Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Eemsdelta 2021

De raad van de gemeente Eemsdelta,

gelezen het voorstel van de Stuurgroep Herindeling Eemsdelta van 3 december 2020;

gelet op de volgende artikelen van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

besluit

vast te stellen, de volgende verordening:

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE EEMSDELTA 2021

2.1.3,

2.1.4, eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid,

2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid,

2.1.4b tweede lid

2.1.5, eerste lid,

2.1.6,

2.1.7,

2.3.6, vierde lid,

en 2.6.6, eerste lid,.

en artikelen 3.8 tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015,

overwegende

dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en

dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Eemsdelta 2021

 

 

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen,;

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • c.

      anti-revaliderend: het versterken of creëren van beperkingen als gevolg van de verstrekking van voorzieningen

    • d.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • e.

      gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • f.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • g.

      ingezetene: cliënt die woonachtig in de gemeente gelet op de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek;

    • h.

      melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • i.

      Informele ondersteuning: ondersteuning voor beschermd wonen, ingekocht met een pgb, die wordt verleend door een niet-professional uit het sociale netwerk zoals gesteld in artikel 23;

    • j.

      Formele ondersteuning: ondersteuning voor beschermd wonen die niet door het netwerk verleend wordt zoals gesteld in artikel 23.

    • k.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • l.

      pgb -beheerder: degene die het pgb beheert, de administratieve taken uitvoert en toeziet op de kwaliteit van de verleende zorg voor de pgb-houder;

    • m.

      pgb -houder: degene aan wie de ondersteuning in de vorm van een pgb is toegekend;

    • n.

      pgb -uitvoerder: degene die de ondersteuning verleent en via een pgb uitbetaald wordt waarbij deze persoon uit het sociale netwerk afkomstig kan zijn;

    • o.

      pgb -professional: de pgb-uitvoerder die voldoet aan de kwaliteitseisen zoals die ook gelden voor de aanbieders die zorg in natura aanbieden op grond van de wet, deze verordening en daarop gebaseerde regels en inkoopvoorwaarden;

    • p.

      sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt waaronder in ieder geval de eerste- of tweedegraadsfamilie wordt bedoeld.

    • q.

      voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

    • r.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Voor zover niet anders bepaald, hebben begrippen in deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels en beleidsregels dezelfde betekenis als in de wet.

  •  

Artikel 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

 

Artikel 3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene dan wel voorliggende voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2,3,2van de wet bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 van de wet bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, of

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  •  

Artikel 4. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      wanneer de gevraagde maatwerkvoorziening mogelijk een anti-revaliderende werking heeft;

    • b.

      wanneer de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • c.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • d.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt zelf al heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij dit plaatsvond na de melding en met schriftelijke toestemming van het college

    • e.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • f.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • g.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Eemsdelta.

  • 2.

    Aanvullend wordt geen woonvoorziening verstrekt als:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers,

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft in een complex gericht op huisvesting van senioren en/of mensen met beperkingen

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

    • f.

      de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.

  • 3.

    Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken.

  • 4.

    Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in de vorm van zorg in natura of een persoonsgebondenbudget .

 

Artikel 5. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking wordt in ieder geval aangegeven in welke vorm de voorziening wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      wat de kostprijs van de voorziening is..

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

    • g.

      op welke wijze de cliënt de voorziening moet teruggeven als deze voor afloop van de afschrijvingstermijn niet meer wordt gebruikt.

  • 4.

    In het besluit tot toekenning van een tegemoetkoming voor hulp uit het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 2ab van het Uitvoeringsbesluit Wmo wordt in ieder geval aangegeven hoe hoog het bedrag is dat per etmaal via pgb mag worden uitbetaald en wordt verwezen naar het maximumbedrag per maand in de landelijke regeling.

  • 5.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

  • 6.

    In het besluit wordt de informatie- en medewerkingsplicht opgenomen als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 7 en artikel 2.3.8 van de Wet.

  •  

Artikel 6 Hoogte van het pgb bij maatwerkvoorziening, tegemoetkoming en onkostenvergoeding

  • 1.

    De hoogte van een pgb bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura, tenzij daarmee redelijkerwijs in het geheel geen toereikende maatwerkvoorziening kan worden ingekocht.

  • 2.

    Het college bepaalt de hoogte van een pgb in elk geval aan de hand van:

    • a.

      een door de cliënt opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      de door het college vastgestelde tarieven conform het bepaalde in art. 7 ; en

    • c.

      noodzakelijk bijkomende kosten.

  • 3.

    Het college kan aanvullend nadere regels vaststellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 4.

    De tegemoetkoming voor hulp uit het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 kan worden toegekend voor inzet vanuit het sociale netwerk in de vorm van respijtzorg / kortdurend verblijf en in de vorm van dagbesteding.

  • 5.

    Naast de tegemoetkoming kan voor inzet vanuit het sociale netwerk in de vorm van respijtzorg / kortdurend verblijf een onkostenvergoeding per etmaal, en voor dagbesteding en vervoer een onkostenvergoeding per dag worden toegekend.

  •  

Artikel 7 PGB tarieven bij maatwerkvoorziening, tegemoetkoming en onkostenvergoeding

  • 1.

    Het college stelt bij besluit pgb-tarieven vast voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen dienstverlening door professionals en door sociaal netwerk.

    • a.

      De pgb-tarieven voor professionals worden bij begeleiding individueel, begeleiding groep en kortdurend verblijf gebaseerd op 70-100% van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • b.

      De pgb-tarieven voor professionals worden bij huishoudelijke ondersteuning (plus) gebaseerd op 50-80% van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

    • c.

      De pgb-tarieven voor sociaal netwerk worden tenminste gebaseerd op het wettelijk minimumloon tenzij het gaat om inzet voor kortdurend verblijf en dagbesteding.

    • d.

      Wanneer de pgb-uitvoerder, ook als deze voldoet aan de kwaliteitseisen van een professionele pgb-uitvoerder, deel uitmaakt van het sociaal netwerk van de pgb-houder, wordt in principe een pgb sociaal netwerk tarief toegekend.

  • 2.

    Het college kan bij besluit pgb-tarieven vaststellen voor maatwerkvoorzieningen anders dan dienstverlening waarbij de tarieven gebaseerd worden op ten hoogste de kostprijs in natura.

  • 3.

    De hoogte van de tegemoetkoming en de onkostenvergoeding wordt bepaald aan de hand van een door het college vast te stellen bedrag per etmaal voor respijtzorg/kortdurend verblijf en per dag voor dagbesteding en vervoer.

  •  

Artikel 8. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk met dien verstande dat deze persoon een tarief krijgt betaald conform art. 7 lid 1 sub c.

  • 3.

    Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 4.

    Een pgb mag alleen besteed worden aan een maatwerkvoorziening zoals vastgesteld in de nadere regels en niet aan bijkomende kosten, tenzij dit expliciet is bepaald bij nadere regeling

  • 5.

    5.Het college kan nadere regels stellen over de verplichtingen van de cliënt bij de besteding en verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  •  

Artikel 9 Controle

  • 1.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 1.

    2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding van een pgb en het gebruik van een voorziening.

  •  

Artikel 10. Kosten voor cliënten bij gebruikmaking van een voorziening.

De volgende kosten komen voor rekening van de cliënt:

  • 1.

    Wanneer een cliënt gebruik maakt van een algemene voorziening, een maatwerkvoorziening of hulp uit het sociaal netwerk, komen de algemeen gebruikelijke kosten zoals de kosten voor dranken en maaltijden voor rekening van de cliënt.

  • 2.

    Voor een algemene voorziening zonder duurzame hulpverleningsrelatie kan een eigen bijdrage worden gevraagd die de kostprijs niet overstijgt en die kan worden uitgesloten van het abonnementstarief;

  • 3.

    Voor een voorziening die door de wetgever is uitgesloten van het abonnementstarief kan een eigen bijdrage worden gevraagd die niet hoger is dan de kostprijs, dit geldt in ieder geval voor:

    • a.

      (geïndiceerd) collectief vervoer

  • 4.

    Voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen die niet vallen onder het tweede en derde lid kan een eigen bijdrage worden gevraagd die valt onder het abonnementstarief waarbij de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van woningaanpassingen en hulpmiddelen de kostprijs niet overstijgt;

  • 5.

    In afwijking van voorgaande bepalingen is geen eigen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      rolstoelvoorzieningen

    • b.

      kindvoorzieningen, niet zijnde een woningaanpassing.

    • c.

      verhuiskostenvergoeding

  • 6.

    De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 7.

    Een cliënt wordt tijdig geïnformeerd over of en welke kosten hij verschuldigd is.

 

Artikel 11. Looptijd van de eigen bijdrage

  • 1.

    Een cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd:

    • a.

      zolang hij van de voorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt of;

    • b.

      totdat de kostprijs is bereikt.

  • 2.

    Bij een maatwerkvoorziening voor hulpmiddelen, in de vorm van zorg in natura of in pgb met een eenmalige verstrekking, is de cliënt een eigen bijdrage verschuldigd gedurende een periode die overeenkomt met de technische levensduur van de voorzieningensoort waarvoor de maatwerkvoorziening wordt verstrekt of totdat de kostprijs is bereikt.

  • 3.

    Bij een maatwerkvoorziening voor woningaanpassingen in de vorm van zorg in natura of in pgb met een eenmalige betaling/ verstrekking is de cliënt een eigen bijdrage verschuldigd totdat de kostprijs is bereikt.

  •  

Artikel 12. Kostprijs van de eigen bijdrage

De hoogte van de kostprijs van een voorziening wordt als volgt bepaald:

  • a.

    voor hulpmiddelen op basis van de kostprijs zoals deze worden gehanteerd door de goedkoopst gecontracteerde aanbieder in de betreffende productcategorie of de huursom per periode, te vermeerderen met de kosten van onderhoud en verzekering;

  • b.

    voor woningaanpassingen op basis van de feitelijke kosten die worden vergoed op grond van de wet;

  • c.

    voor collectief vervoer op basis van 100% van het reguliere tarief voor openbaar vervoer zoals dat voor het betreffende jaar wordt vastgesteld en bekendgemaakt door het OV bureau Groningen Drenthe.

  • d.

    voor geïndiceerd vervoer naar een dagbesteding wordt het tarief gebaseerd op 100 % van de Nza tarieven van 2018 voor deze producten.

  • e.

    voor beschermd wonen op basis van de bepalingen in artikel 23 van deze verordening;

  • f.

    maatwerkvoorzieningen op grond van pgb ter hoogte van het pgb;

  • g.

    voor overige (maatwerk)- voorzieningen op basis van de feitelijke kosten gelet op inkoop, huur of andere objectieve wijze.

  •  

Artikel 13. Inning van de Eigen Bijdrage

  • 1.

    De inning van de Eigen Bijdrage die valt onder het abonnementstarief vindt plaats door het CAK

  • 2.

    De eigen bijdrage die niet valt onder het abonnementstarief wordt geïnd door het college of:

    • a.

      bij een maatwerkvoorziening in de vorm van collectief vervoer door de aanbieder;

    • b.

      bij beschermd wonen en opvang door de centrumgemeente Groningen of door degene die daartoe is aangewezen in artikel 23 van deze verordening.

  •  

Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt en het aansluiten bij de informele zorg;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      te voldoen aan de governance code van hun sector;

    • e.

      te voorzien in een actief kwaliteitsbeleid;

    • f.

      de ondersteuning tot stand te brengen in overleg met cliënten zowel op individueel als collectief niveau.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    De kwaliteit van voorzieningen die met een pgb worden ingekocht, moeten zoveel mogelijk aan de dezelfde kwaliteitseisen voldoen als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 5.

    Het college kan zoals bij wet bepaald van een aanbieder eisen dat de medewerkers die in contact met cliënt komen of kunnen komen, in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag

  •  

Artikel 15. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

  •  

Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet en een toekenning voor hulp uit het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo herzien dan wel geheel of gedeeltelijk intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt niet of niet meer voldoet aan de voorwaarden of verplichtingen zoals opgenomen bij of krachtens de wet;

    • b.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • c.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • d.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet gebruikt, niet volledig gebruikt, of voor een ander doel gebruikt;

    • g.

      de cliënt door gebruik van de voorziening overlast veroorzaakt;

    • h.

      de cliënt door of bij gebruik zichzelf of zijn omgeving in gevaar brengt;

    • i.

      de cliënt niet of onvoldoende meewerkt en daardoor het recht op of de noodzaak van de gevraagde voorziening niet of niet langer kan worden vastgesteld

    • j.

      er anderszins sprake is van een onrechtmatige toekenning of besteding.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan ook worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    In geval een besluit tot verstrekking van een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken of is herzien, kan het college het ten onrechte betaalde persoonsgebonden budget dan wel de in natura verstrekte voorziening of de geldwaarde daarvan terugvorderen. Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen kunnen worden verhoogd met de wettelijke rente.

  • 5.

    Het college kan bij een herziening en/of intrekking het ten onrechte verleende pgb ook geheel of gedeeltelijk rechtstreeks terugvorderen van de pgb-uitvoerder indien:

    • a.

      deze de ondersteuning niet heeft uitgevoerd conform de gestelde eisen bij of krachtens de wet en dit niet uitsluitend de cliënt aan te rekenen is;

    • b.

      deze onjuiste gegevens heeft verstrekt aan cliënt of het college die zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen; of

    • c.

      wanneer de pgb-uitvoerder anderszins wist of had moeten weten dat de uitbetaling van het pgb onrechtmatig of onverschuldigd plaatsvond."

  • 6.

    Indien het college zowel terug kan vorderen bij cliënt als bij de pgb-uitvoerder, kan nooit meer teruggevorderd worden dan ten onrechte is toegekend of besteed.

  •  

Artikel 17. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in 2.3.10, lid 1 d.

  • 3.

    Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste.

  •  

Artikel 18. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

 

Artikel 19. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1.

    Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die een inkomen hebben lager dan een nader te bepalen percentage van het wettelijk minimumloon, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen in welke gevallen, op welke wijze en in welke mate een tegemoetkoming kan worden verstrekt.

  •  

Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d.

    reis en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen, en

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de marktprijs van de voorziening, en

  • b.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

  • i.

    aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

  • ii.

    instructie over het gebruik van de voorziening;

  • iii.

    onderhoud van de voorziening

 

Artikel 21. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Indien er over de uitvoering van dienstverlening van gecontracteerde aanbieders klachten bestaan, dan is in eerste aanleg de klachtenprocedure van de betreffende aanbieder van toepassing;

  • 3.

    De gemeente wordt door de aanbieder schriftelijk in kennis gesteld van de aard van de klacht en de wijze van klachtafhandeling;

  • 4.

    Indien afhandeling van de klacht via de klachtprocedure niet tot resultaat leidt, dan kan de klager zich wenden tot de gemeente voor verdere afhandeling.

  • 5.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de klachtafhandeling.

  •  

Artikel 22. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen met uitzondering van de Huishoudelijke Hulp en individuele hulpmiddelen

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  •  

Artikel 23. Beschermd wonen en opvang

De bepalingen 23 a t/m 23 f gelden uitsluitend voor beschermd wonen en opvang.

 

Artikel 23a begripsomschrijvingen

  • 1.

    Formele ondersteuning is door de cliënt met een persoonsgebonden budget ingekocht van derden op basis van een door het college goedgekeurde overeenkomst en bij natuurlijke personen bovendien in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • 2.

    Informele ondersteuning is niet-professionele hulp die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

 

Artikel 23b Algemene voorziening dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief

Het college draagt binnen het kader van de opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief zorg voor de mogelijkheid van kortdurend onderdak, in elk geval met een slaapplaats indien noodzakelijk, en verder al dan niet inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten gedurende de nacht en de dag.

 

Artikel 23c Maatwerkvoorziening opvang

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als hij

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, en

    • b.

      niet in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2.

    Een slachtoffer van huiselijk geweld kan in aanmerking komen voor opvang als deze

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor kortdurend voltijdopvang naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor maatschappelijke opvang gedurende maximaal drie aaneengesloten dagen, en in geval van huiselijk geweld maximaal gedurende tien dagen.

  •  

Artikel 23d Beschermd wonen

Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als

  • a.

    hij toezicht en begeleiding nodig heeft, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch of psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziekte beeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast, of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen

  • b.

    een psychische of psychosociale problemen heeft, en

  • c.

    hij niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen kunnen opheffen.

  •  

Artikel 23e Regels voor pgb opvang en beschermd wonen

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De hoogte van een pgb:

  • a.

    wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

  • b.

    wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

  • c.

    bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van de berekeningswijze van pgb’s. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid en/of het vereiste opleidingsniveau en/of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden.

  • 5.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

  • a.

    deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg gangbare tarief voor informele hulpverleners;

  • b.

    tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald;

  • c.

    is komen vast te staan dat de hulpverlener afkomstig uit het sociaal netwerk in staat is tot het verrichten van de zorg op kwalitatieve, doelmatige en veilige wijze.

  • 6.

     

  • a.

    Het pgb-tarief beschermd wonen formeel voor ‘verblijf accommodatie met toezicht op afroep' en "verblijf accommodatie 24 uurstoezicht’ bedraagt 100% van het inkooptarief Zorg in Natura (ZIN) na aftrek van 25% van dat tarief als huisvestingscomponent; voor zzp-ers bedraagt het tarief 85% van het pgb-tarief. Wanneer een instelling de wooncomponent in rekening brengt is het pgb-tarief gelijk aan 100% van het inkooptarief ZIN;

  • b.

    Het pgb-tarief beschermd wonen formeel voor 'Woonbegeleiding complex (intra- en extramuraal)' per uur en ‘Thuis plus’ per etmaal bedraagt 100% van het inkooptarief ZIN; voor zzp-ers bedraagt het tarief 85% van het inkooptarief ZIN;

  • c.

    Het pgb-tarief beschermd wonen formeel voor Activering en participatie' per dagdeel bedraagt 100% van het inkooptarief ZIN; voor zzp-ers bedraagt het tarief ook 100% van het inkooptarief ZIN;

  • d.

    Het pgb-tarief voor Beschermd wonen informeel is modulair samengesteld en opgebouwd uit de volgende onderdelen: toezicht, begeleiding, persoonlijke verzorging, verpleging en dagbesteding en vakantie/respijtzorg.

  • e.

    Dagbesteding is altijd formeel en professioneel.

  • f.

    Het pgb-tarief voor het onderdeel 24-uurs toezicht is gelijk aan één wettelijk minimum(uur)loon per dag.

  • g.

    De informele tarieven voor de onderdelen begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging zijn gebaseerd op het bij de uitvoering van de Wlz gangbare tarief voor informele hulpverleners.

  • h.

    Naast de informele ondersteuning kan ook professionele ondersteuning worden ingekocht.

  • 7.

    Het college geeft bij nadere regels verdere invulling aan het bepaalde in het voorgaande lid; de voorgaande leden.

  •  

Artikel 23f Bijdrage verblijf beschermd wonen

  • 1.

    Een cliënt is voor verblijf in beschermd wonen een bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    De bijdrage voor beschermd wonen is het maximale bedrag dat overeenkomstig paragraaf drie van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 kan worden vastgesteld.

  • 3.

    Cliënt mag bij opvang niet minder overhouden na het heffen van de bijdrage dan een bedrag aan zak- en kleedgeld, waarbij de zak- en kleedgeld grens gelijk is aan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid van de Participatiewet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet op de zorgtoeslag.

  •  

Artikel 23g Bijdrage verblijf in opvang

  • 1.

    Een cliënt is voor verblijf in opvang een bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    De bijdrage voor opvang is gelijk aan de kostprijs voor het verblijf, met in achtneming van paragraaf vier van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 van de gemeente Groningen.

  • 3.

    Onder de kostprijs van maatschappelijke opvang wordt de prijs verstaan waarvoor de gemeente opvang voor een cliënt heeft ingekocht.

  • 4.

    Cliënt mag bij opvang niet minder overhouden na het heffen van de bijdrage dan een bedrag aan zak- en kleedgeld, waarbij de zak- en kleedgeld grens gelijk is aan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid van de Participatiewet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet op de zorgtoeslag.

  • 5.

    Indien de instelling bij voltijdopvang of crisisopvang aan de cliënt geen voeding verstrekt, dient de instelling de cliënt een bedrag per dag beschikbaar te stellen voor het inkopen van voedingsmiddelen. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting jaarlijks berekent als gemiddelde kosten voor voeding per dag.

  • 6.

    Afwezigheid uit de opvang, anders dan in verband met beëindiging van de opvang, wordt voor de verschuldigdheid van de bijdrage buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd, indien hij een vergoeding voor huisvesting betaalt aan een instelling.

  • 8.

    Voor dagopvang, nachtopvang en noodopvang voor personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico´s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld is voor maximaal drie dagen geen bijdrage verschuldigd.

  • 9.

    Een cliënt is bij maatschappelijke opvang geen bijdrage verschuldigd als hij tijdens zijn verblijf woonkosten is verschuldigd als hoofdbewoner voor de woning die hij heeft verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld.

  • 10.

    De door het college aangewezen instellingen voor maatschappelijke opvang en opvang van personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico´s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld zijn verplicht de vastgestelde bijdrage van de cliënten te innen in alle gevallen dat de bijdrage niet door de gemeente wordt ingehouden op de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening van de cliënt.

  • 11.

    Het college stelt de bijdrage voor opvang vast.

  • 12.

    Het college bepaalt bij nadere regeling door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, Wmo 2015 de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en geïnd.

  •  

Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

  •  

Artikel 25. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd, beginnend een jaar na de inwerkingtreding van de verordening. Het college zendt hiertoe telkens om de vier jaar beginnend een jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

 

Artikel 26. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende gemeentelijke Besluit Maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex van de gezinsconsumptie.

 

Artikel 27. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  •  

Artikel 28. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De volgende verordeningen en de daarop gebaseerde regelingen en beleidsregels worden ingetrokken:

    • a.

      De Verordening Wmo gemeente Delfzijl 2020

    • b.

      De Verordening Wmo gemeente Appingedam 2020

    • c.

      De Verordening Wmo gemeente Loppersum 2020

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Wmo gemeente Delfzijl, Appingedam en Loppersum 2020, tot het eind van de looptijd van die beschikking of totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Wmo gemeente Delfzijl, Appingedam en Loppersum 2020 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening en de daarop gebaseerde regelingen en beleidsregels.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Wmo gemeente Delfzijl, Appingedam en Loppersum 2020, wordt beslist met inachtneming van die verordening en de daarop gebaseerde regelingen en beleidsregels.

 

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2021.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo gemeente Eemsdelta 2021.

 

 

 

 

Eemsdelta, 4 januari 2021

De raad voornoemd,

T.G.C. Kramer-Klein G.Beukema

Griffier Voorzitter

Naar boven