Nadere regels Wmo & Jeugd gemeente Waddinxveen 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 december 2020;

gelet op de artikelen 2.1.3 en 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en gelet op artikelen 11, 20 en 22 van de Verordening Sociaal Domein Waddinxveen 2018; gelet op artikel 4.1.6 van de Jeugdwet

besluit vast te stellen de Nadere regels Wmo & Jeugd gemeente Waddinxveen 2020.

Artikel 1. Verplichtingen/voorwaarden aan het persoonsgebonden budget (pgb) begeleiding en hulp bij het huishouden

Bij het verlenen van een persoonsgebonden budget voor begeleiding en hulp bij het huishouden gelden de volgende verplichtingen:

  • 1.

    Bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor begeleiding en hulp bij het huishouden gelden de voorwaarden die de Sociale Verzekeringsbank stelt aan de betaling van een pgb;

  • 2.

    De verantwoording bestaat in elk geval uit een overzicht van het aantal uitbetaalde uren, betalingsbewijzen (bankafschriften), het uurtarief, NAW-gegevens inclusief het burgerservicenummer van de zorgverlener;

  • 3.

    Het college kan van een aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, eisen dat deze in het bezit is van een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken. De zorgverlener dient een ingezetene van Nederland te zijn en te beschikken over een Burgerservicenummer;

  • 4.

    Het pgb voor jeugdhulp uitgevoerd door een persoon uit het sociale netwerk wordt indien nodig verhoogd met de kosten voor het aanvragen van een Verklaring omtrent het gedrag;

  • 5.

    de zorgverlener die als zelfstandige professional (ZZP’er) de zorg verleent, dient ingeschreven te staan bij de Kamer van Koophandel.

Artikel 2. Verplichtingen budget overige voorzieningen

Bij het verlenen van een persoonsgebonden budget voor overige voorzieningen gelden de volgende verplichtingen:

  • 1.

    de voorziening moet voldoen aan het programma van eisen dat is opgesteld door de gemeente en, indien van toepassing, aan het Kwaliteiten Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmiddelen keurmerk en/of komt voor op de lijsten van het TNO-keurmerk dan wel een gelijkwaardig keurmerk goedgekeurde hulpmiddelen;

  • 2.

    in geval van een rolstoel- of vervoersmiddel wordt de voorziening ingekocht bij een leverancier die erkend is volgens de Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf en voldoet deze aan de eisen van de Revakeur;

  • 3.

    de cliënt of budgethouder verantwoordt een voorziening waarvoor een eenmalige uitkering is verstrekt, binnen drie maanden na aanschaf van de voorziening, aan de hand van het bij de beschikking gevoegde verantwoordingsformulier.

Artikel 3. Bepalen kostprijs Wmo-hulpmiddelen

  • 1.

    Bij het bepalen van de kostprijs worden de kosten van aanpassing van de voorziening en accessoires meegerekend.

  • 2.

    Bij verstrekking van een tweedehandse voorziening, wordt de kostprijs bepaald door op de nieuwprijs van de voorziening - inclusief eventuele kosten van aanpassing en accessoires - een lineaire afschrijving toe te passen, uitgaand van de volgende gebruiksduur:

    • a.

      10 jaar, ingeval het een bruikleenauto, gesloten buitenwagen, trap- of plafondlift betreft;

    • b.

      7 jaar, ingeval het overige voorzieningen betreft die in bruikleen worden verstrekt.

Artikel 4. Bepalen kostprijs woningaanpassingen

  • 1.

    Het budget voor woningaanpassingen bedraagt maximaal 100% van de goedgekeurde offertekosten.

  • 2.

    Voor bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen worden de volgende kosten in aanmerking genomen:

    • a.

      de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in DNR 2005 (De Nieuwe Regeling 2005), voor zover het college het inschakelen van een architect noodzakelijk acht;

    • d.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      leges, voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      het renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdragen is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    • h.

      de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

    • i.

      de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • j.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en de adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • k.

      de kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening.

  • 3.

    Indien de voorziening ziet op de uitbreiding van een ruimte of ruimten worden de volgende vierkante meters (maximaal) aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt:

    • a.

      woonkamer: aanbouw 30; uitbreiding 6;

    • b.

      keuken: aanbouw 10; uitbreiding 4;

    • c.

      1 persoonsslaapkamer: aanbouw 10; uitbreiding 4;

    • d.

      2 persoonsslaapkamer: aanbouw 18; uitbreiding 4;

    • e.

      toiletruime: aanbouw 2; uitbreiding 1;

    • f.

      wastafelruimte: aanbouw 2; uitbreiding 1;

    • g.

      doucheruimte: aanbouw 3; uitbreiding 2;

    • h.

      entree/hal/gang: aanbouw 5; uitbreiding 2;

    • i.

      berging: aanbouw 6; uitbreiding 4;

  • 4.

    De oppervlakte verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt, bedraagt 20 m².

Artikel 5. Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV)

  • 1.

    Het collectief vervoerssysteem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer bestaat uit het zogenaamde collectieve vraagafhankelijke vervoer Groene Hart Hopper.

  • 2.

    Aan de aanvrager die in aanmerking komt voor het CVV wordt een Wmo-pas verstrekt op vertoon waarvan rechthebbende gebruik kan maken van het CVV.

  • 3.

    Cliënt is een betaling verschuldigd voor het vervoer met de CVV conform het openbaar vervoerstarief. Het college draagt zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk geldende bedragen.

  • 4.

    De betaling van de cliënt wordt door de vervoerder in ontvangst genomen, in naam en voor rekening van de gemeente die het vervoer aanbiedt.

  • 5.

    Een cliënt kan zich door één sociaal begeleider laten vergezellen voor maximaal 20 ritten per jaar. Deze betaalt hetzelfde tarief als de cliënt zoals genoemd in lid 3.

Artikel 6. Waardering mantelzorgers

De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een lokale mantelzorgdag en een cadeaubon.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2021.

  • 2.

    Deze nadere regels worden aangehaald als ‘Nadere regels Wmo & jeugd gemeente Waddinxveen 2020’.

  • 3.

    De Nadere regels Wmo & Jeugd gemeente Waddinxveen 2018 worden ingetrokken.

 

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Waddinxveen in de vergadering 16 december 2020.

Naar boven