Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Twenterand houdende regels omtrent de orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad (Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Twenterand 2021)

De raad van de gemeente Twenterand;

 

gelet op artikel 16 van de Gemeentewet;

 

gezien het voorstel van het raadspresidium;

 

besluit:

 

het “Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Twenterand 2021” vast te stellen.

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a)

    voorzitter: voorzitter van de raad of diens plaatsvervanger;

  • b)

    griffier: griffier van de raad of diens plaatsvervanger;

  • c)

    amendement: voorstel van een raadslid tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing;

  • d)

    subamendement: voorstel van een raadslid tot wijziging van een aanhangig amendement;

  • e)

    motie: verklaring waarmee een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken;

  • f)

    initiatiefvoorstel: voorstel van een raadslid voor een verordening of ander voorstel;

  • g)

    raadsdebatten: de debatten zoals omschreven in het reglement op de raadsdebatten.

Artikel 2. Het raadspresidium

  • 1.

    Er is een raadspresidium of kortweg presidium dat bestaat uit de voorzitter en de fractievoorzitters.

  • 2.

    De voorzitter van de raad is voorzitter van het presidium. Bij afwezigheid wordt de voorzitter vervangen door de plaatsvervangend voorzitter van de raad.

  • 3.

    Elke fractievoorzitter kan (indien gewenst en mogelijk) een lid uit zijn fractie aanwijzen, die hem bij zijn afwezigheid in het presidium vervangt.

  • 4.

    De griffier en/of diens plaatsvervanger zijn in elke vergadering van het presidium aanwezig voor het geven van advies en ondersteuning.

  • 5.

    Het presidium kan anderen uitnodigen deel te nemen aan zijn vergaderingen.

  • 6.

    Het presidium ziet toe op de organisatie en het functioneren van de raad, diens commissies en overige raadsorganen, waaronder het vaststellen van (voorlopige) agenda’s en het plannen van vergadermomenten. Het presidium doet zo nodig aanbevelingen hierover aan de raad.

  • 7.

    Elke fractievoorzitter heeft één stem in het presidium.

Artikel 3. De agendacommissie

  • 1.

    Er is een agendacommissie, bestaande uit de voorzitter van de raad en de griffier.

  • 2.

    De agendacommissie stelt namens het presidium de voorlopige agenda van de raadvergadering vast.

  • 3.

    De agendacommissie stelt namens het presidium de definitieve agenda van de raadsdebatten vast.

  • 4.

    De agendacommissie stelt namens het presidium de definitieve agenda vast voor de raadsinformatiebijeenkomsten c.q. beeldvormende raadsbijeenkomsten.

  • 5.

    De agendacommissie stelt namens het presidium een voorstel op voor de wijze van afdoening van de ingekomen stukken.

  • 6.

    Het presidium kan de agendacommissie richtlijnen meegeven voor het opstellen van de agenda’s en de wijze van afdoening van de ingekomen stukken.

Artikel 4. De griffier

  • 1.

    De griffier is in elke vergadering van de gemeenteraad aanwezig.

  • 2.

    Bij verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door de plaatsvervangend griffier.

  • 3.

    De griffier kan op uitnodiging van de voorzitter aan beraadslagingen in raadsvergaderingen deelnemen.

Artikel 5. Onderzoek bij toelating nieuwe leden en bij benoeming wethouders

  • 1.

    Ten behoeve van de toelating van nieuwe leden van de raad stelt de raad een vaste commissie “Onderzoek nieuwe leden en wethouders” in bestaande uit drie raadsleden. Deze commissie onderzoekt in of voorafgaand aan de raadsvergadering waarin over de toelating van nieuw benoemde leden van de raad wordt beslist, de geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken. Na een raadsverkiezing onderzoekt de commissie tevens het proces-verbaal van het centraal stembureau. Het onderzoek van het proces-verbaal van het centraal stembureau gebeurt in of voorafgaand aan de laatste raadsvergadering in oude samenstelling direct na de verkiezingen.

  • 2.

    De vaste commissie brengt na haar onderzoek, bij monde van een uit haar midden benoemde rapporteur, verslag uit aan de raad en doet daarbij een voorstel voor een besluit. Ook van een minderheidsstandpunt wordt melding gemaakt.

  • 3.

    Het onderzoek van het proces-verbaal van het centraal stembureau gebeurt in de laatste samenkomst van de raad in oude samenstelling na de verkiezingen.

  • 4.

    Na een raadsverkiezing roept de voorzitter de toegelaten leden van de raad op om in de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de Gemeentewet, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

  • 5.

    In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd lid van de raad op voor de vergadering van de raad waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

  • 6.

    Bij de benoeming van een wethouder onderzoekt de in het eerste lid bedoelde vaste commissie of de kandidaat voldoet aan de eisen van de artikelen 36a, 36b, 41b, eerste, derde en vierde lid, en 41c, eerste lid, van de Gemeentewet. Tevens wordt het kunnen overleggen van een verklaring omtrent het gedrag in het onderzoek betrokken. De commissie brengt op grond van haar bevindingen advies uit aan de raad over de benoembaarheid van de kandidaat overeenkomstig de werkwijze zoals in het tweede lid staat vermeld.

Artikel 6. Fractie

  • 1.

    De raadsleden, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd.

  • 2.

    Als boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad deze aanduiding als naam. Als daar geen aanduiding was geplaatst, deelt de fractie in de eerste raadsvergadering aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad zal voeren.

  • 3.

    De namen van de fractievoorzitter en diens plaatsvervanger worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.

  • 4.

    Als één of meer leden van één of meer fracties als zelfstandige fractie gaan optreden of als één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie, wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter. Voor het splitsen dan wel het vormen van nieuwe fracties is geen toestemming vereist van de raad.

  • 5.

    Een nieuwe naam van een fractie voldoet aan de eisen uit artikel G 3 van de Kieswet en wordt gebruikt met ingang van de eerstvolgende raadsvergadering na naamswijziging.

     

Hoofdstuk 2. Raadsvergaderingen

Paragraaf 1. Voorbereiding

 

Artikel 7. Tijd en plaats van vergaderen

  • 1.

    De vergaderingen van de raad vinden in de regel plaats op een dinsdag, vangen aan om 19.30 uur en worden gehouden in het gemeentehuis.

  • 2.

    Indien de behandeling van de agenda op de vergaderdatum niet kan worden afgerond, dan wordt als regel verder vergaderd op de eerstvolgende dinsdag.

  • 3.

    De voorzitter kan in bijzondere gevallen een andere dag en aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen. Hij voert hierover, tenzij er sprake is van een spoedeisende situatie, overleg met de overige leden van het raadspresidium.

Artikel 8. Oproep en agenda

  • 1.

    De voorzitter roept de leden van de raad schriftelijk en/of elektronisch op. Dat gebeurt ten minste zeven dagen voor een vergadering onder vermelding van dag, tijdstip en plaats van de vergadering.

  • 2.

    De agendacommissie stelt namens het raadspresidium de voorlopige agenda van de vergadering vast.

  • 3.

    De voorlopige agenda wordt tegelijkertijd met de oproep aan de leden van de raad beschikbaar gesteld.

  • 4.

    De bij de voorlopige agenda behorende stukken (met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken) worden tegelijkertijd met de oproep beschikbaar gesteld, tenzij deze reeds eerder aan de leden van de raad beschikbaar zijn gesteld.

  • 5.

    In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na de oproep tot uiterlijk 48 uur voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen.

  • 6.

    Indien er sprake is van een aanvullende agenda, wordt deze agenda met de daarbij behorende stukken zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 48 uur voor aanvang van de vergadering aan de leden van de raad beschikbaar gesteld, tenzij deze reeds eerder aan de leden van de raad beschikbaar zijn gesteld.

  • 7.

    Bij aanvang van de vergadering stelt de raad de agenda vast. Op voorstel van een lid van de raad of de voorzitter kan de raad bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda toevoegen of van de agenda afvoeren.

  • 8.

    Wanneer de raad een onderwerp onvoldoende voor de openbare beraadslaging voorbereid acht, kan hij het onderwerp verwijzen naar een raadsdebat of aan het college nadere inlichtingen of advies vragen.

  • 9.

    Op voorstel van een lid van de raad of van de voorzitter kan de raad de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen.

Artikel 9. Ter inzage leggen van stukken

  • 1.

    Stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de voorlopige agenda dienen, worden gelijktijdig met het beschikbaar stellen van de schriftelijke c.q. elektronische oproep voor een ieder op het gemeentehuis ter inzage aangeboden. De voorzitter maakt van de mogelijkheid tot inzien melding in een openbare kennisgeving. Indien na de kennisgeving van de oproep (nieuwe) stukken ter inzage worden aangeboden, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de raad en zo mogelijk in een openbare kennisgeving.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid worden stukken (indien mogelijk) ook op elektronische wijze aan een ieder ter beschikking gesteld.

  • 3.

    Als omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste en tweede lid, onder berusting van de griffier en verleent de griffier de leden van de raad inzage.

Artikel 10. Openbare kennisgeving

  • 1.

    De vergaderingen van de raad worden standaard door aankondiging in het gemeentelijk informatieblad en/of door plaatsing op de website van de gemeente openbaar gemaakt.

  • 2.

    De openbare kennisgeving vermeldt:

    • a.

      de datum, aanvangstijd en plaats van de vergadering;

    • b.

      de wijze waarop en de plaats waar een ieder de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken kan inzien.

  • 3.

    Op de website van de gemeente worden de voorlopige agenda en de bijbehorende stukken geplaatst (indien elektronisch beschikbaar).

 

Paragraaf 2. Orde

Artikel 11. Presentielijst

Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder lid van de raad de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.

Artikel 12. Zitplaatsen

  • 1.

    De voorzitter, de leden van de raad en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter aangewezen, na overleg met de fractievoorzitters bij aanvang van iedere nieuwe zittingsperiode van de raad.

  • 2.

    Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien na overleg met het presidium.

  • 3.

    De voorzitter draagt zorg voor een zitplaats voor de wethouders en overige personen, die voor de vergadering zijn uitgenodigd.

Artikel 13. Ambtsgebed

Voorafgaand aan de vergadering spreekt de voorzitter, nadat de aanwezigen de staande houding hebben aangenomen, eerbiedig het volgende gebed uit:

"Onze Heer in de hemel, Uw naam heiligen wij.

Wij zijn hier als raad van onze gemeente bijeen, ieder vanuit zijn of haar persoonlijke levensovertuiging, om besluiten te nemen voor de inwoners van deze gemeente en hun omgeving. Wij vragen U om wijsheid en inzicht bij het uitoefenen van onze verantwoordelijkheid, zodat bij de uitoefening van de gemeentelijke overheidstaak de gerechtigheid in de samenleving wordt bevorderd.

Wij vragen U dit in de naam van Jezus Christus. Amen".

Artikel 14. Besluitenlijst en (beeld-/geluids) opname

  • 1

    De concept besluitenlijst van een vergadering wordt, als regel, binnen een week aan de leden van de raad beschikbaar gesteld. Tegelijkertijd wordt de concept besluitenlijst en een (beeld-/geluids) opname van de vergadering op de website dan wel het raadsinformatiesysteem geplaatst. De opname wordt geacht onderdeel uit te maken van de besluitenlijst.

  • 2

    Bij het begin van de vergadering wordt, zoveel mogelijk, de besluitenlijst van de vorige vergadering vastgesteld.

  • 3

    De leden, de voorzitter, de wethouders en de griffier hebben het recht, een voorstel tot verandering aan de raad te doen, indien de (concept) besluitenlijst onjuistheden bevat of niet duidelijk weergeeft hetgeen gezegd of besloten is. Ook overige personen die overeenkomstig artikel 18 hebben deelgenomen aan de beraadslaging hebben dit recht. Een voorstel tot verandering dient uiterlijk 36 uur voor de in lid 2 bedoelde vergadering schriftelijk bij de griffier te worden ingediend.

  • 4

    De besluitenlijst moet inhouden:

    • a

      de namen van de voorzitter, de griffier, de ter vergadering aanwezige leden, alsmede van de leden die (gedeeltelijk) afwezig waren, de wethouders en de overige personen die het woord gevoerd hebben;

    • b

      een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest;

    • c

      de gedane toezeggingen aan de raad;

    • d

      een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke stemming van de leden / fracties die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de leden die zich overeenkomstig de Gemeentewet van stemming hebben onthouden;

    • e

      de (stem)verklaringen als bedoeld in artikel 21 en 22;

    • f

      de tekst van de ter vergadering ingediende initiatiefvoorstellen, voorstellen van orde, moties, amendementen en subamendementen;

    • g

      bij het desbetreffende agendapunt de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie het op grond van het bepaalde in artikel 18 van dit reglement door de raad is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen.

  • 5

    De (concept) besluitenlijst wordt opgesteld onder de zorg van de griffier.

  • 6

    De vastgestelde besluitenlijst wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend.

  • 7

    Van het gesprokene tijdens de vergadering wordt onder verantwoordelijkheid van de griffier een (beeld-/geluids) opname gemaakt.

Artikel 15. Ingekomen stukken

  • 1.

    Bij de raad ingekomen stukken worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt aan de leden van de raad beschikbaar gesteld.

  • 2.

    De raad stelt de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast. De agendacommissie doet daartoe een voorstel namens het raadspresidium.

Artikel 16. Spreekregels

  • 1.

    De leden van de raad en overige aanwezigen spreken vanaf hun eigen plaats of van de daarvoor aangewezen spreekplaats en richten zich tot de voorzitter.

  • 2.

    Een lid van de raad voert het woord na het van de voorzitter gevraagd en van hem verkregen te hebben.

  • 3.

    De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raad anders beslist.

  • 4.

    Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten.

  • 5.

    Een lid van de raad mag in een termijn niet meer dan één maal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel.

  • 6.

    Het vijfde lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de rapporteur van een commissie;

    • b.

      het lid van de raad dat een (sub)amendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, voor wat betreft de beraadslaging over dat amendement, die motie of dat voorstel.

  • 7.

    Bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.

  • 8.

    De raad kan op voorstel van de voorzitter of een lid van de raad de spreektijd van de leden en de overige aanwezigen bepalen.

Artikel 17. Handhaving orde; schorsing

  • 1.

    Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij

    • a.

      de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren;

    • b.

      een lid hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden.

  • 2.

    Indien een spreker, zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de betreffende spreker, hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.

  • 3.

    De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en - indien na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord - de vergadering sluiten.

Artikel 18. Beraadslaging

  • 1.

    De raad kan op voorstel van de voorzitter of een lid van de raad beslissen over één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen.

  • 2.

    Op verzoek van een lid van de raad of op voorstel van de voorzitter kan de raad besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.

  • 3.

    De raad kan bepalen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige leden van de raad, de wethouder, de griffier en de voorzitter deelnemen aan de beraadslaging. Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of één der leden van de raad genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt genomen.

Artikel 19. Voorstellen van orde

  • 1.

    De voorzitter en ieder lid van de raad kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht.

  • 2.

    Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen.

  • 3.

    Over een voorstel van orde beslist de raad terstond.

     

Paragraaf 3. Besluit (beslissing) en stemming

Artikel 20. Beslissing

  • 1.

    Wanneer de voorzitter vaststelt, dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij de beraadslaging, tenzij de raad anders beslist.

  • 2.

    Nadat de beraadslaging is gesloten, vindt -na een eventuele stemming over amendementen- de stemming plaats over het voorstel in zijn geheel, tenzij geen stemming wordt gevraagd.

  • 3.

    Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel voor de te nemen eindbeslissing.

Artikel 21. Zonder hoofdelijke stemming

  • 1.

    De voorzitter vraagt of stemming wordt verlangd. Indien geen stemming wordt gevraagd en ook de voorzitter dit niet verlangt, stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder hoofdelijke stemming is aangenomen.

  • 2.

    Als een voorstel zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen, kunnen de in de vergadering aanwezige leden aantekening in de besluitenlijst vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich op grond van artikel 28 Gemeentewet van stemming te hebben onthouden.

Artikel 22. Hoofdelijke stemming

  • 1.

    Indien door een of meer leden (hoofdelijke) stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan mededeling. Voordat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder lid het recht zijn uit te brengen stem kort te motiveren.

  • 2.

    De (hoofdelijke) stemming geschiedt standaard bij handopsteken. Na de (hoofdelijke) stemming bij handopsteken noemt de voorzitter de fracties die voor en tegen het voorstel, het amendement of de motie hebben gestemd, zulks met in achtneming van afwezigen en afwijkend stemgedrag binnen fracties. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.

  • 3.

    De (hoofdelijke) stemming geschiedt bij oproeping per lid indien daarom door de voorzitter of één of meer leden wordt verzocht. In dat geval roept de griffier de leden bij naam op hun stem uit te brengen, beginnende bij het lid dat daarvoor overeenkomstig artikel 23 is aangewezen. Vervolgens geschiedt de oproeping naar de volgorde van de presentielijst. De leden brengen hun stem uit door het woord ‘voor’ of ‘tegen’ uit te spreken, zonder enige toevoeging. Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft. Bemerkt het lid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering.

    Na de (hoofdelijke) stemming bij oproeping per lid deelt de voorzitter de uitslag mee, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.

  • 4.

    Bij (hoofdelijke) stemming is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet moet onthouden verplicht zijn stem uit te brengen.

Artikel 23. Primus bij hoofdelijke stemming (bij oproeping per lid)

Indien overeenkomstig artikel 22 lid 3 hoofdelijke stemming (bij oproeping per lid) wordt verlangt, deelt de voorzitter mede, bij welk lid van de raad, de hoofdelijke stemming zal beginnen. Daartoe wordt bij loting een volgnummer van de presentielijst aangewezen; bij het daar genoemde lid begint de hoofdelijke stemming.

Artikel 24. Stemming over amendementen en moties

  • 1.

    Indien een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd en vervolgens over het voorstel zoals het dan luidt in zijn geheel.

  • 2.

    Indien op een amendement een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement.

  • 3.

    Indien twee of meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn ingediend, bepaalt de voorzitter de volgorde waarin hierover zal worden gestemd. Daarbij geldt de regel, dat het meest verstrekkende amendement of subamendement het eerst in stemming wordt gebracht.

  • 4.

    Indien aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel gestemd en vervolgens over de motie. De raad kan besluiten van deze volgorde af te wijken.

Artikel 25. Stemming over personen

  • 1.

    De voorzitter kan de raad voorstellen een persoon bij acclamatie te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. Indien een of meer leden hier niet mee instemmen, vindt schriftelijke stemming plaats. Deze is geheim.

  • 2.

    Wanneer een stemming over personen voor het doen van een benoeming, voordracht of aanbeveling moet plaatshebben, benoemt de voorzitter twee leden tot stembureau.

  • 3.

    Ieder ter vergadering aanwezig lid, dat zich niet op grond van de Gemeentewet van stemming moet onthouden, is verplicht een stembriefje in te leveren. De stembriefjes dienen identiek te zijn.

  • 4.

    Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. De raad kan op voorstel van de voorzitter beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje.

  • 5.

    Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren.

    Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt onverwijld een nieuwe stemming gehouden.

  • 6.

    Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid als bedoeld in artikel 30 van de Gemeentewet worden geacht geen stem te hebben uitgebracht die leden die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd. Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan:

    • a.

      een blanco ingevuld stembriefje;

    • b.

      een ondertekend stembriefje;

    • c.

      een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft;

    • d.

      een stembriefje waarbij, indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen;

    • e.

      een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming isbeperkt.

  • 7.

    In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist de raad, op voorstel van de voorzitter.

  • 8.

    Onder de zorg van de griffier worden de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling van de uitslag vernietigd.

Artikel 26. Herstemming over personen

  • 1.

    Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan.

  • 2.

    Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd.

    Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben.

  • 3.

    Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot.

Artikel 27. Beslissing door het lot

  • 1.

    Wanneer het lot moet beslissen, worden de namen van hen tussen wie de beslissing moet plaatshebben, door de voorzitter op afzonderlijke, geheel gelijke, briefjes geschreven.

  • 2.

    Deze briefjes worden, nadat zij door het stembureau zijn gecontroleerd, op gelijke wijze gevouwen, in een stembokaal gedeponeerd en omgeschud.

  • 3.

    Vervolgens neemt de voorzitter een van de briefjes uit de stembokaal. Degene wiens naam op dit briefje voorkomt, is gekozen.

 

Paragraaf 4. Begroting en rekening

Artikel 28. Procedure begroting

Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding, het onderzoek, de behandeling en de vaststelling van de begroting volgens een procedure die de raad vaststelt.

Artikel 29. Procedure jaarrekening

Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding en het onderzoek van de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de vaststelling van de jaarrekening en van een eventueel indemniteitsbesluit volgens een procedure die de raad vaststelt.

 

Paragraaf 5. Besloten vergadering

Artikel 30. Toepassing reglement op besloten vergaderingen

Op een besloten vergadering is dit reglement van overeenkomstige toepassing voor zover dat niet strijdig is met het besloten karakter van de vergadering.

Artikel 31. Besluitenlijst en opname

  • 1.

    Concept besluitenlijsten, dan wel concept verslagen (alsmede bijbehorende opnames) van besloten vergaderingen worden niet verspreid, maar uitsluitend voor de raadsleden ter inzage gegeven bij de griffier.

  • 2.

    Deze besluitenlijsten, dan wel verslagen worden zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze besloten vergadering neemt de raad een besluit over het al dan niet openbaar maken van de besluitenlijst, dan wel het verslag. De vastgestelde besluitenlijst c.q. het verslag wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend.

Artikel 32. Geheimhouding

  • 1.

    Voor de afloop van de besloten vergadering beslist de raad overeenkomstig artikel 25, eerste lid van de Gemeentewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden.

  • 2.

    De geheimhouding dient in acht te worden genomen door een ieder die bij de vergadering aanwezig is en door een ieder die op een andere wijze kennis heeft van de stukken.

  • 3.

    De raad kan besluiten de geheimhouding op te heffen.

Artikel 33 Opheffen geheimhouding

Indien de raad op grond van artikel 25, derde en vierde lid, artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is geheimhouding op te heffen wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.

 

Paragraaf 6. Toehoorders en pers

Artikel 34. Toehoorders en pers

  • 1.

    De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen.

  • 2.

    Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

  • 3.

    Degenen die in de vergaderzaal tijdens de raadsvergadering geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

  • 4.

    In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering het gebruik, alsmede het stand-by houden van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen, die inbreuk kunnen maken op de orde van de vergadering, zonder toestemming van de voorzitter, niet toegestaan.

 

Hoofdstuk 3. Bevoegdheden en instrumenten van raadsleden

Artikel 35. Amendementen

  • 1.

    Ieder lid van de raad kan een amendement indienen. Een amendement moet uiterlijk om 12.00 uur op de dag voorafgaand aan de raadsvergadering schriftelijk bij de voorzitter zijn ingediend. Een amendement kan het voorstel inhouden om een voorgesteld besluit in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Alleen beraadslaagd kan worden over amendementen die ingediend zijn door leden van de raad, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.

  • 2.

    Ieder lid dat in de vergadering aanwezig is, is bevoegd op het amendement dat door een lid is ingediend, een wijziging voor te stellen (subamendement).

  • 3.

    Elk subamendement moet schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter - met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde -oordeelt, dat met een mondelinge indiening kan worden volstaan.

  • 4.

    De behandeling van een (sub)amendement, vindt tegelijk plaats met de beraadslaging over het voorgestelde besluit dat aanhangig is, tenzij de raad anders beslist.

  • 5.

    Intrekking, door de indiener(s), van het (sub)amendement is mogelijk, totdat de besluitvorming door de raad heeft plaatsgevonden.

Artikel 36. Moties over geagendeerde onderwerpen

  • 1.

    Ieder lid van de raad kan een motie indienen over een geagendeerd onderwerp.

  • 2.

    Een dergelijke motie moet bij voorkeur uiterlijk om 12.00 uur op de dag voorafgaand aan de raadsvergadering schriftelijk bij de voorzitter zijn ingediend. Alleen beraadslaagd kan worden over moties die ingediend zijn door leden van de raad, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.

  • 3.

    De behandeling van een motie over een geagendeerd onderwerp vindt tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp plaats, tenzij de raad anders beslist.

  • 4.

    Intrekking, door de indiener(s), van de motie is mogelijk totdat de besluitvorming door de raad heeft plaatsgevonden.

Artikel 36a. Moties over niet geagendeerd onderwerpen

  • 1.

    Ieder lid van de raad kan bij de vaststelling van de agenda verzoeken om een motie over een niet geagendeerd onderwerp (ook wel ‘motie vreemd aan de orde van de dag’) ter vergadering te behandelen.

  • 2.

    Een dergelijke motie moet in principe uiterlijk om 12.00 uur op de dag voorafgaand aan de raadsvergadering schriftelijk bij de voorzitter zijn ingediend. Alleen beraadslaagd kan worden over moties die ingediend zijn door leden van de raad, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.

  • 3.

    Bij de vaststelling van de agenda wordt het verzoek tot behandeling van de motie in stemming gebracht. Voor moties van wantrouwen, afkeuring, treurnis of varianten daarop gelden de gestelde termijn en het in stemming brengen (van het verzoek tot behandeling) niet. Deze moties kunnen altijd bij de vaststelling van de agenda worden ingediend, waarna lid 4 hieronder van toepassing is.

  • 4.

    Behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende onderwerpen zijn behandeld, tenzij de raad anders beslist.

  • 5.

    De beraadslaging over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raad anders beslist.

  • 6.

    Intrekking, door de indiener(s), van de motie is mogelijk totdat de besluitvorming door de raad heeft plaatsgevonden.

Artikel 37. Initiatiefvoorstel

  • 1.

    Een initiatiefvoorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk of elektronisch bij de voorzitter worden ingediend. De voorzitter brengt het ingediende initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk ter kennis van het college.

  • 2.

    Het college kan binnen dertig dagen nadat het ter kennis is gesteld van een initiatiefvoorstel schriftelijk wensen en bedenkingen met betrekking tot het voorstel ter kennis van de raad brengen.

  • 3.

    De agendacommissie plaatst een initiatiefvoorstel op de concept agenda van de eerstvolgende raadsdebatten dan wel raadsvergadering, tenzij de oproep hiervoor reeds aan de raad beschikbaar is gesteld. In dat geval wordt het voorstel op de concept agenda van de daaropvolgende raadsdebatten, dan wel raadsvergadering geplaatst. Deze agendering vindt plaats nadat het college schriftelijk wensen of bedenkingen ter kennis van de raad heeft gebracht of kenbaar heeft gemaakt hiertoe niet te zullen overgaan, dan wel nadat de in het tweede lid gestelde termijn is verlopen.

Artikel 38. Collegevoorstel

  • 1.

    Een voorstel van het college aan de raad, dat ter agendering en behandeling aan de raad is aangeboden, kan niet worden ingetrokken zonder toestemming van de raad.

  • 2.

    Indien de raad van oordeel is dat een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug aan het college moet worden gezonden, bepaalt de raad binnen welke termijn het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

Artikel 39. Interpellatie

  • 1.

    Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.

  • 2.

    De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en de wethouders. Bij de vaststelling van de agenda van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. De raad bepaalt op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.

  • 3.

    Het houden van een interpellatie vindt tijdens de vergadering als volgt plaats.

    • a.

      De voorzitter verleent de interpellant het woord verleend om de vooraf opgegeven vragen aan het college of de burgemeester te stellen en een toelichting daarop te geven.

    • b.

      Vervolgens verleent de voorzitter het woord aan college of burgemeester om de vragen te beantwoorden.

    • c.

      Na beantwoording door het college of de burgemeester wordt de interpellant de gelegenheid gegeven om een reactie te geven op de beantwoording en aanvullende vragen te stellen.

    • d.

      Vervolgens worden de andere leden van de raad eveneens in de gelegenheid gesteld om een reactie op de beantwoording te geven en aanvullende vragen te stellen.

    • e.

      Vervolgens verleent de voorzitter het woord aan college of burgemeester om een reactie te geven en de eventuele aanvullende vragen te beantwoorden.

    • f.

      Na de (tweede) beantwoording door het college of de burgemeester wordt de interpellant in de gelegenheid gesteld om zijn interpellatie af te ronden en desgewenst een motie in te dienen. De beraadslaging over een dergelijke motie geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raad anders beslist.

    • g.

      Tijdens de interpellatie (en de eventuele behandeling van de motie) zijn interrupties toegestaan.

Artikel 40. Schriftelijke vragen

  • 1.

    Schriftelijke vragen worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een toelichting worden voorzien. Bij de vragen wordt aangegeven of schriftelijke of mondelinge beantwoording wordt verlangd.

  • 2.

    De vragen worden via de griffie bij de voorzitter van de raad ingediend. De griffie draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad, het college, de burgemeester en de pers worden gebracht.

  • 3.

    Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig dagen, nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende raads-vergadering. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt de burgemeester of het college de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord.

  • 4.

    De antwoorden van het college of de burgemeester worden door tussenkomst van de griffie aan de leden van de raad toegezonden.

  • 5.

    De schriftelijke antwoorden worden overeenkomstig de stukken als bedoeld in artikel 15, lid 1, op een lijst geplaatst. Het in artikel 15, lid 2, bedoelde procedurevoorstel luidt standaard: ter informatie aannemen.

  • 6.

    Zowel de vragensteller, de burgemeester als het college maken gebruik van het daartoe ontwikkelde standaard formulier.

Artikel 41. Inlichtingen

  • 1.

    Raadsleden dienen verzoeken tot inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169, derde lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet elektronisch of schriftelijk in bij de griffier.

  • 2.

    De griffier brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en het college of de burgemeester.

  • 3.

    De verlangde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk aan de raad verschaft, in ieder geval binnen dertig dagen nadat het verzoek is ingediend.

Artikel 42. Vragenhalfuurtje

  • 1.

    Bij het agendapunt “Vragenhalfuurtje” geeft de voorzitter gelegenheid aan de leden tot het stellen van vragen. De voorzitter bepaalt het tijdstip waarop het vragenhalfuurtje eindigt.

  • 2.

    Het lid van de raad dat tijdens het vragenhalfuurtje vragen wil stellen, meldt dit bij de voorzitter onder aanduiding van het onderwerp en de te stellen vragen. Deze melding dient tenminste 24 uur voor aanvang van de raadsvergadering plaats te vinden. De voorzitter kan na overleg met het raadspresidium weigeren een onderwerp tijdens het vragenuur aan de orde te stellen indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven of indien het onderwerp in de raadsvergadering op diezelfde dag aan de orde komt.

  • 3.

    De voorzitter bepaalt de volgorde waarin de aangemelde onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld.

  • 4.

    De voorzitter bepaalt per onderwerp de spreektijd voor de vragensteller, voor het college, voor de burgemeester en voor de overige leden van de raad.

  • 5.

    Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om één of meer vragen aan het college of de burgemeester te stellen en een toelichting daarop te geven.

  • 6.

    Na de beantwoording door het college of de burgemeester krijgt de vragensteller desgewenst het woord om aanvullende vragen te stellen.

  • 7.

    Vervolgens kan de voorzitter aan andere leden van de raad het woord verlenen om hetzij aan de vragensteller, hetzij aan het college vragen te stellen over hetzelfde onderwerp.

  • 8.

    Tijdens het vragenhalfuurtje kunnen geen moties worden ingediend en worden geen interrupties toegelaten.

  • 9.

    Het vragenhalfuurtje kan ook worden gebruikt voor mondelinge beantwoording van schriftelijk gestelde vragen conform artikel 40 van dit reglement. Dit is alleen aan de orde als de vraagsteller mondelinge beantwoording heeft verlangd. De mondelinge beantwoording vindt plaats aan het einde van het vragenhalfuurtje. Lid 6, 7 en 8 zijn vervolgens van toepassing.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 43. Uitleg reglement

In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist de raad op voorstel van de voorzitter.

Artikel 44. Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit reglement treedt in werking op de dag volgend op haar bekendmaking.

  • 2.

    Op dat tijdstip vervalt het “Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Twenterand 2018”, vastgesteld bij raadsbesluit van 13 maart 2018.

  • 3.

    Dit reglement kan worden aangehaald als “Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Twenterand 2021”.

     

Vriezenveen, 9 maart 2021

De raad voornoemd,

de griffier,

drs. R.J.M. Ros

de voorzitter,

mr. J.C.F. Broekhuizen

Toelichting Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Twenterand 2021

 

Dit Reglement van orde voor de raadsvergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Twenterand vervangt het Reglement van orde dat op 13 maart 2018 door de gemeenteraad van Twenterand werd vastgesteld.

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Onder ‘aanhangig’ wordt verstaan aan de orde / in behandeling zijnde.

 

De burgemeester is voorzitter van de raad. Artikel 125, derde lid, van de Grondwet en artikel 9 van de Gemeentewet schrijven dit dwingend voor. In het gewijzigde artikel 77, eerste lid, is bepaald dat het oudste raadslid in anciënniteit het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Als twee raadsleden even lang zitting hebben, is de oudst in jaren degene die het raadsvoorzitterschap waarneemt. Daarnaast heeft de raad altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer.

De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de Gemeentewet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in de vergadering.

 

De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikel 100 Gemeentewet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de raad aanwezig. De Gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid).

 

Artikel 2. Het raadspresidium

Het raadspresidium of kortweg presidium heeft voornamelijk een procedurele niet politieke rol, zoals het vaststellen van (voorlopige) agenda’s, het plannen van vergadermomenten, de organisatie en het functioneren van de raad. Diverse gemeenten hebben dit takenpakket uitgebreid met meer inhoudelijke taken. De VNG is van mening dat het presidium voor wat betreft de inhoudelijke aspecten van het raadswerk een ondergeschikte rol dient te vervullen omdat anders het gevaar bestaat dat er binnen de raad een nieuw bestuursorgaan wordt gecreëerd, hetgeen niet strookt met de Grondwet, die het primaat immers expliciet bij de raad legt (artikel 125 lid 1 Grondwet).

 

In lid 6 is nadrukkelijk gekozen is om de regie van enkele intern/organisatorische kwesties bij het presidium neer te leggen.

 

In een presidium worden de leden geacht in consensus tot een besluit te komen waarin iedere deelnemer aan bod komt. Voor het geval er desondanks (bij uitzondering) gestemd moet worden heeft iedere fractievoorzitter één stem.

 

Artikel 3. De agendacommissie

De agendacommissie vervult een belangrijke (coördinerende) rol bij de agendering van raadsvergaderingen. Dit doet ze mede op grond van de conclusies uit de raadsdebatten.

Daarnaast stelt de agendacommissie de agenda voor de raadsdebatten op. Dit doet ze mede op grond van de aanmeldingen vanuit de fracties. Verder doet de agendacommissie voorstellen ter afdoening van ingekomen stukken.

 

Artikel 4. De griffier

De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikel 100 van de Gemeentewet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de raad aanwezig. De Gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid). In het tweede lid is daarover een bepaling opgenomen. In verband met artikel 22 van de Gemeentewet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging.

 

 

Artikel 5. Onderzoek bij toelating nieuwe leden en bij benoeming wethouders

Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V1 Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V2 Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan de raad stukken overlegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de GBA met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, lid 2 Gemeentewet (artikel V3 Kieswet).

 

De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd.

 

Het onderzoek van het proces verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt alleen in de laatste samenkomst van de raad in oude samenstelling na de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.

Het betreft hier een specifieke taak die de raad heeft na de gemeenteraadsverkiezingen. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie een extra taak, zij adviseert de raad over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (is deze juist vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. Dit besluit is van belang om dat de raad de bevoegdheid heeft om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad tot een dergelijk besluit over gaat. Het feit dat een fractie een klein aantal (bijv. 3) stemmen te weinig heeft om een extra zetel te behalen is geen valide motivering om tot hertelling over te gaan. Een proces-verbaal waaruit blijkt dat kiezers bezwaar hebben gemaakt over de onzorgvuldige wijze waarop het stembureau na sluiting de stemmen heeft geteld, kan dit wel zijn.

 

Ingevolge artikel V4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de Gemeentewet vastgelegd.

 

Het laatste lid geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrievenonderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De Gemeentewet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder maar niet op welk moment deze getoetst worden. De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadlidmaatschap (Gemeentewet artikel 36a, 36b, 41b en 41c). Het ligt voor de hand om de in het eerste lid bedoelde vaste commissie -voorafgaand aan de benoeming van een wethouder- een onderzoek te laten doen om vast te stellen of de kandidaat aan de benodigde vereisten voldoet. Vandaar dat dit lid aan dit artikel is toegevoegd. Tevens wordt in het onderzoek betrokken of de kandidaat een verklaring omtrent het gedrag (VOG) kan overleggen. Een VOG betreft naar zijn aard uitsluitend het strafrechtelijk verleden en ziet niet op integriteit in bredere zin. Het is aan de raad zich een oordeel te vormen over het eventueel niet kunnen overleggen van een VOG en de integriteit van de betrokkene in ruime zin.

Dit artikel is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd, de incompatibiliteiten, nevenfuncties e.d. dienen immers opnieuw beoordeeld te worden.

 

Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, lid 2 Gemeentewet). Hij mag dus ook stemmen over zijn eigen benoeming tot wethouder.

 

Artikel 6. Fractie

De Kieswet en de Gemeentewet kennen het begrip fractie niet. In de Gemeentewet in artikel 33, tweede lid, wordt wel uitgegaan van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractie-ondersteuning). Bij de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst had staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee.

 

In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede. Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Ook andere wijzigingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een fusie van twee fracties. Een andere (tijdelijke) wisseling in een fractie kan het gevolg zijn van ziekte of zwangerschap van een raadslid. Voor deze gevallen is in de Kieswet een vervangingsregeling opgenomen.

 

Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen en benoemd (dit laatste door de voorzitter van het stembureau). Dit uitgangspunt is gebaseerd op artikel 27 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat elk bindend mandaat van een lid van de raad nietig is. De volksvertegenwoordiger handelt naar eigen overtuiging en is bij stemmingen niet gebonden aan een lastgeving. Geen andere persoon of instantie kan hem rechtens bindende instructies opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag. Het is de individuele volksvertegenwoordiger die een mandaat van de kiezer heeft gekregen. De volksvertegenwoordiger heeft daardoor ook de mogelijkheid om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.

 

Ook de Kieswet gaat niet uit van politieke partijen, een zetel 'hoort' dan ook niet bij een partij maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen. Op grond van deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.

 

Dit betekent ook dat:

  • -

    kandidaten die van een kandidatenlijst deel uitmaken en binnen die lijst/partij een onderlinge schriftelijke (en soms notariële) afspraak maken, bijvoorbeeld dat men onder bepaalde voorwaarden zal afzien van aanvaarding van het raadslidmaatschap, zich dienen te realiseren dat dergelijke afspraken nietig zijn, vanwege strijd met de Gemeentewet en de Kieswet;

  • -

    personen die tussentijds van partij veranderen hun raadslidmaatschap niet verliezen;

  • -

    als men uit een partij stapt en als eigen partij verder gaat, de verlatende partij geen middelen heeft om het raadslid uit de raad te weren.

 

Fractieafplitsing en het ontstaan van een nieuwe fractie kan diverse praktische gevolgen hebben, te denken valt aan: fractievergoedingen en –faciliteiten, fractievoorzitterschap dan wel vertegenwoordiging in het presidium, zo nodig andere zitplaatsen in de raadszaal, bezetting in raadscommissies etc.

 

Als moet worden voorzien in de vacature van een raadslid dat zich heeft afgesplitst, wordt teruggegrepen op de lijst waarop betrokkene oorspronkelijk was gekozen (artikel P 19 van de Kieswet).

 

De naam van de fractie dient getoetst te worden aan de afwijzingsgronden uit artikel G 3 van de Kieswet. Dit is een logische voorwaarde. Indien de nieuwe fractie wil meedoen aan de eerstvolgende raadsverkiezingen zal dit ook gebeuren. Bij registratie als politieke groepering wordt getoetst aan hoofdstuk G van de Kieswet, waarin staat aangegeven in welke gevallen deze registratie geweigerd wordt.

 

Hoofdstuk 2. Raadsvergaderingen

 

Paragraaf 1. Voorbereiding

 

Artikel 7. Tijd en plaats van vergaderen

Ingevolge artikel 17 van de Gemeentewet vergadert de raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden van de raad schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt. Het derde lid brengt tot uitdrukking dat de voorzitter in het bepalen van een andere dag en ander aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt in het presidium. Op deze wijze houdt het presidium ook bij vergaderingen, die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, het tijdstip en de plaats van de vergadering.

 

Artikel 8. Oproep en agenda

In artikel 19, eerste lid van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de vergadering.

Aansluitend daarop bepaalt dit artikel dat de voorzitter zeven dagen vóór een vergadering de leden een schriftelijke oproep stuurt, waarin de vergadering wordt aangekondigd. De oproep vermeldt de dag, tijdstip en plaats van de vergadering.

Dit artikel verplicht dat de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, tegelijkertijd met de oproep aan de leden worden verzonden. De in artikel 25, eerste en tweede lid, bedoelde stukken zijn stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Hier wordt melding van gemaakt op de stukken.

Uiteraard kunnen en zullen de oproep, de voorlopige agenda en de bijbehorende stukken veelal langs digitale weg worden verzonden c.q. beschikbaar worden gesteld.

 

De agendacommissie bepaalt hoe de voorlopige agenda er uit ziet. In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om ruim voor de vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de actualiteiten. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen.

 

De definitieve agenda wordt bij aanvang van de vergadering vastgesteld. Indien er een voorstel wordt gedaan om de agenda aan te passen, bijvoorbeeld het doorschuiven van een agendapunt naar de volgende raadsvergadering, en de stemmen staken, is artikel 32, vierde lid, van de Gemeentewet niet van toepassing.

Dit houdt in dat bij staken van stemmen het voorstel niet is aangenomen.

 

Artikel 9. Ter inzage leggen van stukken

Geïnteresseerden moeten de mogelijkheid hebben om stukken in te zien. Zij kunnen de stukken (voor zo ver mogelijk) digitaal inzien via de website van de gemeente c.q. het raadsinformatiesysteem. Daarnaast kunnen ze de stukken fysiek inzien op het gemeentehuis.

 

Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, notulen, (concept)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de zin van de WOB.

 

Indien het gaat om geheime of vertrouwelijke stukken, waarop voorlopige geheimhouding is opgelegd door het bestuursorgaan dat het document aanbiedt aan de raad, dient dit duidelijk op het stuk te zijn aangegeven. Van deze stukken worden geen kopieën verstrekt, omdat het gevaar bestaat dat deze gekopieerde stukken toch in de openbaarheid komen.

De griffier vervult hierbij de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Bij hem worden de stukken, die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim moeten blijven ter inzage gelegd. Op verzoek van de leden van de raad kan de griffier inzage aan hen verlenen.

 

Artikel 10. Openbare kennisgeving

Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet.

Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 

Paragraaf 2. Orde

 

Artikel 11. Presentielijst

De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 Gemeentewet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen, dat het vergaderquorum aanwezig is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de Gemeentewet.

 

De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom stelt hij samen met de voorzitter de presentielijst vast en ondertekent deze. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.

 

Artikel 12. Zitplaatsen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 13. Ambtsgebed

Voorafgaand aan de vergadering spreekt de voorzitter het ambtsgebed uit. Hij verzoekt de vergadering hiervoor op te staan. Na het ambtsgebed wordt nog korte tijd stilte betracht als moment van bezinning.

 

Artikel 14. Besluitenlijst en (beeld-/ geluids ) opname

Van een raadsvergadering wordt een besluitenlijst gemaakt. Voor een woordelijk verslag wordt een (beeld-/geluids) opname van de vergadering gemaakt. Deze opname wordt geacht onderdeel te zijn van de besluitenlijst. Het artikel regelt nauwkeurig wat in de besluitenlijst moet worden opgenomen.

 

Onder toezeggingen worden die toezeggingen verstaan die door de voorzitter aan het einde van een agendapunt als zodanig benoemd worden. Deze toezeggingen worden op de toezeggingenlijst geplaatst. Deze toezeggingenlijst wordt door het presidium bekrachtigd. Het presidium ziet toe op de afdoening van de toezeggingen.

 

Vaststelling van de besluitenlijst vindt normaal gesproken plaats in de volgende raadsvergadering. Er wordt een termijn gesteld aan de mogelijkheid om voorstellen tot wijziging ervan in te dienen. Het is aan de raad om te beslissen of een voorgestelde wijziging of aanvulling geaccepteerd wordt. Een afwijzing van een dergelijk voorstel is niet vatbaar voor beroep.

 

Artikel 15. Ingekomen stukken

Omtrent de (aan de raad gerichte) ingekomen stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid. De raad stelt op voorstel van de agendacommissie de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.

Tot de ingekomen stukken worden ook gerekend een aanbiedingsbrief van een burgerinitiatief of een brief (in briefvorm) van het college van b&w aan de raad.

 

Artikel 16. Spreekregels

De leden van de raad en het college spreken in hun termijnen in principe vanaf de termijn microfoon. Interrupties worden gedaan vanaf de interruptie microfoon. Overige spreekbijdragen (zoals bijvoorbeeld een orde voorstel of een stemverklaring kunnen vanaf de eigen plaats gedaan worden.

 

Indien de raad van mening is, dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan hij daartoe uitdrukkelijk besluiten. Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn.

 

Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een raadslid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren.

 

De raad kan een maximumspreektijd per deelnemer aan de beraadslaging bepalen.

 

Artikel 17. Handhaving orde; schorsing

Het eerste lid verzekert dat raadsleden vrijelijk kunnen spreken. Wel zijn interrupties toegestaan voor zover de voorzitter bij een overvloed aan interrupties of in het belang van de voortgang van de beraadslagingen niet bepaalt dat een spreker zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt.

Ten aanzien van interrupties wordt de richtlijn gehanteerd die het presidium van Twenterand op 10 oktober 2014 heeft aangegeven. De voorzitter mag meer dan één interruptie toestaan. Daarbij hoeft een interruptie niet afgesloten te worden met een vraag. Een interruptie mag ook een statement zijn. Als richtlijn wordt het aantal van twee interrupties gehanteerd. Het is daarbij wel aan de voorzitter om de debat-lijn te handhaven en er voor te zorgen dat niet van het onderwerp wordt afgedwaald. Interruptie op interruptie moet voorkomen worden.

 

Om te bevorderen dat leden van de raad zich niet belemmerd voelen om hun mening te uiten, is in artikel 22 Gemeentewet bepaald dat zij niet in rechte vervolgd kunnen worden, aan te spreken zijn of verplicht zijn getuigenis af te leggen over hetgeen zij in de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen.

Het tweede lid heeft naast de leden die het woord voeren, ook betrekking op andere personen, die het woord voeren. De voorzitter kan hen tot de orde roepen. Indien zij hieraan geen gehoor geven, kan hen het woord worden ontzegd.

 

De bevoegdheid die in het tweede lid aan de voorzitter wordt gegeven om een spreker over een aanhangig onderwerp het woord te ontzeggen, gaat minder ver dan de mogelijkheid die artikel 26, derde lid, van de Gemeentewet biedt om aan dat lid, dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, de toegang tot de vergadering te ontzeggen. De laatstgenoemde bevoegdheid van de voorzitter blijft echter onverlet. Artikel 17 is slechts een aanvulling op de Gemeentewet. Een besluit van de voorzitter om iemand het woord te ontnemen is een op feitelijk handelen gerichte beslissing met een intern karakter. Dit is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.

Onder interruptie is overigens niet te verstaan het geven van tekenen van goed- of afkeuring; deze uitingen worden beschouwd als verstoringen van de orde.

 

Artikel 18. Beraadslaging

De bepaling in lid 3 is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 Gemeentewet geregelde verschoningsrecht.

 

Artikel 19. Voorstellen van orde

De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen, (artikel 32, lid 4 Gemeentewet is hierop niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 37).

 

Paragraaf 3 Besluit (beslissing) en stemming

 

Artikel 20. Beslissing

De voorzitter kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist. Alvorens tot stemming over te gaan formuleert de voorzitter het te nemen besluit.

 

Artikel 21. Zonder hoofdelijke stemming

Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de Gemeentewet. Een raadslid kan daarbij aangeven dat hij geacht wil worden tegen gestemd te hebben, dan wel zich van stemming te hebben onthouden.

 

Artikel 22. Hoofdelijke stemming

Indien een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen (bij hand opsteken of bij oproeping per lid), moet de stemming plaatsvinden. De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de Gemeentewet af te wijken. Wellicht ten overvloede wordt hierbij nog verwezen naar artikel 209, tweede lid Gemeentewet, welke een hoofdelijke stemming verplicht.

 

Voorafgaand aan de hoofdelijke stemming kunnen raadsleden hun voorgenomen stemgedrag motiveren.

Deze stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn of als laatste reactie op de vorige spreker gelden.

 

Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

 

Een raadslid kan zich overigens alleen onthouden van stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden.

 

 

In de Winsumuitspraak (Raad van State, 7 augustus 2002, uitspraak 200200897/1) is het hoger beroep op artikel 28 van de Gemeentewet afgewezen, maar heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Awb omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in gemeenteraden.

 

In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 van de Awb voorrang boven hetgeen in artikel 28 van de Gemeentewet is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseerde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties:

 

"de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid; bij stemming heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 van de Gemeentewet); de raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden (en dit bijv. opnemen in de gedragscode); uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk."

 

Er is echter inmiddels vervolgjurisprudentie beschikbaar:

 

  • -

    In ABRvS 30 juni 2010, LJN BM9710, AB 2010/310 oordeelde de Afdeling dat in het midden kon blijven of twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de vaststelling van een bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan met de grootst mogelijke meerderheid door de raad was vastgesteld. Zelfs indien zou worden vastgesteld dat de twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de planvaststelling, hebben zij geen beslissende stem in de uitkomst gehad;

  • -

    In ABRvS 22 juni 2011, LJN BQ8863, AB 2011/261 overwoog de Afdeling dat een raadslid dat woonde en werkte op een bedrijventerrein een persoonlijk belang had bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor dat bedrijventerrein. De Afdeling oordeelde dat in strijd was gehandeld met artikel 2:4 van de Awb omdat naar derden de schijn is gewekt dat het persoonlijke belang van invloed is geweest op de besluitvorming. Daarbij speelde een rol dat het raadslid tijdens de vergadering van de raad veelvuldig het woord heeft gevoerd en namens zijn fractie een aantal amendementen heeft ingediend en voorgelezen die in feite tot gevolg hebben dat een gunstiger woon- en leefklimaat ontstaat ter hoogte van gronden van het betreffende raadslid. De Afdeling achtte niet van belang of het raadslid daadwerkelijk het oogmerk had te bewerkstelligen een plan ten gunste van zijn leefklimaat vast te stellen. Ook indien van de goede trouw van het raadslid kan worden uitgegaan, kan de schijn van belangenverstrengeling zijn gewekt. Ook het gegeven dat het raadslid niet bij alle amendementen een doorslaggevende stem heeft gehad leidt niet een ander oordeel omdat gelet op het feit dat het raadslid veelvuldig het woord heeft gevoerd niet kan worden gesteld dat niet de schijn is gewekt dat hij invloed heeft gehad op de besluitvorming;

  • -

    In ABRvS 6 februari 2013, LJN BZ0796 preciseert de ABRvS haar hiervoor vermelde uitspraak van 22 juni 2011. In de zaak die tot de uitspraak van 6 februari 2013 heeft geleid ging het om een besluit van een gemeenteraad om een bestemmingsplan niet vast te stellen. Dat besluit was genomen met de kleinst mogelijke meerderheid, waarbij een raadslid die mogelijk belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb was, tegen de vaststelling van het plan had gestemd. De ABRvS overwoog dat in aanmerking genomen dat het hier gaat om besluitvorming door de gemeenteraad die een belangenafweging vergt waarbij politieke inzichten een belangrijke rol spelen, ligt het in de rede voor de invulling van het begrip ‘persoonlijk belang’ in artikel 2:4, tweede lid, van de Awb aansluiting te zoeken bij artikel 28, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet. Deze bepaling dient strikt te worden uitgelegd, nu daarbij het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt. Uit artikel 2:4 van de Awb volgt dus — en de Afdeling preciseert hiermee haar (hiervoor vermelde) uitspraak van 22 juni 2011 — in het algemeen niet dat een persoon die deel uitmaakt van een democratisch gekozen bestuursorgaan zoals de gemeenteraad en die bij een besluit belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dit zou afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger en daarmee aan het democratisch proces.

De ABRvS heeft in haar uitspraak van 6 februari 2013 in aanvulling op het voorgaande overwogen dat er zich evenwel bijkomende omstandigheden kunnen voordoen die maken dat de behartiging van het persoonlijk belang van een raadslid zodanig aan de orde is bij het onderwerp van de besluitvorming dat hij daaraan niet behoort deel te nemen. Weliswaar kan de gemeenteraad niet verhinderen dat een lid deelneemt aan de besluitvorming en aan stemmingen, maar deelname van een lid kan er bij aanwezigheid van zo’n persoonlijk belang wel toe leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het desbetreffende besluit is genomen in strijd met artikel 2:4 van de Awb. De conclusie dat het betrokken bestuursorgaan in strijd met deze bepaling een besluit heeft genomen, kan echter pas worden getrokken wanneer aannemelijk is dat het betrokken raadslid de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed.

 

Artikel 23. Primus bij hoofdelijke stemming (bij oproeping per lid)

Bij hoofdelijke stemming bij oproeping per lid wordt de primus op het moment van stemming bepaald.

 

Artikel 24. Stemming over amendementen en moties

Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het voorliggende voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit. Over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing. Ook kan de raad op basis van lid 4 besluiten af te wijken van de voorgeschreven stemvolgorde. Soms kan een motie immers dermate zwaar wegen voor een fractie dat de steun voor het gehele voorstel hiervan afhangt. Dan is het nuttig als de raad – in de praktijk op voorstel van de betreffende fractie – kan besluiten om van de voorgeschreven stemvolgorde af te wijken.

 

Artikel 25. Stemming over personen

Het eerste lid is opgenomen om langdurige schriftelijke stemprocedures tot een minimum te beperken. Dit geldt met name bij een relatief minder significante benoeming, voordracht of aanbeveling. Uiteraard is het wel van belang om de geheimhouding in geval van stemming optimaal te waarborgen.

Bij belangrijke benoemingen, voordrachten of aanbevelingen heeft het de voorkeur schriftelijk (en dus geheim) te stemmen conform artikel 31 van de Gemeentewet.

 

Artikel 31 van de Gemeentewet geeft aan, dat indien er wordt gestemd over een benoeming, voordracht of aanbeveling van personen, dit schriftelijk dient te geschieden. De volgende zaken zijn hierbij van belang.

 

Stemquorum (artikel 29 Gemeentewet)

Voor het bepalen van het zogenaamde stemquorum, dat wil zeggen het vereiste aantal uitgebrachte stemmen om de stemming geldig te doen zijn (tenminste de helft plus één van het aantal leden, dat zitting heeft en zich niet van stemming moet onthouden), tellen “blanco” stemmen (of anderszins niet behoorlijk ingevulde stembriefjes) gewoon mee.

 

Besluitquorum (artikel 30 Gemeentewet)

Voor het behalen van het zogenaamde besluitquorum, dat wil zeggen het vereiste aantal stemmen om een bepaald besluit geldig te doen zijn (tenminste de helft plus één van het aantal uitgebrachte stemmen), tellen “blanco” stemmen (of anderszins niet behoorlijk ingevulde stembriefjes) niet mee voor het aantal uitgebrachte stemmen.

 

Voordracht

Een voordracht wordt gedaan door een bestuursorgaan. Bij voordrachten mag niet worden afgeweken van een in het raadsvoorstel genoemde persoon of personen. Een voordracht is bindend.

De raad heeft slechts de keuze om ‘voor’ of ‘tegen’ de voorgedragen persoon te zijn. Op het stembiljet staat bijvoorbeeld de naam van de voorgedragen persoon vermeld met daarachter de opties ‘voor’ of ‘tegen’. Ook is een stembiljet denkbaar waarop ‘voor’ of ‘tegen’ moet worden ingevuld.

 

Aanbeveling

Een aanbeveling is niet bindend. Er mag worden afgeweken van de in het voorstel genoemde persoon of personen (“voorgedragen” personen door fracties betreffen aanbevelingen). Het betreft hier een vrije stemming. Op het stembiljet kan bijvoorbeeld de naam van de aanbevolen persoon worden vermeld met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’ en een vrije ruimte waar een kandidaat van eigen keuze kan worden ingevuld. Ook is een stembiljet denkbaar waarop de naam van de persoon moet worden ingevuld.

 

Wanneer er veel benoemingen te doen zijn (bij voorbeeld aan het begin van een nieuwe zittingsperiode) kan een gecombineerd stembiljet worden ontworpen.

 

In het zesde lid wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 30 van de Gemeentewet. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld en daarom wel in dit reglement.

 

Af en toe blijkt er in gemeenten verwarring te bestaan over het meestemmen in de raad van kandidaat-wethouders over hun eigen benoeming (artikel 28 Gemeentewet).

 

In de eerste plaats is er, indien raadsleden genomineerd worden voor de functie van wethouder, sprake van een vrije stemming. Er is geen sprake van een voordracht. De beoogd wethouder mag dus meestemmen over zijn eigen benoeming. Een voorstel tot benoeming gaat hem persoonlijk aan "wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt" (artikel 28, lid 1, onder a, lid 3, Gemeentewet). Dat is echter in casu niet aan de orde, omdat er ook op een ander persoon kan worden gestemd. De aard van de stemming is derhalve van belang.

 

Dit heeft tot gevolg dat raadsleden de mogelijkheid hebben op het stembriefje de naam van de kandidaat die hun voorkeur heeft in te vullen (die van de voorgestelde perso(o)n(en), of die van een ander). Er is in dit geval geen sprake van een voordracht of een anderszins beperkte keuze en aan de stemming mag derhalve ook worden deelgenomen door raadsleden die ter benoeming zijn voorgesteld: zij kunnen immers op het stembriefje een andere naam dan hun eigen naam invullen.

 

De stemming in de raad over een wethoudersbenoeming is dus een vrije stemming waar de beoogde wethouder gewoon over zijn eigen benoeming kan meestemmen. De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:

  • -

    een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen. Stel: partij X beveelt meneer Janse en meneer Pieterse aan als wethouders. Als deze personen in de raad zitting hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;

  • -

    een aanbeveling is geen voordracht. Het spraakgebruik heeft het vaak over voordracht, maar een persoon nomineren als wethouder staat niet gelijk aan een voordracht;

 

Tenslotte is het denkbaar dat een kandidaat-wethouder die voor benoeming wordt aanbevolen, uit moreel-politieke overwegingen en om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden op eigen initiatief afziet van het meestemmen over de benoeming. Alhoewel het uitgangspunt is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het inperken van het stemrecht van gekozen volksvertegenwoordigers, laat de wet de betrokkenen de ruimte daarin een eigen afweging te maken.

 

Overigens schept de wetgever met de aanpassing van de artikelen 35, eerste lid, en 49 van de Gemeentewet duidelijkheid over een punt dat in het verleden aanleiding gaf tot discussie: artikel 31 van de Gemeentewet is van toepassing op de benoeming van wethouders en op de stemming over het ontslag van een wethouder in het geval een motie van wantrouwen niet tot onmiddellijk aftreden leid. Dat betekent dat deze stemming schriftelijk en geheim plaatsvindt.

 

Artikel 26. Herstemming over personen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 27. Beslissing door het lot

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Paragraaf 4. Begroting en rekening

 

Artikel 28. Procedure begroting

De desbetreffende procedure kan jaarlijks of in zijn algemeenheid voor een langere periode worden bepaald.

 

Artikel 29. Procedure rekening

De desbetreffende procedure kan jaarlijks of in zijn algemeenheid voor een langere periode worden bepaald.

 

Paragraaf 5. Besloten vergadering

 

Artikel 30. Toepassing reglement op besloten vergaderingen

Een besloten vergadering van de raad is een officiële vergadering, waarbij de vergaderregels van het reglement van orde in acht genomen dienen te worden, voor zover de bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 25, 55 en 86 van de Gemeentewet wordt opgelegd dan wel opgeheven.

In artikel 23 en 24 van de Gemeentewet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor ‘het sluiten van de deuren’, de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.

 

Artikel 31. Besluitenlijst en opname

In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23 van de Gemeentewet. Besluitenlijst, dan wel verslag (waaronder opname) van een besloten vergadering vergen een aparte behandeling.

 

Artikel 32. Geheimhouding

Hetgeen besproken wordt in een besloten vergadering, valt niet van rechtswege onder de geheimhoudingsplicht. Daarvoor is toepassing van de procedure volgens artikel 25, 55 en 86 van de Gemeentewet nodig.

 

Artikel 33. Opheffen geheimhouding

In de aangehaalde artikelen wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen; stukken die niet per se aan hem behoeven te zijn overgelegd. Het kan dus (zie bij voorbeeld artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet) gaan om de situatie dat de burgemeester geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van stukken die hij aan bijvoorbeeld een commissie heeft overgelegd. De commissie kan dan aan de raad verzoeken de geheimhouding op te heffen (indien de burgemeester daar niet toe bereid is). In het onderhavige artikel is een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.

 

Op grond van artikel 25 van de Gemeentewet kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overlegde stukken vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

 

Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat de geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met de raad overleg voeren. Deze besloten vergadering kan dan gaan over de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen.

 

Paragraaf 6. Toehoorders en pers

 

Artikel 34. Toehoorders en pers

Dit artikel behoeft geen toelichting. Het is een uitwerking van de bevoegdheid van de voorzitter om de orde te handhaven (artikel 26, eerste en tweede lid van de Gemeentewet).

 

Hoofdstuk 3 Bevoegdheden en instrumenten van raadsleden

 

Artikel 35. Amendementen

Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in dit artikel. Op basis van artikel 147b van de Gemeentewet is de raad verplicht een amendement te behandelen.

 

Leden van de raad kunnen aan de raad wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit dat aanhangig is.

De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats binnen de beraadslaging en de termijnen over het voorgestelde besluit dat aanhangig is, tenzij de raad anders beslist.

 

Over amendementen wordt altijd gestemd of zonder hoofdelijke stemming besloten, tenzij een amendement wordt ingetrokken. Amendementen kunnen dus niet worden overgenomen.

 

Voor het bewerkstelligen van een zorgvuldige besluitvorming wordt in lid 1 aangegeven dat een amendement 30 uur voorafgaand aan de raadsvergadering bij de voorzitter moet zijn ingediend. Het indienen van een amendement gebeurt door deze te mailen naar de griffie; de griffie stuurt deze vervolgens per mail naar de raad en het college en plaatst het amendement bij de agendastukken (van het betreffende onderwerp) in het raadsinformatiesysteem.

 

Artikel 36. Moties over geagendeerde onderwerpen

Artikel 36a Moties over niet geagendeerd onderwerpen

 

Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke, procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft geen concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom zijn burgemeester en wethouders formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.

In de Gemeentewet wordt één specifieke motie uitgewerkt. Dit betreft de motie van wantrouwen waarbij de raad aangeeft het vertrouwen in een wethouder te hebben verloren.

 

Over moties die in de raadsvergadering behandeld worden, wordt altijd gestemd of zonder hoofdelijke stemming besloten, tenzij een motie wordt ingetrokken. Moties kunnen (in de gemeenteraad van Twenterand) dus niet worden overgenomen. Ook kunnen moties niet worden aangehouden; ze kunnen wel worden ingetrokken en zo nodig in een later stadium opnieuw worden ingediend.

 

Voor de duidelijkheid zijn de bepalingen ten aanzien van moties over geagendeerde onderwerpen ondergebracht in artikel 36 en die ten aanzien van niet geagendeerde onderwerpen in artikel 36a.

 

Voor het bewerkstelligen van een zorgvuldige besluitvorming over moties over geagendeerde onderwerpen wordt in artikel 36 lid 2 aangegeven dat een dergelijke motie bij voorkeur uiterlijk om 12.00 uur op de dag voorafgaand aan de raadsvergadering schriftelijk bij de voorzitter moet zijn ingediend. Het indienen gebeurt door deze te mailen naar de griffie; de griffie stuurt deze vervolgens per mail naar de raad en het college en plaatst de motie bij de agendastukken (van het betreffende onderwerp) in het raadsinformatiesysteem.

De toevoeging “bij voorkeur” betekent dat moties over geagendeerde onderwerpen ook nog ter vergadering mogen worden ingediend. Dat kan bijvoorbeeld wenselijk zijn als de opsteller van een motie eerst de beraadslaging in de raadsvergadering wil afwachten alvorens zijn motie wel of niet in te dienen. Ook bij moties van wantrouwen, afkeuring, treurnis of varianten daarop, is dit veelal het geval.

 

Voor het bewerkstelligen van een zorgvuldige besluitvorming over moties over niet geagendeerde onderwerpen wordt in artikel 36a lid 2 aangegeven dat een dergelijke motie in principe uiterlijk om 12.00 uur op de dag voorafgaand aan de raadsvergadering schriftelijk bij de voorzitter moet zijn ingediend. Het indienen gebeurt door deze te mailen naar de griffie; de griffie stuurt deze vervolgens per mail naar de raad en het college en plaatst de motie bij het agendapunt “Vaststelling van de agenda” in het raadsinformatie-systeem. De toevoeging “in principe” betekent dat alleen in zeer bijzondere gevallen van de gestelde termijn kan worden afgeweken, bijvoorbeeld vanwege een zeer plotselinge ontwikkeling. Bij de vaststelling van de agenda kan de raad in dergelijke zeer bijzondere gevallen afwijken van de gestelde termijn.

In artikel 36a lid 3 wordt bepaald dat de raad bij het vaststellen van de agenda over het verzoek tot behandeling van de motie (over een niet geagendeerd onderwerp) besluit. De raad kan behandeling beargumenteerd terzijde leggen, bijvoorbeeld omdat de motie niet bijtijds bij de voorzitter is ingediend en daardoor de voorbereidingstijd te kort is geweest.

Art 36a lid 4 bevat de toevoeging “tenzij de raad anders beslist”. Uitgangspunt blijft behandeling van de motie aan het eind van de agenda, maar uitzonderingen zijn mogelijk. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat een motie betrekking heeft op een jeugdige doelgroep. De raad kan dan beslissen dat de behandeling van de motie aan het begin van de vergadering plaatsvindt, zodat de doelgroep de beraadslaging kan volgen.

Art 36a lid 5 is conform de beraadslaging over onderwerpen en voorstellen zoals vastgelegd in art 16 lid 3.

 

Artikel 37. Initiatiefvoorstel

Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.

In artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet is dit uitgewerkt. Het tweede en derde lid van dit artikel bepalen dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening of beslissing wordt ingediend en behandeld. Daar wordt in deze bepaling uitvoering aan gegeven.

Uit het nieuw aan de Gemeentewet toegevoegde vierde lid van artikel 147a volgt dat de gemeenteraad geen besluit mag nemen over een initiatiefvoorstel dan nadat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Uiteraard moet het college daarvoor een redelijke termijn krijgen.

 

Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het ontbreken van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.

 

De Gemeentewet maakt onderscheid tussen initiatiefvoorstellen voor verordeningen en overige initiatiefvoorstellen. Ieder raadslid kan een initiatiefvoorstel voor een verordening indienen. Een dergelijk voorstel moet aanhangig worden gemaakt door het schriftelijk en ondertekend aan de voorzitter te zenden (art. 147a, eerste lid). De verdere wijze van behandeling moet de raad zelf regelen. De raad moet ook regelen op welke wijze en onder welke voorwaarden overige initiatiefvoorstellen (voorstellen die betrekking hebben op iets anders dan een verordening) in behandeling worden genomen. Ook dit initiatiefrecht komt toe aan individuele raadsleden, hetgeen inhoudt dat geen drempels mogen worden opgeworpen. Wel kan de raad voorzien in een zekere inhoudelijke toets. Daarbij kan worden gedacht aan het beantwoorden van de vraag of het voorstel wel de uitoefening van een raadsbevoegdheid betreft (en niet een collegebevoegdheid).

 

Artikel 38. Collegevoorstel

Dit artikel heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel kan agenderen, dat het college heeft voorbereid. Als het college het voorstel heeft voorbereid en ingediend, betekent dit niet dat het college het door hem voorbereide voorstel kan intrekken, indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is (bijvoorbeeld omdat zij een voorstel wil wijzigen). De raad moet hier toestemming voor geven.

 

Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden. De raad kan het college bijvoorbeeld verzoeken het voorstel voor een verordening of ander voorstel nader te onderbouwen. De raad bepaalt echter wanneer het voorstel voor een verordening of ander voorstel, dat door het college verder is voorbereid, opnieuw wordt behandeld. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar de raad kan dit ook aan de agendacommissie of het raadspresidium overlaten.

 

Artikel 39. Interpellatie

Dit artikel stelt nadere regels aan artikel 155 van de Gemeentewet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad voor nodig.

 

Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Wel is hier gekozen voor een ondersteuning door de raad bij gewone meerderheid.

 

Het presidium heeft op 7 april 2015 besloten om de procedure met betrekking tot een interpellatie te wijzigen. Daartoe is dit artikel gewijzigd.

De werkwijze tijdens de raadsvergadering bij het houden van een interpellatie is in het nieuwe art 32 lid 3 uitgebreid beschreven. Getracht is om een duidelijk onderscheid aan te brengen met de werkwijze bij het stellen van vragen in een vragenhalfuurtje. Een interpellatie is immers een zwaar controle instrument. In het nieuwe artikel komt dit tot uitdrukking in duidelijke spreektermijnen (voor de interpellant en anderen), in de mogelijkheid om te interrumperen en in de mogelijkheid tot het indienen van een motie (met een daaropvolgende behandeling).

 

Artikel 40. Schriftelijke vragen

Het vragenrecht geeft aan de leden van de raad het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking.

Indien de beantwoording van de vragen daar aanleiding toe geven, kan de beantwoording voor een raadsdebat worden aangemeld. In spoedeisende situaties kan het onderwerp rechtstreeks geagendeerd worden voor de eerstvolgende raadsvergadering.

 

Artikel 41. Inlichtingen

In dit artikel wordt een procedurele uitwerking gegeven van de passieve inlichtingenplicht die het college en de burgemeester hebben ten opzichte van de raad.

 

De Gemeentewet bevat behoorlijk aangescherpte regels over de inlichtingenplicht van het college ten opzichte van de raad. Deze regels beogen de politieke verantwoordelijkheid van het college te activeren en de eindverantwoordelijkheid van de raad te bevestigen. Daar is in de eerste plaats de passieve inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 169, derde lid, van de Gemeentewet. Dat is de klassieke informatieplicht die het college opdraagt de door de raad gevraagde inlichtingen te verstrekken, tenzij het openbare belang zich daartegen verzet. Dit recht om inlichtingen te vragen komt eveneens toe aan individuele raadsleden. Daarmee is een waarborg in het leven geroepen dat een raadsmeerderheid om (partij)politieke redenen belemmeringen opwerpt tegen het vragen van inlichtingen door een raadslid of raadsminderheid.

De weigeringsgrond ‘strijd met het openbaar belang’ is wettelijk objectief en algemeen omschreven. De wetgever beoogde daarmee dat een beroep daarop in de praktijk als een hoge uitzondering op de algemene regel zou moeten worden gebruikt. In de praktijk bestaan verschillende wettelijke en politieke figuren om als raad en college met elkaar te communiceren buiten de openbaarheid. De openbaarheid van stukken en vergaderingen bijvoorbeeld kan al dan niet tijdelijk worden opgeheven.

 

Vervolgens kent de gedualiseerde Gemeentewet thans een algemene actieve inlichtingenplicht. Artikel 169, tweede lid, verplicht het college uit eigen beweging de raad alle inlichtingen te verstrekken die de raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Blijkbaar moet het college permanent nagaan welke informatie de raad behoeft voor een goede taakvervulling. Hier liggen grote politieke risico’s als de raad het college in het ongewisse laat over de aard en omvang van de gewenste informatie. In het geval dat raad en college daarover geen afspraken maken is de kans groot dat het college de raad veiligheidshalve overstelpt met papier. Van controleren komt dan weinig terecht en bovendien zijn we dan weer terug in de cultuur van meeregeren uit het monistische tijdperk.

Dezelfde risico’s doen zich voor met betrekking tot in een tweede actieve, meer specifieke inlichtingenplicht. Artikel 169, vierde lid, verplicht het college de raad vooraf te informeren over de voorgenomen uitoefening van een gemeentewettelijke bestuursbevoegdheid als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e, f, g en h, indien de toepassing daarvan ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente of indien raad daarom verzoekt. Het college mag dan niet eerder een besluit nemen dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen naar voren te brengen. Overigens kent ook deze actieve informatieplicht de nodige vaagheid. Wat is ingrijpend? Het antwoord op deze vraag moet volgens de wetgever worden gevonden in de plaatselijke omstandigheden. Waarschijnlijk heeft de wetgever het oog gehad op substantiële financiële gevolgen van privaatrechtelijke overeenkomsten. Blijkbaar moeten raad en college hier zelf een modus voor vinden.

 

Het verstrekken van inlichtingen kan overigens niet via de rechter worden afgedwongen.

 

Artikel 42. Vragenhalfuurtje.

Tijdens het vragenhalfuurtje kunnen vragen aan het college of de burgemeester gesteld worden over actuele zaken. Het dienen korte, in principe direct te beantwoorden vragen te zijn. Zo kunnen leden van de raad aan het college of de burgemeester inlichtingen vragen over het gevoerde bestuur, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt. Raadsleden vragen daarmee de leden van het college en de burgemeester zich te verantwoorden.

 

De vragen dienen 24 uur voor aanvang van de raadsvergadering via de griffie bij de voorzitter te worden ingediend, waardoor de mogelijkheid bestaat om de beantwoording van de vragen voor te bereiden. Vanwege het minder zware karakter van het vragenhalfuurtje vergeleken met de interpellatie is gekozen voor een aanmeldingstermijn van 24 uur (terwijl voor de interpellatie 48 uur geldt).

 

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

 

Artikel 43. Uitleg reglement.

In geval van twijfel beslist de raad.

 

Artikel 44. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

 

Naar boven