstype zijn enkele gemeentelijk beschermde stadsgezichten en architectonisch waardevolle gebieden gelegen. Dit betreft o.m. villapark Zielhorst en de Juliana van Stolbergkazerne.
Daarnaast is de representatieve betekenis van enkele structuurlijnen aanleiding voor extra aandacht bij de welstandsbeoordeling: Bunschoterstraat, Hamseweg / Zevenhuizerstraat, Zielhorsterweg / Rondweg Oost en de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Zie ook de algemene omschrijving in paragraaf 4.1 en de op de kaart weergegeven aandachtsgebieden.
Bij deze gebieden is handhaving van de stedenbouwkundige opzet en de vanzelfsprekende rust die uitgaat van het straatbeeld de opgave. Daarbij wordt gelet op de situering en schakeling van bouwmassa’s en de stedenbouwkundige opzet met een informele sfeer. Bij de hofjes en woonervenverkaveling is de kleinschaligheid en de ingetogen detaillering van de bebouwing van belang. Het groene karakter van de (zij)erven wordt zo veel mogelijk gehandhaafd. Het in zijn oorspronkelijke maat en inrichting terugbrengen van dit karakter wordt toegejuicht. Daar waar de woningen met de achterkant op de openbare ruimten zijn georiënteerd, wordt aandacht gevraagd voor eenheid in architectonische ingrepen als dakkapellen, dakopbouwen en erfafscheidingen.
Binnen dit gebiedstype is verder een aantal andere gebieden te noemen waarbinnen een meer eigen architectonische eenheid is neergezet: de woningen tussen de Bosweg en de Zandbergenlaan, nieuwbouw op het terrein van de Juliana van Stolbergkazerne, complex De Appelweg (Leusderkwartier), de Vlinderbuurt, het Darwinpad (Zielhorst), het Gein (Jazzbuurt van Herzberger) en Sandenburg (Schothorst-Noord) en de Waterbuurt (Schothorst-Zuid). Bij het Villapark (Zielhorst) is de landschappelijke structuur en individuele uitstraling van de bebouwing van belang.
Gezien het grote aandeel huurwoningen in dit gebiedstype zullen toekomstige ingrepen vooral complexgewijs en in overleg tussen verhuurder en gemeente tot stand komen. De trend dat steeds meer huurwoningen worden verkocht kan een bedreiging zijn voor de bestaande complexmatige samenhang. Daar waar sprake is van een beschermde status, specifieke detaillering, eenheid in architectuur en/of complexmatige samenhang van bebouwing wordt ingezet op behoud of zelfs herstel van de bestaande kwaliteiten. Voor het overige is de architectuur doorgaans van gemiddelde kwaliteit, zodat in het algemeen de nodige (welstands)ruimte kan worden geboden bij ingrepen van individuele aard, mits daarbij de complexmatige samenhang overheerst.
Het verduurzamen van de woningvoorraad is een brede opgave: vooral bij de woningen in dit gebiedstype is er winst te behalen door het omzetten naar Nul op de meter woningen (NOM). Ook hierbij blijft het behoud van de oorspronkelijke complexmatige samenhang het voornaamste aandachtspunt.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Hoewel er onderling behoorlijke verschillen bestaan in omvang, opzet, thematiek en kwaliteit van de architectuur, is het bestaan van een duidelijk eigen thema of identiteit kenmerkend voor de recentere uitbreidingswijken (en de daarbinnen te onderscheiden buurten). Deze locaties trekken vaak de aandacht door hun bijzondere vormgeving en expressie. Er is duidelijk sprake van een reactie op de meer formele uniforme naoorlogse bouw. Kattenbroek is daarvan het meest opvallende resultaat, dat Amersfoort in binnen- en buitenland op de (stedenbouwkundige) kaart heeft gezet. Na Kattenbroek volgden de wijken Nieuwland en Vathorst.
De wijken hebben een heldere stedenbouwkundige structuur, waarin de openbare ruimte van straten, lanen, pleinen en singels voor samenhang zorgt. Het onderscheidend karakter binnen het grotere geheel van de wijk is steeds bereikt door toepassing van een bepaald thema of metafoor, door per buurt of straat een andere architect in te zetten en zeer consequent bepaalde vormen, kleuren en materialen te gebruiken. Er is veel aandacht besteed aan de architectonische/stedenbouwkundige uitstraling, erfafscheidingen en de inrichting van de openbare ruimte.
De bebouwing bestaat uit rijtjes woningen met twee of drie lagen, twee-onder-een-kapwoningen, enkele ‘urban villa’s’ en op markante plekken appartementenblokken.
In 1991 is gestart met de bouw van Kattenbroek. Ashok Bhalotra ontwierp Kattenbroek als een poëtisch verhaal waarvan het thema ‘reizen & thuis zijn’ is. De basisstructuur van de wijk is als de lijnen op een abstract schilderij. Binnen die abstracte contouren is een wijk ontstaan met een sterke stedenbouwkundige samenhang. Deze samenhang gaat echter samen met een zeer sterke variatie in kleinere woonbuurten. De kwaliteit van de architectuur in de wijk ligt op een bovengemiddeld niveau. Er zijn diverse architectonische hoogstandjes en bijzondere thematische uitwerkingen. In 1996 zijn de laatste woningen in Kattenbroek opgeleverd.
De stedenbouwkundige structuur van Kattenbroek is in de hoofdopzet te ontleden in vijf zogenaamde metaforen: de Laan der Hoven, de Ring, het Masker, de Verborgen Zone en de Kreek. De Ring ligt centraal binnen de wijk en heeft een belangrijke ontsluitingsfunctie. Binnen deze stedenbouwkundige hoofdstructuur liggen de verschillende woonbuurten. Een vijftal landschappelijke metaforen geeft verder inhoud aan de relatie tussen deze buurten en het landschap: Water, Bos, Veld, Moeras en Heuvel. Deze metaforen worden verbonden met woonthema’s als fort, boerderij, schip en seizoen. In totaal zijn er zo 10 buurten te onderscheiden met elk hun eigen identiteit.
In het zuidoosten van de wijk bevindt zich het wijkwinkelcentrum Emiclaer aan de gelijknamige waterpartij. Het wijkwinkelcentrum bestaat uit grootschalige bebouwingscomplexen die de randen van pleinen en winkelstraten aangeven. De bebouwing is gemiddeld 4 bouwlagen hoog met als blikvanger de centraal gelegen torenflat met 10 verdiepingen. De bebouwing is grotendeels opgetrokken in een lichte kleurstelling (geel, lichtbruin en grijs). De bebouwing aan de buitenrand van het winkelcentrum heeft een transparante plint waarin detailhandel en andere voorzieningen zijn gevestigd.
Dit gebied vormt de symbolische stadsmuur van Kattenbroek met de Witte Wal als muur en de vrijstaande gebouwen in het Stadspark Schothorst als bastions. Het gebied bestaat uit diverse kleine hoven met korte, brede straten. De bebouwing kent overwegend een lichte kleurstelling. Het hart van de buurt straalt een mediterrane sfeer uit. Platte daken zijn algemeen. Variatie en verdere detaillering komt vooral tot uiting in het vormgebruik, de kleurstelling en de kleuraccenten. In het noorden van de buurt staat een rij over de singel gebouwde woningen in grijze kleurstelling, veel glas en met een plat dak. In het noordwesten ligt de bekende ruïnewijk waar de gevels van bebouwing is opgetrokken in donkere in reliëf gemetselde bakstenen en waar klassieke ornamenten zijn gebruikt.
In dit gebied komen zowel woningen als gebouwen met andere functies voor. Kenmerkend is de mix van woontypes en architectuurstijlen. Langs de Ring is het hoogteverschil een belangrijk ontwerpthema. Binnen de ringen komen meerdere stedenbouwkundige thema’s samen. De Ring wordt begeleid door een gevelwand van verschillende bebouwingstypen.
Van zuidwest tot noordoost lopende zone waarin een dubbele rij woningen wordt herhaald met daartussen bijzondere bebouwingscomplexen met ondersteunende wijkvoorzieningen. De rand van het gebied wordt echter telkens bepaald door woningen die variëren in bouwhoogte van twee tot drie bouwlagen en zijn bedekt met een donkergele en/of donkerrode steen. De verspringende gevels worden bekroond door een gebogen fronton met daarin moderne afbeeldingen en afwisselend een plat dak of tonrond dak. Kenmerkend voor deze woningen is ook de ligging met de achterzijde aan het water.
Aan de westkant van Kattenbroek ligt het besloten villabos. Hier wordt gewoond aan pleinen en dreven in een groene omgeving. De villa’s zelf vormen de bomen en het groen komt vooral van de tuinen zelf en de begroeiing langs de Woudzoom. De bebouwing is gevarieerd. Opvallend zijn de hoge woningen in het zuiden die opgetrokken zijn van hoogwaardig materiaal als hout en leisteen. Aan de westkant staat een lange rij woningen met grijs gepleisterde wanden en een gebogen zijgevel in rode baksteen. In het noorden gaat het gebied over in de groenstructuur die hoort bij het dorp Hoogland. Hier bevinden zich seniorenwoningen en een verzorgingscomplex. De landelijke sfeer en bebouwing met horizontale donkere en lichtere banden metselwerk zijn hier kenmerkend.
In deze buurt is de verkaveling geïnspireerd op de landschappelijke structuur die wordt doorbroken door de slingerweg van de Kreek. Het materiaalgebruik verwijst naar typische boerderij-onderdelen. Er is sprake van een grote diversiteit in woningtypes. Naast de traditionele rijen met eengezinswoningen, staan er ook grotere woongebouwen. Beeldbepalend zijn de woningen met roze eindgevels langs De Baander. Aan weerszijden van de Kreek ligt een meer eenvormige woonbuurt met woningen in witte betonsteen en een horizontale gevelgeleding waarbij kleurgebruik voor variatie zorgt. Verspreid door het gebied liggen nog enkele oude boerderijen. In het oostelijke deel van de buurt is overwegend gebruik gemaakt van een donkere kleurstelling met contrasterende kleuren en het gebruik van staal als detaillering.
Deze buurt vormt een eilandenrijk rondom de Kreek. Stedenbouwkundig vallen de twee langwerpige ovale bebouwingscomplexen op die refereren aan een schip in het water. Architectonisch vallen vooral de zogenaamde tolhuizen op met hun ronde vormen en speklagen met gele en rode stenen. In het westen ligt het Hof der Toekomst met veel gedeelde voorzieningen. Ten westen van de Jonkvrouw Foeytweg ligt een kleine woonbuurt met eengezinswoningen en vrijstaande woningen met een individuele architectuur aan de Ds. Posthumus Meijesweg.
Langgerekte gevelwand die als een muur de achterliggende wijk Kattenbroek zowel beschermt als herkenbaar maakt. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit aaneengesloten bebouwing met een samenhangende architectuur en een opvallend kleurgebruik. Aan beide uiteinden verbrokkelt de gevelwand tot kleinere bouwblokken (zuidkant) en tot vrijstaande woningen (noordkant) die in architectuur aansluiten bij de aanliggende deelgebieden.
Kattenbroek-Oost bestaat uit twee kleine woonbuurten die stedenbouwkundig opvallen door een diagonaal door de woonbuurten lopende centrale weg (Karrespoor en Panfluitstraat). Langs deze weg en langs de Laan naar Emiclaer, staan (half-)vrijstaande woningen met een traditionele (Karrespoor) en moderne uitstraling (Panfluitstraat, Laan naar Emiclaer). Daaromheen liggen kleine woonbuurten met voornamelijk rijtjeswoningen. Deze onderscheiden zich door vormgeving en kleurgebruik met organische architectuur rondom de Panfluitstraat en lessenaarsdaken rondom het Karrespoor.
Nieuwland is ontwikkeld in de jaren negentig in een relatief laag gelegen gebied. In het gebied bevinden zich ook enkele hogere dekzandruggen en enkele huisterpen. Deze landschapskenmerken zijn meegenomen in het ontwerp van de wijk. Het basisiconcept van de wijk gaat uit van vier kwartieren met elk een eigen karakter (het Stadskwartier, het Waterkwartier met de Stadstuin, het Kruienkwartier en het Vruchtenkwartier) en het Centrum op het snijpunt van deze woonkwartieren.
Het Stadskwartier wordt door de Poortersdreef en de lange, vanuit Kattenbroek komende, Patriciërslaan in verschillende buurten opgedeeld. Centraal aan weerszijden van de Patriciërslaan ligt een woonbuurt met woningen die aan de voorgevel drie bouwlagen hoog zijn en naar achteren toe aflopen. Deze hoge voorgevels, het gebruik van lessenaarsdaken en lichte kleurstellingen (pleisterwerk) zijn kenmerkend. Opvallend is ook dat het bovenste deel van de gevel veelal donkerder gekleurd is dan de onderste verdiepingen en van ander materiaal is opgetrokken. Langs de Poortersdreef staan opvallende licht gekleurde woningen die een grote architectonische samenhang kennen, maar waar door middel van verspringingen in de gevelhoogte toch een zekere individuele uitstraling vanuit gaat. De woningen gaan gedekt onder een zadeldak met donkere pannen. Ook in de achtergelegen woonbuurt De Gouden Ploeg staat dit type woningen. Waar de Patriciërslaan de wijk binnenkomt wordt zij geflankeerd door twee appartementencomplexen met schuin uitstekende balkons. Daaromheen liggen woonbuurten met meer traditionele rijtjeswoningen, die opvallen door oranje dakpannen, kleurgebruik of het gebruik van serres.
Het Kruidenkwartier is een kleurrijke buurt in het noordoosten van Nieuwland. De verschillende buurten binnen de Kruidenwijk vallen op door een samenhangend kleurgebruik van met name de gevels. De bebouwing is overwegend voorzien van een zadeldak met donkere pannen. Op veel plaatsen komen autoluwe hofjes voor waaraan de woningen zijn gelegen.
Zoals de naam al doet vermoeden is water in deze wijk alom vertegenwoordigd. Een groot deel van de bebouwing is met de achterzijde gelegen aan een watergang of plas door middel van kleine tuintjes of balkons. Het kleur- en materiaalgebruik binnen de wijk is zeer wisselend, maar samenhangend binnen de buurten. Platte daken worden hier meer toegepast. Bijzonder is de buurt Stadstuin waarin eengezinswoningen en appartementencomplexen als bouwblokken los in de groene openbare ruimte zijn geplaatst. Eigen tuinen bij de woningen ontbreken hier. Rode gevels met bruine baksteen en glazen erfscheidingen overheersen hier het beeld. Bij de Gele Lis is een fraai buurtje aangelegd rondom een waterarm als een soort moderne grachten. In het zuiden van het deelgebied staan enkele woningen en appartementencomplexen op een eiland langs de centrale waterplas die tot aan het Centrum reikt.
Woonbuurt in het zuidwesten van Nieuwland. De bebouwing is hier meer traditioneel van aard met bebouwing in rode en bruine baksteen onder zadeldaken met donkere pannen. De vormgeving en detaillering is zorgvuldig en kwalitatief hoogwaardig met opvallend gebogen erkers bij hoekwoningen bij de Coelhorster Appelgaarde.
Als een burcht ligt het Centrumgebied in Nieuwland. De bebouwing bestaat er grotendeels uit appartementen tot vijf bouwlagen en hoge eengezinswoningen tot en met drie bouwlagen. Het winkelcentrum zelf bevindt zich in een rechthoekig hof van vier bouwlagen hoog waaraan de binnenzijde opvalt door de blauwe gevels en de goudkleurige pilaren langs de balkons. Rondom het Centrumgebied liggen diverse maatschappelijke voorzieningen die met name opvallen door de moderne architectuur. In enkele gevallen is sprake van een mix van historische en moderne bebouwing.
Nieuwland is ontwikkeld als een duurzame wijk. Het specifieke materiaalgebruik en het stedenbouwkundig ontwerp met veel aandacht voor waterberging en gemeenschappelijk gebruik van groene ruimten zijn hiervan een voorbeeld.
Vathorst wordt wel gezien als de laatste grote uitbreidingswijk van Amersfoort. Het onderliggende landschap bestaat uit een mix van het kleinschalig hoevenlandschap van de Gelderse Vallei met houtwallen, kades, bomenrijen en erfbeplanting en het meer open slagenlandschap uit de Eempolders.
Vathorst heeft als thema meegekregen “Een Wereld van Verschil”. Dit thema manifesteert zich in de stedenbouwkundige opzet door de verschillende stedelijke sferen die elk een kenmerkend woonmilieu bieden. Elke sfeer onderscheidt zich van andere door verschillen in programmatische en ruimtelijke opbouw van de woonmilieus.
De verschillende sferen in Vathorst bevinden zich rondom de rondgaande Randboulevard, de centrale ontsluitinsgweg van Vathorst. De verschillende woonmilieus kennen een verkaveling die aansluit op de verkavelingrichting van het oorspronkelijke landschap. Het centraal in het gebied opkomende kwelwater wordt benut om een waterelement te realiseren ten behoeve van vissen, varen en zwemmen. De hoge dekzandrug loopt als een lint door het gebied en scheidt watersystemen en landschapstypen. Verder heeft de wijk vooral een stedelijke identiteit met hoge bebouwingsdichtheden en hoge bouwwerken.
De Velden is een deelgebied waarin de landschappelijke ondergrond een zeer belangrijke rol speelt. De inhoud van elk veld is anders, door een verschil in structuur, compositie, woningtypologie, materiaalgebruik, kleur en detaillering van de architectuur en door verschillen in inrichting van de openbare ruimte. Bebouwing langs de hoofdontsluiting heeft een geluidsafschermende functie voor de erachter gelegen woningen. Dit vertaalt zich in lange gesloten wanden waarbinnen ruimte is voor individuele expressies. Verder wordt een blokverkaveling veelvuldig toegepast in het deelgebied. Een bijzonder element is het Park van de Tijden dat als “Central Park” van de Velden kan worden gezien.
Dit in het noorden van de wijk gelegen deelgebied fungeert als overgang van het stedelijke milieu naar het relatief open poldergebied waarvan ook de waardevolle polder Arkemheen deel uitmaakt. Het eindbeeld van de wijk is een waterstad met grachten, kades en straatjes. Belangrijk is dat elke individuele woning herkenbaar is. Verschil in kleur en metselwerk moet de nodige variatie in de gevel bewerkstelligen. Een verticale gevelindeling dient te domineren. De gevels zijn in metselwerk en in aardkleurige tinten. De dakopbouw in De Laak is vrij. De hoekwoningen onderscheiden zich door ramen, detaillering, erkers of verspringingen en vormen geen blinde muren.
De Bron is een karakteristieke wijk met bestaande houtwallen en een waterplas midden in de wijk. Letterlijk een bron van zuiverheid, dynamiek, inspiratie, vrijheid en ongedwongen samenzijn. De Bron wordt omringd door een rand met diverse woningen, ook wel ‘de omlijsting’ genoemd. De tuinen liggen allemaal direct aan het water. In De Bron komt woonplan D’Overkant.
Binnen dit gebiedstype is Kattenbroek aangemerkt als architectonisch waardevol gebied. Ook de wijkwinkelcentra in dit gebiedstype nemen een bijzondere positie in ten opzichte van de omliggende bebouwing.
Daarnaast is de representatieve betekenis van enkele structuurlijnen van belang. Het gaat daarbij om de hoofd- en ringwegen van de wijken Kattenbroek, Nieuwland en Vathorst. Ligging aan deze structuurlijnen is aanleiding voor extra aandacht bij de welstandsbeoordeling. Zie ook de algemene omschrijving in paragraaf 4.1 en de op de kaart weergegeven aandachtsgebieden.
Bij de welstandsbeoordeling is aandacht voor het samenspel van verkaveling, bebouwing, groen en openbare ruimte en het behoud van de thematiek en karakteristiek van de buurt. Gestreefd wordt naar de handhaving van het zorgvuldig opgebouwde bebouwingsbeeld. Wijzigingen en kleine ingrepen mogen niet leiden tot aantasting van het zorgvuldig opgebouwde bebouwingbeeld. Bouwplannen sluiten daarom aan bij de bestaande architectuur op blok- of straatniveau.
De grootste verandering die deze wijken zullen ondergaan zijn het vergroten van gebouwen met dakkapellen, garages en uitbouwen. Vaak zijn in het ontwerpstadium van de woningen de uitbreidingmogelijkheden al aangegeven en ontworpen. Aan deze standaarden wordt door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit getoetst. Indien er geen uitbreidingsmogelijkheden zijn mee-ontworpen, verdient het aanbeveling om de oorspronkelijke architect(en) te vragen in deze behoefte te voorzien, zodat de kwaliteit van hun ontwerp optimaal gewaarborgd wordt.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Kenmerkend voor gebieden in deze categorie is het sterk stedelijke karakter van de bebouwing met grote, vaak vrijstaande bouwmassa’s of gebouwcomplexen met allure of een individuele uitstraling. De verschijningsvorm is overwegend eenvoudig en ‘zakelijk’, met veelal platte daken. Bijzondere architectonische uitwerkingen binnen deze hoofdvorm komen voor. De bebouwing begeleidt grote doorgaande wegen of belangrijke, beeldbepalende knooppunten (stations) en entrees en is erop gericht de wijk in stedenbouwkundig opzicht af te ronden of de stad als het ware te presenteren.
Veelal is de bebouwing meerzijdig zichtbaar en daarom meerzijdig georiënteerd. Vormentaal en materiaal- en kleurgebruik zijn gevarieerd en doorgaans hoogwaardig in uitstraling. Bij grote bouwmassa’s blijft er oog voor het verblijfsklimaat.
Het gebiedstype bestaat uit zowel individuele, meer op zichzelf staande objecten, als grotere ontwikkelingen (zone Stationsstraat-Kersenbaan, Zonnehof, Centraal Stadsgebied Noord).
Bij de recentere grotere stedelijke ontwikkelingen is er veelal sprake van gebouwd parkeren, gemengde functies en appartementencomplexen. De begane grond is bedoeld als een open, levendige, representatieve plint, met een duidelijk afleesbare entree. De bebouwing levert zo ook op maaiveldniveau een bijdrage aan een aangename stedelijke route.
Bebouwing in dit gebiedstype bevindt zich in hoofdzaak aan voor de stad belangrijke structuurlijnen. Het gaat daarbij o.m. om de Stadsring, Van Asch Van Wijkstraat / Stationsstraat, Utrechtseweg, Hogeweg en de A28. Zie ook de algemene omschrijving in paragraaf 4.1 en de op de kaart weergegeven aandachtsgebieden.
Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven en versterken van de bestaande kwaliteiten. Speciale aandacht is er voor de zichtlocaties langs de belangrijkste wegen en structuren. Deze gebieden zijn beeldbepalend voor de stad.
Daar waar de bebouwing een meer solitair karakter heeft of zich door zijn ligging en/of verschijningsvorm onderscheidt van zijn omgeving, ontstaat ruimte voor afwijking en nieuwe ontwikkelingen. Bij functietransformatie zijn aspecten als levendigheid en een passende uitstraling van plint, entree en terreininrichting van belang.
Leegstand en functietransformatie vormen een opgave in dit gebiedstype, ook in relatie tot de invloed op de verschijningsvorm van de bebouwing.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
4.10 Grootschalige bedrijvenlocaties
In de met ‘Grootschalige bedrijvenlocaties’ aangeduide gebieden bevinden zich in verschijningsvorm doelmatige bebouwing waarin overwegend bedrijfsmatige/productiegeoriënteerde activiteiten zijn gehuisvest. De inrichting en vormgeving is doorgaans van deze functionele karakteristiek afgeleid.
In de regel is op de bedrijvenlocaties sprake van een duidelijke geleding. Aan de hoofdwegen is de meer representatieve bebouwing gesitueerd, terwijl de bebouwing verder op het bedrijventerrein veelal een meer doelmatiger uitstraling heeft. Op perceelsniveau is dezelfde ordening waarneembaar. De representatieve zijde van de bebouwing is georiënteerd op de hoofdwegen op en rond de terreinen. De kantoren en publieksgerichte functies hebben een herkenbare individuele uitstraling waarbij niet zelden sprake is van een modern materiaalgebruik. Op de gedeelten daarachter is de vormgeving ondergeschikt aan de functie.
Amersfoort kent verschillende bedrijvenlocaties, waaronder bedrijvenlocaties in ontwikkeling en locaties in (gedeeltelijke) transformatie. Binnen dit gebiedstype vallen zowel oudere terreinen met een soms onduidelijke verkavelingsstructuur en een rommelig bebouwingsbeeld als moderne, ruim opgezette terreinen met een rationele verkaveling en inrichting met meer aandacht voor de bebouwing, terreininrichting en inpassing in de omgeving. Daarbij wordt het karakter van het terrein in hoge mate bepaald door de leeftijd van het terrein, de aard van de gevestigde bedrijvigheid en de ligging ten opzichte van belangrijke infrastructuur.
Isselt: broedplaats voor het MKB
De stedenbouwkundige structuur is helder en bestaat uit een rechthoekig stratenpatroon. De Kop van Isselt is het oudste deel van het terrein. Hier is sprake van functiemenging. De gemeente wil dit gebied veranderen naar een gemengd woon- en werkgebied. Langs de Eem bevindt zich vooral functionele bebouwing. Door een fysieke structuurverbetering kan de relatie met de Eem worden verbeterd. Het middendeel van het terrein heeft een industrieel karakter en kent een grote diversiteit.
Naar het westen toe zijn de kavels ruimer en is meer aandacht voor de vormgeving van bebouwing en groen. Kantoren en detailhandel zijn met name te vinden langs de Amsterdamseweg, die een belangrijke zichtfunctie vervult. In dit gebied bevindt zich dan ook de meest recente en representatieve bebouwing. In deze entreezone wordt gestreefd naar samenhang van bebouwingsbeeld, reclame en terreininrichting.
Calveen : moderne, gemengde bedrijfsruimte
Calveen is een modern bedrijventerrein met een mix aan functies, met een overwegend aantrekkelijke beeldkwaliteit. Met ons beleid willen we vooral de aantrekkelijkheid voor bedrijfsruimte handhaven.
De Hoef is een gemengd kantoren- en bedrijventerrein. Er is vooral bedrijfsruimte ten noorden en oosten van de Outputweg. Ten zuiden van de Outputweg bevinden zich voornamelijk kantoren nabij het NS station Schothorst. Het zuidoostelijk deel (tussen spoor en Outputweg) is gemengd met kantoren en bedrijven.
De gemeente streeft voor het westelijk deel van het terrein naar transformatie naar een gemengd woongebied.
De Brand: gemengde kantoren- en voorzieningenlocatie
Op De Brand bevindt zich veel grootschalige bebouwing en perifere detailhandel. De locatie toont vooral aan de Rondweg samenhang. Gestreefd wordt naar kwaliteitsverbetering en vergroten van de uitstraling.
Delen van dit gebiedstype zijn expliciet georienteerd op de belangrijke structuurlijnen A28 / A1, Rondweg, Outputweg, Radiumweg, Industrieweg en Amsterdamseweg. Ligging aan deze structuurlijnen is aanleiding voor extra aandacht bij de welstandsbeoordeling. Zie ook de algemene omschrijving in paragraaf 4.1 en de op de kaart weergegeven aandachtsgebieden.
Bedrijvenpark Vathorst en Wieken-Vinkenhoef zijn nog in ontwikkeling. Hiervoor gelden de vastgestelde beeldkwaliteitkaders. De overige gebieden zijn in de beheersfase terechtgekomen, maar gezien de grote kantorenleegstand is er ook een transformatieopgave te verwachten. Voor de Hoef
West zijn de eerste transformaties in gang gezet en vindt er visievorming plaats om te transformeren naar een aantrekkelijk stedelijke woon, werk en leermilieu. Hierbij zullen ook criteria ten aanzien van beeldkwaliteit en spelregels worden opgesteld. Bij de (grootschaliger) transformatieopgaven is verbetering van de beeldkwaliteit belangrijk. In algemene zin geldt dat initiatieven voor functietransformatie beoordeeld worden op aspecten als levendigheid, een passende uitstraling van de bebouwing, de plint, entree en de terreininrichting.
Het welstandsbeleid op de bedrijvenlocaties is gericht op het handhaven van het bestaande kwaliteitsniveau. Vanwege de verschillen in karakter speelt de aard van de specifieke locatie een voorname rol bij de welstandsbeoordeling. Op terreinen met een informeel karakter en/of duidelijke transformatieopgave kan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit bij de toepassing van de gebiedsgerichte criteria maatwerk bieden.
Speciale aandacht is er voor de zichtlocaties langs de belangrijkste ontsluitingen. Deze gebieden zijn beeldbepalend voor het bedrijventerrein als geheel. Hier zal meer aandacht zijn voor de architectonische kwaliteit en uitstraling van de bebouwing. Op de achtergelegen gedeelten speelt de beeldkwaliteit een meer ondergeschikte rol. In alle gevallen is, met inachtname van het bovenstaande, ruimte voor het toevoegen van eigenheid.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
Binnen het stedelijk weefsel bevinden zich een aantal groengebieden met een duidelijke functionele relatie met de stad: de stadsparken met landgoederen, groene recreatie gebieden, sportcomplexen en begraafplaatsen.
In het algemeen laat de bebouwing in de parken qua plaatsing en vormgeving een gevarieerd beeld zien. Binnen het stedelijk gebied van Amersfoort komen vier parken/groengebieden voor die van een grote cultuurhistorische betekenis zijn voor het stedelijk gebied van Amersfoort. Dit zijn de parken Schothorst, Randenbroek, Nimmerdor en Birkhoven-Bokkeduinen. Deze parken zijn voormalige landgoederen die met de uitbreiding van de stad in het stedelijk gebied zijn komen te liggen. Het Zocherplatsoen maakt ook deel uit van dit gebiedstype maar is vanwege de ligging binnen het beschermd stadsgezicht Binnenstad beschreven in paragraaf 4.2.
Op de landgoederen heeft het oorspronkelijk hoofdgebouw, het landhuis, een prominente plaatsing, een statig karakter en daarbij passende verfijnde detaillering. Deze bouwwerken zijn alle aangemerkt als gemeentelijk- of rijksmonument. De overige, meer recente bebouwing is veelal op respectabele afstand van de oorspronkelijke bebouwing geplaatst en georiënteerd op bestaande infrastructuur. De vormgeving is functioneler en eenvoudiger en vormt een scherp contrast met die van de oorspronkelijke bebouwing, met name wat betreft vormgeving en detaillering.
De tuinaanleg wordt gekenmerkt door formele rechte lanen (met zichtrelaties) en anderzijds een speelser structuur van de landschapsstijl. Het meest in het oog springend zijn de bosaanleg, de padenstelsels en de historische bebouwing. De historische bebouwing bestaat uit de landhuizen, koetshuizen, oranjerieën, voormalige dienstwoningen en boerderijen. Deze bouwwerken zijn aangemerkt als gemeentelijk of rijksmonument. Het oorspronkelijk hoofdgebouw, het landhuis, heeft een prominente plaatsing, een statig karakter en daarbij passende verfijnde detaillering.
Voormalig Landgoed Birkhoven ligt op flank van de Utrechtse Heuvelrug. Het bosachtige gebied wordt doorsneden door de Barchman Wuytierslaan. Uniek voor het gebied zijn het - in het kader van de werkverschaffing in de jaren ‘30 van de vorig eeuw ontwikkelde - Bosbad, de Bosvijver met Uitzichtheuvel en het Pinetum. Bokkeduinen wordt gekenmerkt door sportcomplexen, zorg- en onderwijsinstituten, vrijstaande villas en een huisjespark. Birkhoven heeft door de dierentuin, het Bosbad, de sport en de horeca een functie op stedelijk niveau. Het gebied vormt met name het recreatieve uitloopgebied van het Soesterkwartier
Ecologisch vormt het gebied de overgang tussen de bossen/stuifzanden van de Utrechtse Heuvelrug naar de open polder. Voor grondgebonden fauna is een ecologische verbinding bij de Birkstraat gemaakt. Langs het spoor ligt een ecologische verbinding met de spoordriehoek.
Voor Birkhoven-Bokkeduinen geldt een beheerplan waarin is aangegeven waar intensivering mogelijk is en waar het ongewenst is. De aanleg van de westelijke ontsluiting is een grote ontwikkeling in het gebied.
Nimmerdor was onderdeel van het landgoed van jonkheer Everard Meijster uit de 17e eeuw. De beplanting met hulst, sparren en dennen rond het landhuis moest ervoor zorgen dat het er 'nimmer dor' uit zou zien. De oorspronkelijke begrenzing van het landgoed heeft de randen naar de wijk het Leusderkwartier gevormd.
Uniek zijn de karakteristieke lanenstructuren. Een belangrijk voorbeeld hiervan is het nog overgebleven zuidelijke deel van het zogenaamde sterrenbos (een lanenstructuur in de vorm van een ster) uit de 18e eeuw, dat vroeger voor de jacht werd gebruikt. Het bosgebied is opengesteld. Het private deel van het landgoed is een rijksmonument.
Door het gebied loopt een druk gebruikt fietspad dat de verbinding vormt met landgoed de Treek. In het kader van de verbreding van de A28 wordt de bestaande verbinding met de Treek zowel ecologisch als recreatief sterk verbeterd. Het beheerplan voor Nimmerdor is leidend voor ontwikkelingen in het gebied. Aansluitend aan Nimmerdor liggen sportcomplexen.
Het Beekdal met Park Randenbroek
De groene long ‘Het Beekdal’ verbindt de binnenstad en het buitengebied. In het gebied komt landschap en cultuurhistorie samen. Aan de oostzijde met natuurlijk reliëf van stuifduinen. Het beboste Rijksmonument Randenbroek, van oorsprong een middeleeuws landgoed, is nu een Engels landschapspark, met villa ontworpen door Jacob van Campen. De Vosheuvel een oude landduin met de Stadsboerderij, scholen,de Scouting en een woning. Aan de westzijde ligt het open lagere Beekdal met diverse sportvoorzieningen. De afgelopen jaren is het Beekdal grootschalig heringericht. De samenhang en toegankelijkheid in het gebied is vergroot, Park Randbroek heeft de kenmerken van de Engelse Landschapstijl weer teruggekregen en de beek is de ecologische drager van het gebied geworden.
De sportterreinen zijn geïntensiveerd, heringericht en opgenomen in het Beekdal. Binnen enkele jaren zal het terrein van het voormalige Elisabethziekenhuis groen worden ingericht waardoor het integraal onderdeel zal uitmaken van het gehele Beekdal. Het Ketelhuis blijft staan en krijgt een nieuwe functie. Voor het gebied is een inrichting- en beheersplan opgesteld en aan het bestemmingsplan gekoppeld.
Uniek 112 ha groot stadspark, centraal gelegen binnen de wijken Schothorst, Zielhorst, Kattenbroek en Hoogland. De oude landschappelijke structuren zijn in het park opgenomen en van nieuwe functies voorzien. Het landgoed, de dekzandrug en de vijver bij Kattenbroek vormen de dragers van het gebied. Het gebied heeft een cultuurlijke inrichting bij de gebouwen en meer landschappelijke inrichting bij de akkers en weiden. De oorspronkelijke open dekzandrug is een evenemententerrein met enkel boomgroepen met prachtige zichten en een enorm gevoel van ruimte. Door de centrale ligging lopen er belangrijke fietsroutes door het park die de wijken met elkaar verbinden. Sportcomplexen, scholen en volkstuinen liggen langs de randen van het park en maken door hun inrichting onderdeel uit van het park.
De kern van het park is het Rijksmonumentale landgoed Schothorst, een ensemble van bebouwing in Engelse landschapsstijl. Het geheel is omzoomd door bos met daarbinnen open weides. In de loop van de tijd zijn gebouwen toegevoegd die de geschiedenis van de bewoning zichtbaar maken. Centraal op het landgoed is een nieuw eigentijds CNME-gebouw toegevoegd, dat van stedelijke betekenis is.
De vijver vormt de overgang naar het stedelijk gebied van Kattenbroek. Natuur, recreatie en cultuur komen hier samen. Op de brug over de vijver is een lichtkunstwerk van Jan van Munster opgenomen en in de vijver is een mergelmuur gebouwd voor oeverzwaluwen. Bij de inrichting is een grote diversiteit aan ecologische maatregelen integraal opgenomen die mede de identiteit van het gebied versterkt.
Essentieel voor het goed functioneren en voor de diversiteit aan flora en fauna is dat het gebied de groene relatie via boerderij Groot Weede met buitengebied West in stand blijft.
Het parkgebied maakt integraal onderdeel uit van de wijk het Soesterkwartier dat in het begin van de 20e eeuw ontwikkeld is volgens de Tuinstadgedachte: wonen, werken en recreëren. Het openbare parkachtige groen is afgenomen door de groei en uitbreiding van sport, volkstuinen, scholen en de kerk. Bij
deze ontwikkelingen is groene inpassing essentieel. Het groengebied blijft van grote betekenis voor de wijk en vormt een natuurlijke afscherming van de drukke Amsterdamseweg. In het beheerplan uit 2009 is een natuurzone langs de Amsterdamseweg opgenomen die verschillende ecologische gebieden met elkaar verbindt.
Het langgerekte Waterwingebied ligt tussen Rustenburg en Liendert. Het park ligt naar binnen gekeerd tussen de wijken. Het is ontwikkeld in de jaren ‘70 van de vorige eeuw en oorspronkelijk bedoeld als overgang tussen stad en buitengebied. In de jaren ‘80 werd Rustenburg er tegenaan gebouwd. Aan de zuidkant van het gebied wordt het zwembadcomplex Amarena aan de Hogeweg ontwikkeld.
De brede Weg van de Vrijheid was van oorsprong bedoeld als hoofdontsluiting maar ligt al decennia ongebruikt naast het park. Vroeger was het agrarisch weidegebied. De weilanden waren langgerekt en onderling gescheiden door een sloot, greppel of elzensingel. De beplantingen van de perceelsranden zijn in het gebied nog deels herkenbaar. In 2003 is de waterwinning in het gebied gestaakt, de putten liggen er nog.
Dit park is voortgekomen uit de transformatie van een oud militair complex, waarbij de helft van het voormalig exercitieterrein is ingericht als park. Het park wordt omlijst door een monumentale lindelaan en aan de Leusderweg door het monumentale hekwerk en de poort. Het park heeft een hoogstedelijk groen karakter meegekregen. Door de ligging wordt het intensief gebruikt.
Bij de ontwikkeling van de wijk Nieuwland is op basis van bestaande landschappelijk kenmerken en de wateropgave in de wijk een park gecreëerd. In de grote waterplas zijn op verschillende plekken voor verschillende leeftijdscategorieën speelaanleidingen ontwikkeld. De oevers en beplanting zijn met een zo groot mogelijke diversiteit ingericht. Doordat het winkelcentrum en de scholen aan het park liggen, wordt het goed gebruikt. In het westen grenst het park gebied aan de Bunschoterstraat en kijkt uit over het open polderlandschap.
In Vathorst zijn zo veel mogelijk bestaande slootjes, houtwallen en oude bomen ingepast in de bouwplannen. Aan de noordzijde van de Duisterweg en langs de Dassenberg ligt de Duisterweide. Het Park der Tijden heeft een podium en het Kaipark enkele opvallende rode kunstwerken. De bebouwing is met de voorkant op deze parken gericht. Nu de wijk groeit wordt het gebied over de Laak belangrijker als recreatief uitloopgebied.
Op sportcomplexen is meestal bebouwing aanwezig in de vorm van clubhuizen, kantines, kleedkamers, sporthallen of –zalen. Deze bebouwing staat, al dan niet aan elkaar geschakeld, veelal aan de randen van het sportcomplex. Sportgebouwen zijn vooral praktisch en functioneel van aard. De architectuur van de bebouwing en het materiaalgebruik sluiten hier bij aan en zijn ingetogen en zakelijk te noemen. De bouwwerken zijn overwegend uitgevoerd in één bouwlaag onder een plat dak. De gevels zijn vaak opgetrokken in baksteen. Voor (kleinere) clubgebouwen wordt ook wel hout gebruikt. De clubhuizen en kantines zijn te herkennen aan het grote glasoppervlak, gericht op de (belangrijkste) sportvelden. Een nadere detaillering vindt met name plaats in het kleurgebruik. Na verloop van tijd vinden veelal uitbreidingen plaats of worden bijgebouwen geplaatst. Bij de latere aanvullingen is het van belang dat er rekening gehouden wordt met de samenhang in het kleur- en materiaalgebruik van het hoofdgebouw.
De begraafplaatsen worden gekenmerkt door een overwegend groen karakter. De spaarzame bebouwing heeft een ingetogen karakter.
Enkele grotere groengebieden bevatten landgoederen en/of tonen zich nadrukkelijk aan de uiteinden van structuurlijnen: A28 / A1, Barchman Wuytierslaan, Maatweg, Arnhemseweg en Leusderweg. Ligging aan deze structuurlijnen is aanleiding voor extra aandacht bij de welstandsbeoordeling. Zie ook de algemene omschrijving in paragraaf 4.1 en de op de kaart weergegeven aandachtsgebieden.
Het welstandsbeleid ten aanzien van sportgebouwen is gericht op een herkenbare, maar zakelijke en functionele vormgeving. In combinatie met het vaak solitaire karakter van de bebouwing bestaat er ruimte voor ontwikkeling.
In de parken en op begraafplaatsen wordt gestreefd naar het conserveren van de huidige situatie. Er wordt geen ruimte geboden voor nieuwbouw of grootschalige aanpassingen aan bestaande bebouwing. Vanwege hun grote betekenis voor het stedelijk gebied van Amersfoort, geldt voor de parkgebieden dat de bestaande waarden het uitgangspunt voor de welstandsbeoordeling zijn. Er zal vooral gelet worden op de landschappelijke inpassing, de vrije plaatsing en het individuele karakter van de bebouwing.
Inherent aan bouwen in groen- en parkgebieden is dat veel bebouwing nauwelijks wordt opgemerkt, zolang die niet aan de openbare weg of een pad staat. Er is dan ook reden om verschil te maken tussen bebouwing aan de hoofdstructuur en daarbuiten. Dat geldt bijvoorbeeld voor het Dierenpark Amersfoort. De entree hiervan is beeldbepalend, maar de bebouwing binnen het park is niet openbaar toegankelijk en staat verscholen in het bos. Om deze reden gelden voor het Dierenpark Amersfoort geen redelijke eisen van welstand. Hier is dan ook welstandsvrij beleid van toepassing.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
De Heuvelrug ontleent zijn karakter aan de loof- en naaldhoutbossen. Het gebied ten zuidwesten van Amersfoort is slechts ten dele toegankelijk omdat ze in gebruik is bij instellingen, bij Defensie of deel uitmaakt van een landgoed. Mede door de vele particuliere terreinen, is het gebied versnipperd. Bindend element is ondanks de versnippering het opgaand groen in de vorm van laanbeplanting en gemengd loofhout- en dennenbos. Het bos dringt op sommige plaatsen tot ver in de stad door met sterk reliëf en beplante lanen. In het bos is bebouwing aanwezig in de vorm van paviljoenachtige structuren of grotere clusters, zoals het Klooster.
Door de ligging in het bos wordt veel bebouwing die niet direct aan de openbare weg of het spoor grenst, niet of nauwelijks opgemerkt. De bebouwing aan de structuurlijnen Utrechtseweg en de Laan 1914 staat ruimtelijkop zichzelf en draagt de sporen van veel opvattingen en bouwstijlen in de gezondheidszorg, het onderwijs en kantoren. Uit een oogpunt van welstand is hier vooral de eenheid van landschap en bebouwing onderling van belang.
Het gebied toont zich aan enkele doorgaande structuurlijnen en bevat enkele waardevolle complexen.
Het behoud en waar mogelijk de versterking van de landgoederen en buitenplaatsen in hun omgeving vormt de belangrijkste beleidsopgave. Hier bestaat een belangrijke relatie met het monumentenbeleid. Om niet alleen het landgoed of de buitenplaats zelf te beschermen, maar ook de grotere invloedssfeer die ervan uitgaat, worden in een zone rondom het landgoed of de buitenplaats specifieke welstandseisen gesteld.
Vanwege de beperkte zichtbaarheid van bebouwing in de bosrijke landschappelijke setting, wordt er onderscheid gemaakt tussen bebouwing aan de hoofdstructuur en de verder teruggelegen bebouwing. De wijze waarop de bebouwing zich toont aan de doorgaande wegen is hier van het meeste belang, hier staat behoud van het beeld voorop. Verspreid liggende bebouwing in het bos heeft een meer op zichzelf staand karakter en staat meer variatie toe. Bij plaatsing en uiterlijk van gebouwen verdient de continuïteit van het bosgebied/of landschappelijke setting op de eerste plaats aandacht. Details en materiaal zijn daar van secundair belang.
De Heuvelrug is zowel natuur- als recreatiegebied. Wandelaars en fietsers gebruiken het bos intensief. Mede door de vernieuwing en uitbreiding van voorzieningen zoals de dierentuin ontstaan conflicten tussen verschillende functies.
Voor zover niet aan de beeldbepalende infrastructuur gelegen, gelden voor de volgende gebiedsdelen geen redelijke eisen van welstand:
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
4.13 Buitengebied: Vallei en Eemland
Het buitengebied van Amersfoort bestaat uit drie verschillende delen: Hoogland West, Vathorst en Oost (Stoutenburg). Deze driedeling wordt ontleend aan het landschap: het bekenlandschap (de Vallei) in het oosten, het stroomgebied van de Eem in het westen (het Eemland) en de overgangen tussen beiden. Als gevolg van de verschillen in hoogteligging kennen de verschillende delen een afwijkende bebouwingsgeschiedenis, hoofdstructuur en bebouwingsdichtheid.
Dit gebied wordt gedomineerd door de rivier de Eem, stromend vanuit de stad door het halfopen hoevenlandschap bij Coelhorst naar het open slagenlandschap van het Eemland. Van belang zijn de extreme openheid, de slagenverkaveling, de historie van de Zuiderzee en de Grebbelinie.
Het kampen- of hoevenlandschap op de hoger gelegen dekzandgronden wordt gekenmerkt door een kleinschalige, onregelmatige blokverkaveling. De hoogteverschillen zijn zeer karakteristiek. Door het landschap lopen smalle, bochtige wegen, waarlangs veel beplanting voorkomt in de vorm van opgaande houtwallen. Dit besloten karakter van het gebied wordt versterkt door de Eemdijk met dwarskades (onderdeel van rijksmonument de Grebbelinie). Hiervoor geldt het beeldkwaliteitplan Grebbelinie uit 2011. In een zone van 100 meter van linie-elementen dienen erven afstand te houden van linie-elementen en waar mogelijk zichtlijnen en/of openheid te versterken.
De restanten van het versterkte huis Hogerhorst vormen een belangrijk cultuurhistorisch element. De kronkelige Eem en de Coelhorsterweg vormen de belangrijkste structuurdragers van het landschap. De lintbebouwing is op deze weg georiënteerd, andere erven liggen verspreid op dekzandkoppen.
De bebouwingsdichtheid in het hoevenlandschap is relatief hoog en neemt af richting het poldergebied. De bebouwing is enerzijds georiënteerd op de hoofdroutes, anderzijds kennen zij een plaatsing ‘midden in het veld’ aan insteekwegen of ze hebben eigen oprijlanen. Vooral aan de Coelhorsterweg staan sommige bouwwerken dicht op de straat. In het gebied tussen de Coelhorsterweg en de Mgr. van de Weteringstraat liggen recreatieve functies zoals de golfbaan en het maïsdoolhof. In dit gebied ligt ook het eerste nieuwe landgoed in Amersfoort. De huizen staan in een erfensemble en worden als eenheid ontworpen.
Op landgoed Coelhorst staan een witte kapel en drie karakteristieke wederopbouwboerderijen, herkenbaar aan de oranje dakpannen.
In de laaggelegen polder in het slagenlandschap is de agrarische sector de ‘hoeder van het weidelandschap’. Kenmerkend is de rationele strokenverkaveling loodrecht op de weg, de ontginningsas. Richting het noorden wordt het landschap opener, de verkaveling is volgens een strak patroon en de bebouwing is gericht op de wegen. Tussen de weides staan, waar de sloten droogvallen, lijnvormige beplantingen op de perceelsgrenzen. De oost-west lopende wegen zijn structuurdragers. De weinige agrarische bedrijven en (bedrijfs)woningen in het gebied staan allen evenwijdig aan de kavelrichting. Langs de Zelderseweg liggen 10 boerderijen op terpen. In de polder staat een aantal grotere nieuwe boerderijen.
Het buitengebied van Vathorst ligt langs de Laak op de overgang van het dekzand in het zuiden naar de polder in het noorden. Het gebied wordt ontwikkeld naar natuur en recreatie om te voorkomen dat de recreatieve druk op Arkemheen en het Hoevelakense Bos te groot wordt. De erven in het gebied veranderen van functie van agrarisch naar wonen, met bijbehorende “verpaarding” met paardenbakken. Basis voor de ontwikkelingen is de ontwikkelingsvisie Over de Laak (2016).
Buitengebied Oost (Stoutenburg)
Kenmerkend voor het gebied ten noorden van de Barneveldse Beek zijn de beekdalen en het dekzand dat veel reliëf biedt. Van belang voor het karakter van het gebied zijn het bekenstelsel en de rijk gevarieerde kleinschaligheid van akkers, weiden en bospercelen. Bebouwing staat op dekzandkoppen. Het voormalig kasteel (nu herenhuis) van Landgoed Stoutenburg lag van oorsprong bij de beek. Hier ligt nog enige voormalige tuinaanleg van het kasteel, bestaande uit beplantingen en waterlopen.
Het gebied heeft in hoofdzaak een agrarische functie. Van oorsprong staan in het gebied historische boerderijen. Een groot deel hiervan is vervangen door modernere bouwwerken. Naast boerderijen staan hier tevens woonhuizen en enkele bedrijven.Het Utrechts Landschap versterkt hier de bos- en laanstructuur. Aan de westkant van het gebied liggen de Schammer en Bloeidaal als waterbuffer en voor de Vallei. De ligging dicht bij Station Hoevelaken zorgt voor bedrijvigheid in het gebied.
In het buitengebied van Amersfoort is het standaard hallehuis algemeen. Kenmerkend voor deze historische hallehuisboerderijen in één bouwlaag is de vlakke, symmetrisch opgebouwde voorgevel, het forse, laag doorlopende (afgewolfde) van oorsprong rietgedekte zadeldak en de versiering aan de gevels van het woongedeelte in de vorm van o.a. gevelbanden, pleister- en metselwerk en luiken. Veel voorkomend is het verschil in materiaalkeuze voor woon- en werkgedeelten. De gevelopeningen aan de voorzijde van het woonhuis zijn breed en hoog, met name de raampartijen, vaak met kruisvensters. In de topgevel bevinden zich minder en kleinere ramen. De voorgevel heeft hierdoor een duidelijk hiërarchische opbouw. De ramen zijn in het bedrijfsgedeelte kleiner van omvang en in aantal. Daar tegenover staan de relatief grote openingen naar de stallen en de deel aan zij- en achterkant.
Het erf van een (hallehuis)boerderij is van oudsher onder te verdelen in een gecultiveerd, sierlijk voorerf en een doelmatig ingericht achtererf. Hier bevinden zich de verschillende bijgebouwen.
Direct na de Tweede Wereldoorlog zijn tevens boerderijen herbouwd in de traditionalistische stijl van de Delftse School. Overige bebouwing is eenvoudiger van hoofdvorm en architectuur en laat binnen een traditionele vormgeving en materialisering een gevarieerd beeld zien. De agrarische woonbebouwing vormt tezamen met stallen en schuren een herkenbaar bebouwingscluster in het buitengebied. Het uiterlijk van de bebouwing draagt in sterke mate bij aan de beleving van het landschap. In het open landschap is de bebouwing goed zichtbaar. In het half-besloten en besloten landschap is aan de andere kant juist weer een harmonieuze verhouding wenselijk tussen bebouwing en landschap. Hoewel de architectonische waarde van de bebouwing in de meeste gevallen niet groot is, wordt wel het harmonieuze karakter tussen bebouwing en landschap van grote waarde geacht.
De Grebbelinie, de relatie met de Eem, de aanwezigheid van het landgoed Coelhorst en de beleefbaarheid van het landschap vanaf de A1 vormen de voornaamste aandachtsgebieden in het westelijk deel van dit gebied.
Laatstgenoemde is ook van belang in het gebiedsdeel ten westen van de stad. Hier is ook het landgoed Stoutenburg van belang.
In het welstandsbeleid voor het buitengebied staat behoud van de ruimtelijke kwaliteit en continuïteit centraal. Het van oorsprong agrarische landschap staat onder toenemende druk vanuit de stad. De gemeente streeft naar het versterken de herkenbaarheid van het landschap en de overgangen daartussen, van de (oorspronkelijke) agrarische bebouwingskarakteristieken en naar behoud van de harmonieuze relatie tussen bebouwing en landschap. Ontwikkeling in het buitengebied is mogelijk als de landschappelijke inpassing van bebouwing de kwaliteit en leesbaarheid van het landschap versterken. Voorwaarde voor ontwikkeling is daarom de landschappelijke inpassing van het erf in het landschap, waarbij boerderij en erf als een eenheid worden gezien en bebouwing een compact erfensemble dient te vormen.
Een aantal hallehuizen in het buitengebied van Amersfoort is aangewezen als monument. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de hallehuisboerderijen, en dan met name die ouder zijn dan 50 jaar, te behouden. Het welstandsbeleid is er dan ook op gericht de belangrijkste karakteristieken van de hallehuisboerderij (ook de niet-monumenten) te beschermen, evenals de relatie tussen boerderij en erf.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
De welstandsnota wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Na vaststelling wordt de welstandsbeoordeling gebaseerd op de criteria uit de nota.
Burgemeester en wethouders voeren uit
De verantwoordelijkheid voor het afgeven van een omgevingsvergunning ligt bij B&W. Zij vragen een “welstandsadvies” aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, tenzij bij voorbaat vaststaat dat de vergunning op een andere grond moet worden geweigerd. B&W volgen over het algemeen het advies van de commissie. B&W kunnen afwijken van het advies op inhoudelijke gronden, mits gemotiveerd in het besluit over de vergunningaanvraag.
B&W én de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit leggen tenminste eenmaal per jaar een verslag voor aan de gemeenteraad. Dit is een verslaglegging en niet per se een evaluatie. Op grond van deze verslaglegging kan de Raad beslissen het beleid en/of de criteria bij te stellen. Deze verslaglegging is wettelijk verplicht.
De gemeente Amersfoort geeft met deze welstandsnota regels voor het welstandstoezicht en spant zich ook in voor de naleving daarvan. Als voor een vergunningplichtig bouwwerk geen omgevingsvergunning is aangevraagd of het bouwwerk na realisering afwijkt van de tekeningen waarop de vergunning is gebaseerd, krijgt de eigenaar de gelegenheid om (alsnog of opnieuw) een vergunning aan te vragen voor het gerealiseerde bouwwerk. Als deze vergunning moet worden geweigerd, bijvoorbeeld vanwege een negatief welstandsadvies, dan moet de eigenaar de situatie veranderen. Indien sprake is van ernstige mate van strijdigheid met redelijke eisen van welstand dan kan, ook bij bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd, de eigenaar worden verplicht de situatie te veranderen.
De gebiedscriteria in de nota zijn niet van toepassing voor grootschalige nieuwe projecten waarbij sprake is van een wijziging van de stedenbouwkundige opzet van het gebied. Voor dergelijke ontwikkelingen moet een afzonderlijk beeldkwaliteitplan of een beeldkwaliteitparagraaf bij het Bestemmingsplan door de Raad worden vastgesteld. Ook kan verklaard worden dat het gebied welstandsvrij is. Na vaststelling door de gemeenteraad gaat het beeldkwaliteitplan of de beeldkwaliteitparagraaf onderdeel uitmaken van deze nota. Is zo’n beeldkwaliteitplan of deze beeldkwaliteitparagraaf niet vastgesteld, dan zijn de in deze nota opgenomen algemene en gebiedsgerichte criteria en de criteria voor kleine bouwwerken van toepassing.
Bijlage 2 Ontwikkelingsgeschiedenis Amersfoort
Gelegen buiten de directe invloedssfeer van Hanzesteden en Hollandsche steden ontwikkelde Amersfoort zich in eerste instantie agrarisch. Amersfoort en omgeving was tot 1150 nog schaars bewoond. Vanwege de gunstige ligging op het knooppunt van beken en landschappen, zoals de stuwwal (Utrechtse Heuvelrug), de dekzandruggen (Gelderse Vallei) en de vruchtbare kleipolders (Eempolder) begon vanaf omstreeks 1150 een gestage groei van de nederzetting en directe omgeving. De namen van de maalschappen of markengenootschappen die toen werden opgericht zijn nu nog terug te vinden in de namen van de wijken van Amersfoort, zoals Hoogland, Liendert en Zielhorst.
In 1259 kreeg Amersfoort stadsrechten, wat een nieuwe impuls aan de groei van de stad gaf. Door diverse aanpassingen aan de watergangen werd Amersfoort beter bereikbaar voor grotere schepen en kreeg men een ruimere haven. Omstreeks 1300 werd een stenen muur om de stad gebouwd.
In de 14e eeuw brak voor Amersfoort een periode van bloei en groei aan. Het water was grotendeels bedwongen en de stad groeide in snel tempo. Met de toename van de landbouw kreeg de stad steeds meer de functie van regionaal centrum. De economie van de stad werd omhoog gestuwd door de vele bierbrouwerijen en de textielnijverheid. Daarnaast zorgden de doorgaande routes niet alleen voor rust- en pleisterplaatsen, maar stimuleerden deze ook de handel. De welvaart en groei waren zo groot dat het stadsbestuur besloot een tweede, veel ruimere stadsmuur te bouwen, die tot het begin van de 20e eeuw de stadsgrens zou vormen.
In de 16e eeuw zette een economische neergang in, als gevolg van onder meer slechte bevaarbaarheid van de Eem, waardoor de stad niet meer bereikbaar was voor grotere handelsschepen. De stad komt in de loop van de 16e eeuw in een fase van stilstand terecht, waardoor grote veranderingen tot aan de 19e eeuw uitbleven.
Tijdens de Industriële Revolutie, in de eerste helft van de negentiende eeuw, werden de in onbruik geraakte stadsmuren gesloopt ten behoeve van een plantsoen rond de binnenstad. Na deze ingreep stagneerde de ontwikkeling. Belangrijke impulsen aan het einde van de 19e eeuw vormden de aanleg van twee spoorlijnen, de bouw van militaire gebouwen en de komst van fabrieken en andere bedrijvigheid in de omgeving van het spoor en de haven. Deze nieuwe werkgelegenheid trok langzaamaan nieuwe bewoners naar de stad. In de directe omgeving van het spoor ontstond het Soesterkwartier, waar voornamelijk arbeiderswoningen werden gebouwd. Langzaamaan kwam ook de eerste ontwikkeling van villa’s op de Amersfoortseberg op gang. De eerste grote uitbreidingen vonden, na uitvoerige propaganda-activiteiten, plaats op de hoger gelegen dekzandgronden aan de zuidoostzijde van de stad. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwamen de grote bouwstromen ten noorden en ten oosten van de stad op gang.
Als gevolg van de Woningwet 1901 werd in 1906 een Uitbreidingsplan vastgesteld dat in belangrijke mate richting heeft gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van Amersfoort. Tussen de wegen gelegen terreinen werden volgebouwd, waarbij de oorspronkelijke grenzen van het bouw- en weiland werden gevolgd. Deze bebouwing bestond uit rechte woonblokken langs straten aan de west- en zuidwestzijde van de binnenstad. Aanvankelijk bleef de bevolkingsgroei uit, maar na oprichting van de Reclamecommissie ter promotie van Amersfoort groeide het aantal inwoners tot 1920 flink. Het uitbreidingsplan verouderde snel en werd in 1919 opgevolgd door een nieuw bestemmingsplan, dat een zeer grote invloed gehad op de ruimtelijke ontwikkeling van Amersfoort.
De aanwezigheid van droge zandgronden aan de west en zuidwestzijde van de binnenstad maakte de bouw van grotere uitbreidingswijken mogelijk. Het overig grondgebied van de gemeente was door de lage ligging te nat. Vanaf de jaren twintig werden het Bergkwartier voor de welgestelden, het Soesterkwartier voor de arbeiders en het Leusderkwartier voor de middenstand ontwikkeld. Met de bouw van deze wijken werden tevens voorzieningen aangelegd als scholen, winkels en wegen. Ten behoeve van de werkverschaffing werden in de crisisjaren (de jaren dertig) vele groengebieden gerealiseerd. Tevens werd in 1935 het Valleikanaal gegraven ten behoeve van de verbetering van de waterhuishouding ten oosten van de stad.
Het resultaat van de uitbreidingen was dat Amersfoort tussen 1915 en 1940 een flinke groei doormaakte. Binnen 25 jaar was het inwoneraantal verdubbeld tot bijna 50.000 inwoners.
Ontwikkelingen na 1945: het ‘bloembladconcept’ en de groeistad
Amersfoort had na de oorlog, net als veel andere steden, te kampen met een hoge woningnood. Op grote schaal moesten woningen bijgebouwd worden. Hier lag ook de kans om Amersfoort weer een evenwichtige vorm te geven. Tot dan toe vonden alle uitbreidingen immers plaats aan de zuidwestkant van de binnenstad. Om de binnenstad weer het hart van de stad te maken is door Zuiderhoek en Rooimans het zogenaamde ‘bloembladconcept’ ontwikkeld (kaart 5.2). Dit concept haakt in op de onevenwichtige ruimtelijke structuur van Amersfoort. Nieuwe uitbreidingen moesten aan de oostkant van de stad als bloembladen rond het centrum worden gerealiseerd. Dit gebied was door de aanleg van het Valleikanaal geschikt gemaakt om te bouwen.
Als eerste ‘bloemblad’ werd in de jaren vijftig de wijk Soesterkwartier voltooid met strokenbouw. Tevens werd het bedrijventerrein Isselt ontwikkeld. In de jaren zestig en zeventig volgden respectievelijk de wijken Randenbroek, Schuilenburg, Liendert en Rustenburg. Hiermee waren de toenmalige stadsgrenzen bereikt. In de jaren zeventig werden ook grote delen van de binnenstad aangepast aan de nieuwe schaal van Amersfoort.
Wegen, voorzieningen en woningen werden gebouwd.
Een volgende belangrijke impuls was de aanwijzing van Amersfoort als ‘groeistad’, in 1981. Dit hield in dat Amersfoort binnen tien jaar minimaal 15.000 woningen moest bouwen, waarvan 4.000 in de bestaande stad (o.a. terreinen Willem III kazerne en Juliana van Stolbergkazerne) en de rest als uitbreiding. De uitbreiding van Amersfoort met de kern Hoogland, in 1973, maakte grote uitbreidingen aan de noordzijde mogelijk. Vanaf de jaren tachtig werden daar rondom het centrale Stadspark-Schothorst achtereenvolgens de wijken Hoogland, Schothorst, Zielhorst en Kattenbroek gerealiseerd.
Tegelijkertijd met deze ontwikkeling werd vanaf de jaren tachtig bedrijventerrein De Hoef ontwikkeld. Na de realisatie van Kattenbroek, eind vorige eeuw, volgden de wijken Nieuwland en Vathorst en de bedrijventerreinen Calveen en De Wieken-Vinkenhoef. Daarna verschoof de opgave weer naar de bestaande stad, met grootschalige herstructureringen in het Eemkwartier, op bedrijventerrein Isselt en binnen de Spoorzone van Koppel en Kruiskamp.
Amersfoort kent een ruimtelijke opbouw die bestaat uit de historische ondergrond met aanvullend daarop nieuwere planmatige uitbreidingen.
De landschappelijke ondergrond is nog goed herkenbaar in de ruimtelijke opbouw. De ligging tussen de beboste flank van de stuwwal (Heuvelrug) en de lager gelegen gronden heeft een grote invloed gehad op de positie van de woonmilieus. Er is een patroon herkenbaar van een historisch stadscentrum met daar omheen min of meer planmatig opgezette woongebieden langs meer organisch gegroeide uitvalsroutes. Ten zuidoosten van de binnenstad liggen de ruim opgezette woonwijken tegen de stuwwalflank. Ten noorden en ten noordwesten van de binnenstad en in het noordwestelijke gedeelte van het Soesterkwartier liggen de naoorlogse planmatige woonmilieus met een hogere woningdichtheid. Deze verschillen geven elke wijk een eigen identiteit.
Het stedelijk netwerk is een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke structuur. Dit netwerk bestaat uit routes en wegen van waaruit de stad wordt waargenomen en ervaren. In hoofdlijnen wordt dit netwerk bepaald door enkele wegen rondom de oude binnenstad (de Stadsring), rond de eerste naoorlogse uitbreidingen (de Ringweg) en om de uitbreidingen vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw (de Rondweg). Deze wegen worden doorsneden door de van oudsher belangrijke in- en uitvalswegen van de stad, zoals de Arnhemseweg, de Utrechtseweg, de Hogeweg, de Hendrik van Viandenstraat en de Zielhorsterweg. De spoorlijnen en de snelwegen A1 en A28 lopen meer als autonome routes langs de stad. Alleen langs de A1 (bedrijventerreinen) en in de omgeving van het station reageert de bebouwing op deze hoofdstructuurlijnen. Bij de A28 is dit alleen het geval bij Randenbroek en De Wieken (toekomstig). Verder is de A28 vooral een ‘groene’ snelweg met de bebouwing verborgen achter groengebieden als Nimmerdor en Heiligenbergerbeek.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-140348.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.