Gemeenteblad van Altena
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Altena | Gemeenteblad 2022, 1315 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Altena | Gemeenteblad 2022, 1315 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening sociaal domein gemeente Altena 2022
Deze verordening geeft gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:
De gemeenteraad heeft hier op 16 maart 2021 uitgangspunten voor vastgesteld. De verordening is binnen dat kader opgesteld.
In Nederland vinden we het belangrijk dat:
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken.
De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Ook dat is in deze verordening geregeld. De Brede adviesraad sociaal domein heeft over deze regels op 19 oktober 2021 een advies gegeven. Dit advies is als bijlage bij het raadsvoorstel om deze verordening vast te stellen aan de gemeenteraad meegestuurd.
De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
Per hoofdstuk wordt aangegeven welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen en welke rol zij spelen. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 14.
Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 1.1 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze verordening. Maar niet voor alle artikelen geldt dat in iedere wet daarover iets is terug te vinden. Dat verschilt per artikel. Daarom is per artikel aangegeven op welke wetten dat artikel is gebaseerd. Waar in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag wordt genoemd, wordt daarmee de algemene regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (art. 121 en 147 Gemeentewet). Bij een aantal artikelen wordt ook de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er als er in de Awb specifieke bepalingen zijn die op dat artikel van toepassing zijn.
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening. Beschreven wordt hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, hoe de hulpverlening in zijn werk gaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen die de inwoner heeft in één keer kunnen worden gesteld en dat deze hulpvragen zo efficiënt mogelijk worden behandeld. Daarom zijn twee procedures na de melding:
Voor het afhandelen van hulpvragen is nader onderzoek nodig. In de aanvraagprocedure vindt in hoofdzaak alleen een beperkte beoordeling plaats.
Soms geldt voor bepaalde hulpvragen een bijzondere route buiten de gemeente om. Die wordt aan het einde van dit hoofdstuk (paragraaf 2.6) genoemd.
Signalen en hulpvragen van andere personen over inwoners die hulp nodig hebben, kunnen bij de gemeente gemeld worden. Indien het signaal afkomstig is van een dichtbij staand familielid of een professional, wordt de procedure van de hulpvraag gevolgd. Indien het signaal van een andere betrokken persoon komt, wordt door de gemeente aan de hand van de omstandigheden gehandeld.
JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS |LLV | WI
Inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij de gemeente. De inwoner kan deze melding op de volgende manieren doen:
digitaal, via www.gemeentealtena.nl, of via ons@gemeentealtena.nl
In sommige gevallen kan de melding in het eerste contact worden afgedaan als de hulpvraag daarmee opgelost is . Als dat niet het geval is, wordt aan de hand van de melding beoordeeld of hetzij de hulpvraagprocedure, hetzij de aanvraagprocedure wordt gevolgd. De eerste geldt voor hulpvragen van inwoners die nog niet eerder een hulpvraag in het kader van deze verordening hebben gesteld en waarvoor nader onderzoek nodig is. Voor inwoners die al eerder een hulpvraag hebben gesteld, en waarbij de nieuwe hulpvraag aansluit bij de eerdere hulpvraag, kan ook de aanvraagprocedure worden gevolgd.
De gemeente bepaalt in nadere regels voor welke voorzieningen de aanvraagprocedure dan wel de hulpvraagprocedure gevolgd wordt. Bij aanvragen voor levensonderhoud vindt wel nader onderzoek plaats. De aanvraagprocedure is in ieder geval van toepassing als het gaat om een uitkering voor inwoners van 27 jaar of ouder of om het vervoer van kinderen naar school. Voor een persoonsgebonden budget wordt altijd de hulpvraagprocedure gevolgd.
JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS | WKO | AWB |WI
JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS |WI
Na de melding neemt de gemeente de hulpvraag van de inwoner in behandeling. De gemeente bevestigt de melding binnen 3 dagen per brief of e-mail aan de inwoner. Ook geeft de gemeente informatie over de mogelijkheid om gratis hulp te krijgen door een onafhankelijk deskundige (cliëntondersteuner) en de mogelijkheid om zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag (persoonlijk plan).
2.4.2 Stap 1: gegevensverzameling en het gesprek na de melding
JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS |WI
De gemeente verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente aan de inwoner om die gegevens binnen 2 weken te leveren. Bij de uitnodiging voor het gesprek wordt duidelijk gemaakt welke gegevens dat zijn en welke termijn er geldt.
2.4.2.2 uitnodiging voor gesprek
Een inwoner die zich heeft gemeld bij de gemeente, en waarbij de hulpvraag niet direct is opgelost in het eerste contact, krijgt een uitnodiging voor een gesprek met een medewerker van de gemeente. In die uitnodiging maakt de gemeente duidelijk waar en wanneer het gesprek plaatsvindt en waarover het gesprek zal gaan. Het gesprek kan telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is.
2.4.2.3 doel en procedure gesprek
Het doel van het gesprek is om een goed beeld te krijgen van de hulpvraag, het effect dat de inwoner wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie. Het gesprek vindt plaats binnen twee weken dagen na de melding. Indien deze termijn niet haalbaar blijkt, informeert de gemeente de inwoner hierover. Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner. Bij een fysiek gesprek gebeurt dit met een geldig identiteitsbewijs. Als de inwoner een persoonlijk plan heeft gemaakt, dan betrekt de medewerker dit bij het gesprek. Als de inwoner dat wil, vindt de gemeente het gewenst als hij iemand (bijvoorbeeld een familielid) vraagt om bij het gesprek aanwezig te zijn.
In sommige situaties zijn meerdere gesprekken nodig om het doel te bereiken.
De medewerker informeert de inwoner over de mogelijkheden van de gemeente om de persoonlijke situatie van de inwoner te verbeteren. Ook informeert de medewerker de inwoner over de mogelijkheden die er zijn om in bepaalde gevallen te kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb). De medewerker betrekt deze zaken bij het onderzoek naar de hulpvraag. De medewerker informeert de inwoner ook over de eventuele bijdrage in de kosten die de inwoner moet betalen.
JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS |WI
Om te bepalen of de gemeente hulp verleent, volgt de gemeente in principe de volgende stappen:
Stap 1: De gemeente stelt eerst vast wat de hulpvraag van de inwoner is.
Stap 2: De gemeente stelt hierna vast welke problemen, beperkingen en stoornissen er precies zijn.
Stap 3: De gemeente bepaalt welke hulp nodig is en hoe veel.
Stap 4: De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, met hulp van anderen uit het sociaal netwerk of van andere organisaties, of met andere voorzieningen.
Stap 5: De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste effect te bereiken.
JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS |WI
JEUGDWET | WMO | PW | IOAW | IOAZ | WGS | WKO | AWB |WI
Na de melding en het gesprek met een medewerker van de gemeente, kan de inwoner een aanvraag indienen volgens de regels die daarvoor gelden. Het door de inwoner ondertekende verslag uit stap 2 dient als aanvraag, met uitzondering van aanvragen voor hulp op grond van PW, IOAW en IOAZ . Deze aanvraag wordt schriftelijk ingediend. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp gaat verlenen en welke vorm die hulp dan heeft. Dit oordeel wordt gebaseerd op de uitkomsten uit het onderzoek in stap 3.
2.4.5.2 aanvraag voor hulp-op-maat
De gemeente kan hulp-op-maat weigeren als een inwoner iets (niet) heeft gedaan waardoor hij de hulpvraag zelf heeft veroorzaakt en hij deze had kunnen voorzien. De gemeente kan hulp-op-maat ook weigeren, als een inwoner de gevraagde hulp zelf heeft ingeroepen of aangeschaft, tenzij de gemeente daarvoor toestemming heeft gegeven. Als die weigering betekent dat de inwoner grote problemen zal krijgen (onevenredig nadeel ervaart), dan kan de gemeente de hulp-op-maat wel toekennen.
De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die hiervoor nodig is. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat iemand die wel deskundig is een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag.
JEUGDWET | WMO | PW | IOAW | IOAZ | WGS | WKO | AWB |WI
De gemeente stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de inwoner. Het besluit kan ook opgenomen worden in het verslag uit stap 3. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven. Ook wordt vastgesteld wanneer de hulp ingaat. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven.
JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS | WKO | AWB | LLV
JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS | WKO | AWB | LLV
De gemeente kan besluiten dat ook voor bepaalde andere vormen van hulp melding en aanvraag op hetzelfde moment worden gedaan en de aanvraagprocedure van toepassing is. Inwoners kunnen dan bij de melding direct een aanvraag indienen. De inwoner dient een aanvraag in met een aanvraagformulier van de gemeente. De gemeente stelt hiervoor nadere regels op.
De gemeente kan hulp-op-maat weigeren als een inwoner iets (niet) heeft gedaan waardoor hij de hulpvraag zelf heeft veroorzaakt en hij deze had kunnen voorzien. De gemeente kan hulp-op-maat ook weigeren, als een inwoner de gevraagde hulp zelf heeft ingeroepen of aangeschaft, tenzij de gemeente daarvoor toestemming heeft gegeven. Als die weigering betekent dat de inwoner grote problemen zal krijgen (onevenredig nadeel ervaart), dan kan de gemeente de hulp-op-maat wel toekennen.
Een aanvraag wordt ingediend bij de gemeente, behalve als het om een aanvraag voor een bijstandsuitkering gaat voor alle dagelijkse kosten (algemene bijstand voor levensonderhoud) en voor een IOAW-uitkering. Die aanvragen worden digitaal ingediend bij UWV (www.werk.nl).
2.5.2 Stap 2: de beoordeling van de aanvraag
JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS | WKO | AWB | LLV
In deze stap beoordeelt de gemeente of de inwoner recht heeft op de voorziening op grond van onder meer de wet en de regels uit deze verordening. Bij het beoordelen van de aanvraag betrekt de gemeente alle gegevens die voor de beoordeling van belang zijn. Bij de aanvraag moet de inwoner alle gewenste bijlagen hiervoor aanleveren.
JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS | WKO | AWB | LLV
Het recht op hulp vervalt als de inwoner niet binnen 6 maanden na het besluit begint met het gebruikmaken van de hulp, tenzij dit de inwoner niet te verwijten valt. Deze voorwaarde wordt ook in het besluit opgenomen.
JEUGDWET | WMO | PW | LLV | WGS
In spoedeisende gevallen zorgt de gemeente ervoor dat de inwoner binnen 3 dagen de hulp krijgt die nodig is. De gemeente kan dan afwijken van de normale procedure, als dat nodig is. Het kan gaan om de volgende (tijdelijke) hulp in afwachting van een onderzoek van de gemeente:
De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een uitkering worden geholpen bij het vinden van passend werk als zij kunnen werken. Welke hulp dat kan zijn wordt in dit hoofdstuk beschreven. De hulpmiddelen die worden ingezet heten voorzieningen. Deze voorzieningen moeten op een goede manier worden verdeeld over verschillende doelgroepen. Hoe de voorzieningen worden verdeeld wordt vooral bepaald door de kansen op betaald werk van de inwoners. Dit hoofdstuk gaat verder over de tegenprestatie die kan worden gevraagd en over meedoen aan activiteiten in de samenleving voor inwoners met een beperking. Het is belangrijk dat deze inwoners ook volwaardig kunnen meedoen en dat hun positie in de samenleving verbetert.
De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is. De inwoner kan hiervoor bijvoorbeeld gebruik maken van vrijwilligersondersteuning via de welzijnsorganisaties als vrij toegankelijke hulp. Via de bibliotheek wordt diensten ten behoeve van digitalisering en laaggeletterdheid aangeboden.
De gemeente houdt bij het aanbieden van de in dit hoofdstuk opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van de inwoner. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van deze inwoner en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Het gemeente kan aan de inwoner die behoort tot de doelgroep via een andere organisatie een dienstverband aanbieden in de vorm van een detacheringsbaan, waarbij betrokkene voor het verrichten van de werkzaamheden wordt geplaatst bij een derde. Die detachering wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever, de andere organisatie en de inwoner.
De gemeente kan een inwoner die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering, onder andere in de vorm van een activeringsplaats, voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening of voor zover dit bijdraagt aan zelfstandige maatschappelijke participatie.
De gemeente biedt een inwoner een beschutte werkplek aan, als deze door een beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassing van de werkplek nodig heeft, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze inwoner in dienst neemt. De inwoner behoort of tot de doelgroep, of ontvangt een uitkering van het UWV.
De inwoner die nog geen beschutte werkplek kan krijgen omdat de gemeente het voorgeschreven aantal beschutte werkplekken voor dat jaar al heeft bereikt, komt op een wachtlijst. De inwoner die het langst op de wachtlijst staat, komt als eerste in aanmerking voor een beschutte werkplek, als deze beschikbaar komt. Zolang er nog geen geschikte werkplek voor deze inwoner beschikbaar is, is het mogelijk dat een andere inwoner voorgaat.
3.7.8 Hulp op de werkplek van een jobcoach
Aan een inwoner die behoort tot de doelgroep kan de gemeente persoonlijke ondersteuning in de vorm van jobcoaching aanbieden bij het verrichten van de aan die inwoner opgedragen taken in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem door de werkgever opgedragen taken te verrichten.
3.7.9 Incidentele loonkostensubsidie
3.7.10 Structurele loonkostensubsidie
De gemeente kan een werkgever, die met een inwoner die behoort tot de doelgroep, een dienstbetrekking aangaat van ten minste zes maanden, een vergoeding verstrekken voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht, waardoor de inwoner beter in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren;
Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, wordt de voorziening verstrekt onder de voorwaarde dat de begunstigde onderneming een dossier bijhoudt aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de verleende steun voldoet aan de voorwaarden van de in lid 1 genoemde toegepaste verordeningen.
3.9.1 Doel van de tegenprestatie
3.9.2 Duur en omvang tegenprestatie
3.9.3 Voorwaarden tegenprestatie
3.9.4 Afzien van een tegenprestatie
3.10 Meedoen in de samenleving
Inwoners die vanwege een beperking, een psychisch of psychosociaal probleem hulp nodig hebben om mee te doen in de samenleving (participatie), kunnen op aanvraag hulp-op-maat krijgen. Zij moeten wel aan de voorwaarden van artikel 2.4.5.2 respectievelijk 2.5.1. voldoen. Ook moet de hulp langdurig nodig zijn en een passende bijdrage leveren voor de inwoners, zodat zij in staat zijn om mee te doen in de samenleving en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. De gemeente kan in ieder geval hiervoor begeleiding aanbieden. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen collectieve begeleiding (dagbesteding) en individuele dagbesteding. De cliënt maakt samen met de zorgaanbieder een keuze voor (een combinatie van) de vorm.
De gemeente stelt nadere regels en vast voor hulp om mee te doen in de samenleving. Ook wordt in beleidsregels aangegeven hoe aan deze hulp invulling gegeven wordt.
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn de dag goed in te vullen hulp-op-maat kunnen krijgen (dagbesteding). De hulp-op-maat houdt in dat inwoners mee kunnen doen aan arbeidsmatige, recreatieve of andere groepsactiviteiten onder begeleiding, voor een of meer dagdelen per week. Indien nodig zorgt de gemeente ervoor dat dit inclusief vervoer van en naar de dagbesteding is.
3.10.2 Individuele begeleiding
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn de normale dagelijkse activiteiten te doen, hulp-op-maat kunnen krijgen. De hulp-op-maat houdt in dat inwoners begeleid worden bij deze activiteiten (individuele begeleiding). Het betekent, dat de begeleider helpt bij de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De begeleider kan ook helpen bij vaak terugkerende activiteiten, zoals het structureren van de dag, het doen van de administratie en het beheren van de financiën. De begeleider neemt deze activiteiten niet volledig over.
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die vanwege een beperking in hun mobiliteit onvoldoende mogelijkheden hebben om binnen redelijke grenzen contact met anderen te hebben, hulp-op-maat kunnen krijgen. De hulp-op-maat houdt in dat inwoners geholpen worden bij het vervoer dicht bij huis. Zo kunnen zij meedoen met recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten en zelf de dagelijkse boodschappen doen, of naar een medische afspraak gaan. Die hulp kan bestaan uit het aanbieden van de mogelijkheid om te reizen met collectief taxivervoer of het gebruikmaken van een vervoermiddel.
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die zich vanwege een beperking niet kunnen verplaatsen in en om de woning, hulp-op-maat kunnen krijgen. De hulp-op-maat houdt in dat de inwoner een rolstoel kan krijgen die geschikt is voor dagelijks zittend gebruik.
3.10.5 Vervanging vervoermiddel en rolstoel
Als de inwoner hulp-op-maat wil en het gaat om vervanging van een eerder door de gemeente verstrekte rolstoel of vervoermiddel, dan doet de gemeente dit alleen, als het vervoermiddel of de rolstoel:
Jongeren in Altena moeten zo gezond en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van jongeren, hun ouders en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te verminderen. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop. Met jongeren bedoelen we in deze verordening kinderen en jongeren tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 werden en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
4.3 Uitgangspunten bij het bieden van hulp
Als het gewenste effect van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met het sociaal netwerk bereikt kan worden, maar wel met hulp die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door het casusregisseurs van de gemeente, jongerenwerkers, of door een jeugdwelzijnsorganisatie. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp, dan wordt hulp-op-maat ingezet.
De gemeente kan in ieder geval de volgende hulp-op-maat aanbieden:
Respijtzorg; gericht op het ontlasten van de (pleeg)ouder die zorg levert aan jongeren met een lichamelijke, zintuiglijke en/of verstandelijke beperking, en/of een psychiatrische of somatische aandoening. De dienstverlening die gevraagd is met betrekking tot respijt betreft dag-/naschoolse opvang en logeerzorg;
4.5.2 Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis
De gemeente biedt het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en kindermishandeling
4.7 Afstemming met andere vormen van hulp
De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jongere of zijn ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken maakt de gemeente afspraken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Die afspraken gaan over:
De afspraken worden vastgelegd in een protocol of in een andere geschikte vorm.
5 Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Inwoners met een beperking en/of met langdurige psychosociale problemen hebben soms hulp nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. De gemeente heeft de taak om inwoners te ondersteunen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning, bij normale dagelijkse activiteiten en in de huishouding. De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de ondersteuning die de gemeente aan deze inwoners kan geven.
De gemeente zet zich ervoor in, dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de noodzakelijke dagelijkse activiteiten kunnen uitvoeren en een eigen huishouding kunnen voeren. Inwoners kunnen op aanvraag hulp-op-maat krijgen, als ze voldoen aan de voorwaarden van artikel 2.4.5.2 respectievelijk 2.5.1. Ook moet die hulp langdurig nodig zijn en een passende bijdrage leveren, zodat inwoners zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Wanneer sprake is van 24 uur zorg en/of toezicht in de nabijheid, draagt de gemeente de ondersteuning over aan de Wlz.
De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is. De gemeente heeft hiervoor afspraken gemaakt met welzijnsorganisaties. Dit betreft onder meer advisering over wonen met zorg, ouderenadvies, het realiseren van vrij toegankelijke ontmoetingsplekken (woon/zorg-steunpunten, Hartenbrigade, Buurtplein et cetera), een klussendienst en mantelzorgondersteuning.
De gemeente stelt nadere regels en vast voor hulp om zelfstandig en veilig te wonen. Ook wordt in beleidsregels aangegeven hoe aan deze hulp invulling gegeven wordt.
5.3 Zelfstandig en veilig wonen
5.3.2 Een schone en leefbare woning
De gemeente biedt de inwoner huishoudelijke ondersteuning als hij als gevolg van zijn beperking zijn woning niet schoon en leefbaar kan houden. Bij deze beoordeling worden ook de eigen financiële mogelijkheden van de inwoners om in deze hulpvraag te voorzien meegewogen. In dit geval wordt voor niet AOW-gerechtigden een inkomensgrens gehanteerd van 200% van het bruto wettelijk minimumloon en voor AOW-gerechtigden wordt een inkomensgrens gehanteerd van 150% van het bruto wettelijk minimumloon. Bij een inkomen boven deze grenzen is er sprake van eigen kracht.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning kan krijgen in de vorm van beschermd wonen. De inwoner moet deze woonvorm nodig hebben als gevolg van psychische of psychosociale problemen. Beschermd wonen kan worden ingezet als dit de inwoner helpt om zichzelf weer te kunnen handhaven in de samenleving.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang. Deze opvang is bedoeld voor de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. Dit als gevolg van psychische of psychosociale problemen of de dreiging van huiselijk geweld.
5.3.5 Bezoekbaar maken van een woning
5.4.1 Ondersteuning mantelzorger
De gemeente zorgt ervoor dat personen die mantelzorg geven aan een inwoner, ondersteuning kunnen krijgen als zij niet meer in staat zijn om de mantelzorg vol te houden of om te voorkomen dat zij overbelast raken. De ondersteuning houdt in dat een voorziening wordt verstrekt die de mantelzorg voor een korte periode overneemt.
Ieder kind heeft recht op onderwijs dat bij zijn talenten en mogelijkheden past en dat aansluit bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouders. Soms is de afstand van huis naar school groot voor het kind, of kan het kind vanwege zijn beperking niet zelfstandig naar school reizen. Ouders kunnen dan meestal een beroep doen op leerlingenvervoer. In dit hoofdstuk is geregeld hoe de gemeente ouders ondersteunt bij het vervoer van hun kind naar school. Ook is geregeld hoe de gemeente mensen hulp kan aanbieden voor vervoer van en naar voorzieningen. Tenslotte wordt ook geregeld waarvoor een vergoeding van de reiskosten verstrekt kan worden.
Ouders zijn er zelf verantwoordelijk voor dat het kind naar school gaat. De gemeente beoordeelt op aanvraag van de ouders of zij hulp van de gemeente kunnen krijgen bij het vervoer van hun kind naar school. De hulp van de gemeente heet een vervoersvoorziening. Het kan gaan om een vergoeding voor reiskosten of om aangepast vervoer dat wordt geregeld door de gemeente, zoals een taxibusje. Het is mogelijk dat ouders van kinderen op de basisschool een deel van de kosten zelf moeten betalen. Dat is de eigen bijdrage.
De gemeente onderzoekt of ouders een vervoersvoorziening kunnen krijgen. Als dat zo is gaat de gemeente na welke voorziening er nodig is. De gemeente onderzoekt dan met welk vervoermiddel het kind kan reizen en welke route naar school de kortste veilige route voor het kind is. Ook onderzoekt de gemeente of er begeleiding nodig is bij het reizen.
Het aangepast vervoer op schooldagen en schooltijden die afwijken van de in de schoolgids genoemde dagen en tijden wordt niet bekostigd, tenzij de ouders bewijs overleggen waaruit blijkt dat de structurele handicap van een leerplichtig kind de aansluiting op de standaard schooltijden onmogelijk maakt.
6.5.2 Bijzondere regeling voor weekend- en vakantievervoer
6.5.3 Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
Het besluit waarin de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening wordt opgeschort met ingang van de datum van tijdelijk verblijf buiten de gemeente en herleeft weer zodra het kind terugkeert in de gemeente, tenzij de geldigheidsduur van dit besluit is verstreken.
6.5.4 Vervoersvoorziening naar stageadres
Als er al aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening naar een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs kan op verzoek van de ouders een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer naar een stageadres. Hiervoor wordt een afzonderlijke aanvraag ingediend.
De gemeente stemt de vervoersvoorziening af op de goedkoopste manier van reizen. Als het kind naar school kan fietsen (eventueel met begeleiding), dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het gebruik van de fiets. Kan het kind niet fietsen naar school, dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het openbaar vervoer (OV), alleen als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt. Ouders kunnen gebruikmaken van aangepast vervoer als dat nodig is. Maar ouders kunnen er in dat geval ook voor kiezen om het kind zelf te vervoeren. Dan hebben zij recht op een vergoeding die gebaseerd is op de kosten van vervoer met eigen auto. Gaat het kind naar de basisschool, dan betalen de ouders de reiskosten soms zelf (zie artikel 6.6.2).
De vergoeding van de gemeente voor het gebruik van een eigen vervoermiddel wordt berekend op basis van een kilometervergoeding voor dat vervoermiddel (de (brom)fiets/e-bike) afgeleid van de CAO Rijk en de kilometervergoeding als opgenomen in de VNG bedragen leerlingenvervoer van het betreffende schooljaar.
6.6.2 Bijzondere regeling vervoer naar basisschool
Is het jaarinkomen van de ouders in het peiljaar hoger dan € 27.450 (drempelbedrag). Dan trekt de gemeente per kind de kosten voor de eerste zes kilometer met het OV af van de vergoeding aan de ouders. Het gaat om de kosten voor het gebruik van een OV-chipkaart of een andere OV-betaalmogelijkheid door het kind en een eventuele begeleider. Ook als er geen OV beschikbaar is of als er geen gebruik wordt gemaakt van het OV, trekt de gemeente dit bedrag af van de vergoeding. Bij aangepast vervoer moeten de ouders dit bedrag aan de gemeente betalen (eigen bijdrage).
Is de reisafstand meer dan 20 kilometer? Dan betalen ouders per kind de reiskosten voor een deel zelf of helemaal zelf (eigen bijdrage). Als de gemeente zorgt voor aangepast vervoer, dan betalen de ouders de eigen bijdrage aan de gemeente. Als het kind op een andere manier wordt vervoerd, dan wordt de eigen bijdrage afgetrokken van de vergoeding die de ouders van de gemeente krijgen. De hoogte van de eigen bijdrage wordt per kind per schooljaar berekend en hangt af van het jaarinkomen van de ouders in het peiljaar:
Voor inwoners die de dagelijkse kosten niet kunnen betalen heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen kunnen zij bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste extra’s geregeld. Ook worden er enkele basisregels gegeven voor de hulp die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.
In deze paragraaf wordt beschreven waar de gemeente rekening mee houdt bij het maken van beleid om armoede en schulden in de gemeente te voorkomen en tegen te gaan. Over de wijze waarop de gemeente omgaat met de hulp gericht op inkomen en schulden stelt de gemeente beleidsregels op.
Bijzondere bijstand is een belangrijk hulpmiddel voor de gemeente om inwoners financieel te helpen. Hier worden de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt als zij de regels over bijzondere bijstand uit de Participatiewet toepast.
Studenten met een beperking hebben soms extra hulp nodig om een opleiding te volgen. Dat is belangrijk omdat de kans op werk met een afgeronde opleiding groter is. Met een studietoeslag krijgen deze studenten een financieel steuntje in de rug. Het inkomen wordt daarmee maandelijks aangevuld. In deze paragraaf geeft de gemeente aan voor welke studenten de studietoeslag is bedoeld. Ook staat hier welk bedrag toegekend kan worden en hoe dat wordt uitbetaald.
De gemeente onderzoekt of de beperking van de student zo groot is dat hij naast zijn studie langdurig niets kan bijverdienen. De gemeente doet dat aan de hand van gegevens die zij van de student of van andere instanties heeft gekregen. Als die gegevens niet duidelijk genoeg zijn, vraagt de gemeente aan een deskundige om een advies te geven.
7.5.3 Hoogte en duur van de toeslag
Voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de inkomenstoeslag bedoeld. Dat is een extraatje dat jaarlijks kan worden aangevraagd en waarmee het inkomen wordt aangevuld. Hier is beschreven voor welke inwoners de inkomenstoeslag is bedoeld. Ook staat hier welk bedrag kan worden toegekend en welke aanvullende voorwaarden er gelden.
Voor gehuwden en samenwonenden geldt het volgende: als één van de partners geen recht heeft op inkomenstoeslag, krijgt de ander het bedrag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder. Het gaat om situaties, waarbij de partner uitgesloten is van de inkomenstoeslag op grond van artikel 11 en 13, eerste lid, van de Participatiewet.
Kinderen vormen een belangrijke én kwetsbare groep waar de gemeente zich verantwoordelijk voor voelt. De gemeente heeft maatregelen genomen om armoede onder kinderen tegen te gaan en kinderen te helpen mee te doen aan maatschappelijke activiteiten en het kunnen volgen van onderwijs. Deze maatregelen worden het kindpakket genoemd. Hier zijn de uitgangspunten benoemd die voor het kindpakket gelden.
Het kindpakket is bedoeld voor gezinnen met minderjarige kinderen, die geen goede financiële buffer hebben en moeten rondkomen van een inkomen dat lager is dan 130% van de bijstandsnorm. De kostendelersnorm is niet van toepassing.
7.8 Bijdrage voor maatschappelijke activiteiten
Om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving is het belangrijk dat inwoners meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Hieraan zijn meestal kosten verbonden. De gemeente heeft hiervoor een Activiteitenfonds. Inwoners met een laag inkomen kunnen een vergoeding krijgen om te sporten en om mee te doen aan culturele, sportieve, recreatieve en andere maatschappelijke activiteiten. Ouderen en arbeidsgehandicapten kunnen de bijdrage ook besteden aan een aantal voorzieningen die sociaal isolement tegengaan.
7.8.2 Inhoud Activiteitenfonds
De gemeente gaat ervan uit, dat de inwoner die langer dan twaalf maanden een inkomen ontving dat lager was dan een van de genoemde inkomensgrenzen, en wiens inkomen toeneemt als gevolg van werkaanvaarding, in het eerste kalenderjaar na werkaanvaarding nog over een inkomen beschikt onder die inkomensgrens.
Inwoners zijn niet altijd zelf in staat om een warme maaltijd te bereiden. Inwoners kunnen dan gebruik van de maaltijdservice van enkele maatschappelijke organisaties. Hiervoor stelt het college een nadere regeling vast. Deze maaltijden voldoen aan de eisen die worden gesteld aan gezonde maaltijden. Voor inwoners met een laag inkomen die gebruik maken van deze maaltijdvoorziening is een financiële bijdrage mogelijk.
De bijdrage van de gemeente voor de maaltijdvoorziening is bedoeld voor de inwoner met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm die niet in staat is zelf een warme maaltijd te bereiden. De kostendelersnorm is niet van toepassing.
De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hier worden de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.
7.10.1 Samenwerking en toegang
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die hulp kan krijgen bij het oplossen van schulden, die hulp zo snel mogelijk krijgt.
De hulp die de gemeente geeft is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de hulp in de vorm van geld worden gegeven (inkomenstoeslag) of als een persoonsgebonden budget. In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de hulp geeft. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen.
De inwoner of diens wettelijk vertegenwoordiger kan ervoor kiezen een pgb-vertegenwoordiger aan te stellen. Deze persoon beheert het pgb namens de inwoner. De gemeente toetst of de pgb-vertegenwoordiger voldoet aan de eisen als bedoeld in het eerste lid. Als dat zo is, registreert de gemeente de pgb vertegenwoordiger en meldt deze aan bij de SVB.
8.5.2 Voorwaarden pgb professionele aanbieders
8.5.3 Voorwaarden pgb sociaal netwerk ofwel niet professionele aanbieders
De inwoner of diens wettelijk vertegenwoordiger maakt samen met de aanbieder een plan voor de besteding van het pgb. Dit is het pgb-plan. Hierin staat welke hulp de inwoner met het pgb wil betalen en door wie de hulp wordt gegeven. De gemeente moet het plan goedkeuren en zal daarna het pgb vaststellen.
De pgb-tarieven worden als volgt bepaald:
Jeugdhulp door iemand uit het sociaal netwerk of een niet professionele hulpverlener:
Het pgb bedraagt minimaal het wettelijk minimum uurloon voor een persoon van 23 jaar of ouder, inclusief vakantietoeslag, bij een 36-urige werkweek en maximaal € 20,= per uur.
Bij respijtzorg door een niet-professionele aanbieder geldt een maximumtarief van € 30= per etmaal voor logeeropvang en € 7,50 per dagdeel voor dagopvang.
De gemeente betrekt bij de hoogte van het pgb de persoonlijke situatie van de inwoner en de werkervaring en deskundigheid van de hulpverlener.
De gemeente kan aan de SVB vragen om de uitbetaling uit het pgb helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als:
De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo-hulp-op-maat, zolang de inwoner gebruikmaakt van die hulp of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. Gaat het om een product of overige kosten zoals onderhoud en reparatie aan een product, dan betaalt de inwoner een bijdrage totdat de kostprijs is betaald. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van de Wmo 2015.
9 Afspraken tussen inwoner en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen.
9.3 Hoe gaan we met elkaar om?
JEUGDWET | WMO |PW | IOAW | IOAZ | WGS | LLV | WKO | GEMEENTEWET | AWB
De gemeente reageert op een professionele manier op gedrag van de inwoner dat ontoelaatbaar is. De gemeente zorgt voor het volgende:
De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).
JEUGDWET | WMO |PW | IOAW | IOAZ | WGS | LLV | WKO | GEMEENTEWET | AWB
9.4 Afspraken en verplichtingen over uitkeringen
9.4.1 Afstemming op houding en gedrag van de inwoner
9.4.2 Geen schuld en verjaring
De gemeente verlaagt de uitkering niet als het gedrag van de inwoner meer dan een jaar voor het nemen van een besluit heeft plaatsgevonden of als het gedrag hem niet te verwijten is.
9.4.3 Ingangsdatum en periode verlaging
De gemeente maakt het besluit tot verlaging per brief aan de inwoner bekend. De verlaging gaat in vanaf de kalendermaand na de datum van dit besluit. Het is mogelijk dat de verlaging al in dezelfde maand of over eerdere maanden wordt toegepast. Dat kan als de uitkering voor die maand(en) nog niet is uitbetaald.
9.4.5 Niet nakomen wettelijke arbeidsverplichtingen
9.4.6 Niet nakomen andere arbeidsverplichtingen
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 20 % van de voor de inwoner geldende uitkeringsnorm, voor het volgende gedrag:
bij de inwoner die alleenstaande ouder is: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening bedoeld om de kans op werk te vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet.
Als de inwoner verwijtbaar werkloos is, wordt de IOAW-of IOAZ-uitkering geweigerd. De uitkering wordt dan geweigerd naar de mate waarin de inwoner inkomen zou hebben kunnen ontvangen als hij niet verwijtbaar werkloos was geworden of gebleven.
De uitkering wordt tijdelijk geweigerd, als de inwoner:
De gemeente kan de verlaging stopzetten als overduidelijk blijkt dat de inwoner de arbeidsverplichtingen alsnog nakomt. De inwoner moet de gemeente zelf verzoeken om de verlaging te stoppen. Hij moet het verzoek per brief of e-mail hebben ingediend binnen een maand nadat het besluit om de uitkering te verlagen is genomen. Stopzetten van de verlaging gebeurt vanaf de ontvangstdatum van het verzoek.
9.4.8 Te weinig besef van verantwoordelijkheid
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De uitkering wordt een maand verlaagd met 50% van de uitkeringsnorm.
Als het gaat om (bedreiging met) lichamelijk geweld tegen een persoon wordt de uitkering een maand met 100% verlaagd.
9.4.10 Niet nakomen van andere verplichtingen
9.4.11 Samenloop van gedragingen
De duur van de verlaging wordt verdubbeld als de uitkering binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd opnieuw wordt verlaagd. De duur wordt ook verdubbeld als de gemeente de eerdere verlaging vanwege dringende redenen heeft vastgesteld op 100%. Een herhaalde verlaging op grond van artikel 9.4.5 kan maximaal 3 maanden duren.
9.6 Beëindigen en terugvorderen van voorzieningen
JEUGDWET | WMO |PW | IOAW | IOAZ | WGS | LLV | WKO
9.6.2 Terugvordering voorziening
JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ | WGS | LLV | WKO | GEMEENTEWET | BURGERLIJK WETBOEK
De gemeente kan de voorziening of de waarde daarvan van de inwoner terugvorderen. Dat kan vanaf het moment waarop is voldaan aan één of meer van de redenen voor beëindiging die genoemd worden in artikel 9.4.1. Wmo-voorzieningen kunnen alleen worden teruggevorderd als die voorzieningen zijn ingetrokken omdat de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens aan de gemeente heeft verstrekt.
9.7 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen
JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ
JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ
De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.
9.7.3 Beleidsplan en beleidsverslag
JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ
JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ
JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ | AWB
De gemeente wijst een of meer ambtenaren aan die de taak hebben erop toe te zien dat de PW, JW, Wmo, IOAW IOAZ en de bijbehorende regels worden nageleefd.
10 Inspraak en inwonerparticipatie
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er een brede adviesraad sociaal domein is en is de taak van deze raad beschreven.
10.4 Brede adviesraad sociaal domein
JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ | GEMEENTEWET
De gemeente zet zich ervoor in dat er een brede adviesraad sociaal domein is die een afspiegeling vormt van de verschillende groepen inwoners voor wie deze verordening iets regelt. Het doel van de gemeente om een brede adviesraad sociaal domein in te stellen is om inwoners inspraak te geven in het beleid, de regels en de uitvoering daarvan.
10.5 Taken en bevoegdheden brede adviesraad sociaal domein
JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ | GEMEENTEWET
De gemeente betrekt de brede adviesraad sociaal domein in een vroegtijdig stadium bij de beleidsvoorbereiding van alle onderwerpen waarover de adviesraad in een later stadium gevraagd wordt advies uit te brengen. De gemeente voorziet de brede adviesraad sociaal domein tijdig mondeling of schriftelijk van de informatie die noodzakelijk is om adequaat te kunnen adviseren.
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon te spreken of bezwaar te maken. Daarbij is aangesloten bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.
De vertrouwenspersoon kan de inwoner op verzoek ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het Advies-en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).
Nadat de gemeente een bezwaarschrift heeft ontvangen, neemt een medewerker telefonisch contact op met de inwoner om het bezwaar te bespreken. De medewerker geeft uitleg over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar argumenten, feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente en kan leiden tot een heroverweging van het besluit.
12 Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, dat met regelmaat beoordeeld wordt of de verordening nog goed werkt, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat.
Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
13.5 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)
De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.
13.6 Intrekken oude verordeningen
De volgende verordeningen worden ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat:
Een maandelijkse voorziening of uitkering die op grond van een ingetrokken verordening wordt verstrekt, blijft ook na de datum van inwerkingtreding van deze verordening doorlopen. Deze voorziening of uitkering loopt door totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening of uitkering heeft genomen.
Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldt juist dat de gemeente deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi;
activiteitenfonds: fonds bestemd voor financiële ondersteuning aan voor inwoners met een laag inkomen gericht op maatschappelijke participatie in de gemeente, gezonde leefstijl, laaggeletterdheid en voorkomen van eenzaamheid en ontmoeting.
activeringsplaats: werken met behoud van uitkering voor inwoner met een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt die wel het perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid;
algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;
andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.
AOW-leeftijd: leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat.
arbeidsgehandicapte: De arbeidsgehandicapte als bedoeld in de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en de persoon met een Wajong uitkering.
arbeidsinschakeling: aan het werk (kunnen) gaan.
arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 van de IOAW en artikel 37 van de IOAZ.
armoedeval: achteruitgang in inkomen als een uitkeringsgerechtigde een baan aanneemt op of rond het minimumloon. Dit komt door het wegvallen van tegemoetkomingen van de gemeente of van toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag.
basisschool: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
beperking: de vermindering van mogelijkheden als gevolg van een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap, ziekte of aandoening, die het functioneren op sociaal of maatschappelijk gebied belemmert. Bij leerlingenvervoer geldt dat de beperking het vervoer naar school belemmert.
bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon-en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner. Voor hoofdstuk 7 wordt onder bijstandsnorm verstaan: de bijstandsnorm zonder de (reservering voor de) vakantietoelage.
bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
consumentenprijsindex: gemiddelde prijsstijging van de goederen en diensten die consumenten kopen; deze wordt vastgesteld door het CBS.
detacheringsbaan: een betaalde baan bij een reguliere werkgever via een (sociaal) detacheringsbureau van de overheid of via een derde.
dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een speciale basisschool gaat, dan is de dichtstbijzijnde school de school de dichtstbijzijnde speciale basisschool in het samenwerkingsverband van de basisschool dat het kind eerst bezocht, of een andere speciale basisschool binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.
effect: het resultaat of het doel.
eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of dat hij mag gebruiken. Daaronder valt ook een vervoermiddel dat de gebruiker ter beschikking staat, zoals een deel-, leen-of leaseauto.
financiële buffer: vermogen. Een goede financiële buffer is een vermogen op of boven de vermogensgrens bedoeld in artikel 34, lid 3 van de Participatiewet.
fraude: het bewust verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Als gevolg hiervan wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.
gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet wordt met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.
gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena.
gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken bespreekt.
gezinshuis: een kleinschalige vorm van jeugdhulp, georganiseerd vanuit een natuurlijk gezinssysteem, waar gezinshuisouders volgens het 24x7-principe opvoeding, ondersteuning en zorg bieden aan bij hen in huis geplaatste kinderen en jongeren die tijdelijk of langdurig zijn aangewezen op intensieve en professionele hulpverlening als gevolg van beschadigende ervaringen en/of complexe problematiek
hulp: ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, artikel 36 van de IOAW en artikel 36 van de IOAZ, bijstand als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, een uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en artikel 5 van de IOAZ, inkomensondersteuning op grond van artikel 147 van de Gemeentewet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo, jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, schuldhulpverlening als bedoeld in artikel 1 van de Wgs, of een vervoersvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 6 (vervoer naar school).
hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.
hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.
inkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 32, lid 1 van de Participatiewet. In hoofdstuk 6 (vervoer) wordt onder jaarinkomen verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs. Onder ‘inkomen’ wordt in hoofdstuk 7 verstaan: het inkomen zonder de (reservering voor de) vakantietoelage. Voor de beoordeling van het recht op de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 7.6.1 wordt de bijstandsnorm als inkomen gezien.
inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 3.6 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.
inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om Wmo-hulp, dan betreft het de ingezetene van de gemeente als bedoeld in artikel 1.2.1 van de Wmo en de ingezetene van Nederland die zich bij de gemeente meldt voor maatschappelijke opvang. Gaat het om schuldhulpverlening, dan betreft het degene die in de basisregistratie personen van de gemeente als ingezetene is ingeschreven. Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer daar heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
jongere: de minderjarige. Als het gaat om de Jeugdwet: de jeugdige, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
jongerenwerk: basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jongeren, zoals kinderwerk, tiener-en jongerenwerk, sportbuurtwerk en jongereninformatie. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jongeren tot doel heeft.
kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a van de Participatiewet. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.
Kostprijs: de kosten die de gemeente maakt bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Afhankelijk van de voorziening gaat het om kosten voor aanschaf, huur, onderhoud, reparatie en verzekering;
levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.
leverancier: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit of opdracht van de gemeente.
llv: de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden: de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.
logeerzorg: logeren in een zorginstelling of binnen het sociaal netwerk, maximaal 156 etmalen per jaar;
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.
normale dagelijkse activiteiten: dagelijks terugkerende basisverrichtingen die je moet doen om zelfstandig te kunnen blijven leven;
persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn, inclusief de behoefte van de inwoner en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging.
ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat de gemeente opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, waarin de gewenste hulp wordt geïnventariseerd en de gemeente mogelijke oplossingen aandraagt. In de Wi wordt dit het Plan Inburgering en Participatie (PIP) genoemd.
openbaar vervoer (ov): openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart). Producten die door de provincie worden aangeboden ter vervanging van regulier openbaar vervoer (flexibel vervoer), en geschikt zijn voor de inwoner, vallen ook onder het openbaar vervoer.
opstapplaats: plaats die is aangewezen door de gemeente, vanaf waar het kind (de leerling) gebruik kan maken van het vervoer naar school.
ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jongere. Als het gaat om de Jeugdwet: de ouders als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Oudere: inwoner die aanspraak kan maken op een AOW-uitkering;
persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.
pgb: persoonsgebonden budget, een geldbedrag waarmee iemand zelf hulp-op-maat in kan kopen.
pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven tegen welk tarief en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.
professionele hulpverlener: iemand die beroepsmatig hulp verleent en voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn.
reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 10 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 10 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor OV of aangepast vervoer.
samenwonen: een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.
school: basisschool, speciale school voor basisonderwijs, of school waar speciaal of voortgezet onderwijs wordt gegeven.
toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school.
sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).
speciaal onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW-of de IOAZ-uitkering.
Uitkeringsgerechtigde: inwoner die een uitkering ontvangt op grond van Pw, IOAW of IOAZ.
uitkeringsnorm: de voor de inwoner in zijn situatie maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
vavo -onderwijs: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
vergoeding (in het kader van hoofdstuk 6): de bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.
vermogen: totaal aan bezit in geld en goederen; het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.
voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op het Voortgezet Onderwijs.
voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag of een combinatie daarvan.
vrij toegankelijke hulp: hulp die beschikbaar is zonder verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts of besluit van de gemeente.
Vrijwilligerswerk: werk dat in een vorm van georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.
Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet inburgering 2021, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra.
Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wlz -instelling: een instelling die zorg verleent op grond van de Wet langdurige zorg.
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Wmo -hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-1315.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.