Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Geldrop-Mierlo 2021

De raad van de gemeente Geldrop-Mierlo;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders (RV GM125286) d.d. 16 februari 202;

Gehoord de Commissie Algemene Zaken op 9 maart 2021;

besluit vast te stellen de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Geldrop-Mierlo 2021:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  •  

  • weg: de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  •  

  • openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  •  

  • bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen, waarvan de gemeenteraad de grenzen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

     

  • rechthebbende: een ieder, die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  •  

  • bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  •  

  • gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  •  

  • handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  •  

  • bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

     

  • college: het college van burgemeester en wethouders;

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd gezag beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

     

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  •  

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid.

     

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning/ontheffing als bedoeld in artikel 2:5, zevende lid, artikel 2:6, of artikel 2:7, tweede lid, aanhef en onder a.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

(vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

 

  • a.

    als ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

     

  • b.

    als op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

     

  • c.

    als de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

     

  • d.

    als van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

     

  • e.

    als de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  •  

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

     

    • a.

      de openbare orde;

       

    • b.

      de openbare veiligheid;

       

    • c.

      de volksgezondheid;

       

    • d.

      de bescherming van het milieu.

       

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 2 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

  • a.

    aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

  • b.

    aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

  • c.

    zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden in openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten, als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

     

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

       

    • b.

      het doel van de betoging;

       

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

       

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

       

    • e.

      voor van toepassing, de wijze van samenstelling; en

       

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

       

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

     

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

     

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:3 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op alle openbare plaatsen, met uitzondering van de openbare plaatsen op Korte Kerkstraat in Geldrop, Heuvel in Geldrop en Margrietstraat in Mierlo zoals aangegeven op de bij dit artikel behorende tekeningen.

     

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

     

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

     

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:4 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en het milieu ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op alle openbare plaatsen, met uitzondering van de openbare plaatsen op Korte Kerkstraat in Geldrop, Heuvel in Geldrop en Margrietstraat in Mierlo zoals aangegeven op de bij dit artikel behorende tekeningen.

  •  

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid gestelde verbod geldt dat straatartiesten, straatmuzikanten, straatfotografen, tekenaars, filmoperateurs of gidsen uitsluitend op werkdagen en zaterdagen mogen optreden op de in dat lid genoemde openbare plaatsen waar het is toegestaan om als straatmuzikant op te treden en per plaats daar gedurende maximaal twee uur per dag mogen optreden.

  •  

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  •  

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:5 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

     

    • a.

      het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

       

    • b.

      het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

       

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,5 m wordt gelaten op voetpaden en van 3 m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  •  

  • 3.

    Het is in het belang van de woon- en leefomgeving verboden:

    • a.

      Voorwerpen waaronder reclameborden en driehoeksborden die betrekking hebben op de aankondiging van zowel (incidentele) commerciële activiteiten als (incidentele) niet commerciële activiteiten op, aan, boven, of zichtbaar vanaf de weg te plaatsen;

    • b.

      Spandoeken op, aan of boven de weg te plaatsen.

  •  

  • 4.

    Het verbod in het eerste en derde lid is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, waaronder verkiezings- of referendumuitingen, onder de voorwaarde dat het verkeer niet wordt gehinderd of in gevaar wordt gebracht.

     

  • 5.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

     

  • 6.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een periode van maximaal 2 weken ontheffing verlenen van het verbod in het eerste en derde lid. Met dien verstande dat ontheffing van het bepaalde in lid 3 onder a uitsluitend mogelijk is voor de aankondiging van incidentele, niet commerciële activiteiten.

  •  

  • 7.

    In afwijking van het zesde lid mogen verkiezings- of referendumuitingen vanaf 3 weken voor de verkiezingen/het referendum op, aan, boven of zichtbaar vanaf de weg worden geplaatst en moeten uiterlijk 2 weken na de verkiezingen/het referendum weer verwijderd zijn.

     

  • 8.

    In afwijking van het zesde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  •  

  • 9.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

     

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:8;

       

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:12; en

       

  • 10.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.

     

  • 11.

    Op de ontheffing bedoeld in het zesde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:6 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

     

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

  •  

    • a.

      Ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

  •  

    • b.

      Indien de uitweeg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  •  

    • c.

      Indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

  •  

    • d.

      Indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

       

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.

Artikel 2:7 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  •  

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

     

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

       

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

       

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

     

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Verordening ondergrondse infrastructuur.

     

  • 5.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6. Toezicht op evenementen

Artikel 2:8 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

     

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

       

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

       

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

       

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

       

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

       

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:4 van deze verordening.

  •  

    • g.

      Sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.

  •  

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

     

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

       

    • b.

      een braderie;

       

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:2 van deze verordening, op de weg;

       

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

       

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue op één dag;

  •  

    • f.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

Artikel 2:9 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  •  

  • 2.

    Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd.

  •  

  • 3.

    In afwijking van artikel 1:8, derde lid van deze verordening geldt dat de aanvrager een vergunning als bedoeld in het eerste lid acht weken vóór het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt dient aan te vragen. Als een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend minder dan acht weken vóór het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt, kan de burgemeester besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  •  

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor een evenement, indien:

     

    • a.

      het aantal gelijktijdig aanwezigen niet meer bedraagt dan 150 personen en;

       

    • b.

      het evenement op zondag tot en met donderdag tussen 07.00 uur en 24.00 uur plaats vindt en op vrijdag, zaterdag of een dag voorafgaande aan een wettelijk erkende feestdag tussen 07.00 uur en 01.00 uur en;

       

    • c.

      tijdens het evenement het zendniveau van 85 dB(A) niet wordt overschreden en;

  •  

    • d.

      geen parkeer- of verkeersoverlast te verwachten is en;

  •  

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 m2 per object en;

  •  

    • f.

      bij aanwezigheid van een tent, deze tent gebruikt wordt door maximaal 50 gelijktijdig aanwezige personen en;

       

    • g.

      er een organisator is; en

       

    • h.

      de organisator binnen 5 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

       

  • 5.

    De burgemeester kan binnen 3 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een (klein) evenement als bedoeld in het derde lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

     

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  •  

  • 7.

    Het vierde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:8, tweede lid onder f aangewezen categorie vechtsportwedstrijd of -gala.

 

  • 8.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:8, tweede lid onder f weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is.

     

  • 9.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:10 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 7. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:11 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:12 Nachtregister

De houder van een inrichting dan wel ieder ander die bedrijfsmatig kamers verhuurt en/of anderszins bedrijfsmatig overnachting mogelijk maakt of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 2:13 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 8. Toezicht op smartshops, headshops en shisha lounges/waterpijpcafé

Artikel 2:14 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

  • a.

    De inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is of anders dan om niet handelingen en/of werkzaamheden worden verricht die zijn aan te merken als het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als smartshop, headshop of shisha lounges/waterpijpcafé;

  •  

  • b.

    De exploitant: de natuurlijke of rechtspersoon die een inrichting exploiteert op grond van artikel 2:15;

  •  

  • c.

    De beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke leiding uitoefent of uitoefenen.

Artikel 2:15 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting te exploiteren.

  •  

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  •  

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren:

  •  

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  •  

    • b.

      Indien de inrichting gevestigd is binnen een straal van 350 meter van gevoelige objecten zoals scholen, buurthuizen of jongerencentra.

  •  

    • c.

      Indien de exploitant en/of beheerder:

onder curatele staan en/of zijn ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet hebben bereikt.

 

  • d.

    Indien de exploitant en/of beheerder binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest.

  •  

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 trekt de burgemeester de vergunning in indien:

  •  

    • a.

      De exploitatie van de inrichting door een andere dan de in de vergunning genoemde exploitant wordt overgenomen;

  •  

    • b.

      De exploitant en/of beheerder niet meer voldoen aan de in lid 3, sub c gestelde eisen.

  •  

  • 5.

    Voorts kan de burgemeester de vergunning intrekken indien zich in of vanuit de inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting.

  •  

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:16 Sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden tijdelijk sluiting bevelen.

  •  

  • 2.

    Voorts kan de burgemeester voor een bepaalde tijd sluiting bevelen, indien de inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

Afdeling 8a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat.

Artikel 2:16a Verbod exploiteren bedrijf zonder benodigde vergunning

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

  •  

    • a.

      Exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

  •  

    • b.

      Beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

  •  

    • c.

      Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  •  

  • 2.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of beheerder onder druk staat. Het aanwijzingsbesluit bepaalt de duur van de periode dat de aanwijzing geldt. Deze duur bedraagt maximaal vijf jaar en kan – indien dat met het oog op de bovengenoemde belangen naar het oordeel van de burgemeester nodig is – eenmalig worden verlengd met nogmaals een termijn van maximaal vijf jaar.

  •  

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

  •  

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied, of

  •  

    • b.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of

  •  

    • c.

      in door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteiten.

  •  

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

  •  

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

  •  

    • b.

      indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

  •  

    • c.

      indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

  •  

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

  •  

    • e.

      indien niet voldaan is aan de bij of krachtens de in dit artikel gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

  •  

    • f.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

  •  

    • g.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende Leefmilieuverordening/beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of

  •  

    • h.

      indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  •  

  • 5.

    Naast en in aanvulling op artikel 1:4 lid 1 APV kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden aan een exploitatievergunning die wordt verleend krachtens het tweede lid van deze bepaling, die strekken ter bescherming van de belangen, zoals opgenomen in het vierde lid van deze bepaling. 

  •  

  • 6.

    De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

  •  

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

  •  

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

  •  

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  •  

    • d.

      indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

  •  

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

  •  

    • f.

      een verklaring omtrent gedrag (VOG);

  •  

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  •  

    • h.

      naast de bovengenoemde gegevens kunnen gegevens en bescheiden worden verlangd van de aanvrager die verband houden met registraties van het specifieke gebouw of de specifieke bedrijfsmatige activiteit, waarop de aangevraagd exploitatievergunning betrekking heeft.

  •  

    • i.

      indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

  •  

  • 7.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen:

  •  

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

  •  

    • b.

      indien het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

  •  

    • c.

      indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

  •  

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;

  •  

    • e.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

  •  

    • f.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende Leefmilieuverordening/beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  •  

    • g.

      indien de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

  •  

    • h.

      indien er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

  •  

    • i.

      indien door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

  •  

    • j.

      indien de voorschriften uit de vergunning niet worden nageleefd en/of

  •  

    • k.

      indien de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd.

  •  

  • 8.

    Een vergunning kan ingevolge artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur voorts door de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de voornoemde wet. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

  •  

  • 9.

    De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of gedeelte van een gebouw bevelen indien het daarin gevestigde bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien van de situaties als bedoeld in het zesde lid, sub a tot en met k, van toepassing is.

  •  

  • 10.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het zevende lid van deze bepaling gesloten bedrijf of gebouw te betreden of daarin te verblijven.

  •  

  • 11.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien uit later bekend geworden feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat de bescherming van de belangen in verband waarmee deze regeling van kracht is, geen langere sluiting vergen.

  •  

  • 12.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien niet binnen een maand na de verandering van omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een bestaande vergunning vervalt, zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in werking treedt.

  •  

  • 13.

    Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

  •  

  • 14.

    Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden, na het verstrijken waarvan het verbod uit het derde lid van toepassing wordt. De overgangstermijn bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.

  •  

  • 15.

    Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 9. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:17 Speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

     

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

       

    • b.

      Speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

  •  

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

       

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

       

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

       

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan.

     

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 10 Maatregelen ter voorkoming overlast, baldadigheid, gevaar of schade

Artikel 2:18 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

     

  • 2.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

     

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:19 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak, dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

     

Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

 

  • a.

    een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen aanplakken, of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

     

  • b.

    met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

     

  • 2.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing als gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

     

  • 3.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

     

  • 4.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

     

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

     

  • 6.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:20 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

     

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:21 Vervoer geprepareerde voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

     

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:22 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

     

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

       

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

       

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:23 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Het is verboden:

 

  • a.

    zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

     

  • b.

    zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

Artikel 2:24 Hinderlijk gedrag speeltuinen

Het is verboden zich tussen zonsondergang en zonsopgang op te houden bij of in speeltuinen en/of speelweiden.

Artikel 2:25 Vechten in het openbaar

  • 1.

    Het is verboden om op een openbare plaats te vechten.

  •  

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:26 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

 

Artikel 26a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1.

    Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

 

Artikel 2:27 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:28 Loslopende honden en katten

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

     

    • a.

      Binnen en buiten de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

       

    • b.

      Op voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide, schoolterrein of sportveld. Deze locaties zijn voorzien van een rode verbodsaanduiding.

       

    • c.

      Op de weg indien die hond niet is voorzien van een of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

       

  • 2.

    Het is de eigenaar of houder van een kat verboden die kat te laten verblijven of te laten lopen op de weg en de openbare ruimte indien die kat niet is voorzien van een of ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  •  

  • 3.

    Het verbod genoemd in het eerste lid onder a geldt niet voor locaties binnen en buiten de bebouwde kom die voorzien zijn van een groene aanduiding.

  •  

  • 4.

    De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

     

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

       

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:29 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen, dat indien die hond zich binnen en buiten de bebouwde kom op een openbare plaats van uitwerpselen ontdoet deze onmiddellijk worden verwijderd.

     

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  •  

  • 3.

    Het gebod in het eerste lid geldt niet voor locaties binnen en buiten de bebouwde kom die voorzien zijn van een groene of blauwe aanduiding.

  •  

  • 4.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat hij altijd een poepschepje of een ander ruimmiddel bij zich heeft. Blote handen en/of een zakdoek worden niet aangemerkt als ruimmiddel.

Artikel 2:30 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

     

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  •  

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

     

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

       

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

       

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

       

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:28, eerste lid, onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

Artikel 2:31 (Geluids)overlast door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer eigenaar dan wel houder van een dier is, is verplicht ervoor te zorgen dat het dier geen (geluids)overlast veroorzaakt voor een omwonende of de omgeving.

 

Artikel 2:32 Slapen op of aan een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken of op of aan een openbare plaats of het openbaar water een voertuig, vaartuig, woonwagen, tent of ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaald geldt niet voor vrachtwagenchauffeurs die bij de uitoefening van hun beroep in de cabine van hun vrachtwagen overnachten.

 

Artikel 2:33 Bedelarij

Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw om geld of andere zaken te bedelen.

 

Afdeling 10a. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:34 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:35 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

     

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

       

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

       

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

       

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

       

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

       

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

     

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:36 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

 

  • a.

    dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

     

  • b.

    van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

     

  • c.

    dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

     

  • d.

    dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

     

  • 1.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

     

  • 2.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

     

  • 3.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 11 Vuurwerk

Artikel 2:37 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:38 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar of schade kan veroorzaken.

     

  • 2.

    Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

 

Artikel 2:39 Schieten met carbid of soortelijke stoffen

Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in de periode van 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daaropvolgende jaar.

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

 

Artikel 2:40 Vervoeren of bij zich hebben van carbid of soortgelijke stoffen

Het is verboden op een openbare plaats carbid of soortgelijke stoffen als bedoeld in artikel 2:39 te vervoeren of bij zich te hebben, waarvan gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder deze worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zullen worden gebruikt in strijd met het bepaalde in artikel 2:39.

Het verbod is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

 

Afdeling 12 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen, gebiedsontzegging en sluiting gebouw

Artikel 2:41 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel:

 

  • 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden;

  •  

  • 2:5 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg;

  •  

  • 2:19 Plakken en kladden;

  •  

  • 2:22 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen;

  •  

  • 2:26 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten;

  •  

  • 5:23 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken.

  •  

van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:42 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:43 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

     

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de volgende andere plaatsen:

  •  

    • De omgeving van het NS-station te Geldrop;

  •  

    • Industrieterrein De Hooge Akker te Geldrop.

Artikel 2:44 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  •  

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

  •  

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

  •  

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

Artikel 2:45 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Bij overtredingen als bedoeld in het eerste lid kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 4 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen 6 maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

 

Artikel 2:46 Sluiting gebouw

  • 1.

    De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:

a. is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

b. door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

c. discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;

d. wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend

e. zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

  • 2.

    De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.

  • 3.

    Het is verboden een gebouw, inrichting of ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen.

  • 4.

    Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of zelf het gebouw, de inrichting of de ruimte te betreden.

  • 5.

    Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing als de burgemeester krachtens artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet heeft besloten tot sluiting van een woning, een lokaal of een bij de woning of dat lokaal behorend erf.

 

Afdeling 13 Drugsoverlast

Artikel 2:47 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

 

Artikel 2:48 Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

 

 

 

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1. Begripsomschrijving en nadere regels

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

     

  • b.

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

     

  • c.

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • d.

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

     

  • e.

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

     

  • f.

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

     

  • g.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

     

  • h.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

     

  • i.

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

     

  • j.

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

     

  • k.

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  •  

  • l.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.

Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

     

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

     

  • 3.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  •  

  • 4.

    De vergunning wordt voor maximaal 5 jaar verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

     

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichting

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan alleen een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, verlenen:

  •  

    • a.

      Als het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd is gelegen in de kern Geldrop in het Carré (gebied begrensd door de straten Heuvel, Korte Kerkstraat en Langstraat) en

  •  

    • b.

      Het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd de bestemming horeca/hotel heeft en

  •  

    • c.

      De afstand van het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd tot kerken, moskeeën en scholen (en andere door kinderen gebruikte gebouwen) ten minste 50 meter bedraagt.

  •  

  • 2.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen in andere gebieden of delen van de gemeente dan de lid 1 bedoelde gebieden.

Artikel 3:5 Maximum aantal vergunningen voor seksinrichtingen

Het bestuursorgaan verleent voor maximaal één seksbedrijf met maximaal één seksinrichting een vergunning.

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

     

Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

 

  • a.

    de persoonsgegevens van de exploitant(en);

     

  • b.

    het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

     

  • c.

    of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

     

  • d.

    het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

     

  • e.

    het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting wanneer van toepassing;

     

  • f.

    het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

     

  • g.

    een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

     

  • h.

    indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

     

  • i.

    een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

     

  • j.

    indien van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding van tenminste 1:1000;

     

  • k.

    indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding van tenminste 1:100.

  •  

    • l.

      Bewijs waaruit blijkt dat de exploitant(en) gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

  •  

  •  

    • m.

      Indien van toepassing de sluitingstijden van de seksinrichting.

       

  • 2.

    Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

     

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt een vergunning geweigerd als:

     

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

       

    • b.

      de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

       

    • c.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

       

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

       

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

       

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

       

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

       

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

  •  

    • i.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

       

      • i.

        bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Geldrop-Mierlo;

         

      • ii.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

         

      • iii.

        artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

         

      • iv.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

         

      • v.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

         

      • vi.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

         

    • j.

      Een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

    • k.

      De voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijk gesteld:

     

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

       

    • b.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt.

       

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

     

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

     

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

     

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met e, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

       

    • b.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

       

    • c.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

       

    • d.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

       

    • e.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:16 gestelde verplichtingen zal naleven;

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

     

    • a.

      de naam van de exploitant;

       

    • b.

      indien van toepassing, die van de beheerder;

       

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

       

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

       

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

       

    • f.

      indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

       

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

       

    • h.

      de geldigheidsduur van de vergunning;

       

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

     

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

       

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

       

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14, 3:15 en 3:16, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

       

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

       

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

       

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt.

       

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

     

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

       

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

       

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

       

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

       

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

       

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

       

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

       

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

       

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

  • 1.

    De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, binnen een week schriftelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

  •  

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, als het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:7 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

  •  

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

  •  

  • 4.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:8 van deze verordening op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van het seksbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

Artikel 3:11 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en/of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met zondag tussen 02.00 en 08.00 uur.

  •  

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 van deze verordening voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  •  

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of het tweede lid of artikel 3:12 eerste lid van deze verordening gesloten moet zijn.

  •  

  • 4.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:12 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:7 en 3:9 genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

  •  

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:11 eerste of tweede lid van deze verordening geldende sluitingsuren vaststellen;

  •  

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet een tijdelijk gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  •  

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

 

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, en van de bedrijfsnaam;

     

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

     

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

Het is een exploitant en beheerder verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

 

  • a.

    nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

     

  • b.

    in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

     

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

       

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

       

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

       

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

       

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

     

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

       

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

       

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

       

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

       

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

       

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

       

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

       

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

       

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

       

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

       

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

       

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

       

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties terbeschikking stelt;

       

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

       

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

       

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

     

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

     

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar/hem begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

     

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

     

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

     

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

       

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

       

      • i.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

         

      • ii.

        de verhuuradministratie;

         

      • iii.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

         

      • iv.

        de werkroosters van de beheerders;

         

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

       

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

       

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

       

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

Afdeling 4. Overige bepalingen

Artikel 3:17 Sekswinkels

  • 1.

    Het is de rechthebbende op, de huurder of gebruiker van een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren.

  •  

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan van het in eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  •  

  • 3.

    Een ontheffing als bedoeld in tweede lid wordt alleen verleend indien geen strijd ontstaat met de in artikel 3:7 van deze verordening genoemde belangen en enkel indien de sekswinkel gelegen is in het gebied genoemd in artikel 3:4 eerste lid onder a van deze verordening.

Artikel 3:18 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op, huurder of gebruiker van een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  •  

    • a.

      als het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  •  

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  •  

  • 2.

    In het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de Grondwet.

Artikel 3:19 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

     

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

     

  • 3.

    Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

  • a.

    besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

     

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

     

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

     

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

     

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

     

  • f.

    geluidsgevoelig gebouw: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

     

  • g.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:4 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen, dagdelen of delen van de gemeente.

     

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen, dagdelen of delen van de gemeente.

     

  • 3.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

     

  • 4.

    Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 5 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

     

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 5 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Besluit niet gelden, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

     

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving.

     

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

     

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  •  

  • 6.

    Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) tijdens een incidentele festiviteit veroorzaakt door de inrichting bedraagt, gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen niet meer dan 75 dB(A). De meting heeft uitsluitend betrekking op het invallende geluid (de reflectie wordt dus buiten beschouwing gelaten) en vindt plaats op een hoogte van 1,5 meter boven het maaiveld.

  •  

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is exclusief de straffactor voor muziekgeluid en de bedrijfsduurcorrectie.

  •  

  • 8.

    Indien de incidentele festiviteit plaats vindt op een zondag, maandag, dinsdag, woensdag of donderdag dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:4 van deze verordening – uiterlijk om 23.30 uur te zijn beëindigd. Indien de incidentele festiviteit plaatsvindt op een vrijdag, zaterdag of een dag voorafgaand aan een erkende feestdag dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:4 van deze verordening – uiterlijk om 24.00 uur te zijn beëindigd.

Artikel 4:4 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit, binnen inrichtingen zijn de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit onverkort van toepassing.

  •  

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt dat de in artikel 2.17 van het Besluit genoemde geluidsniveaus met betrekking tot de dag- en avondperiode niet gelden voor het in een inrichting ten gehore brengen van onversterkte muziek voor de duur van drie uur in de week, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen. Gedurende deze periode van drie uur dienen ramen en deuren gesloten te zijn. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit onverkort van toepassing.

  •  

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:5 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

     

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

     

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

     

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:6 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

 

Artikel 4:6a Verbod oplaten ballonnen

  • 1.

    Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen;

  • 2.

    Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, sfeerballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, dan wel een voorwerp dat door middel van open vuur of gas opstijgt en zonder sturing wegdrijft.

  • 3.

    Het college kan op nationale feestdagen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod, met dien verstande dat een ontheffing niet mogelijk is voor ballonnen voorzien van handelsreclame.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een heteluchtballon, zijnde een luchtvaartuig.

Afdeling 3. Maatregelen tegen ontsiering

Artikel 4:7 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

     

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Afdeling 4. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:8 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:9 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

     

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

     

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

 

  • a.

    de bescherming van natuur en landschap; of

     

  • b.

    de bescherming van een stadsgezicht.

     

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in het vierde lid.

  •  

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen inzake de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

     

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

     

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

       

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

       

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

     

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

       

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

       

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

     

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren, te plaatsen of te hebben binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

       

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

       

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

     

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden om binnen en buiten de bebouwde kom op de weg meer dan één voertuig te parkeren, te plaatsen of te hebben met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

     

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

     

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

     

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

  • 1.

    Het is verboden in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente en de verdeling van beschikbare parkeerplaatsen een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op alle openbare plaatsen.

  •  

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het verboden om het in lid 1 bedoelde voertuig langer dan 30 dagen te plaatsen of te hebben op:

  • industrieterrein Spaarpot te Geldrop;

  •  

  • industrieterrein Spaarpot-Oost te Geldrop;

  •  

  • het gedeelte van industrieterrein Hooge Akker vanaf het Daf-terrein tot de bovengrondse Hoogspanningsleiding te Geldrop;

  •  

  • parkeerterrein Tournooiveld te Geldrop;

  •  

  • parkeerterrein bij sportvelden aan de Winde te Geldrop;

  •  

  • Tramweg te Mierlo;

  •  

  • Nijverheidsweg te Mierlo;

  •  

  • Industrieweg te Mierlo;

  •  

  • Ambachtweg, vanaf de splitsing ventweg Geldropseweg tot het eind van de Ambachtweg die parallel is gelegen aan de Geldropseweg te Mierlo.

     

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verbodsbepalingen.

     

  • 4.

    Het in het eerste lid en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

     

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, of aanhanger die is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

     

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

     

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente en de verdeling van beschikbare parkeerplaatsen een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te plaatsen of te hebben op alle openbare plaatsen.

  •  

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet tussen 07.00 uur en 22.00 uur gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  •  

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is het verboden om het in lid 1 bedoelde voertuig langer dan 30 dagen te plaatsen of te hebben op:

  • industrieterrein Spaarpot te Geldrop;

  •  

  • industrieterrein Spaarpot-Oost te Geldrop;

  •  

  • het gedeelte van industrieterrein Hooge Akker vanaf het Daf-terrein tot de bovengrondse Hoogspanningsleiding te Geldrop;

  •  

  • Tramweg te Mierlo;

  •  

  • Nijverheidsweg te Mierlo;

  •  

  • Industrieweg te Mierlo;

  •  

  • Haesweg.

  •  

  • 4.

    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  •  

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en derde lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  •  

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Artikel 5:10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

     

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

     

    • a.

      op de weg;

       

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

       

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

       

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

     

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:11 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

     

  • 2.

    Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

     

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring;

    • b.

      door een instelling die is ingedeeld in het door het college vastgestelde collecte- en wervingsrooster, mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte- en wervingsrooster en met inachtneming van de door het college gegeven voorschriften plaatsvindt

  •  

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3. Standplaatsen

Artikel 5:12 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  •  

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

     

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

       

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:8.

Artikel 5:13 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

     

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

     

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 van deze verordening kan de vergunning worden geweigerd:

  •  

  • a.

    indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

  •  

  • b.

    indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  •  

  • c.

    indien de persoon van de aanvrager niet voldoet aan de bij of krachtens deze verordening gestelde regels;

  •  

  • d.

    uit onderzoek is gebleken dat door het verlenen van een vergunning de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en/of de bescherming van het milieu in het geding komen en / of parkeer- en verkeersdruk of overlast ontstaat;

  •  

  • e.

    indien de standplaats zich bevindt in de directe omgeving van een monument of de standplaats het zicht aan een monument ontneemt.

  •  

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:14 Overschrijving standplaatsvergunning

(vervallen)

Artikel 5:15 Verval van rechtswege standplaatsvergunning

(vervallen)

Artikel 5:16 Intrekken standplaatsvergunning

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:6 wordt de vergunning ingetrokken:

  •  

    • a.

      indien de vergunninghouder zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  •  

    • b.

      indien ter verkrijging van de vergunning onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  •  

    • c.

      indien het college een besluit als bedoeld in artikel 5:17 heeft genomen om de standplaatslocatie op te heffen.

  •  

  • 2.

    De vergunning kan worden ingetrokken:

  •  

    • a.

      wanneer niet langer wordt voldaan aan de voor de vergunninghouder geldende wettelijke vestigingseisen;

  •  

    • b.

      indien de vergunninghouder in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

  •  

    • c.

      indien de vergunninghouder, niet of niet tijdig de (financiële) rechten voldoet;

  •  

    • d.

      indien de vergunninghouder niet eenmaal in de 2 weken van de vergunning gebruik

  • maakt, met uitzondering van een gebruikelijke vakantieperiode;

  •  

    • e.

      indien niet wordt voldaan aan de vereisten gesteld in de Warenwet of het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer op grond van de Wet Milieubeheer.

Artikel 5:17 Locaties standplaatsen

  • 1.

    Het college stelt bij nadere regels de locaties vast waar standplaatsen ingenomen mogen worden.

  •  

  • 2.

    Het college is bevoegd om wegens zwaarwegende redenen een locatie op te heffen.

Artikel 5:18 Overige verboden handelingen

  • 1.

    Het is de vergunninghouder behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van het college verboden om:

  •  

    • a.

      gebruik te maken van luidsprekers en versterkers.

  •  

    • b.

      afvalwater te lozen op het gemeentelijk riool;

  •  

    • c.

      zelf nutsvoorzieningen aan te brengen op of nabij de standplaats.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:13, eerste lid van deze verordening geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  •  

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:13, derde lid, onder a van deze verordening geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 4. Openbaar water

Artikel 5:21 Zwem- en vaarverbod

Het is verboden om in de drie vijvers van de IJzeren man in Geldrop te baden, te zwemmen, te varen, te zeilen of te surfen.

Afdeling 5. Verkeer in natuurgebieden

Artikel 5:22 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

     

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

     

    • a.

      In het belang van het voorkomen van overlast;

       

    • b.

      In het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

       

    • c.

      In het belang van de veiligheid van het publiek.

       

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

     

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

       

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

       

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

       

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

       

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

       

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

     

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

       

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

       

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

     

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:22a Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets:

    • a.

      te crossen buiten wedstrijdverband;

    • b.

      een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen;

    • c.

      een motorvoertuig of een bromfiets aanwezig te hebben met het kennelijke doel een activiteit als bedoeld onder a en b te houden of te doen houden of daaraan deel te nemen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. het voorkomen of beperken van overlast;

b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

Afdeling 6. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:23 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  •  

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

     

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

       

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

       

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • Het college kan gebieden of plaatsen aanwijzen waar het tweede lid niet van toepassing is.

  •  

  • 3.

    Het college kan uitsluitend in onderstaande gevallen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod:

  •  

    • a.

      voor kampvuren, te houden in het kader van bijzondere en/of recreatieve evenementen van groepen en verenigingen;

  •  

    • b.

      voor vreugdevuren, te houden in het kader van feestelijkheden met een algemeen karakter, zoals bijvoorbeeld paas- en oudejaarsvuren;

  •  

    • c.

      voor verbrandingen van met ziekte aangetast hout waarvan de noodzakelijkheid is gebleken om dit hout spoedig en ter plaatse te verbranden.

  •  

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 van deze verordening kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de woon- en leefomgeving en ter bescherming van de flora en de fauna.

  •  

  • 5.

    Het college stelt een formulier vast voor het aanvragen van een ontheffing.

  •  

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  •  

  • 7.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Hoofdstuk 6. Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de artikelen genoemd in deze verordening en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  •  

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:5, vijfde lid, 2:6, eerste lid en 2:7, tweede lid onder a.

  •  

  • 3.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

     

  • a.

    de politieambtenaren bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, ieder voor zover het betreft zaken die aan hun toezicht zijn toevertrouwd;

  •  

  • b.

    de ambtenaren die krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn belast met het toezicht van de bij of krachtens die wet gegeven voorschriften; ;

  •  

  • c.

    de ambtenaren die krachtens de Wegenverkeerswet 1994 zijn belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens die wet gegeven voorschriften;

  •  

  • d.

    de ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze verordening, alsmede de politieambtenaren van de politie eenheid Oost-Brabant, die deel uitmaken van het Prostitutie Controle Team;

  •  

  • e.

    de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, ieder voor zover het betreft zaken die aan hun toezicht zijn toevertrouwd.

  •  

  • 2.

    Verder zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Op het tijdstip genoemd in lid 1 wordt de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Geldrop-Mierlo 2016, vastgesteld bij raadsbesluit van 20 juni 2016, ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening gemeente Geldrop-Mierlo 2021.

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Geldrop- Mierlo van 23 maart 2021

De raad voornoemd,

W.H.F. Geboers, J.C.J. van Bree,

griffier voorzitter

Naar boven