Gemeenteblad van Nederweert
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nederweert | Gemeenteblad 2021, 71053 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nederweert | Gemeenteblad 2021, 71053 | Beleidsregels |
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert houdende regels omtrent bijzondere bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Nederweert 2020)
Hoofdstuk 1 – Algemene uitgangspunten
Artikel 3 – Draagkracht uit inkomen
De draagkracht bedraagt 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Participatiewet, als sprake is van bijzondere bijstand voor woonkostenkostentoeslag als bedoeld in artikel 12 van deze beleidsregel en voor kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 12 Participatiewet.
Hoofdstuk 2 – Veelvoorkomende bijzondere kosten
Artikel 8 – Medische, paramedische zorgkosten
De Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of vergelijkbare regelingen zijn passende en toereikende voorliggende voorzieningen voor medische kosten. Kosten die onder de werkingssfeer van deze regelingen vallen, maar waarvoor geen (volledige) vergoeding wordt gegeven komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
Artikel 11 – Eerste huur, waarborgsom en inrichtingskosten
In afwijking van het eerste lid komen de kosten voor de eerste huur, waarborgsom en inrichtingskosten wel voor bijzondere bijstand in aanmerking voor de statushouders die rechtstreeks vanuit het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), zich in het kader van de taakstelling in gemeente Nederweert vestigen.
Nederweert, 22 oktober 2019
Burgemeester en wethouders van Nederweert,
De secretaris,
J. Bakens
De burgemeester,
B. Op de Laak
Bijlage 1: Verstrekkingenlijst bijzondere bijstand
Toelichting Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Nederweert 2020
In deze beleidsregels is vastgesteld welke regels gelden voor de beoordeling van het recht op individuele bijzondere bijstand. De beoordeling van het recht op bijzondere bijstand betreft een maatwerkbeoordeling. Deze maatwerkbeoordeling betekent dat uit de bijzondere individuele omstandigheden, de noodzaak van de kosten moet blijken en dat bij elke aanvraag om bijzondere bijstand een afweging plaatsvindt op basis van de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van een belanghebbende. Juist vanwege deze maatwerkbeoordeling kiest het college er voor om het beleid in algemene uitgangspunten te formuleren. Binnen deze uitgangspunten (kaders) dient de bovenstaande afweging plaats te vinden. Het wettelijk kader is geregeld in artikel 35 lid 1 Participatiewet.
Er kan zowel door bijstandsgerechtigden als niet-bijstandsgerechtigden bijzondere bijstand worden aangevraagd.
Deze beleidsregels scheppen een kader voor de uitoefening van de in artikel 35 lid 1 Participatiewet neergelegde bevoegdheid tot het verstrekken van bijzondere bijstand:
‘ Onverminderd paragraaf 2.2 , heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid , en artikel 34, tweede lid , niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.’
De beoordeling van het recht op bijzondere bijstand vindt plaats aan de hand van vier hoofdvragen. Deze hoofdvragen zijn de kaders waarbinnen de maatwerkbeoordeling plaatsvindt. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1 van deze beleidsregels.
Beoordeling voorliggende voorziening
Voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand gelden voorts de algemene voorwaarden die voor het recht op algemene bijstand van toepassing zijn. Een belangrijke algemene voorwaarde is dat geen recht op bijstand bestaat als belanghebbende een beroep kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet). Een voorliggende voorziening is elke voorziening buiten de Participatiewet waarop de belanghebbende een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Alvorens inhoudelijk een beoordeling voor het recht op bijzondere bijstand plaatsvindt als bedoeld in artikel 35 lid 1 Participatiewet, wordt dan ook beoordeeld of een beroep kan worden gedaan op een passende en toereikende voorliggende voorziening.
Enkele voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn: de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet en de Wet op de huurtoeslag (Wht).
Voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand in relatie tot een voorliggende voorziening, gelden de volgende uitgangspunten:
Verstrekkingenlijst bijzondere bijstand
Ter uitvoering van deze beleidsregels is een verstrekkingenlijst bijgevoegd. Hierin staan richtlijnen vermeld met betrekking tot veelvoorkomende kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Dit om rechtsgelijkheid en een eenduidige uitvoering te bewerkstelligen. Voor medische en paramedische kosten die niet op de verstrekkingenlijst voorkomen is bijzondere bijstand mogelijk op basis van artikel 8 lid 3 jo. artikel 1 lid 1.
Deze bepaling behoeft geen toelichting.
Hier zijn uitdrukkelijk de vier hoofdvragen opgenomen die gesteld moeten worden bij de beoordeling van het recht op individuele bijzondere bijstand (artikel 35 lid 1 Participatiewet). Hoewel er geen beleidsvrijheid bestaat ten aanzien van deze hoofdvragen, zijn de hoofdvragen opgenomen als kaders waarbinnen de maatwerkbeoordeling plaatsvindt. Als alle vier de hoofdvragen positief beantwoord worden, dan bestaat recht op bijzondere bijstand. Ten aanzien van de vragen of de kosten zich voordoen, de kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn en of de kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden heeft het college beoordelingsruimte, maar géén beoordelingsvrijheid (gebonden bevoegdheid). Met betrekking tot de vraag of de kosten uit de aanwezige middelen kunnen worden voldaan heeft het college wel (volledige) beoordelingsvrijheid (discretionaire bevoegdheid). De vier hoofdvragen zijn niet van toepassing op de categoriale bijzondere bijstand voor de collectieve zorgverzekering als bedoeld in artikel 7 van deze beleidsregels. Ten aanzien van die kosten vindt namelijk geen beoordeling plaats nu juist de noodzakelijkheid voortvloeit uit het feit dat die kosten voortvloeien uit het behoren tot een doelgroep en niet uit de individuele situatie.
Vraag 1: doen de kosten zich voor?
Voor het recht op bijzondere bijstand dient een belanghebbende aan te tonen dat de kosten zich ook daadwerkelijk voordoen. De belanghebbende kan de kosten aantonen door het overleggen van bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld nota’s (zie: CRvB 28-02-2012, nrs. 09/6104 WWB e.a. en CRvB 18-06-2013, nr. 12/5173 WWB). Dit betekent als ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand al in de kosten is voorzien, er in beginsel geen recht op bijzondere bijstand bestaat (zie: CRvB 04-09-2012, nr. 10/5046 WWB). Als uitgangspunt geldt dat geen bijzondere bijstand met terugwerkende kracht mogelijk is (zie hierover de toelichting bij artikel 2 lid 4).
Vraag 2: zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?
Er bestaat recht op bijzondere bijstand als de kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn. Dit vergt een maatwerkbeoordeling op basis van de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand voor kosten die noodzakelijk zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kosten die gemaakt moeten worden, waar geen vrijwillige keuze aan ten grondslag ligt en de kosten ook niet voorkomen hadden kunnen worden. Voorts weegt in deze beoordeling mee of er bijvoorbeeld een andere goedkopere adequate voorziening is voor de kosten.
Vraag 3: vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?
Als is vastgesteld dat de kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn, dan geldt als voorwaarde dat de kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Er moet sprake zijn van kosten die zich in een concrete individuele situatie voordoen. Een onderdeel van deze beoordeling kan zijn of de belanghebbende gelet op zijn individuele situatie heeft kunnen reserveren voor de kosten of voor de kosten een lening kan afsluiten. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat het hebben van schulden, waardoor onvoldoende reserveringscapaciteit overblijft, niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Er is geen bijzondere bijstand mogelijk voor schulden (artikel 13 lid 1 onderdeel g Participatiewet).
Vraag 4: kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen?
Hier wordt beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit:
Bij deze beoordeling is van belang dat alleen bijzondere bijstand mogelijk is voor kosten die niet in de algemene bijstand begrepen zijn.
Kosten die uit de algemene bijstandsnorm kunnen worden voldaan betreffen namelijk algemene kosten en geen bijzondere kosten. Zie de artikelen 3 tot en met 6 van deze beleidsregels voor de beoordeling of de kosten voldaan kunnen worden uit het inkomen en het vermogen.
De aanvraag bijzondere bijstand wordt ingediend door middel van het daarvoor bestemd aanvraagformulier bijzondere bijstand. Deze aanvraag vindt schriftelijk plaats. Het aanvraagformulier bijzondere bijstand kan digitaal worden ingediend, voor zover het college de weg heeft opengesteld om de aanvraagformulieren bijzondere bijstand digitaal in te dienen (artikel 2:15 Awb).
De gehuwden hebben beiden de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 lid 1 Participatiewet en dienen samen de aanvraag in. Als één van de gehuwden niet zelf kan ondertekenen, wordt bij de aanvraag een schriftelijke machtiging van de andere gehuwde gevoegd (artikel 43 lid 2 Participatiewet).
Als het gelet op de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden niet mogelijk is dat belanghebbende zelf een aanvraag indient, is ambtshalve bijstandsverlening mogelijk (artikel 43 lid 1 Participatiewet).
Ambtshalve bijstandsverlening is daarnaast mogelijk wanneer uit dossieronderzoek blijkt dat er andere kosten zijn dan de opgevoerde kosten die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.
Het uitgangspunt is dat bijzondere bijstandsverlening met terugwerkende kracht niet mogelijk is. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van een belanghebbende daartoe aanleiding geven.
Met het verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht moet het college ten aanzien van de bijzondere bijstand overigens niet te rigide omgaan. In de aard van de bijzondere omstandigheden, waardoor het recht op bijzondere bijstand is ontstaan, kan immers besloten liggen dat een aanvraag indienen voordat de kosten opkomen niet (goed) mogelijk is.
Het voorgaande betekent dat bijzondere bijstand in beginsel vooraf moet worden aangevraagd. De aanvragen die achteraf worden ingediend, als de kosten al zijn gemaakt, worden niet zonder meer afgewezen. Ook voor deze beoordeling geldt dat maatwerk moet worden beoordeeld. Er moet worden onderzocht of van het algemene uitgangspunt kan worden afgeweken als er bijzondere omstandigheden zich voordoen. Voor deze beoordeling kunnen (in ieder geval) de volgende vragen gesteld worden:
Op het uitgangspunt dat geen bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt verstrekt bestaat de uitzondering dat maximaal drie maanden wordt teruggegaan. De beleidsregels staan toe dat bijzondere bijstand kan worden aangevraagd voor kosten die niet langer dan drie maanden voor datum aanvraag zijn opgekomen. Voor het tijdstip dat kosten opkomen is de factuurdatum doorslaggevend, en niet het tijdstip dat de kosten feitelijk werden gemaakt.
Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om een drempelbedrag te hanteren voor aanvragen bijzondere bijstand. Artikel 35 lid 2 Participatiewet geeft het college de mogelijkheid om bijzondere bijstand te weigeren voor kosten welke binnen een periode van 12 maanden het drempelbedrag niet te boven komen. Hiermee heeft het college de mogelijkheid om aanvragen van kruimelbedragen tegen te gaan.
Hier wordt bepaald wanneer sprake is van draagkracht uit inkomen. Hierbij worden de middelen in aanmerking genomen zoals genoemd in artikel 31 Participatiewet. Er kunnen geen andere middelen bij de berekening van de draagkracht worden betrokken, dan de middelen die binnen de reikwijdte van het middelenbegrip vallen.
In het tweede lid is bepaald dat er geen draagkracht aanwezig is bij een inkomen op of lager dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor de bepaling van de bijstandsnorm wordt aangesloten bij de begripsbepaling uit artikel 5 onderdeel c Participatiewet. Het gaat daarbij om de toepasselijke bijstandsnorm, dus ook de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet.
Het college kiest er uitdrukkelijk voor om de kostendelersnorm ook toe te passen bij de bijzondere bijstand. Bij de belanghebbende die geen algemene bijstand ontvangt en die als kostendeler wordt aangemerkt, dient voor de berekening van de draagkracht het inkomen afgezet te worden tegenover de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet. Er wordt voor de berekening van het draagkrachtinkomen dan ook uitgegaan van de bijstandsnorm die zou gelden als de belanghebbende algemene bijstand zou ontvangen. De belanghebbende die met meerdere personen van 21 jaar of ouder in een huishouden samenwoont, kan de kosten van het huishouden delen. Deze personen houden daardoor meer draagkracht over om bijzondere kosten uit te voldoen, ten aanzien van personen die de kosten niet kunnen delen in een huishouden.
Het derde lid bepaalt dat als sprake is van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag of bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 Participatiewet, een draagkracht van 100% van de toepasselijke bijstandsnorm geldt.
Het college kiest er voor om de lijst met vrij te laten middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 Participatiewet ook vrij te laten voor de bijzondere bijstand (vijfde lid).
De voor de algemene bijstand vrijgelaten particuliere oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 33 lid 5 Participatiewet wordt voor de bepaling van de draagkracht uit inkomen wel aangemerkt als middel.
Sub a: Situatie beslag inkomen
Bij beslag op het inkomen, wordt voor de draagkrachtberekening rekening gehouden met het feitelijke netto besteedbare inkomen. Hierbij wordt dus rekening gehouden met het beslag: het inkomen dat voor de draagkracht in aanmerking wordt genomen, wordt verminderd met het stuk beslag. Dit is in lijn met de actuele jurisprudentie ten tijde van het schrijven van deze beleidsregels. Zie ECLI:NL:RBOBR:2018:6393 Rechtbank Oost-Brabant, 21-12-2018, 18_522.
Indien WSNP van toepassing is, wordt voor de draagkrachtberekening rekening gehouden met het deel van het inkomen waarover belanghebbende feitelijk de beschikking heeft. Als de WSNP van toepassing is, dan kan een belanghebbende alleen daadwerkelijk beschikken over de middelen die buiten de boedel vallen conform artikel 295 lid 2 Fw. Dit betreft het Vrij Te Laten Bedrag (VTLB). Als het VTLB onder de van toepassing zijnde bijstandsnorm ligt, dan is er geen draagkracht (zie: CRvB 01-02-2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS5115). Als het VTLB boven het draagkrachtpercentage ligt, dan is er wel sprake van draagkracht (zie: CRvB 18-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1556).
Sub c: Situatie minnelijk schuldregelingstraject (MSNP)
Bij MSNP wordt voor de vaststelling van de draagkrachtberekening aansluiting gezocht bij de situatie WSNP. Er wordt rekening gehouden met het Vrij Te Laten Bedrag (VTLB).
Voor de vaststelling van de draagkracht uit vermogen wordt aansluiting gezocht bij de vermogensvaststelling voor de algemene bijstand. Dit betekent dat de vrij te laten vermogensgrenzen ook voor de bijzondere bijstand gehanteerd worden.
De draagkracht wordt in beginsel vastgesteld voor een periode van 12 maanden. Deze vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Als sprake is van verstrekking met terugwerkende kracht, wordt aangesloten bij de eerste dag van de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan, op basis van de factuurdatum.
Bij incidentele bijzondere bijstand wordt de draagkracht ineens in mindering gebracht op de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd. De vastgestelde draagkrachtperiode blijft van toepassing als in het betreffend tijdvak een nieuwe aanvraag voor bijzondere kosten wordt ingediend. In voorkomende gevallen zal dan met de eventueel nog resterende draagkracht rekening worden gehouden.
Bij de verstrekking van periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht maandelijks verrekend. Indien de periode waarop de kosten betrekking hebben en het draagkrachtpercentage daartoe aanleiding geeft kan een ander tijdvak dan een jaar in aanmerking worden genomen.
Bij wisselende inkomsten tijdens de draagkrachtperiode wordt de draagkracht niet gewijzigd. Bij het vaststellen van de draagkracht uit het inkomen, wordt reeds met een gemiddelde rekening gehouden (artikel 6).
Een uitzondering wordt gemaakt wanneer de woonsituatie wijzigt. Dit kan zowel positieve als negatieve effecten hebben voor de berekening van de draagkracht: door echtscheiding van gehuwden naar alleenstaanden, of bijvoorbeeld wanneer een kostendeler komt inwonen. In dergelijke wijzigingen in de woonsituatie wordt de draagkracht wél tussentijds opnieuw berekend.
Bij de draagkrachtberekening wordt uitgegaan van de middelen in de maand waarin het recht op bijzondere bijstand ontstaat.
Voor de bepaling van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen inclusief vakantietoeslag. De berekening van de vakantietoeslag over het netto-inkomen vindt plaats naar analogie van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Als de draagkrachtperiode bijvoorbeeld ingaat op 1 januari van het kalenderjaar, wordt het inkomen van december genomen voor de vaststelling van de draagkracht.
Dit lid behoeft geen toelichting.
Categoriale bijzondere bijstand aanvullende zorgverzekering:
Artikel 35 lid 3 Participatiewet geeft de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verstrekken in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering (CAV) of een tegemoetkoming in de kosten ervan. Gemeente Nederweert kiest ervoor om voor de tegemoetkoming van de kosten van een aanvullende zorgverzekering categoriale bijzondere bijstand te verstrekken. Dit om de reden dat inwoners de keuzevrijheid blijven houden.
De collectieve zorgverzekering voor minima in gemeente Nederweert is voor inwoners van Nederweert van 18 jaar en ouder die een inkomen hebben dat gelijk is aan of minder dan 120% van de voor hen geldende bijstandsnorm en een bedrag aan vermogen beneden de wettelijke vermogensgrens van de Participatiewet op datum aanvraag.
De toepasselijke bijstandsnorm wordt als bedoeld in het eerste lid, gedefinieerd als de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Participatiewet.
De categoriale bijzondere bijstand voor personen met een algemene bijstandsuitkering kan worden toegekend, zolang de bijstandsverlening loopt en zolang er sprake is van een ongewijzigde situatie en omstandigheden en belanghebbende aan de voorwaarden voldoet.
Onderscheid met individuele bijzondere bijstand
De premie voor een (gewone) aanvullende zorgverzekering komt in beginsel niet voor individuele bijzondere bijstand in aanmerking. De kosten van een aanvullende zorgverzekering zijn vrijwillig te maken kosten waarvan niet kan worden gezegd dat deze kosten noodzakelijke kosten van het bestaan zijn in de zin van artikel 35 lid 1 Participatiewet (zie CRvB 07-01-2003, nrs. 00/6132 NABW e.a. en CRvB 08-03-2011, nrs. 09/540 WWB e.a.). Dit laat onverlet dat in individuele situaties bijzondere bijstand mogelijk is voor deze kosten. Er moet dan voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 35 lid 1 Participatiewet (zie toelichting bij artikel 1).
Collectieve zorgverzekering is geen voorliggende voorziening
De collectieve verzekering mag juridisch gezien niet als een voorliggende voorziening worden aangemerkt. Personen hebben namelijk een keuzevrijheid om te bepalen hoe en waar ze zich laten verzekeren tegen zorgkosten. Het niet afsluiten van een aanvullende zorgverzekering levert dan ook geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid op. De keuze om wel of niet aanvullend verzekerd te zijn (al dan niet in de vorm van een collectiviteit) is namelijk een vrijwillige keuze. De belanghebbende heeft een wettelijk recht op vrije keuze om voor een zorgverzekeraar te kiezen (zie CRvB 07-01-2003, nrs. 00/6132 NABW e.a. en CRvB 08-03-2011, nrs. 09/540 WWB e.a.). De aanvullende ziektekostenverzekering kan om deze reden dan ook niet als een voorliggende voorziening worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande is ook geen sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als er geen aanvullende ziektekostenverzekering is afgesloten. Artikel 35 lid 1 Participatiewet biedt overigens ook geen ruimte voor de beoordeling of een belanghebbende zich verwijtbaar heeft gedragen door het niet afsluiten van een aanvullende ziektekostenverzekering en of dit verwijtbaar gedrag ertoe heeft geleid dat hij een beroep op bijzondere bijstand moet doen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage op grond van de Zvw wordt rekening gehouden met een vergoeding vanuit een aanvullende zorgverzekering. Zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8 lid 2 Participatiewet.
Indien de kosten van de aanvullende zorgverzekering minder bedraagt dan de tegemoetkoming, dan worden de daadwerkelijke kosten vergoed.
Medische en paramedische zorgkosten zijn veelvoorkomende kosten waarvoor burgers bijzondere bijstand willen aanvragen. Volgens vaste jurisprudentie worden de Wlz en de Zvw voor medische en paramedische kostensoorten in beginsel als een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15 Participatiewet beschouwd. Volgens de CRvB moet namelijk worden aangenomen dat in het kader van de Zvw en de Wlz een bewuste beslissing is genomen over de omvang van de genees- en heelkundige hulp (bijvoorbeeld CRvB 18-03-2008, nr. 06/5061 WWB, CRvB 07-11-2012, nrs. 10/5099 WWB e.a. en CRvB 25-10-2016, nr. 16/1740 PW). Alleen bij zeer dringende redenen is afwijking mogelijk (artikel 16 Participatiewet).
Er is geen bijzondere bijstand mogelijk voor de kosten van het verplichte of vrijwillig eigen risico. Deze kosten behoren namelijk tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, die een belanghebbende in beginsel uit de bijstandsnorm moet voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (zie: CRvB 21-02-2012, nr. 10/1880 WWB en CRvB 11-12-2012, nr. 11/1323 WWB).
Gemeente Nederweert voert het buitenwettelijk begunstigend beleid dat voor de eigen bijdrage op grond van de Zvw onder de aangegeven voorwaarden bijzondere bijstand mogelijk is. Binnen dit buitenwettelijk begunstigend beleid geldt de voorwaarde dat vastgehouden wordt aan de bepalingen in de verstrekkingenlijst.
De belanghebbende heeft de keuzevrijheid om wel of niet een aanvullende (tandarts)verzekering af te sluiten, en kan een tegemoetkoming ontvangen voor de kosten van zo een aanvullende verzekering (zie ook toelichting bij artikel 7 lid 1). Ook wanneer de belanghebbende geen aanvullende zorgverzekering heeft afgesloten, wordt in beginsel bijzondere bijstand verstrekt conform de verstrekkingenlijst.
Ook wanneer (para)medische kosten niet op de verstrekkingenlijst voorkomen, kan bijzondere bijstand worden verstrekt op basis van een maatwerkbeoordeling (artikel 1 lid 1).
De Wmo is een passende en toereikende voorliggende voorziening op grond van artikel 15 Participatiewet. Voor de eigen bijdrage van een Wmo maatwerkvoorziening is in beginsel geen bijzondere bijstand mogelijk, omdat bij de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage door het CAK de eigen bijdrage wordt afgestemd op het inkomen van een belanghebbende. Gemeente Nederweert voert het buitenwettelijk begunstigend beleid dat in afwijking hierop bijzondere bijstand mogelijk is voor de eigen bijdrage CAK in verband met een toegekende maatwerkvoorziening op grond van de Wmo.
De Wet op de rechtsbijstand (Wrb) wordt aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet). De kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand op basis van de civiele toevoeging en de griffierechten komen wel voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat de Wrb voor die kosten niet wordt aangemerkt als een voorliggende voorziening. Buiten deze kosten bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand.
Wordt bijzondere bijstand gevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand of het te betalen griffiegeld, dan moet het college op grond van artikel 35 Participatiewet beoordelen of en, zo ja, in hoeverre recht op bijzondere bijstand bestaat. Hierbij geldt dat het college in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp moet aannemen indien op grond van een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend (zie CRvB 23-11-1999, nrs. 98/5150 ABW e.a., CRvB 31-10-2006, nr. 06/3262 WWB en CRvB 21-02-2012, nr. 10/6175 WWB).
De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de factuur van de advocaat en de civiele toevoeging van de Raad voor de Rechtsbijstand. Hierbij wordt rekening gehouden met de verlaging van de eigen bijdrage vanwege de rechtshulp via het juridisch loket (€ 54,00 in 2019).
Wanneer een belanghebbende niet eerst rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket en als gevolg daarvan wordt geconfronteerd met een hogere eigen bijdrage, dan zijn de kosten waarmee de eigen bijdrage zou zijn verlaagd als belanghebbende rechtshulp had gevraagd aan het Juridisch Loket, geen noodzakelijke kosten (zie CRvB 23-02-2016, nr. 14/4792 WWB).
Bijkomende kosten in het kader van de procedure, komen voor bijzondere bijstand in aanmerking als het college deze noodzakelijk acht. Voor deze beoordeling wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1 van deze beleidsregels. Denk bijvoorbeeld aan bijkomende kosten in het kader van een echtscheidingsprocedure.
Als de kantonrechter beschermingsbewind heeft ingesteld en de kosten daarvan heeft vastgesteld, moet het college de noodzaak van de kosten in beginsel aannemen. Indien het hoger tarief voor kosten bewindvoering in rekening wordt gebracht, dient de kantonrechter hiervoor toestemming te hebben gegeven in de uitspraak. Pas dan is een bewindvoerder bevoegd om het hogere tarief in rekening te brengen en mag de noodzaak van het hogere tarief van bewindvoeringkosten worden aangenomen. Hetzelfde geldt voor curatele. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de door de rechter vastgestelde beloning conform de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Indien er sprake is van bewindvoering in het kader van de WSNP kan aan de belanghebbende geen bijzondere bijstand verleend worden voor de hiermee gepaard gaande kosten. De WSNP is opgenomen in de Faillissementswet (Fw). De Fw voorziet al in het al dan niet toekennen van voorschotten en het salaris van de WSNP-bewindvoerder (Zie CRvB 21-06-2011, nr. 10/316 WWB).
Zie voor de beoordeling van het in aanmerking te nemen inkomen en draagkracht bij WNSP en MSNP: artikel 3 lid 5 van deze beleidsregels.
De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de bedragen zoals vermeldt in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer is niet mogelijk. De gemeentelijke schuldhulpverlening wordt als een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 lid 1 Participatiewet aangemerkt. De belanghebbende kan gebruik maken van het budgetbeheer dat door de gemeentelijke schuldhulpverlening wordt aangeboden.
De kosten van de eerste huur, waarborgsom, administratiekosten en inrichtingskosten behoren tot de algemene bestaanskosten, die uit het normale inkomen moeten worden betaald. Hiervoor bestaat in beginsel dan ook geen recht op bijzondere bijstand. Alleen in individuele gevallen kan op grond van bijzondere omstandigheden bijstand verleend worden. Die beoordeling dient plaats te vinden op grond van artikel 35 lid 1 Participatiewet. Zie hiervoor artikel 1 met toelichting van deze beleidsregels.
Op het uitgangspunt dat geen bijzondere bijstand mogelijk is voor de eerste huur, waarborgsom, administratiekosten en inrichtingskosten wordt een uitzondering gemaakt voor de statushouders die in het kader van de taakstelling worden gehuisvest in gemeente Nederweert. De reden hiervoor is dat deze personen rechtstreeks vanuit het COA gevestigd worden en niet hebben kunnen reserveren voor deze kosten.
De procedure rondom de verstrekking van bijzondere bijstand voor de eerste huur, waarborgsom en inrichtingskosten wordt in een werkinstructie geregeld.
De inrichtingskosten die in de vorm van een geldlening worden verstrekt, dienen zo goedkoop en adequaat mogelijk te zijn. In eerste instantie moet daarbij gekeken worden naar tweedehands goederen. Er worden maximale bedragen conform de bijgevoegde verstrekkingenlijst gehanteerd. Die maximale bedragen zijn 60% van de totaalbedragen van tabel 2.1A en 2.1B van de NIBUD Prijzengids 2019-2020. Deze maximumbedragen worden afdoende geacht voor de aanschaf van een volledige inrichting, als daarbij gelet wordt op tweedehands of goedkope opties.
In het geval er meer dan 4 ten laste komende kinderen zoals genoemd in artikel 4 lid 1 sub d Pw tot het huishouden behoren, wordt de maximale leenbijstand aangevuld met een bedrag van € 440,– per kind.
De woonkostentoeslag wordt in beginsel toegekend voor de periode van een jaar. Hierbij wordt in het toekenningsbesluit de verplichting verbonden dat de belanghebbende op zoek gaat naar goedkopere, passende woonruimte. Als de belanghebbende een verhuisverplichting heeft én redelijke pogingen ondernomen heeft om woonruimte te verkrijgen én dit niet gelukt is kan de bijstand worden verlengd met maximaal een jaar. Zie over de verhuisverplichting de toelichting van lid 3 bij deze bepaling.
De hoogte van de huurtoeslag wordt berekend volgens het berekeningsformulier huurders bij een huurwoning en volgens het berekeningsformulier eigenaren bij een eigendomswoning (zie Schulinck).
De hoogte van de woonkostentoeslag bij een huurwoning is gelijk aan de gemiste huurtoeslag.
De hoogte van de woonkostentoeslag bij een eigendomswoning is afhankelijk van de eigendomslasten. Hieronder wordt verstaan de hypotheekrente die verband houdt met de woning, plus de zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom. Hieronder vallen de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten, een eventueel erfpachtcanon, premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade voor de opstallen en het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting en, voor zover aanwezig, de kosten van centrale verwarming, liftinstallatie en algemeen beheer en administratie. De kosten van groot onderhoud worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en als zodanig niet toegerekend aan de zakelijke lasten.
Het opleggen van een verhuisverplichting bij woningeigenaren dient zorgvuldig beoordeeld te worden. Dit is in de kern een voor een belanghebbende ingrijpend besluit. Het opleggen van een dergelijke verplichting is alleen aangewezen indien dit naar het oordeel van het college in redelijkheid gevergd kan worden. Dit wordt aan de hand van de individuele omstandigheden bepaald en zal altijd goed gemotiveerd moeten worden. Bij het opleggen van de verhuisverplichting wordt een heronderzoek ingepland om de voortgang te monitoren. Daarbij dient tevens beoordeeld te worden in hoeverre de hoogte van de woonkostentoeslag aangepast moet worden in verband met aanpassingen in de hoogte van eigenaarslasten. Bij de beoordeling of een belanghebbende voldoende inspanningen heeft verricht om een goedkopere, passende woning te vinden, wordt rekening gehouden met:
Deze beleidsregels voorzien in een hardheidsclausule op basis waarvan afwijking mogelijk is. De wettelijke grondslag is eveneens gelegen in artikel 4:84 Awb. In beginsel moet conform deze beleidsregels worden gehandeld. Hierop geldt de uitzondering voor die situaties waarbij handelen conform de beleidsregels onevenredig is in verhouding tot en met de beleidsregels te dienen doelen. Voor deze doelstelling wordt verwezen naar het algemeen deel uit deze toelichting.
Deze bepaling behoeft geen toelichting.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-71053.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.