Gemeenteblad van Gooise Meren
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gooise Meren | Gemeenteblad 2021, 95572 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gooise Meren | Gemeenteblad 2021, 95572 | Beleidsregels |
Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Gooise Meren 2021
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen(IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
dringende redenen: onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene, die maken dat van terugvordering kan worden afgezien. Het gaat om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt;
Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en invordering
Artikel 3 Afzien van terugvordering
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 onder b en c vordert het college, na ontvangst van een signaal, ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onder b en c beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, als sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen. Dit komt neer op het bedrag waarmee de vermogensgrens overschreden is.
Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering
Artikel 5 Afzien van terugvordering
In afwijking van artikel 2, aanhef en onder b en c, kan het college afzien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering als de belanghebbende:
een bedrag, overeenkomend met ten minste 50 procent van de rest-schuld in één keer aflost. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de gebruikelijke wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50 procent van het restant kan worden geïncasseerd.
Het op basis van dit artikel genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, als op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 6 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b en c, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit, voor zover er geen sprake is van een verplichte vordering, als de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 op netto basis niet te boven gaat.
Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Abw genoemde betalingstermijn van zes weken.
Het college maakt gebruik van de bevoegdheden genoemd in de artikelen 60 en 61, van de Participatiewet. Onverminderd het bepaalde in artikel 60a, lid 4, van de Participatiewet en artikel 28, lid 2, van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 7 genoemde betalingstermijn gaat het college, indien mogelijk, meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventuele uitkering op grond van de Participatiewet of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.
Artikel 9 Uitstel van betaling
Het college verleent uitstel van betaling als ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan. Het college bepaalt of het uitstel voor de hele aflossing van de vordering geldt of voor een gedeelte daarvan. Als dat mogelijk is, stelt het college een nieuwe aflossingsverplichting vast.
Artikel 10 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
Als belanghebbende een uitkering ontvangt, bedraagt de aflossingsverplichting vijf procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, waarbij rekening wordt gehouden met de wettelijke beslagvrije voet van 95 procent.
Artikel 11 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren die geen recht (meer) hebben op een uitkering
Bij alle vorderingen van de debiteur wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 10, eerste lid, vermeerderd het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.
Artikel 13 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende
In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting als bedoeld in dit artikel, wordt bij een verlaging van die verplichting, deze gewijzigd vanaf de eerste dag van de maand waarin het verzoek door het college is ontvangen, tenzij de noodzaak tot verlaging op een later moment ingaat. In het laatst genoemde geval wordt de betaalverplichting gewijzigd met ingang van de maand waarin die gewijzigde situatie ingaat.
Artikel 14 Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting
Als de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van
Dit wordt ondergebracht bij de coördinerend deurwaarder. Dit geldt voor alle correspondentie en beslagleggingen.
Artikelsgewijze toelichting Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Gooise Meren 2021
In de definitiebepaling onder artikel 1 wordt uitleg gegeven over afkortingen van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd en wordt nader ingegaan op een aantal begrippen.
Het tweede artikel bevat de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering en brutering.
In artikel 3 staan de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een verplichting tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van de vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:
De zes-maanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit het college dusdanig concreet kan afleiden dat sprake is van een fout, dat het college op grond daarvan actie had moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt.
Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd
De situatie kan bestaan dat betrokkene over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Het college is dan in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken, rekening houdend met de zes-maanden-jurisprudentie. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie het bedrag van de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt als de gevolgen van de beperkte overschrijding van de vermogensgrens tijdig zouden zijn verwerkt. Dit komt neer op het bedrag waarmee de vermogensgrens overschreden is.
Hoewel het college verplicht is om uitkeringen terug te vorderen die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht en de zes-maanden-jurisprudentie in die gevallen niet zonder meer geldt, dient het college wel rekening te houden met een eventueel aanvullend recht op bijstand. Er kan op grond van artikel 58 lid 1 van de Participatiewet niet meer worden teruggevorderd dan er per saldo ten onrechte of teveel aan bijstand is verstrekt. Dit geldt ook voor de IOAW en de IOAZ. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2213.
Als iemand gedurende het uitkeringsjaar AOW-gerechtigd wordt, dan bestaat er recht op ouderenkorting van de Belastingdienst. De AOW-gerechtigde moet dan wel aangifte bij de Belastingdienst doen om deze heffingskorting te ontvangen. Dit is altijd achteraf. Uit de praktijk blijkt dat de meeste AOW-gerechtigden dit vanuit een uitkeringssituatie niet doen, mede omdat door de Belastingdienst al wordt aangegeven dat men geen aangifte hoeft te doen. Het kan ook zijn dat de Belastingdienst, als iemand wel aangifte doet, deze heffingskorting verrekent met eventuele andere pensioeninkomsten. In alle gevallen is het een klantonvriendelijke actie, een arbeidsintensieve werkwijze met als uiteindelijk resultaat dat er geen terugvordering mogelijk is. Daarom is het eenvoudiger om op voorhand af te zien van terugvordering van deze ouderenkorting.
Brutering houdt in het verhogen van de netto-uitkering met loonbelasting en premies volksverzekeringen. Het college kan afzien van brutering, als sprake is van a) een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene of b) hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
In dit artikel staan de bepalingen over kwijtschelding als gedurende een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting. In verband met de invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58 lid 7 van de Participatiewet en artikel 25 lid 6 van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk 2 is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen.
Als het terug te vorderen bedrag niet boven € 150,00 netto uitkomt, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit. Dit is in het belang van belanghebbende, het voorkomt verdere schulden. Daarnaast is dit gebaseerd op een kosten/baten-afweging.
In dit artikel staan de hoofdregels over het gebruik van de bevoegdheid van het college tot invordering volgens de wet en deze beleidsregels.
Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ is het college bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Het college gaat direct tot verrekening over.
Voor verplichte vorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete geldt een plicht tot verrekening. Dit artikel gaat daarom niet over deze vorderingen.
In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden.
In artikel 10 wordt de hoogte van de maandelijkse aflossing bepaald. Als belanghebbende een uitkering ontvangt wordt er een onderscheid gemaakt tussen verplichte vorderingen of samenloop met beslag door derden (tien procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm/grondslag inclusief vakantiegeld) en andersoortige vorderingen (zes procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm/grondslag inclusief vakantiegeld).
Een beslagleggende partij dient de volgende volgorde aan te houden bij beslag op periodieke vorderingen van de inwoner:
Er zijn twee uitzonderingen op de volgorderegeling:
Wanneer de in de volgorde eerstgenoemde inkomstenbron onvoldoende is om de gehele afloscapaciteit uit te nutten, terwijl een lager in de volgorde staande inkomstenbron die mogelijkheid wel biedt, kan de beslagleggende partij ervoor kiezen om - in afwijking van de volgorderegeling - beslag te leggen op de inkomstenbron die lager in rang staat maar waarbij wel de gehele afloscapaciteit wordt uitgenut.
Voorbeeld: De inwoner ontvangt in totaal € 1.000 aan inkomsten per maand: € 200 aan uitkering en € 800 uit loon. De beslagvrije voet is vastgesteld op € 700. De inwoner heeft dus een afloscapaciteit van € 300. Wanneer de beslagleggende partij de volledige afloscapaciteit wil benutten, zal hij – conform de volgorderegeling – op zowel de uitkering als op het inkomen beslag moeten leggen. Dit brengt ongewenste complexiteit en kosten met zich mee. In de wet is opgenomen dat in dit geval – in afwijking van de volgorderegeling – er slechts eenmaal beslag kan worden gelegd, namelijk op het inkomen.
Huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag zijn alleen voor beslag vatbaar wanneer respectievelijk de verhuurder, de zorgverzekeraar of kinderopvanginstelling de beslagleggende partij is. Onder de huidige wetgeving worden deze toeslagen niet als periodieke betaling aangemerkt waarop een beslagvrije voet van toepassing is. De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet brengt hier verandering in. De beslagvrije voet dient ook in acht te worden genomen bij beslag op toeslagen, maar deze toeslagen zijn niet opgenomen in de volgorderegeling. Beslagleggende partijen die beslag mogen leggen op deze specifieke toeslagen, hebben de mogelijkheid om hun vordering zowel te verhalen op de periodieke inkomstenbronnen zoals genoemd in de volgorderegeling of op de toeslag. Uiteraard dient, wanneer voor dit laatste wordt gekozen, bij het vaststellen van de beslagvrije voet wel rekening gehouden te worden met reeds lopende beslagen en verrekeningen.
In artikel 11 wordt de hoogte van de maandelijkse aflossing bepaald op basis van draagkracht en inkomsten. Het aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit geldt als aflossingsverplichting.
In bijzondere situaties en incidentele situaties kan de vordering lager worden vastgesteld. Dit wordt gebaseerd op een individuele afweging van relevante omstandigheden. Zowel financiële als niet-financiële (immateriële) omstandigheden kunnen een rol spelen.
Wanneer het college akkoord gaat met uitstel van betaling, bepaalt het college:
Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college.
Het college legt in dit artikel de criteria vast wanneer een dergelijk verzoek in beginsel wel of juist niet (bij voorbeeld bij het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen) wordt toegekend alsmede welke procedurele eisen hiervoor gelden.
Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. van de Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel. Ook executoriaal beslag op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is mogelijk.
Dit is een bevoegdheid van het college.
Gelet op de ontbrekende geautomatiseerde ondersteuning bij deze taak wegen de baten van de mogelijke (en vaak geringe) opbrengsten van rente en/of kosten vaak niet op tegen de kosten van berekening en invordering. Aflossing van de hoofdsom staat in beginsel voorop.
Daar staat tegenover dat het redelijk is om rente en/of kosten in rekening te brengen als deze kosten ook daadwerkelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door een deurwaarder die de incasso verzorgt.
De rente kan zowel de wettelijke als de overeengekomen rente zijn. De overeengekomen rente zal altijd in rekening worden gebracht. De wettelijke rente zal altijd in rekening worden gebracht waar dit verplicht is.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-95572.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.