Algemene Subsidieverordening Hilversum 2021

 

 

Raadsbesluit

 

 

 

De raad van de gemeente Hilversum,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders betreffende de Algemene Subsidieverordening 2021 d.d. 5 januari 2021 met kenmerk 610754,

 

gelet op de artikelen 149 en 156 van de Gemeentewet, en titel 4.2 en 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht,

 

 

besluit:

 

 

1. De navolgende “Algemene Subsidieverordening Hilversum 2021” vast te stellen.

 

 

 

Algemene Subsidieverordening Hilversum 2021

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. wet: de Algemene wet bestuursrecht.

b. subsidieregeling: een algemeen verbindend voorschrift, houdende nadere regels in verband met het verstrekken van subsidies.

c. gemeente: de gemeente Hilversum.

d. raad: de raad van de gemeente Hilversum.

e. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum.

f. basissubsidie: een subsidie gericht op het instandhouden van een voorziening die door het college is aangewezen als behorend tot de basisinfrastructuur.

g. programmasubsidie: een subsidie voor een activiteit op basis van de in een begrotingsprogramma omschreven doelen en het gemeentelijk beleid.

Artikel 2 Reikwijdte

1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies op de beleidsterreinen die vallen onder de door de raad vastgestelde programma’s, met uitzondering van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb (incidentele subsidies).

Artikel 3 Bevoegdheden college

1. Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met inachtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen en/of het subsidieplafond voor het desbetreffende beleidsterrein en – indien de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd – onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

2. Het college is bevoegd om voorwaarden aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden.

3. Het college is bevoegd nadere regelingen vast te stellen, waarin wordt bepaald welke activiteiten in aanmerking komen voor subsidie. Voor zover van toepassing wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, aan de hand van welke criteria de subsidieaanvraag wordt beoordeeld en hoe de subsidie moet worden verantwoord.

Artikel 4 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

1. Het college kan subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepaalt het college bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de beschikbare gelden.

2. Het college kan een subsidieplafond verlagen als:

a. het wordt vastgesteld voordat de gemeentebegroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en

b. de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de gemeentebegroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid tot verlaging en de gevolgen daarvan voor de reeds ingediende aanvragen.

4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de gemeentebegroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

 

Hoofdstuk 2 De subsidieaanvraag

Artikel 5 De aanvraag

1. Een aanvraag om een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met, indien van toepassing, gebruikmaking van het daarvoor bestemde aanvraagformulier.

2. Bij de aanvraag overlegt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden:

a. Een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

b. De doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

c. Een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten voor deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

d. Indien van toepassing bij een per boekjaar verstrekte subsidie, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

3. Indien een aanvrager voor de eerste keer subsidie aanvraagt, dient een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande boekjaar te worden overgelegd bij de aanvraag.

4. Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in dit artikel genoemde gegevens en bescheiden te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk respectievelijk voldoende zijn.

Artikel 6 Aanvraagtermijn

1. Een aanvraag om een basissubsidie wordt uiterlijk ingediend vóór 1 juli in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

2. Andere aanvragen om subsidie worden uiterlijk 13 weken voor aanvang van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, ingediend.

3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 7 Beslistermijn

1. Het college beslist op een aanvraag om een basissubsidie uiterlijk vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

2. Het college beslist op andere aanvragen om subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

3. Het college kan de in het tweede lid genoemde termijn voor ten hoogste 13 weken verdagen.

4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 8 Weigeringsgronden

1. De subsidie wordt geweigerd in gevallen genoemd in de artikelen 4:25 en 4:35 van de wet en in de bij de van toepassing zijnde subsidieregelingen bepaalde gevallen.

2. De subsidie wordt eveneens geweigerd indien de hiervoor benodigde gelden niet in de gemeentebegroting zijn opgenomen.

3. De subsidieverlening kan tevens worden geweigerd indien:

a. De te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

b. Niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd, dan wel als de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende middelen beschikt of kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

c. De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd al voldoende uitgevoerd worden door (een) andere organisatie(s);

d. De subsidieverstrekking in strijd zou zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

e. De subsidie niet past binnen het beleid van de gemeente;

f. De subsidieaanvraag niet tijdig is ingediend;

g. De activiteit een partijpolitiek, godsdienstig of levensbeschouwelijk karakter heeft;

h. De financiële continuïteit of de continuïteit van de bedrijfsvoering van de aanvrager onzeker is;

i. De structuur en de bedrijfsvoering aantoonbare twijfels geven over een goed bestuur, danwel indien er sprake is van belangenverstrengeling.

Artikel 9 Subsidiebeschikking

1. Verstrekking van subsidie van € 50.000 of meer gebeurt middels een beschikking tot het verlenen van subsidie.

2. Verstrekking van subsidie tot € 50.000 gebeurt middels een beschikking tot het verlenen van subsidie en kan in diezelfde beschikking tevens direct worden vastgesteld.

3. De subsidiebeschikking vermeldt het subsidiebedrag en de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

4. Aan de subsidieverlening kunnen nadere voorschriften worden verbonden.

5. De in het vierde lid bedoelde nadere voorschriften kunnen worden aangevuld, dan wel uitgewerkt in een subsidieovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet.

 

Hoofdstuk 3 Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 10 Meldingsplicht

1. De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht, of dat niet geheel aan de aan de beschikking verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 11 Tussentijdse rapportage

1. Bij subsidies, hoger dan € 50.000 kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.

Artikel 12 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

2. De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk over:

a. Besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

b. Relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

c. Ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel kan worden voldaan;

d. Wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders, indien van toepassing de persoon van de toezichthouder of toezichthouders en het doel van de rechtspersoon.

3. Bij gehele of gedeeltelijke toepassing van Afdeling 4.2.8 van de wet kan het college bij subsidiebeschikking bepalen dat de subsidieontvanger toestemming van het college behoeft voor de artikel 4:71 van de wet vermelde handelingen.

 

Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 13 Verantwoording subsidies tot en met € 10.000

1. Subsidies tot en met € 10.000 worden door het college bij verlening gelijktijdig vastgesteld.

2. In afwijking van het eerste lid kan de subsidieontvanger in de verleningsbeschikking worden verplicht om aan te tonen dat de activiteiten waardoor de subsidie wordt verstrekt zijn uitgevoerd en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

3. Bij toepassing van het tweede lid stelt het college de subsidie ambtshalve vast binnen 13 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

Artikel 14 Verantwoording subsidies tussen € 10.000 en € 50.000

1. Bij subsidies van meer dan € 10.000 maar ten hoogste € 50.000 dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd een aanvraag tot vaststelling in, tenzij de subsidie in de verleningsbeschikking gelijktijdig is vastgesteld.

2. De subsidieontvanger overlegt in elk geval binnen 13 weken na afloop van de gesubsidieerde activiteiten een verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling of controle van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 15 Verantwoording subsidies van meer dan € 50.000

1. Bij subsidies van meer dan € 50.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

a. In geval een subsidie per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk vóór 1 mei van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar.

b. Bij overige subsidie, uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

2. De aanvraag tot vaststelling wordt schriftelijk ingediend bij het college met, indien van toepassing, gebruikmaking van het daarvoor bestemde aanvraagformulier. Bij de aanvraag overlegt de aanvrager:

a. een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

b. een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

c. een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 16 Vaststelling subsidie

1. Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

2. De in het eerste lid genoemde termijn kan eenmalig met ten hoogste 6 weken worden verdaagd.

3. Bij het niet tijdig indienen van een aanvraag tot vaststelling, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend, dan kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.

 

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 17 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen van de bepalingen in deze verordening afwijken indien strikte toepassing daarvan leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 18 Bijzondere gevallen

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 19 Algemene Subsidieverordening Hilversum 2011

Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Algemene Subsidieverordening Hilversum zoals vastgesteld op 23 maart 2011.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van bekendmaking.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als “Algemene Subsidieverordening Hilversum 2021”.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 3 maart 2021.

 

 

de griffier, de burgemeester,

 

P.M.H. van Ruitenbeek P.I. Broertjes

 

 

 

 

Toelichting Algemene Subsidieverordening gemeente Hilversum 2021

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt dat in de verordening wordt gehanteerd.

Er is een onderscheid gemaakt tussen twee soorten subsidies. De basissubsidie is een exploitatiesubsidie die alleen kan worden verstrekt aan instellingen die door het college zijn aangewezen als basisinfrastructuur. De subsidie is bedoeld voor het in stand houden van de instelling. Denk bijvoorbeeld aan de huur van een pand en inhuur van personeel.

De programmasubsidie is een subsidie voor een activiteit die bijdraagt aan een in het begrotingsprogramma omschreven doel en het gemeentelijk beleid. Anders dan bij een basissubsidie is een programmasubsidie uitdrukkelijk niet bedoeld voor een activiteit die tot doel heeft de subsidieontvangende instelling in stand te houden. Een programmasubsidie ziet dus echt op een activiteit die een externe werking heeft.

 

Artikel 2 Reikwijdte

In het eerste lid wordt bepaald dat de ASV de verstrekking van gemeentelijke subsidies regelt op de beleidsterreinen die vallen onder de door de raad vastgestelde programma’s en de daarvoor geraamde uitgaven, met uitzondering van incidentele subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb.

Er is voor gekozen om zoveel mogelijk op te nemen in deze algemene verordening. Op die manier wordt bereikt dat zowel burger als bestuur direct – en zonder zich teveel in andere subsidieregelingen en beleidsregels te verdiepen – na kunnen gaan aan welke randvoorwaarden zij moeten voldoen om voor verlening van een subsidie in aanmerking te komen. Door de veelheid en verscheidenheid van subsidiemogelijkheden is uiteraard niet te vermijden dat op onderdelen nadere regels noodzakelijk zijn. Daarbij komt dat beleidsdoelen en prioriteiten kunnen wijzigen. Om die reden heeft het college op grond van artikel 3, derde lid, van de ASV de bevoegdheid om nadere regelingen vast te stellen op specifieke beleidsterreinen.

 

Artikel 3 Bevoegdheid college

In het eerste lid is geregeld dat het college bevoegd is over subsidies te beslissen binnen de kaders van de door de raad vastgestelde gemeentebegroting. Met het besluiten over subsidies wordt bedoeld het besluiten over het gehele subsidieproces, dus over het verlenen en (lager) vaststellen van subsidies, het bevoorschotten, het wijzigen van de subsidieverlening, terugvorderen, etc.

In het tweede lid is geregeld dat het college bevoegd is om voorwaarden aan de subsidieverlening te verbinden. Voor het begrip voorwaarde wordt aansluiting gezocht bij artikel 6:21 BW. Met een voorwaarde wordt dus bedoeld een toekomstige onzekere gebeurtenis die zich moet voordoen, voordat de subsidie wordt verleend. Denk bijvoorbeeld aan een subsidieverlening onder de voorwaarde dat voor het te subsidiëren evenement vooraf voldoende aanmeldingen zijn of een subsidieverlening onder de voorwaarde dat vooraf uit een haalbaarheidsonderzoek door een onafhankelijke derde blijkt dat de te subsidiëren activiteit levensvatbaar is.

In het derde lid is geregeld dat het college bevoegd is om nadere regelingen vast te stellen voor specifieke beleidsterreinen. In de nadere regeling wordt in ieder geval bepaald voor welke activiteiten subsidie kan worden verleend, wie subsidie kunnen aanvragen, aan welke criteria wordt getoetst bij beoordeling van de aanvraag en hoe de subsidie moet worden verantwoord.

 

Artikel 4 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

In het eerste lid is bepaald dat het college subsidieplafonds kan vaststellen. Bij bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld. Zie ook artikel 4:26, tweede lid, van de Awb. De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal moeten worden verwezen naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld moeten zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden, óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt, maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is, kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking. Zie artikel 4:27, tweede lid, van de Awb.

In het tweede en derde lid is geregeld wanneer het college bevoegd is om het subsidieplafond te verlagen. Indien een subsidieplafond dat verlaagd kan worden bekend wordt gemaakt, moet bij die bekendmaking ook worden gewezen op de mogelijkheid tot verlagen en de gevolgen daarvan voor de reeds ingediende aanvragen.

De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend, zie artikel 4:27, tweede lid, van de Awb. Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:

(1) Aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd, (2) de verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting en (3) de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

 

Artikel 5 De aanvraag

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met schriftelijk is meer bedoeld dan op papier. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden ingediend, mits daarvoor een aanvraagformulier in digitale vorm beschikbaar is gesteld.

In het tweede en derde lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. De bevoegdheid van het college om meer of minder gegevens te vragen aan een subsidieaanvrager is geregeld in het vierde lid. Het college kan zo desnoods per geval regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt, waarbij het uitgangspunt is dat de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk worden gehouden. Zo kan het college bijvoorbeeld bepalen dat voor duidelijk bepaalde categorieën subsidies – bijvoorbeeld voor eenmalige subsidies waaraan geen verantwoordingseisen worden gesteld – met minder dan de standaard te overleggen gegevens bij aanvraag van de subsidie kan worden volstaan.

 

Artikel 6 Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijn is afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen basissubsidies en programmasubsidies. De aanvraagtermijn is een fatale termijn. Dat betekent dat een te laat ingediende aanvraag kan worden afgewezen, zie hiervoor artikel 8, derde lid onder f, van de ASV. Voor specifieke categorieën subsidies kan het college afwijken van de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen en bij nadere regeling andere aanvraagtermijnen vaststellen.

 

Artikel 7 Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een subsidieaanvraag. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen voor een subsidieaanvraag. Ook hier wordt onderscheid gemaakt tussen de basissubsidie en de programmasubsidie. Op aanvragen om basissubsidies wordt voor 1 december van het jaar waarin de subsidie is aangevraagd beslist. Omdat de basissubsidie uiterlijk voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft moet worden ingediend, heeft het college dus 5 maanden de tijd om op de aanvraag te beslissen.

Voor programmasubsidies geldt in beginsel een beslistermijn van 13 weken. Een termijn van 13 weken is redelijk omdat er soms deskundigen moeten worden geraadpleegd en er zorgvuldig naar de subsidieaanvragen gekeken moet worden. De termijn kan eenmaal met maximaal 13 weken worden verlengd in het geval waarin behandeling van de aanvraag meer tijd zal vergen (denk aan complexe, omvangrijke subsidies). De subsidieaanvrager dient tijdig geïnformeerd te worden over de langere beslistermijn.

 

Artikel 8 Weigeringsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden uit artikel 4:25 en 4:35 van de Awb genoemd.

In het tweede lid worden eveneens absolute weigeringsgronden genoemd. De aanvraag om subsidie moet worden geweigerd als hiervoor geen middelen zijn opgenomen in de gemeentebegroting. Het absolute karakter van deze weigeringsgrond geldt overigens niet voor aanvragen om incidentele subsidies, omdat met de subsidiabele activiteiten niet altijd rekening kan zijn gehouden in de gemeentebegroting. Het college kan evenwel een aanvraag om een incidentele subsidie afwijzen op de grond dat er geen geld beschikbaar is.

In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Deze weigeringsgronden gelden in aanvulling op artikel 6 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

Onderdelen a tot en met d, f, g en h spreken voor zich. Onderdeel e bepaalt dat een subsidie kan worden geweigerd als deze niet past binnen het beleid van de gemeente. Hiermee wordt ook bedoeld dat een subsidie kan worden geweigerd indien er geen beleid is omtrent de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd en de daarmee te dienen doelen. Onderdeel i bepaalt dat subsidie kan worden geweigerd als de structuur en de bedrijfsvoering aantoonbare twijfels geven over een goed bestuur, danwel indien er sprake is van belangenverstrengeling. Deze weigeringsgrond is opgenomen in het kader van good governance.

 

Artikel 9 Subsidiebeschikking

In het eerste lid is bepaald dat een subsidie van € 50.000 of meer eerst verleend wordt en nog niet direct vastgesteld. In het tweede lid is geregeld dat een subsidie van minder dan € 50.000 verleend wordt en tevens gelijk vast kan worden gesteld. Gelijktijdige vaststelling is optioneel. Subsidies tot

€ 10.000 zullen in beginsel direct worden vastgesteld. Bij subsidie tussen de € 10.000 en € 50.000 zal van geval tot geval worden beoordeeld of de subsidie zich leent voor directe vaststelling of niet. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld dat de gesubsidieerde activiteit een jaarlijks terugkomend evenement is dat elk jaar op dezelfde manier wordt uitgevoerd of als de kosten van de gesubsidieerde activiteit vaststaan.

In het derde lid is bepaald dat in de subsidiebeschikking staat beschreven voor welke activiteiten subsidie wordt verleend en wat de hoogte is van het subsidiebedrag. Ook moet in de beschikking worden opgenomen op welke wijze de subsidie moet worden verantwoord na afloop, zodat voor een subsidieontvanger van te voren duidelijk is wat er van hem wordt verwacht bij de verantwoording en welke gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd.

Het vierde lid bevat een bevoegdheidsgrondslag om aan de subsidieverlening nadere voorschriften te kunnen verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van artikel 4:37 van de Awb en de verplichtingen die staan genoemd in artikel 10 tot en met 12 van de ASV. Deze voorschriften moeten dan in beginsel wel verband houden met de activiteit waarvoor subsidie is verleend. Voorschriften die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen op grond van dit lid ook worden verbonden aan de subsidieverlening, voor zover deze voorschriften betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. Denk bijvoorbeeld aan voorschriften over de inrichting van de administratie, het aanbieden van een stageplek, het betrekken van een bepaalde doelgroep bij de gesubsidieerde activiteit of het op een milieuvriendelijke wijze uitvoeren van de activiteit.

In het vijfde lid is bepaald dat de nadere voorschriften in de verleningsbeschikking kunnen worden aangevuld, dan wel uitgewerkt in een subsidieovereenkomst. In een subsidieovereenkomst kunnen tevens meerjarige afspraken worden gemaakt tussen de gemeente en de subsidieontvanger en afspraken over bijvoorbeeld doelstellingen op langere termijn, het bestuur en het aanstellen van toezichthouders.

 

Artikel 10 Meldingsplicht

Met dit artikel wordt de subsidieontvanger verplicht om tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens de daaraan verbonden voorschriften zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de voorschriften, bijvoorbeeld door het geven van meer tijd voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten. Bij het niet voldoen aan de meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 van de Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken omdat de ontvanger wist of behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was.

 

Artikel 11 Tussentijdse rapportage

Dit artikel geeft de bevoegdheidsgrondslag om bij subsidies van € 50.000 of meer een tussentijdse rapportage te vragen. Het doel van deze bevoegdheid is om de administratieve lasten terug te dringen bij de verantwoording van een subsidie die betrekking heeft op een groot aantal activiteiten, bij complexe subsidieverleningen of wanneer het college er belang bij heeft de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten in de gaten te houden.

 

Artikel 12 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

In dit artikel zijn de overige verplichtingen van de subsidieontvanger opgenomen, alsook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college. Deze verplichtingen gelden onverkort en het college kan bij twijfel direct contact opnemen met de subsidieontvanger om nadere stukken op te vragen.

 

Artikel 13 Verantwoording van subsidies tot en met € 10.000

Subsidies tot en met € 10.000 worden in beginsel bij de verlening direct vastgesteld. Een verantwoording kan dan in zijn geheel achterwege blijven. Hiervan kan op grond van het tweede lid worden afgeweken in het geval het college een (lichte) verantwoording nodig acht om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteit ook daadwerkelijk is verricht en aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen is voldaan. In het geval er wordt afgeweken van het eerste lid, wordt de subsidie bij de verlening niet direct vastgesteld, maar vindt de vaststelling op grond van het derde lid ambtshalve plaats binnen 13 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt. De subsidieontvanger hoeft dus geen aanvraag tot vaststelling in te dienen.

 

Artikel 14 Verantwoording van subsidies tussen € 10.000 en € 50.000

Subsidies tussen de € 10.000 en € 50.000 kunnen in de verleningsbeschikking gelijktijdig worden vastgesteld. Toepassing van de bevoegdheid om direct vast te stellen is onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie, de aard van de gesubsidieerde activiteit(en) en een risicoafweging. Indien de subsidie niet gelijktijdig met de verlening wordt vastgesteld, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na afloop van de gesubsidieerde activiteiten een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. Deze aanvraag gaat in beginsel gepaard met een verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan. Ook als de subsidie gelijktijdig met de verlening is vastgesteld, dient binnen 13 weken na afloop van de gesubsidieerde activiteiten een verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan, te worden ingediend.

Met betrekking tot het inhoudelijke verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.

Op grond van het derde lid heeft het college de bevoegdheid om, indien zij dit nodig acht, nog andere stukken en informatie te verlangen van de subsidieontvanger, of, indien dit niet nodig is, geen verantwoording te vragen. Bij deze laatste bevoegdheid valt bijvoorbeeld te denken aan subsidies van een beperkte omvang, subsidies die aan een vertrouwde subsidieontvanger en voor een steeds terugkerende activiteit worden verstrekt, of subsidies die voor een doel worden aangewend dat nadere verantwoording overbodig maakt.

Overigens zal het college bij gebruikmaking van de bevoegdheid uit het derde lid, dit in de verleningsbeschikking kenbaar moeten maken. Zo weet de subsidieontvanger tijdig wat er van hem verwacht wordt.

 

Artikel 15 Verantwoording van € 50.000 en meer

Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. De verantwoording gaat gepaard met een controleverklaring van een accountant. Hierbij kan ook gebruik worden gemaakt van de (reguliere) jaarrekening en de controleverklaring van het boekjaar waarin de gesubsidieerde activiteit is uitgevoerd. Er hoeft dus niet perse een aparte controleverklaring te worden opgesteld voor alleen de verleende subsidie. Het derde lid biedt de bevoegdheid om ook andere, waaronder meer of minder, gegevens te vragen.

 

Artikel 16 Vaststelling subsidie

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn met 6 weken biedt dan uitkomst.

In het derde lid is bepaald dat het college kan overgaan tot ambtshalve vaststelling van de subsidie als de subsidieontvanger niet tijdig een aanvraag tot vaststelling heeft ingediend. De subsidieontvanger moet dan wel eerst in de gelegenheid zijn gesteld om alsnog binnen een nader te stellen termijn de aanvraag tot vaststelling, inclusief de voor de verantwoording benodigde stukken, in te dienen.

 

Artikel 17 Hardheidsclausule

Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen toepassen van de bepalingen in de ASV wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Het gaat hierbij om het belang van de uitvoering van de beoogde activiteiten voor de samenleving, niet om het persoonlijke/eigen belang van de subsidieaanvrager. In zulke gevallen is het college bevoegd om bepalingen uit de ASV buiten toepassing te laten of hiervan af te wijken.

 

Artikel 18 Bijzondere gevallen

Met deze bepaling is het college bevoegd om te beslissen over andere vormen van subsidie die niet binnen deze verordening passen.

 

Naar boven