Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp (Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning en Jeugd Berkelland 2021)

Inleiding

De gemeente Berkelland vindt het belangrijk dat inwoners actief kunnen meedoen in de samenleving. Ook is het belangrijk dat inwoners een eigen huishouding kunnen voeren en dat kinderen gezond en veilig opgroeien. Inwoners moeten in de eerste plaats daar zelf voor zorgen. Lukt dat niet, dan is het de taak van de gemeente om inwoners te helpen.

 

Het document dat u leest beschrijft de beleidsregels en de manier waarop de gemeente Berkelland werkt.

 

Deze beleidsregel geven algemene regels over de volgende onderwerpen:

  • Werken en meedoen in de samenleving (Wmo en Jeugd);

  • Gezond en veilig opgroeien (Jeugd);

  • Wonen in een veilige en gezonde omgeving (Wmo).

 

Waarom deze regels?

De beleidsregels vullen de wettelijke regels en de regels uit de Verordening sociaal domein Berkelland 2021 en het Financieel besluit maatschappelijk ondersteuning en jeugdhulp Berkelland 2021 aan. Het zijn algemene regels waarin bepaalde zaken uit de verordening en het besluit zijn uitgewerkt en die door de gemeente zijn vastgesteld. In onderstaande tabel is toegelicht welk type documenten er zijn, wat er in ieder document is geregeld en wie het document heeft vastgesteld.

 

Document

Wat

Vaststelling

Toelichting

Verordening sociaal domein Berkelland 2021

Algemeen verbindende voorschriften die gemeente en inwoner binden

Gemeenteraad

Het stellen van detailregels wordt vaak gedelegeerd aan het college

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Berkelland 2021

Verlengstuk van de verordening: bevat algemeen verbindende voorschriften

College

Dit zijn detailregels die gedelegeerd zijn door de gemeenteraad

Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en Jeugd Berkelland 2021

Algemene regels voor de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of uitleg van wettelijke voorschriften bij gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Ze binden alleen het bestuursorgaan dat de regels zelf mag stellen

College

Worden vastgesteld op basis van de eigen bevoegdheid van het college. Dit zijn geen gedelegeerde regels vanuit de gemeenteraad

Kernwaarden

In dit deel zijn de kernwaarden opgenomen die invulling geven aan wat de gemeente van inwoners verwacht en wat inwoners van de gemeente mogen verwachten. De kernwaarden geven de koers aan die de gemeente binnen het sociaal domein wil varen en zijn het eerste (afwegings)kader waarbinnen een hulpvraag beoordeeld wordt.

 

De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit past bij de bedoeling van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet.

  • 1.

    Iedere inwoner kan naar vermogen deelnemen aan de samenleving.

  • 2.

    Iedere inwoner heeft onderdak en een gezonde financiële huishouding.

  • 3.

    Kinderen groeien veilig en gezond op.

  • 4.

    De inwoner benut maximaal eigen mogelijkheden, talenten en zijn sociale netwerk (bijvoorbeeld familie, vrienden of het verenigingsleven).

  • 5.

    De hulpvraag staat centraal. De gemeente helpt bij het duidelijk maken van de hulpvraag.

  • 6.

    Vrij toegankelijke hulp gaat voor hulp-op-maat.

  • 7.

    De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is. Dit betekent niet dat de gemeente altijd met een oplossing komt.

Deze kernwaarden geven richting aan de uitvoering van de verordening en de beleidsregels. Het zijn geen regels, maar principes en overtuigingen. Die vormen de basis van de regels.

Hoofdstuk 1. Definities en begrippen

In het sociaal domein staat een aantal begrippen centraal: participatie, zelfredzaamheid, samenredzaamheid en eigen kracht. In het verlengde van de eigen kracht liggen de begrippen, algemeen gebruikelijke zaken, algemene voorzieningen, voorliggende voorzieningen en mantelzorg. In dit hoofdstuk worden deze begrippen uitgewerkt.

1.1 Definities en begrippen

Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo 2015, de Jeugdwet, de Verordening sociaal domein Berkelland 2021 en het Beleidskader samen denken samen doen.

 

Een tweetal veel voorkomende begrippen uit verordening sociaal domein zijn:

 

Gemeente

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland.

 

Hulp-op-maat

Een op de inwoner afgestemde voorziening.

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Wmo: een maatwerkvoorziening (in natura of als Pgb).

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Participatiewet: een voorziening bij de arbeidsinschakeling die speciaal op de inwoner is afgestemd of bijzondere bijstand.

  • Als het gaat om schuldhulpverlening als bedoeld in de Wetgemeentelijke schuldhulpverlening: op de inwoner afgestemde hulp bij het aflossen van schulden.

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Jeugdwet: een voorziening die op een jongere of zijn ouders is afgestemd als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.

Jongere(n)

Als het gaat om de Jeugdwet: de jongere, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Als het om werk en inkomen gaat: personen die jonger zijn dan 27 jaar.

 

Kind(eren)

De minderjarige (0-18jaar)

1.2 Algemene gebruikelijke voorziening(en)

Van algemeen gebruikelijk is sprake als een voorziening of dienstverlening:

 

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;

  • financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Voorbeelden zijn:

 

  • Kreuk en strijkvrije kleding

  • Fiets

  • Schoonmaakmiddelen

  • Wandelstok

  • Rollator

  • Wasdroger

  • Wasmachine

  • Vaatwasser

Tot het jaar 2020 was het begrip algemeen gebruikelijk niet opgenomen in de wet. Sinds 2020 is dit wel het geval. Voor de uitleg van het begrip verwijst de wetgever naar de jurisprudentie. Met de hierboven genoemde criteria sluiten we aan op de rechtspraak en laten we zien dat we ook de nieuwe koers van de hoogste rechter (ingezet op 20-11-2019, zie ECLI:NL:CRVB:2019:3535 en ECLI:NL:CRVB:2019:3690) volgen. Nieuw (geobjectiveerd) element is hetgeen financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. Hieronder verstaan we een inkomen op bijstandsniveau, in de zin van de Participatiewet. Met een uitkering algemene bijstand (levensonderhoud) wordt iemand in staat geacht te voorzien in de noodzakelijke algemene bestaanskosten, waaronder ook kosten die slechts incidenteel voorkomen. Bij de beoordeling of een voorziening of dienst algemeen gebruikelijk is, zoekt het college nadrukkelijk naar de link tussen de Wmo en de Participatiewet; doel hiervan is zo integraal mogelijke dienstverlening aan inwoners te bieden.

 

1.3 Algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat de inwoner niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, beoordeelt een medewerker van het Voormekaar team of er algemene voorzieningen zijn die de ondersteuningsbehoefte van de inwoner (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Inwoners kunnen ook rechtstreeks gebruik maken van algemene voorzieningen zonder een voorafgaand keukentafelgesprek.

 

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen waar iedereen, of een bepaalde groep inwoners, gebruik van kan maken. Soms gaat hier een lichte toets aan vooraf. De toegang tot algemene voorzieningen is laagdrempelig. Voor het gebruik van algemene voorzieningen kan een bijdrage worden gevraagd.

De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen. Deze algemene voorzieningen zorgen voor een ondersteuningsaanbod waardoor meer mensen kunnen deelnemen aan het “gewone” maatschappelijke leven. Er moet altijd naar de individuele situatie worden gekeken of de voorziening voldoende compenserend is.

 

Zijn er algemene voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Dan hoeft de gemeente (hierin) niet te ondersteunen.

1.4 “Voorliggende” voorzieningen

Dit zijn voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens een maatwerkvoorziening wordt overwogen. De algemene voorzieningen zijn ook onderdeel hiervan.

 

Zijn er voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Dan hoeft de gemeente (hierin) niet te ondersteunen.

1.4.1 Wet langdurige zorg (Wlz)

Bij het onderzoek door de gemeente moet beoordeeld worden of iemand in aanmerking komt voor een indicatie vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) of daarover al beschikt. Als dat zo is, kan een Wmo-maatwerkvoorziening dus ook een vorm van dagopvang op basis van artikel 2.3.5, lid 6 Wmo worden geweigerd. Die valt dan immers onder de Wlz. Ook wanneer de inwoner weigert mee te werken aan een onderzoek of er recht is op een Wlz-indicatie kan een voorziening vanuit de Wmo worden geweigerd. Het is goed om het recht op Wlz eerst te onderzoeken om onnodig onderzoek vanuit de gemeente te voorkomen. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) verstrekt overigens de informatie over het Wlz-gerechtigd zijn als dat nodig is aan de gemeente. Wanneer duidelijk is dat de inwoner niet onder de Wlz valt, gaat het onderzoek naar de hulpvraag vanuit de gemeente verder. Bij het onderzoek naar wat de juiste plek voor de inwoner is mag het belang van de inwoner niet uit het oog worden verloren.

1.4.2 Zorgverzekeringswet (Zvw)

Bij het onderzoek door de gemeente moet ook beoordeeld worden of iemand in behandeling is vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). Een voorbeeld is dat de Zvw ook de mogelijkheid om dagbesteding te declareren financiert. Er kunnen vijf vormen van dagbesteding geregistreerd worden in de gespecialiseerde ggz. Doel is het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid van de patiënt. Dagbesteding vindt altijd plaats in het kader van de (psychiatrische) behandeling en is terug te vinden in het behandelplan van de patiënt. Dagbesteding vanuit de Wmo wordt dan geweigerd. Het gaat niet om het doel van de dagbesteding maar dat deze onderdeel is van de behandeling en noodzakelijk is om de behandeling te laten slagen. Pas wanneer er sprake is van afbouw en beëindiging van de behandeling gaat deze dagbesteding over naar de Wmo. In de overgangsfase kan er dus sprake zijn van dagbesteding vanuit de Wmo. We verliezen bij deze afweging niet het belang van de inwoner uit het oog.

1.4.3 Regresrecht

Een inwoner kan een voorziening nodig hebben door toedoen van een derde (bijvoorbeeld een verkeersongeval). Als de inwoner een beroep doet op de Wmo dan is de vraag of de gemeente deze kosten kan verhalen op de partij die de schade heeft veroorzaakt.

Onder de Wmo 2007 werd geoordeeld dat de inwoner die letsel heeft dat is veroorzaakt door een derde, zelf mag kiezen of hij de verzekering aanspreekt of een beroep doet op de Wmo-voorzieningen. Een verzekeringsclaim is niet wettelijke voorliggend op de Wmo. Naar verwachting geldt het keuzerecht ook onder de Wmo 2015 omdat de Wmo 2015 het begrip voorliggende wettelijke voorziening niet kent.

Als een inwoner zich meldt, moet de gemeente onderzoek doen. Als hieruit blijkt dat de inwoner voor de kosten van voorzieningen daadwerkelijk en binnen een aanvaardbare termijn, een beroep kan doen op de verzekeraar (of er zelfs een bedrag is uitgekeerd voor betreffende voorziening) dan is er geen noodzaak meer voor ondersteuning.

Als ‘daadwerkelijk’ en ‘binnen een aanvaardbare termijn’ niet aan de orde is dan kan er noodzaak zijn voor Wmo ondersteuning.

Gemeenten kunnen de kosten die zij maken voor Wmo-voorzieningen bij ongevallen na 1 januari 2019 zelf verhalen op aansprakelijkheidsverzekeraars.

 

Van 2015 tot en met 2018 hebben de VNG en het Verbond van verzekeraars jaarlijks een convenant afgesloten. De mogelijkheid voor gemeenten om schade te verhalen op een verzekeraar die partij was bij het convenant werd daarmee uitgesloten. De gemeenten ontvingen in plaats daarvan een afkoopsom.

1.4.4 Arbeidsvoorzieningen

Er zijn (wettelijke) arbeidsvoorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan voordat de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen. Op grond van de Ziektewet, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Wajong en Participatiewet zijn er namelijk mogelijkheden voor aangepast werk en trajecten die toe leiden naar werk. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor aangepast werk, een re-integratietraject of speciaal onderwijs op grond van de genoemde regelingen dan kan begeleiding groep (dagbesteding) worden overwogen.

1.4.5 Jeugdgezondheidszorg

In de Wet publieke gezondheid is het basispakket jeugdgezondheidszorg vastgesteld. De jeugdgezondheidszorg heeft o.a. als taak het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding over thema’s die betrekking hebben op opvoeden en opgroeien. Voorbeelden hiervan zijn het consultatiebureau, videotraining, taalstimulering, consult bij een schoolarts, etc.

1.4.6 Onderwijs

Vanuit de Wet passend onderwijs is het onderwijs ervoor verantwoordelijk om alle leerlingen een goede onderwijsplek te bieden. Ook voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Alle samenwerkende reguliere scholen in een regio bieden dezelfde basisondersteuning. In het ondersteuningsplan van het regionale samenwerkingsverband passend onderwijs staat wat onder de basisondersteuning valt. Naast de basisondersteuning bieden sommige reguliere scholen extra begeleiding aan leerlingen. Leerlingen die speciale of intensieve begeleiding nodig hebben, kunnen naar het speciaal onderwijs. Als toezicht en begeleiding van een kind meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht, kan hulp-op-maat worden ingezet.

1.4.7 Kinderopvang

Kinderen die extra ondersteuning nodig hebben, kunnen ook terecht op een kinderdagverblijf of bij een gastouder Dit is geregeld in de Wet op de kinderopvang. Leidsters leren omgaan met een kind met een beperking wordt gerekend tot de gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan hulp-op-maat worden ingezet. Dit kan alleen in de situaties waarbij opvang niet het doel is, maar er sprake is van ontwikkelingsdoelstellingen. Daarbij kan gedacht worden aan (ernstige) gedragsproblematiek.

1.5 Gebruikelijke hulp

 

1.5.1 Algemeen

In de verordening is vastgelegd dat gebruikelijke hulp de hulp is die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.

 

Voor zover gebruikelijke hulp kan worden verwacht, hoeft het college geen hulp- op- maat toe te kennen.

 

De vraag of en zo ja, welk onderdeel van de hulpvraag tot gebruikelijke hulp behoort, beoordeelt het college op grond van het afwegingskaders ‘Gebruikelijke hulp jeugd’ en ‘Gebruikelijke hulp maatschappelijke ondersteuning’.

 

Deze afwegingskaders dienen als uitgangspunt. In elke individuele situatie wordt op basis van dit toetsingskader een zorgvuldige individuele afweging gemaakt. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de jongere en zijn ouders of leefeenheid.

 

Zowel bij het afwegingskader ‘Gebruikelijke hulp jeugd’ als het afwegingskader ‘Gebruikelijke hulp maatschappelijke ondersteuning’ wordt uitgegaan van een onderscheid in kortdurende en langdurige zorgsituatie en de richtlijnen gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel.

1.5.1.a Onderscheid kortdurende en langdurige zorgsituatie

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.

  • Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.

  • Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan 3 maanden nodig zal zijn.

In kortdurende zorgsituaties kan van ouders en andere verzorgers/opvoeders (Jeugdwet) en echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (Wmo) worden verwacht dat ze alle persoonlijke verzorging en begeleiding zelf bieden. Dit betreft gebruikelijke hulp.

Alleen in langdurige zorgsituaties kan derhalve sprake zijn van bovengebruikelijke hulp waarvoor het college hulp-op- maat moet inzetten. Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college jeugdhulp in kan zetten.

1.5.1.b Richtlijnen gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel

Kinderen

van 0 tot 3 jaar

  • *

    hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • *

    ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • *

    zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • *

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • *

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen

van 3 tot 5 jaar

  • *

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • *

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • *

    kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • *

    ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • *

    hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • *

    hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • *

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • *

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen

van 5 tot 12 jaar

  • *

    kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • *

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • *

    hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • *

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • *

    zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen indien nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • *

    hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • *

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen

van 12 tot

18 jaar

  • *

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • *

    kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • *

    kunnen vanaf 16 jaar een dag en nacht alleen gelaten worden;

  • *

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • *

    hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • *

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • *

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

 

1.5.2 Afwegingskader gebruikelijke hulp jeugd

 

1.5.2.a Beoordelingsfactoren gebruikelijke hulp

Om vast te stellen welke hulp bovengebruikelijk is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jongere met een normaal ontwikkelingsperspectief nodig heeft. Per leeftijdscategorie zijn hieronder richtlijnen daarvoor opgenomen.

Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt het college verschillende factoren. Deze factoren worden telkens in samenhang beoordeeld. En steeds wordt gekeken naar de individuele omstandigheden van de jongere en het gezin. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie) én meer tijd kosten (tijdsomvang). Waardoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

 

De volgende factoren worden in samenhang beoordeeld:

  • a.

    Leeftijd van de jongere

  • b.

    Aard van de zorghandelingen

  • c.

    Frequentie en patroon van de zorghandelingen

  • d.

    Tijdsomvang van de zorghandelingen

  • e.

    Draagkracht / draaglast van de ouder(s)

 

a) Leeftijd van de jongere

Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jongeren in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij jongeren met een normaal ontwikkelingsprofiel van dezelfde leeftijd kan de ene jongere meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind.

 

Voorbeeld

Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet. Maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft. Deze stimulans en hulp mag je verwachten van ouders/verzorgers en is gebruikelijke hulp.

 

b) Aard van de zorghandelingen

Voor zorghandelingen die de jongere zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulp-handeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.

 

Voorbeeld

  • Het legen van een katheterzakje is een handeling die het verschonen kan vervangen. Als dat het geval is, is sprake van gebruikelijke hulp.

  • Oefenen met het gebruik van pictogrammen bij een jongere met een verstandelijke beperking is een handeling die oefenen met lezen of topografie kan vervangen. Dit is in dat geval gebruikelijke hulp.

 

c) Frequentie en patroon van de zorghandelingen

Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals 3 keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt.

Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind.

 

Voorbeeld

  • Als een kind bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind en wordt dit als gebruikelijke hulp aangemerkt.

  • Het aanreiken van spullen of speelgoed bij kinderen met een lichamelijke beperking na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, past in een normaal patroon van dagelijkse zorg en is dus gebruikelijke hulp.

  • Als een ouder meerdere malen per nacht zorg moet bieden aan een ouder kind, lopen die handelingen niet mee in het normale patroon van dagelijkse zorg. Dit is geen gebruikelijke hulp.

 

d) Tijdsomvang van de zorghandelingen

De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.

 

Voorbeeld

Alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en aankleden. Als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.

 

e ) Draagkracht / draaglast van de ouder

Bij het onderzoek naar de gebruikelijke hulp moet het college vaststellen of degene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden, of dat sprake is van (dreigende) overbelasting. Er moet aandacht zijn voor de draaglast en draagkracht van de ouder of verzorger/opvoeder. Het college moet bekijken of hij/zij naast zijn of haar werk en de te verlenen zorg fysiek en psychisch nog in staat is de gebruikelijke hulp te verlenen. Dit geldt ook als een ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp te bieden. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting, zal het college een voorziening moeten verstrekken. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

1.6 Persoonlijke verzorging

 

1.6.1 Wat valt onder persoonlijke verzorging?

Jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet omvat onder andere het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging. De hulp is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij de jongere.

Persoonlijke verzorging betreft hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat dan onder andere om de volgende activiteiten (niet uitputtend):

  • wassen

  • aankleden en uitkleden

  • aanbrengen of aantrekken van hulpmiddelen, prothesen, elastische kousen

  • eten en drinken

  • toedienen van sondevoeding

  • zich verplaatsen (in/uit bed, in/uit bad, van bed naar stoel)

  • naar het toilet gaan (aanleggen van een urinaal, verwisselen van incontinentiemateriaal)

  • wisselen van lig- of zithouding

  • medicijnen innemen

  • opmaken van het bed van een bedlegerig kind

  • reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging, scheren, hand- en voetverzorging

  • schoonhouden en verzorgen van stoma en andere onnatuurlijke lichaamsopeningen

Een jongere kan ondersteuning krijgen bij deze ADL-activiteiten, maar de handelingen kunnen ook worden overgenomen. Het stimuleren van de jongere om de persoonlijke verzorging uit te voeren of aan te leren, kan ook onderdeel zijn van de in te zetten hulp.

1.6.2 Persoonlijke verzorging en gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit 1.5.2.a. Er zijn enkele bijzondere situaties die specifiek voor persoonlijke verzorging gelden.

 

Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang

De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, kan het college een voorziening verstrekken. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.

 

Voorbeeld

  • Een baby krijgt bij de kinderopvang 3 keer per dag een flesje. Voor een baby valt het geven van een flesje onder normale dagelijkse zorg zoals kinderopvang die biedt. Nu kost het bij deze baby, vanwege ernstige slikproblemen, extra tijd om dat flesje te geven. Voor het geven van een flesje staat gemiddeld 20 minuten per keer en bij deze baby kost het 35 minuten per keer. De minuten meertijd komen voort uit aandoeninggerelateerde stoornissen en beperkingen. Voor de extra tijd die het kost om het flesje te geven, kan het college hulp inzetten: 3 keer 15 minuten = 45 minuten per dag dat het kind gebruik maakt van de kinderopvang. Deze extra tijd valt niet onder gebruikelijke hulp.

  • Wanneer de baby geen flesje zou krijgen maar sondevoeding, dan is de volledige tijd voor het toedienen van de sondevoeding tijdens de kinderopvang bovengebruikelijke hulp en dus zorg waarvoor een voorziening kan worden verstrekt. Het geven van sondevoeding valt namelijk niet onder zorg zoals instanties voor kinderopvang die bieden.

 

Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs

De school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan geen voorziening worden verstrekt.

Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare zorg geen verplichting voor de ouders of verzorgers/opvoeders om deze hulp op school te leveren. Dit wordt gezien als bovengebruikelijke hulp. Voor deze hulp kan het college dus een voorziening toekennen.

 

Intieme persoonlijke verzorging voor een jongere ouder dan 12 jaar

Voor zover een jongere van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder of verzorger/opvoeder wordt geen bijdrage verwacht van die ouder/verzorger verwacht. Er is dan dus geen sprake van te verwachten gebruikelijke hulp.

1.7 Begeleiding

 

1.7.1 Wat valt onder begeleiding?

Jeugdhulp omvat het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jongeren met een beperking. Zodat ze in staat worden gesteld voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. Om dit te bereiken, kan het college begeleiding inzetten.

Bij begeleiding gaat het om het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij jongeren wordt (een beperking in de ) zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ kind van dezelfde leeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijnen in bijlage I. Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:

  • het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen, zoals leren om dagelijkse handelingen als wassen en aankleden zelfstandig te kunnen doen.

  • het oefenen met aanbrengen van structuur, bijvoorbeeld hulp bij plannen van activiteiten en dag structureren

  • ondersteuning bij het sociaal functioneren en maatschappelijk participeren (psychosociale zelfredzaamheid), zoals thuis, bij winkelen of vrijetijdsbesteding.

  • het overnemen van toezicht op de jongere

1.7.2 Begeleiding en gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van begeleiding als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit Hoofdstuk 2.

 

Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor begeleiding gelden.

 

a) De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen

Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt geen bijdrage van hem verwacht.

 

b) Begeleiding gedurende werk of studie ouders/verzorgers

Wanneer ouders of verzorgers werken of studeren, blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken of studeren niet als voorziening worden toegekend. Alleen voor bovengebruikelijke begeleiding kan het college een voorziening verstrekken.

 

c) Begeleiding tijdens onderwijs

Als een kind, vanwege een aandoening, stoornis of beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Het gaat daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Een concentratieprobleem van een kind kan op zichzelf dus geen reden zijn voor inzet van begeleiding. In het kader van passend onderwijs voorziet een school in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. Ook remedial teaching of huiswerkbegeleiding richten zich op het helpen van kinderen met leerproblemen. Dit zijn onderwijsgebonden problemen en behoren tot het domein van het onderwijs.

 

Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan wel begeleiding in de vorm van toezicht aangewezen zijn. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij ‘vrije’ of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym. Bij dit type lessen/activiteiten is er sprake van een minder strakke structuur en een ander type (leer)omgeving. Dit is vaak van invloed op het gedrag van het kind met een zorgvraag. Essentieel is dat het leren voor iedereen doorgang kan vinden. Ook bij de omgang met andere kinderen en/of bij spel kan het gedrag om toezicht en/of interventie vragen. Dit is bovengebruikelijk toezicht waarvoor begeleiding ingezet kan worden.

 

d) Ouderlijk toezicht

Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt.

 

Bovengebruikelijke begeleiding bij kinderen tot 3 jaar komt in de praktijk niet vaak voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan bovengebruikelijk toezicht aan de orde zijn. Bovengebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.

 

Voorbeeld

  • bij kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel is pedagogische correctie op gedrag gebruikelijk. Bij een cognitief beperkt kind met gedragsproblemen kan het zijn, dat er meer dan gebruikelijk correctie en aansturing van gedrag en vaak ook meer aandacht voor vaste structuur nodig is.

  • Begeleiding naar ziekenhuis: als een kind vanwege bijvoorbeeld nierdialyse meerdere keren per week naar het ziekenhuis moet, is het gebruikelijk dat een ouder of verzorger meegaat. Hiervoor hoeft het college geen voorziening toe te kennen. Deze uren worden wel meegewogen in de weging van de over)belasting van ouders/verzorgers voor de zorg van hun kind vanwege de aandoening.

  • Begeleiding naar zwemles: hiervoor hoeft het college geen voorziening toe te kennen. Het is gebruikelijk dat ouders met hun kind meegaan naar zwemles.

1.7.3 Afwegingskader gebruikelijke hulp maatschappelijke ondersteuning

De beoordeling of er sprake is van gebruikelijke hulp is gebaseerd op de volgende omstandigheden:

  • a)

    De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner.

  • b)

    De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner.

  • c)

    De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen.

  • d)

    De leerbaarheid van de inwoner en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

a) De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner

Het college inventariseert als eerste de hier genoemde omstandigheden.

 

De aard

De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De inwoner kan aangewezen zijn op hulp bij o.a.:

  • zelfzorg;

  • het plannen of ondernemen van (dagelijkse) activiteiten in het kader van participatie; of

  • bij problematisch gedrag.

De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de inwoner daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de inwoner wel zelf kan al dan niet met bijvoorbeeld hulp van anderen of met gebruikmaking van algemene voorzieningen. Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling van elkaar verwacht wordt geboden te worden. Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner’ van deze Beleidsregels.

 

De omvang

Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de inwoner zijn aangewezen op begeleiding bij of het overnemen van bepaalde activiteiten maar ook afhankelijk zijn van (volledig) toezicht. Naast de vraag of dit toezicht onder gebruikelijke hulp kan worden geschaard, kan het zware eisen stellen aan en/of een zware wissel trekken op de persoon die deze hulp biedt.

 

Ook kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte in de zelfredzaamheid met zich meebrengen dat niet volledig van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Het college neemt daarbij de uitstelbare en niet-uitstelbare hulp en/of planbare en niet-planbare hulp in aanmerking maar ook de mogelijkheid van redelijk te vergen oplossingen die een eventuele aanspraak op maatschappelijke ondersteuning kunnen voorkomen.

 

De omvang van de ondersteuning kan (deels) ook onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en/of klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, op familiebezoek gaan, et cetera. Dergelijke hulp kan volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer als gebruikelijk worden aangemerkt.

 

Het college kan voor de bovengebruikelijke hulp hulp-op-maat verlenen.

 

Huishoudelijke taken

Ook bij het overnemen van huishoudelijke taken wordt in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte. Dat is in lijn met de regels zoals die golden onder de Wmo 2007.

 

b) De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner

Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid kiezen ervoor om gezamenlijk een huishouden te voeren. Dat maakt hen gezamenlijk verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden.

Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de inwoner. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de inwoner.

 

Huishoudelijke taken

Ook bij het overnemen van huishoudelijke taken wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.

 

Algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer

Het college houdt bij de beoordeling of er sprake is van gebruikelijke hulp wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. De volgende voorbeelden worden genoemd:

 

Hulp bij een bezoek aan de familie, vrienden, huisarts, et cetera. Daaronder wordt ook het vervoer verstaan; het gaat immers om (incidentele) verplaatsingen die in het algemeen gepland kunnen worden. Het vervoer bij structurele verplaatsingen, waarbij rekening wordt gehouden met de intensiteit van de verplaatsingen en de reguliere daginvulling van de huisgenoot. Hulp bij of het overnemen van taken die tot een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie. Hulp aan anderen, die behoren tot de omgeving van de inwoner, in het (leren) omgaan met de beperkingen van de inwoner. Denk aan familie, vrienden, vrijwilligers, et cetera.

 

Hulp van ouders aan kinderen, waaronder ook toezicht, bij activiteiten zoals zwemmen of andere activiteiten die kinderen doen en waarbij zij normaal gesproken door hun ouders begeleid worden; (zie Richtlijnen gebruikelijke hulp voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel).

 

Echtgenoten/partners

Als uitgangspunt geldt dat wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer; de onderhoudsplicht die echtgenoten/partners naar elkaar toe hebben. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid. Bij een substantiële omvang in de ondersteuningsbehoefte kan dit er evenwel toe leiden dat sprake is van bovengebruikelijke hulp.

 

Kinderen ten opzichte van ouders

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen aan hun ouders. Daarbij moet vooral gedacht worden aan het overnemen van de huishoudelijke taken. Voor kinderen ten opzichte van hun ouders kan het bieden van begeleiding als gebruikelijke hulp anders liggen. Het hoeft ook niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat meerderjarige inwonende kinderen hun ouder(s) individuele ondersteuning bieden. Het college zal dat in het individuele geval moeten beoordelen.

 

Huisgenoten ten opzichte van elkaar

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Voor huisgenoten ten opzichte van elkaar kan het bieden van begeleiding als gebruikelijke hulp anders liggen. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het ook zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat de ene huisgenoot de ander bijvoorbeeld aanspoort tot zelfzorg.

 

Ouders en kinderen

De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp/zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp/zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon, die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het tijdelijk overnemen van de gebruikelijke hulp/zorg van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.

 

c) De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen

Als de inwoner thuiswonende kinderen heeft, gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke taken. Dat beoordeelt het college in het individuele geval.

 

Kinderen binnen de leefeenheid

In geval de leefeenheid van de inwoner mede bestaat uit (pleeg en/of stief-)kinderen, gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden in principe geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder de omstandigheden in het individuele geval kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen.

Verder gelden de volgende uitgangspunten bij de huishoudelijke taken:

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

d) De leerbaarheid van de inwoner en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd

Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp van een huisgenoot kan worden verlangd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier gebruikelijke hulp kan of moet worden verleend, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een nog niet eerder aanwezige ondersteuningsbehoefte van de inwoner zoals bij een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie het geval kan zijn. Of een huisgenoot die nooit heeft geleerd huishoudelijke taken uit te voeren, maar die wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk hulp-op-maat inzetten om de ‘gebruikelijke hulp’ aan te leren. De ondersteuning kan dan ook gericht zijn op het leren om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de inwoner. Er moet in die gevallen wel sprake zijn van een noodzaak tot het verlenen van hulp-op-maat die in overwegende mate is gericht op de inwoner. Het spreekt voor zich dat hierbij de leerbaarheid van de inwoner ook een belangrijke rol kan spelen. Dat kan ook betrekking hebben op het (leren) accepteren van de te bieden gebruikelijke hulp.

 

Bovengebruikelijke hulp

Het kan zijn dat de gebruikelijk hulp (substantieel) wordt overschreden. Denk bijvoorbeeld aan de situatie van een langdurige ondersteuningsbehoefte in combinatie met het uitvoeren van huishoudelijke taken en/of het bieden van noodzakelijke individuele ondersteuning. Ook de hulp/zorg van ouders voor kinderen kan bovengebruikelijk zijn gelet op de omvang daarvan. In vergelijking met gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel kan deze hulp/zorg worden overschreden. Het is echter niet zo dat het college in Beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp precies gebruikelijk is te bieden. De medewerker Voormekaar moet daarvoor de omstandigheden van het individuele geval beoordelen. In voorkomende gevallen kan hulp-op-maat aangewezen zijn, tenzij (bij kinderen) aanspraak bestaat op begeleiding of persoonlijke verzorging op grond van de Jeugdwet of intensieve kindzorg op grond van de Zvw.

 

Uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp

In de volgende situaties gaat het college er in principe van uit dat de huisgenoot (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp biedt of kan bieden:

  • de huisgenoot is overbelast of dreigt te worden overbelast;

  • de huisgenoot heeft beperkingen en mist de kennis/vaardigheden om gebruikelijke hulp uit te voeren en kan deze vaardigheden niet aanleren;

  • de inwoner heeft een zeer korte levensverwachting;

  • de huisgenoot is regelmatig niet aanwezig, vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter; of

  • er is naar het oordeel van het college sprake van bijzondere omstandigheden. Hieronder kan bijvoorbeeld een stapeling van ondersteunings- en/of zorgtaken worden verstaan.

Mantelzorg versus gebruikelijke hulp

Mantelzorg overstijgt in tijd en/of intensiteit, wanneer het door inwonende partners, kinderen of andere huisgenoten wordt geleverd, het niveau van gebruikelijke hulp. Anderzijds kan mantelzorg ook door niet inwonende familieleden of personen uit het netwerk van de persoon worden geleverd. Bijvoorbeeld door uitwonende kinderen, vrienden of andere personen uit het sociaal netwerk van de persoon.

Hoofdstuk 2. Hulp op maat dienstverlening Jeugd en Wmo

2.1 Algemeen

Als hulp op maat aan de orde is, worden de volgende afwegingskaders gebruikt om de meest passende ondersteuning te kiezen:

  • Logeren Jeugd en Wmo

  • Hulp op maat Jeugd

  • Hulp op maat Wmo

2.2 Afwegingskader hulp op maat logeren voor Jeugd en Wmo

Logeren (kortdurend verblijf of respijtzorg) is het logeren in een accommodatie van een Instelling of in een logeergezin met als doel het tijdelijk ontlasten van de mantelzorger en/of de omgeving en/of ter preventie van ontsporing. Indien er ook sprake is van ondersteuning vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) zoals persoonlijke verzorging en verpleging, wordt nauw samengewerkt met partners vanuit deze ondersteuning, zodat deze Ondersteuning geleverd blijft worden (werk volgt inwoner).

 

Inwoners hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Het product logeren geldt voor de tijd tussen 17:00 uur en 9:00 uur (dit is een richtlijn) en voorziet niet in dag-invulling van de tijd tussen 09:00 en 17:00 uur. Als dag-invulling in die periode niet geregeld is en wel gewenst, moet het product logeren worden aangevuld met een vorm van dagbesteding. Afhankelijk van de zorgvraag van de inwoner en de gestelde doelen kan logeren voor de dag-invulling aangevuld worden met:

  • -

    dagdelen groepsbegeleiding en/of uren individuele begeleiding voor inwonerinwoners vanaf 18 jaar;

  • -

    dagdelen groepsbegeleiding en/of uren individuele begeleiding en/of dagdelen groepsbehandeling en/of uren individuele behandeling voor inwonerinwoners onder de 18 jaar.

De dag-invulling kan door een andere organisatie worden geboden. Een inschrijving op producten uit perceel 1 en/of 2 is daarom niet verplicht wanneer wordt ingeschreven op het product logeren.

2.3 Afwegingskader hulp op maat Jeugd

 

I: Ondersteuning individueel gericht op ontwikkeling en stabilisatie

 

Algemeen

De Ondersteuning is gericht op het aanleren, oefenen en bestendigen van vaardigheden en gedrag. Ondersteuning individueel is gericht op het vergroten dan wel behouden van de zelfredzaamheid en de deelname aan de samenleving.

Ondersteuning individueel bestaat uit

  • begeleiding individueel

    • o

      Ontwikkelen en coachen bij

    • o

      Ontwikkelen Plus

    • o

      Gericht op stabiliseren (voorkomen van achteruitgang)

    • o

      Stabiliseren en helpen bij (gericht op stabiel houden en voorkomen van achteruitgang)

    • o

      Stabiliseren en overnemen

    • 0

      Stabiliseren Plus

  • persoonlijke verzorging

  • behandeling individueel

Begeleiding Individueel – ontwikkelen en coachen bij

 

Voor wie

Resultaat gericht op

De jongere is leerbaar en de ondersteuning is in principe eindig of kan overgaan in een lichtere vorm van begeleiding zoals begeleiding gericht op stabilisatie.

Door het aanleren van en oefenen met vaardigheden en gedrag kan de jongere en/ of zijn opvoeders de problemen oplossen of zodanig verbeteren dat jongere en/ of gezin weer zelfstandig kan functioneren, dan wel om kan gaan met de gevolgen van de (gedrags-)problemen, veilig kan opgroeien en mee kan doen in de samenleving.

Het vergroten van de eigen kracht kan bij deze jongere veelal een positief effect hebben op alle leefgebieden. Vaak is in het begin de ondersteuning van intensievere aard, voor het aanleren van vaardigheden. De jongere (en zijn omgeving) leert(leren) vaardigheden om voldoende te participeren, dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en het persoonlijke leven te structureren en daar zoveel mogelijk regie over te voeren.

 

Begeleiding Individueel – ontwikkelen Plus

 

Voor wie

Resultaat gericht op

Het gaat altijd om meervoudig complexe (gezins-)problematiek. Er zijn altijd beperkingen op meerdere levensdomeinen en er is altijd aanvullend sprake van gedragsproblematiek.

Het is nodig dat op consultatiebasis een gedragswetenschapper, orthopedagoog of andere specialist actief meekijkt.

Daarnaast is het nodig dat door de aanbieder actief de samenwerking met andere ketenpartners wordt gezocht.

Zie begeleiding gericht op ontwikkelen en coachen bij.

 

Begeleiding individueel – stabiliseren en helpen bij

 

Voor wie

Resultaat gericht op

Jongeren en/of hun opvoeders die structureel begeleiding en/of toezicht nodig hebben bij zelfstandig opvoeden / opgroeien. Ook kan de begeleiding gericht zijn op het voorkomen van achteruitgang van zelfredzaamheid en het bevorderen van deelname aan de samenleving.

Jongeren zijn bij het voorkomen en/of oplossen van problemen en het nemen van besluiten afhankelijk van anderen voor structuur en regie.

De jongere beschikt over beperkte verandercapaciteit en heeft beperkt mogelijkheden tot ontwikkelen van vaardigheden of gedrag.

Het samen doen, oefenen, bestendigen, deels overnemen van vaardigheden staan centraal.

De ondersteuning kan langdurig zijn, kan overgaan in een situatie waarbij de jongere samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende ondersteuning, of overgaan naar “stabiliseren en overnemen”, of de situatie kan zodanig verslechteren dat een intramurale setting noodzakelijk is.

 

Begeleiding individueel – stabiliseren en overnemen

 

Voor wie

Resultaat gericht op

Aanvullend op helpen bij geldt hier dat de jongere en/ of zijn opvoeders op meerdere levensdomeinen afhankelijk is (of zijn) van anderen. De jongere kan taken en vaardigheden op meerdere levensdomeinen niet meer zelfstandig of slechts met hulp uitvoeren.

De begeleidingsvraag komt veelal voort uit een (chronische) aandoening. Een (progressieve) achteruitgang kan aan de orde zijn, net als fluctuerende intensiteit van ernst, en “goede” en “slechte” periodes. De inzet van de professional kan hierdoor ook fluctueren.

Zie Stabiliseren en helpen bij, met de nadruk op het overnemen van vaardigheden/

bestendigen van een situatie.

Zo nodig ontlasten van de mantelzorger.

 

Begeleiding individueel – stabiliseren Plus

 

Voor wie

Resultaat gericht op

Hierbij gaat het altijd om meervoudig complexe (gezins-)problematiek. Er zijn altijd beperkingen op meerdere levensdomeinen en er is altijd aanvullend sprake van gedragsproblematiek. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie.

Het is nodig dat op consultatiebasis een gedragswetenschapper, orthopedagoog of andere specialist actief meekijkt.

Daarnaast is het nodig dat door de aanbieder actief de samenwerking met andere ketenpartners wordt gezocht.

Zie stabiliseren en helpen bij.

 

Persoonlijke verzorging

 

De volgende afbakening geldt:

  • Indien de verzorging bij jongeren verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, valt die zorg onder de Zorgverzekeringswet.

  • Indien de verzorgende handelingen bij jongeren gericht zijn op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), valt die zorg onder de Jeugdwet.

 

Persoonlijke verzorging vanuit de Jeugdwet bestaat uit:

  • Persoonlijke verzorging – ontwikkelen (gericht op doorstroom en uitstroom)

  • Persoonlijke verzorging – stabiliseren (gericht op stabiel houden en voorkomen van achteruitgang)

Persoonlijke verzorging – ontwikkelen

 

Voor wie

Resultaat gericht op

De jongere is leerbaar en de ondersteuning is in principe eindig, of kan overgaan in een lichtere vorm van Ondersteuning zoals Persoonlijke verzorging – stabiliseren.

Het aanleren en verbeteren van vaardigheden rondom persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg zodat de jongere deze taken (weer) zelfstandig of met behulp van zijn/haar omgeving kan uitvoeren.

De ondersteuning is gericht op het aanleren, oefenen en bestendigen van vaardigheden en gedrag.

 

Persoonlijke verzorging – stabiliseren

 

Voor wie

Resultaat gericht op

De jongere is beperkt leerbaar.

De aard van de vraag komt veelal voort uit een (chronische) aandoening.

De ondersteuning bestaat vooral uit het helpen bij, inslijten en of(deels) overnemen van taken in de persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg.

De Ondersteuning kan bij verbetering overgaan in een situatie waarbij de jongere samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende ondersteuning. Bij verslechtering kan in samenspraak met de wijkverpleging worden beoordeeld of er sprake is van zorg waar de Zvw of Wlz van toepassing is.

 

Behandeling individueel

 

Behandeling individueel is gericht op het verbeteren van opvoed- of opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen.

De Jongere is leerbaar, de ondersteuning is in principe kortdurend en eindig of zal, zo mogelijk, overgaan in een lichtere vorm van Ondersteuning zoals Begeleiding.

Behandeling bestaat uit twee varianten:

  • Behandeling individueel – ontwikkelen

  • Behandeling individueel – ontwikkelen Plus

NB Het bestendigen van vaardigheden en gedrag valt onder begeleiding, niet onder behandeling

 

Behandeling individueel – ontwikkelen

 

Voor wie

Resultaat gericht op

De jongere is leerbaar.

Voor die gezinnen/jongeren waarvoor een intensieve jeugdhulpinterventie nodig is, specifieke kennis, opleiding en ervaring nodig is, waarbij een gedragswetenschapper(bijvoorbeeld een orthopedagoog of gz-psycholoog) een deel van de hulp aan de jongere zelf uitvoert. Interventies worden uitgevoerd middels strikt geprotocolleerde methodieken waarvoor specifieke bijscholing nodig is. Een gedragswetenschapper voert deels zelf de behandeling uit.

Gericht op het verbeteren van opvoed- of opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen.

De ondersteuning is in principe kortdurend en eindig of zal, zo mogelijk, overgaan in een lichtere vorm van Ondersteuning zoals Begeleiding.

 

Behandeling individueel – ontwikkelen Plus

 

Voor wie

Resultaat gericht op

De jongere is leerbaar.

Voor die gezinnen/jongeren waarvoor een intensieve interventie (diagnose en/ of therapie) nodig is die wordt uitgevoerd door een gedragswetenschapper of specifieke medicus. Hieronder valt ook vraagverduidelijking bij jongeren gericht op passende behandeling.

Het is nodig dat er wordt gewerkt met een systematische en methodische werkwijze op basis van wetenschappelijke evidentie, ingegeven door ontwikkelingspsychologie of orthopedagogiek.

Gericht op het verbeteren van opvoed- of opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen.

De ondersteuning is in principe kortdurend en eindig of zal, zo mogelijk, overgaan in een lichtere vorm van ondersteuning.

 

II: Ondersteuning groep gericht op ontwikkeling en stabilisatie

 

Voor alle vormen van ondersteuning groep geldt, dat de groepsgrootte passend en veilig moet zijn, zowel voor de jongeren als medewerkers.

Bij al deze producten kan er eventueel een opslag voor individueel vervoer of rolstoelvervoer toegekend worden door de gemeente.

Ondersteuning groep bestaat uit

  • Begeleiding groep

    • o

      Ontwikkelen

    • o

      Ontwikkelen plus

    • o

      Stabiliseren en begeleiden bij;

    • o

      Stabiliseren en overnemen;

    • o

      Stabiliseren Plus

  • Behandeling groep

    • o

      Behandeling groep – ontwikkelen

    • o

      Behandeling groep – ontwikkelen Plus

Begeleiding groep is gericht op een zinvolle daginvulling, dagstructuur, aanleren, oefenen, bestendigen of overnemen van vaardigheden en het ontplooien van talenten om zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving te vergroten, dan wel achteruitgang te voorkomen.

 

Behandeling groep is gericht op het, in groepsverband, verbeteren van opvoed- of opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen De jongere is leerbaar, de ondersteuning is in principe kortdurend en eindig of zal, zo mogelijk, overgaan in een lichtere vorm van ondersteuning zoals begeleiding groep.

 

Begeleiding groep - ontwikkelen

 

Voor wie

Resultaat gericht op

De jongere is leerbaar.

De jongere die baat heeft bij groepsgewijs coachend ondersteunen door een zinvolle daginvulling te bieden. Het gaat om niet-loonvormende activiteiten, dagstructuur, aanleren en stimuleren van (arbeids)vaar-digheden, verdienvermogen en ontplooiing van talenten.

Zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving te vergroten.

De Ondersteuning is gericht op door- of uitstroom richting scholing, werk, of vrijwilligerswerk. Uitstroom naar werk kan ook zijn uitstroom naar deels (al dan niet met ondersteuning verrichten van) loonvormend werk.

De ondersteuning is gericht op het aanleren en bestendigen van vaardigheden en gedrag.

Ondersteuning is in principe eindig, of kan overgaan in een lichtere vorm van begeleiding groep zoals begeleiding groep gericht op stabilisatie.

 

Begeleiding groep – ontwikkelen Plus

 

Voor wie

Het gaat altijd om meervoudig complexe (gezins-)problematiek. Er zijn beperkingen op meerdere levensdomeinen en er is altijd aanvullend sprake van gedragsproblematiek. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie.

Voor die jongeren waarbij het nodig is dat op consultatiebasis een gedragswetenschapper, orthopedagoog of andere specialist actief meekijkt.

Daarnaast is het nodig dat door de aanbieder actief de samenwerking met andere ketenpartners wordt gezocht.

Zie begeleiding groep ontwikkelen

 

Begeleiding groep - stabiliseren en begeleiden bij

 

Voor wie

Resultaat gericht op

Jongeren die structureel ondersteuning en/ of toezicht nodig hebben. Het is groepsgewijze structurele ondersteuning door zinvolle daginvulling, door niet-loonvor-mende activiteiten, dagstructuur, en onderhouden van vaardigheden gericht op zelfredzaamheid, scholing, arbeid en talenten.

De Jongere en/ of zijn opvoeders ervaart/ ervaren op een of meerdere levensgebieden problemen bij het oplos- sen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine. Jongeren zijn bij het voorkomen en/ of oplossen van problemen en het nemen van besluitenafhankelijk van anderen voor structuur en regie.

De jongere beschikt over beperkte verandercapaciteiten heeft beperkt mogelijkheden tot ontwikkelen van vaardigheden of gedrag, maar kan wel zelf om hulpvragen.

Het doel is stabilisatie, behoud van zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving, en achteruitgang te voorkomen of te vertragen. Het samen doen, oefenen, bestendigen, en deels overnemen van vaardigheden en gedrag staan centraal.

De Ondersteuning draagt indien nodig bij aan het ontlasten van de mantelzorger.

De Ondersteuning kan langdurig zijn of over-gaan in uitstroom naar scholing of met onder-steuning verrichten van (deels) loonvormend werk. Ook kan een jongere uitstromen naar een situatie waarbij de jongere samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende ondersteuning.

 

Begeleiding groep – stabiliseren en overnemen

 

Voor wie

Resultaat gericht op

Jongeren die structureel ondersteuning en/ of toezicht nodig hebben. Het is groepsgewijze structurele ondersteuning door zinvolle daginvulling, door niet- loonvormende activiteiten, dagstructuur en onderhouden van vaardigheden gericht op zelfredzaamheid.

Aanvullend op helpen bij geldt hier dat de Jongere en/ of zijn opvoeders op meerdere levensdomeinen afhankelijk is van anderen. De Jongere kan taken en vaardigheden op meerdere levensdomeinen niet meer zelfstandig of met hulp uitvoeren.

De aard van de vraag komt veelal voort uit een (chronische) aandoening. Een (progressieve) achteruitgang kan aan de orde zijn, net als fluctuerende intensiteit van ernst, en “goede” en “slechte” periodes. De inzet van de professional kan hierdoor ook fluctueren.

Het doel is stabilisatie, behoud van zelfredzaamheid, deelname aan de samenleving, en achteruitgang te voorkomen of te vertragen.

Ondersteuning draagt zo nodig bij aan het ontlasten van de mantelzorger

 

Begeleiding groep – stabiliseren Plus

 

Voor wie

Resultaat gericht op

Het gaat altijd om meervoudig complexe (gezins-)problematiek. Er zijn altijd beperkingen op meerdere levensdomeinen en er is altijd aanvullend sprake van gedragsproblematiek waardoor de Jongere een prikkelarme omgeving nodig heeft. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie. Aanvullend kan er sprake zijn van extra hulp bij persoonlijke verzorging indien er sprake is van zware incontinentie waardoor meerdere keren per dagdeel een totale verschoning nodig is.

Voor die jongeren waarbij het nodig is dat de aanbieder

  • -

    afstemming met overige behandelaars in de keten zoekt

  • -

    ADL zorg borgt indien noodzakelijk

  • -

    Een gedragswetenschapper of deskundige arts op consultatiebasis ter beschikking heeft.

Het doel is stabilisatie, behoud van zelfredzaamheid, deelname aan de samenleving, en achteruitgang te voorkomen of te vertragen.

Ondersteuning draagt zo nodig bij aan het ontlasten van de mantelzorger

 

Behandeling groep – ontwikkelen

 

Voor wie

Resultaat gericht op

De jongere is leerbaar.

Het is nodig dat een gerichte professionele interventie wordt ingezet, waarvoor

specifieke kennis, opleiding en ervaring nodig is op het niveau van medicus of vaktherapeut en, waarbij een gedragswetenschapper een deel van de hulp aan de jongere zelf uitvoert.

Interventies worden uitgevoerd middels strikt geprotocolleerde methodieken waarvoor specifieke bijscholing nodig is.

Groepsgewijs wordt er gewerkt aan het verbeteren van de aandoening of stoornis, vaardigheden en gedrag om de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving te vergroten.

Ondersteuning is in principe kortdurend en eindig of zal, zo mogelijk, overgaan in een lichtere vorm van Ondersteuning zoals begeleiding groep.

 

Behandeling groep – ontwikkelen Plus

 

Voor wie

Resultaat gericht op

De jongere is leerbaar.

Voor die gezinnen/jongeren waarvoor een intensieve Jeugdhulpinterventie (diagnose en/of therapie) die wordt uitgevoerd door een gedragswetenschapper of specifiek medicus nodig is. Hieronder valt ook vraagverduidelijking bij Jongeren gericht op passende behandeling.

Het is nodig dat er wordt gewerkt met een systematische en methodische werkwijze op basis van wetenschappelijke evidentie, ingegeven doorontwikkelingspsychologie of orthopedagogiek.

Zie behandeling groep ontwikkelen.

Gericht op passende behandeling.

 

III: Wonen en logeren

 

Logeren

Voor wie

Resultaat gericht op

De jongere die in aanmerking komen voor logeren hebben een complexe hulpvraag en ontvangen vaak langdurig ondersteuning van mantelzorgers. Jongeren hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Toezicht of nabijheid is nodig.

Ontlasting van de ouders/mantelzorger

 

IV: Jeugdhulp met verblijf en jeugdhulp crisis

Voor wie

Resultaat gericht op

Voor die jongeren voor wie ambulante ondersteuning of behandeling/begeleiding groep niet toereikend is en voor wie pleegzorg niet beschikbaar of geschikt is.

In geval van crisisplaatsing in het vrijwillige kader is een interventie van SEZ of Veilig Thuis noodzakelijk. 

Het bieden van een veilige en stabiele opgroeiomgeving, wanneer daar in de thuissituatie geen invulling aan kan worden gegeven. De jongere wordt professionele ondersteuning en hulpverlening geboden, naar gelang zijn behoefte en/of beperking, passend bij zijn achtergrond.

 

V: Generalistische basis GGZ

 

Voor wie

Resultaat gericht op

Jongeren bij wie een (vermoeden is van) een DSM IV/V benoemde stoornis; en matige of (hoog) ernstige psychische klachten waarbij sprake is van een matige complexiteit van de klachten, een beperkt risico en het beloop van de klachten beantwoordt aan de criteria van de DSM IV/V.

Zorg en ondersteuning die gericht is op het herstel of voorkoming van (verergering van) een psychische stoornis.

 

VI: Specialistische geestelijke gezondheidszorg

 

Voor wie

Resultaat gericht op

Jongeren bij wie een vermoeden is van een vermoeden van) een DSM IV/V benoemde stoornis; en een hoge complexiteit van de klachten of een hoog risico.

Zorg en ondersteuning die gericht is op het herstel of voorkoming van verergering van een psychische stoornis

 

VII: Ernstige Enkelvoudige Dyslexie

 

Voor wie

Resultaat gericht op

Jongeren van 7 tot en met 12 jaar, waarbij voldaan is aan de afspraken opgenomen in het protocol dyslexie.

Het doel van de behandeling is het behalen van een functioneel niveau van technisch lezen en spellen.

 

VIII: Kindergeneeskunde (curatieve GGZ door kinderartsen)

 

Voor wie

Resultaat gericht op

Jongeren met (een vermoeden van) ADHD of psychosociale problematiek.

Zorg en ondersteuning ADHD die gericht is op voorkoming of verergering van klachten als gevolg van ADHD.

Kortdurende behandeling van of onderzoek naar niet nader geduide psychosociale problematiek door kinderartsen van jongeren. De behandeling/ het onderzoek is kortdurend omdat het dient te worden gezien als het voortraject van onder andere een behandeling door een psychiater of een doorverwijzing naar het lokale team.

2.4 Afwegingskader hulp op maat Wmo

 

2.4.1 Ondersteuning Thuis

Ondersteuning Thuis is er aan de ene kant op gericht om de inwoner zolang mogelijk zelfstandig thuis (en in de samenleving) te laten functioneren. Aan de andere kant streven we er naar dat er rondom de inwoner zo weinig mogelijk ‘gedoe’ is. Het is in diverse situaties in het belang van de inwoner zo weinig mogelijk professionals over de vloer te hebben, 1 aanbieder, 1 regisseur.

 

Bij de beoordeling van de noodzaak voor de inzet van de maatwerkvoorziening wordt uitgegaan van de eigen kracht van de inwoner, zijn situatie met huisgenoten en zijn sociale omgeving. Daarnaast wordt gekeken naar wat redelijkerwijs van de inwoner en zijn sociale netwerk mag worden verwacht en waar een beroep kan worden gedaan op voorliggende en algemene voorzieningen.

 

Integraal aanbod mogelijk

Ondersteuning thuis omvat alle ondersteuning vanuit de Wmo, huishoudelijke ondersteuning, individuele- en/of groepsbegeleiding. Alle vormen van ondersteuning thuis worden in uren en minuten afgegeven. De resultaten en doelen worden opgenomen in het gespreksverslag.

 

2.4.2 Huishoudelijke ondersteuning

Hulp-op-maat in de vorm van huishoudelijke ondersteuning bestaat uit een Schoon en leefbaar huis of Huishouding op orde. We maken gebruik van het HHM normenkader, zie bijlage 1. Hiervan kan op individueel niveau in het kader van maatwerk worden afgeweken.

 

2.4.2.a Schoon en leefbaar huis

Definitie van het resultaat:

Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

 

De afbakening van de ruimtes waarop de voorziening betrekking heeft:

De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrek, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap.

 

De afbakening van activiteiten die onder de voorziening vallen en welke niet: Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van Huishoudelijke Ondersteuning.

 

De normering van de voorziening:

Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, maken we gebruik van het HHM-normenkader.

 

De mogelijkheid om voor bijzondere situaties af te wijken van de basis in het normenkader schoon en leefbaar huis:

Wanneer inwoner(s) als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding.

 

Extra inzet

 

Enige extra inzet

Enige extra inzet is aan de orde als er bijvoorbeeld duidelijk iedere week extra goed moet worden schoongemaakt of er door de aandoening/beperking van mensen duidelijk vaker bepaalde schoonmaakwerkzaamheden moeten worden gedaan. Bijvoorbeeld het iedere week extra goed stofvrij houden, iedere week extra veel stofzuigen, iedere week veel nat moeten afnemen, iedere week toiletten en badkamer heel grondig schoon moeten maken. Dit gebeurt dan in de praktijk tijdens het 1 x per week schoonmaken.

 

Extra veel inzet

Als veel extra inzet nodig is, zien we in de praktijk vaak dat sprake is van noodzaak van 2 schoonmaakmomenten per week. Omdat een extra schoonmaakronde van toiletten of badkamer nodig is of omdat extra vaak stofzuigen/afstoffen nodig is.

Deze extra inzet doe je op basis van de specifieke situatie van de cliënt en vaak ook in afstemming met de schoonmakende partij.

 

Extra kamer “niet in gebruik”

Een kamer “niet in gebruik” betekent: “niet in gebruik als slaapkamer”.

Als een kamer echt niet wordt gebruikt of wordt gebruikt voor het ophangen van de was of als een werkkamer of zo, dan is 20 minuten schoonmaken per maand toereikend om deze kamer bij te houden.

 

Extra kamer “in gebruik”

Een kamer in gebruik betreft een slaapkamer die ook werkelijk als slaapkamer wordt gebruikt.

 

Wasverzorging

De wasverzorging kan worden ingezet als een inwoner of iemand uit het netwerk het niet lukt om de kleding, linnen- of beddengoed op orde en schoon te houden. Het resultaat is dat de inwoner de beschikking heeft over schone en draagbare kleding en linnen- en/of beddengoed.

Van de inwoner wordt verwacht dat die beschikt over een wasmachine en droger. Als er geen wasmachine of droger is, behoort het aanschaffen van een wasmachine en droger tot de verantwoordelijkheid van de inwoner. Het plaatsen van de wasmachine en droger op een verhoging is de verantwoordelijkheid van de inwoner.

Daarnaast wordt van de inwoner verwacht al het mogelijke te doen om het ontstaan van extra was te beperken. Door bijvoorbeeld incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.

 

Strijken

Het strijken kan worden ingezet als een inwoner of iemand uit het netwerk het niet lukt. Wat betreft het strijken van de was worden geen beddengoed, handdoeken, washandjes, theedoeken, vaatdoeken, zakdoeken, ondergoed en onderkleding gestreken. Wat betreft de bovenkleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe kreuk- en strijkvrij is.

 

Zijn er algemene of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Dan hoeft de gemeente (hierin) niet te ondersteunen. Als er sprake is van een huisgenoot valt dit resultaat (wassen en strijken) vrijwel altijd onder de reikwijdte van gebruikelijke hulp en biedt het college geen ondersteuning.

2.4.2.b Huishouding op orde

Werkzaamheden uitgevoerd door een medewerker in loondienst van opdrachtnemer, bestaande uit de werkzaamheden van een schone en leefbare woning en additioneel het organiseren van het huishouden en/of het geven van advies en/of instructie en/of voorlichting (gericht op het zelfstandig uitvoeren van het huishouden) en ADL-hulp voor kinderen. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd op het woonadres van de Inwoner én in diens aanwezigheid. Er kan sprake zijn van doelen gericht op ontwikkelen of stabiliseren. In het HHM normenkader is dit vermeld als regie / advies / informatie en voorlichting en kindzorg.

 

Persoonlijke hygiëne

Bij huishoudelijke ondersteuning is de licht niet medische persoonlijke hygiëne opgenomen. De werkzaamheden worden door de huishoudelijke medewerker uitgevoerd als zij de opleiding Ondersteuning Thuis heeft gevolgd aan het Graafschap College, of vergelijkbare opleiding.

De werkzaamheden zijn:

  • -

    Aan- en uitkleden

  • -

    Haar- en / of nagelverzorging

  • -

    Gebitsverzorging

  • -

    Gehoorapparaat / bril

  • -

    Wasbeurt (zittend)

  • -

    Aan – uittrekken elastische kous (altijd met goedkeuring van de wijkverpleegkundige).

2.4.3 Voortzetten hulp na overlijden

Als een inwoner met een indicatie voor Ondersteuning Thuis Schoon Huis of Huishouding op orde overlijdt, dan mag de toegekende indicatie voor de duur van maximaal 6 weken na de overlijdensdatum worden voortgezet in het geval het huishouden meerdere huisgenoten betreft. Indien nodig zal door een medewerker van het Voormekaar team opnieuw worden bekeken of er nog steeds ondersteuning nodig is en voor wie. Bij een alleenstaande wordt de ondersteuning per direct beëindigd. De inning van de eigen bijdrage door het CAK stopt op de datum van overlijden. Dit betekent, dat over maximaal 6 weken geen eigen bijdrage wordt betaald door de nabestaanden van de inwoner.

2.4.4 Hulp-op-maat in de vorm van Begeleiding Individueel (Wmo)

Ondersteuning individueel, in de vorm van Begeleiding individueel, is gericht op het vergroten dan wel behouden van de zelfredzaamheid en de deelname aan de samenleving.

We onderscheiden de volgende vormen van Begeleiding individueel:

Begeleiding Individueel - ontwikkelen (WMO)

Begeleiding Individueel - ontwikkelen Plus (WMO)

Begeleiding Individueel - stabiliseren en helpen bij (WMO)

Begeleiding Individueel - stabiliseren en overnemen (WMO)

Begeleiding Individueel - stabiliseren en overnemen plus (WMO)

 

Wat onder andere niet onder begeleiding individueel valt is vrij toegankelijke ondersteuning bijvoorbeeld begeleiding bij vrijetijdsactiviteiten, huiswerkondersteuning, mantelzorgondersteuning en begeleide omgangsregeling.

De hulp-op-maat Begeleiding Individueel wordt toegekend in uren/minuten.

2.4.4.a Begeleiding Individueel – ontwikkelen

De inwoner en/ of zijn opvoeders ervaart/ ervaren op een of meerdere levensgebieden problemen bij het opgroeien, de zelfredzaamheid en/ of deelname aan de samenleving. Door het aanleren van en oefenen met vaardigheden en gedrag kan de inwoner en/ of zijn opvoeders de problemen oplossen of zodanig verbeteren dat inwoner en/ of gezin weer zelfstandig kan functioneren, dan wel om kan gaan met de gevolgen van de (gedrags-)problemen, veilig kan opgroeien en mee kan doen in de samenleving. Indien het opvoedondersteuning ten behoeve van minderjarige kinderen betreft, kan dit via de Jeugdwet verstrekt worden.

 

De inwoner beschikt over voldoende verandercapaciteit en heeft voldoende mogelijkheden tot ontwikkelen van vaardigheden. Het vergroten van de eigen kracht kan bij deze inwoner veelal een positief effect hebben op alle leefgebieden. Vaak is in het begin de Ondersteuning van intensievere aard, voor het aanleren van vaardigheden. De inwoner (en zijn omgeving) leert (leren) vaardigheden om voldoende te participeren, dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en het persoonlijke leven te structureren en daar zoveel mogelijk regie over te voeren. De inwoner is leerbaar en de Ondersteuning is in principe eindig of kan overgaan in een lichtere vorm van begeleiding zoals begeleiding gericht op stabilisatie.

2.4.4.b Begeleiding Individueel – ontwikkelen Plus

Aanvullend op Begeleiding individueel ontwikkelen en coachen bij geldt dat bij Ontwikkelen Plus het altijd gaat om meervoudig complexe (gezins-)problematiek. Er zijn altijd beperkingen op meerdere levensdomeinen en er is altijd aanvullend sprake van gedragsproblematiek. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie.

2.4.4.c Begeleiding individueel – stabiliseren en helpen bij

Begeleiding individueel – stabiliseren en helpen bij is bedoeld voor de inwoner die structureel begeleiding en/ of toezicht nodig hebben bij zelfstandig opvoeden / opgroeien. Ook kan deze categorie van ‘begeleiding individueel’ gericht zijn op het voorkomen van achteruitgang van zelfredzaamheid en het bevorderen van deelname aan de samenleving.

 

 

De inwoner en/ of zijn opvoeders ervaart/ ervaren op een of meerdere levensgebieden problemen bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine. Inwoners zijn bij het voorkomen en/of oplossen van problemen en het nemen van besluiten afhankelijk van anderen voor structuur en regie.

De inwoner beschikt over beperkte verandercapaciteit en heeft beperkt mogelijkheden tot ontwikkelen van vaardigheden of gedrag.

Het samen doen, oefenen, bestendigen, deels overnemen van vaardigheden staan centraal.

 

De Ondersteuning kan langdurig zijn, kan overgaan in een situatie waarbij de Inwoner samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende Ondersteuning, of overgaan naar “stabiliseren en overnemen”, of de situatie kan zodanig verslechteren dat een intramurale setting noodzakelijk is.

2.4.4.d Begeleiding individueel – stabiliseren en overnemen

Aanvullend op helpen bij geldt hier dat de inwoner en/ of zijn opvoeders op meerdere levensdomeinen afhankelijk is (of zijn) van anderen. De inwoner kan taken en vaardigheden op meerdere levensdomeinen niet meer zelfstandig of slechts met hulp uitvoeren.

 

De begeleidingsvraag komt veelal voort uit een (chronische) aandoening. Een (progressieve) achteruitgang kan aan de orde zijn, net als fluctuerende intensiteit van ernst, en “goede” en “slechte” periodes. De inzet van de professional kan hierdoor ook fluctueren. Ondersteuning draagt bij aan het ontlasten van de mantelzorger.

2.4.4.e Begeleiding individueel – stabiliseren Plus

In tegenstelling tot begeleiding gericht op stabiliseren en helpen bij, of overnemen geldt dat het bij stabiliseren Plus altijd gaat om meervoudig complexe (gezins)problematiek. Er zijn altijd beperkingen op meerdere levensdomeinen en er is altijd aanvullend sprake van gedragsproblematiek. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie.

2.4.5 Hulp-op-maat in de vorm van Persoonlijke Verzorging (IB/Wmo)

Persoonlijke verzorging richt zich op algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl), persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg om een tekort aan zelfredzaamheid op dit gebied op te lossen door het aanleren dan wel overnemen van taken zodat de inwoner zo lang mogelijk zelfredzaam is en deel kan nemen aan de samenleving. Het kan gaan om taken zoals wassen, aan- en uitkleden, in en uit bed gaan, toiletgang, bewegen, vervangen katheter/ stomazakje, toedienen sondevoeding, aanreiken medicijnen.

De gemeente Berkelland is voor alle inwoners, alleen verantwoordelijk voor het gedeelte van persoonlijke verzorging dat niet onder voorliggende wetgeving zoals de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg valt. Voor inwoners jonger dan 18 jaar valt de persoonlijke verzorging onder de Jeugdwet.

Wanneer de persoonlijke verzorging gericht is op geneeskundige zorg of een hoog risico daarop dan is de Zorgverzekeringswet van toepassing (artikel 2.10 Besluit zorgverzekering). Persoonlijke verzorging bestaat uit:

  • 1.

    Persoonlijke verzorging – ontwikkelen (gericht op doorstroom en uitstroom);

  • 2.

    Persoonlijke verzorging – stabiliseren (gericht op stabiel houden en voorkomen van achteruitgang).

De maatwerkvoorziening Persoonlijke Verzorging wordt toegekend in uren/minuten.

2.4.5.a Persoonlijke verzorging – ontwikkelen (IB/Wmo)

Persoonlijke verzorging– ontwikkeling is gericht op het aanleren en verbeteren van vaardigheden rondom persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg zodat de inwoner deze taken (weer)zelfstandig of met behulp van zijn/ haar omgeving kan uitvoeren.

De Ondersteuning is gericht op het aanleren, oefenen en bestendigen van vaardigheden en gedrag. De inwoner is leerbaar en de Ondersteuning is in principe eindig, of kan overgaan in een lichtere vorm van Ondersteuning zoals Persoonlijke verzorging– stabiliseren.

2.4.5.b Persoonlijke verzorging – stabiliseren

Bij Persoonlijke verzorging–stabiliseren bestaat de Ondersteuning vooral uit het helpen bij, inslijten en of (deels) overnemen van taken in de persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg. De aard van de vraag komt veelal voort uit een (chronische) aandoening.

De inwoner is beperkt leerbaar. De Ondersteuning kan bij verbetering overgaan in een situatie waarbij de inwoner samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende Ondersteuning. Bij verslechtering kan in samenspraak met de wijkverpleging worden beoordeeld of er sprake is van zorg waar de Zorgverzekeringswet (of Wlz) van toepassing is.

2.4.6 Hulp-op-maat in de vorm van Begeleiding Groep (Wmo)

Begeleiding groep is gericht op een zinvolle daginvulling, dagstructuur, aanleren, oefenen, bestendigen of overnemen van vaardigheden en het ontplooien van talenten om zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving te vergroten, dan wel achteruitgang te voorkomen. We onderscheiden de volgende vormen van Begeleiding groep:

  • Gericht op ontwikkeling (doorstroom en uitstroom)

  • Ontwikkelen

  • Ontwikkelen plus

  • Gericht op stabiliseren (voorkomen van achteruitgang)

  • Stabiliseren en begeleiden bij

  • Stabiliseren en overnemen

  • Stabiliseren Plus.

 

Hulp-op-maat Begeleiding Groep wordt toegekend in dagdelen en er kan per voorziening een opslag toegekend worden voor individueel vervoer of rolstoelvervoer. De omvang wordt mede afgestemd op de behoefte van belanghebbende en zijn mantelzorger(s). Voor groepsgewijze ondersteuning geldt een maximum van 9 dagdelen per week voor personen tot 65 jaar. Een dagdeel bedraagt 4 uur. Het maximum aantal dagdelen is afgeleid van het gemiddeld aantal uren dat een gezond persoon naar school gaat, studeert of betaalde arbeid verricht. Voor personen van 65 jaar en ouder is het maximum voor dagopvang 6 dagdelen per week. Bij gebruik van twee dagdelen op één dag wordt een maaltijd verstrekt. Voor deze maaltijd mag geen extra eigen bijdrage worden gevraagd, alleen als er ook een luxe of aanvullende maaltijd geboden wordt.

2.4.6.a Begeleiding groep – ontwikkelen

Begeleiding groep gericht op ontwikkeling is groepsgewijs coachend ondersteunen door een zinvolle daginvulling te bieden. Het gaat om niet loonvormende activiteiten, dagstructuur, aanleren en stimuleren van (arbeids-)vaardigheden, verdienvermogen en ontplooiing van talenten om de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving te vergroten.

De Ondersteuning is gericht op door- of uitstroom richting scholing, werk, of vrijwilligerswerk. Uitstroom naar werk kan ook zijn uitstroom naar deels (al dan niet met Ondersteuning verrichten van) loonvormend werk.

De Ondersteuning is gericht op het aanleren en bestendigen van vaardigheden en gedrag.

 

De inwoner is leerbaar en de Ondersteuning is in principe eindig, of kan overgaan in een lichtere vorm van begeleiding groep zoals begeleiding groep gericht op stabilisatie.

2.4.6.b Begeleiding groep – ontwikkelen plus

Aanvullend op Ontwikkelen geldt dat bij Ontwikkelen Plus het altijd gaat om meervoudig complexe (gezins-)problematiek. Er zijn beperkingen op meerdere levensdomeinen en er is altijd aanvullend sprake van gedragsproblematiek. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie.

2.4.6.c Begeleiding groep – stabiliseren en begeleiden bij

Begeleiding groep gericht op stabiliseren en begeleiden bij is voor inwoners die structureel Ondersteuning en/ of toezicht nodig hebben. Het is groepsgewijze structurele Ondersteuning door zinvolle daginvulling, door niet loonvormende activiteiten, dagstructuur, en onderhouden van vaardigheden gericht op zelfredzaamheid, scholing, arbeid en talenten. Het doel is stabilisatie, behoud van zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving, en achteruitgang te voorkomen of te vertragen.

 

De Ondersteuning kan ook bestaan uit door met Ondersteuning verrichten van (deels) loonvormend activiteiten. Het samen doen, oefenen, bestendigen, en deels overnemen van vaardigheden en gedrag staan centraal. De Ondersteuning draagt bij aan het ontlasten van de mantelzorger.

De Ondersteuning kan langdurig zijn of overgaan in uitstroom naar scholing of met Ondersteuning verrichten van (deels) loonvormend werk. Ook kan een inwoner uitstromen naar een situatie waarbij de inwoner samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende Ondersteuning.

De inwoner en/ of zijn opvoeders ervaart/ ervaren op een of meerdere levensgebieden problemen bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine. Inwoners zijn bij het voorkomen en/ of oplossen van problemen en het nemen van besluiten afhankelijk van anderen voor structuur en regie.

De inwoner beschikt over beperkte verandercapaciteit en heeft beperkt mogelijkheden tot ontwikkelen van vaardigheden of gedrag, maar kan wel zelf om hulp vragen.

2.4.6.d Begeleiding groep – stabiliseren en overnemen

Begeleiding groep gericht op stabiliseren en overnemen is voor inwoners die structureel Ondersteuning en/ of toezicht nodig hebben. Het is groepsgewijze structurele Ondersteuning door zinvolle daginvulling, door niet loonvormende activiteiten, dagstructuur, en onderhouden van vaardigheden gericht op zelfredzaamheid. Het doel is stabilisatie, behoud van zelfredzaamheid, deelname aan de samenleving, en achteruitgang te voorkomen of te vertragen.

 

Aanvullend op helpen bij geldt hier dat de inwoner en/ of zijn opvoeders op meerdere levensdomeinen afhankelijk is van anderen. De inwoner kan taken en vaardigheden op meerdere levensdomeinen niet meer zelfstandig of met hulp uitvoeren.

De aard van de vraag komt veelal voort uit een (chronische) aandoening. Een (progressieve) achteruitgang kan aan de orde zijn, net als fluctuerende intensiteit van ernst, en “goede” en “slechte” periodes. De inzet van de professional kan hierdoor ook fluctueren. Ondersteuning draagt bij aan het ontlasten van de mantelzorger.

2.4.6.e Begeleiding groep – stabiliseren plus

Bovenop begeleiding groep gericht op stabiliseren en helpen bij, of overnemen geldt dat het bij Stabiliseren Plus altijd gaat om meervoudig complexe (gezins-)problematiek. Er zijn altijd beperkingen op meerdere levensdomeinen en er is altijd aanvullend sprake van gedragsproblematiek waardoor de inwoner een prikkelarme omgeving nodig heeft. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie.

Aanvullend kan er sprake zijn van extra hulp bij persoonlijke verzorging indien er sprake is van zware incontinentie waardoor meerdere keren per dagdeel een totale verschoning nodig is.

Hoofdstuk 3. Overige hulp-op-maat Wmo

3.1 Woonvoorzieningen

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning binnen de gemeente) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. Ons uitgangspunt is dat inwoners eerst zelf zorg dienen te dragen voor een woning. Inwoners hebben een eigen verantwoordelijkheid in de keuzes die zij maken in hun wooncarrière. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Ondanks dat hier rekening mee gehouden is, kan het voorkomen dat door veranderende omstandigheden ondersteuning nodig is in de vorm van een woonvoorziening. Daarnaast gelden de regels uit het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

 

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • niet bouwkundige (losse) woonvoorzieningen: voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel);

  • bouwkundige woonvoorzieningen; nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of het rolstoeltoegankelijk maken van een badkamer).

  • bezoekbaar maken van woning, tijdelijke huisvesting, verwijderen van aanpassingen, ondersteuning bij verhuizing en inrichting.

 

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleenpunten van de Ziektekostenverzekeraar. Niet bouwkundige voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet en meestal voordeliger zijn. Deze zijn vaak voor meerdere doeleinden bruikbaar (bijvoorbeeld: een douchestoel ook te gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en ze kunnen meegenomen worden in geval van verhuizing. Niet bouwkundige voorzieningen zijn daarom voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen.

Voor alle woonvoorzieningen wordt het abonnementstarief geïnd door het CAK. Niet bouwkundige woonvoorzieningen en hulpmiddelen worden in bruikleen verstrekt. Van de inwoner wordt verwacht dat hij zorgvuldig met de voorziening omgaat zodat de normale afschrijvingsduur niet verkort wordt.

Als er sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning wordt er uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen op dit gebied.

3.2 Woningaanpassing

Een woningaanpassing heeft als doel normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn, zoals slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het kunnen verplaatsen in de primaire leefruimtes in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft.

3.2.1 Primaat verhuizing

Onder het primaat van verhuizen verstaan wij dat de verlening van de voorziening van verhuizing en inrichting voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizing is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan (goedkoopst compenserende voorziening). Het onderzoek richt zich op de beperkingen van de inwoner, de bouw- en woontechnische kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden. Een medewerker van het Voormekaar team inventariseert deze feiten en omstandigheden en gaat na hoe de voorliggende verhuizing naar een passende woning dan wel een woningaanpassing zich verhoudt tot de kenmerken van de inwoner, zijn beperkingen en zijn woonbehoeften, een en ander tegen de achtergrond van de vraag welke woonvoorziening in het concrete individuele geval leidt tot het behouden of het bevorderen van de zelfredzaamheid van de inwoner en zijn deelname aan het maatschappelijke verkeer. Bij de belangenafweging die de medewerker van het Voormekaar team moet maken gelden nog meer aspecten.

 

Enkele aspecten zijn:

  • De aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen.

  • De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost.

  • Een belangrijk aspect is de termijn waarbinnen de verhuizing kan plaatsvinden en of die termijn medisch aanvaardbaar is. Indien binnen de medisch aanvaardbare termijn geen woning beschikbaar is, is de verhuizing niet de compenserende oplossing.

  • De sociale omstandigheden.

  • De binding die de inwoner heeft met de buurt waarin hij woont, de aanwezigheid van familie en/of vrienden, de mantelzorg die door verhuizing mogelijk zou wegvallen en de aanwezigheid en afstand tot verschillende voorzieningen als winkels spelen een rol bij de belangenafweging.

  • Een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Bij het maken van een kostenvergelijking moeten alle kosten worden betrokken. Dat houdt in dat de aanpassingskosten van de huidige woning afgezet moeten worden tegen de financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting, het eventueel aanpassen van de nieuwe woning, het eventueel vrijmaken van de nieuwe woning en een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving;

  • Integrale afweging verschillende (maatwerk)voorzieningen.

    Voor het maken van de keuze tussen verhuizing of aanpassing is ook de afstemming met overige (maatwerk)voorzieningen van belang. Vooral de afstemming met eventuele vervoersvoorzieningen kan van groot belang zijn. Hoe is de afstand tot het openbaarvervoer en de aanwezigheid van winkels, ziekenhuizen etc.? Als een woning dicht bij dergelijke voorzieningen ligt, kan het adequater en goedkoper zijn om de huidige woning aan te passen dan de ondersteuningsvrager te laten verhuizen;

  • Het feit dat een aan te passen koopwoning waarschijnlijk minder kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen.

  • Volkshuisvestelijke afwegingen.

  • Als een aangepaste woning beschikbaar is, kan het ondoelmatig zijn om tevens een andere woning aan te passen. Niet alle aangepaste woningen zullen even goed verhuurbaar zijn;

  • De werksituatie.

  • Verhuizing kan tot gevolg hebben dat de inwoner dichter bij zijn werk kan komen te wonen. Echter andersom kan ook. Als de inwoner zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden.

  • De woonlastenconsequenties.

  • Bij de afweging wordt rekening gehouden met de woonlastenconsequenties van de verschillende opties. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt tussen de woonlasten bij het aanpassen van en blijven wonen in de huidige woningen het verhuizen naar een andere woning. Daarbij geldt dat de financiële gevolgen van een verhuizing binnen aanvaardbare grenzen moeten vallen;

  • Is de inwoner huurder of eigenaar van de woning.

  • Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning.

Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Indien de inwoner, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de inwoner ook problemen hebben met verhuizen.

 

  • De wil van de inwoner om te verhuizen.

  • Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de inwoner als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt een medewerker van het Voormekaar team of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.

3.2.2. Voorzienbaarheid

Van inwoners mag verwacht worden dat ze bij het betrekken van een nieuwe woning rekening houden met hun beperkingen. In CRvB 28-10-2015, nr. 14/3463 WMO oordeelt de CRvB dat het college de woningaanpassing terecht heeft afgewezen, aangezien de inwoner al ten tijde van de verhuizing naar de huidige woning heeft kunnen voorzien dat op een zeker moment aanpassingen nodig zouden zijn. Door een niet rolstoeltoegankelijke woning te betrekken heeft de inwoner niet adequaat ingespeeld op haar beperkingen en de als gevolg daarvan te verwachten belemmeringen in het betreden van de woning. Het is niet mogelijk om een voorziening af te wijzen omdat het in zogenoemde algemeen gebruikelijke verhuizing betreft. Het weigeren van een woonvoorziening omdat de verhuizing in verband met de overgang naar een volgende levensfase als algemeen gebruikelijk bestempeld wordt, is een uitsluitingsgrond die niet in de Wmo genoemd wordt. Dit leidt tot een generieke uitsluiting van de compensatieplicht die zo niet door de wetgever bedoeld is.

3.3 Verhuis- en herinrichtingskosten

Als een inwoner verhuist in het kader van een normale wooncarrière hoeft geen verhuiskostenvergoeding verstrekt te worden. Denk hierbij aan voor het eerst zelfstandig gaan wonen, verhuizingen vanwege gezinsuitbreiding, echtscheiding enz. Een verhuiskostenvergoeding is dan niet aan de orde omdat ook personen zonder beperkingen deze kosten hebben. Wel blijft een compensatieplicht bestaan voor eventueel noodzakelijke woningaanpassingen in de nieuwe woning.

Als de inwoner ten gevolge beperkingen met een verhuizing wordt geconfronteerd (dit blijkt uit een urgentieverklaring) dan kan indien noodzakelijk ondersteuning worden geboden bij de verhuizing en (her)inrichting. Kosten die worden vergoed:

  • 1.

    kosten voor de eerste inschrijving bij een woningcorporatie;

  • 2.

    kosten van de verhuizing en/of de noodzakelijke opslag van de bestaande inboedel;

  • 3.

    de dubbele huur (2e huur);

  • 4.

    eenmalige materiaalkosten van witten, schilderen en behangen van de nieuwe woning en vloerbedekking;

  • 5.

    arbeidsloon voor het opknappen van de nieuwe woning (verven, behangen, aanbrengen van vloerbedekking), als inwoner dat door een chronische ziekte, handicap of ouderdom niet zelf kan doen.

De bedragen zijn opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijk ondersteuning en jeugdhulp Berkelland 2021.

 

Inboedelkosten (meubels, lampen, apparatuur) worden niet vergoed. De inwoner dient zelf te zoeken naar een geschikte woonruimte. Een medewerker van het Voormekaar team kan hierbij, indien nodig, ondersteuning bieden. Aangepaste woningen onder de huurtoeslaggrens melden de corporaties leeg bij de gemeente. Een medewerker van het Voormekaar team bekijkt wie er wacht op een aangepaste woning en voor wie de woning (bijvoorbeeld gezien het aantal kamers) geschikt zou zijn. Een medewerker van het Voormekaar team bezichtigt samen met inwoner de woning om te beoordelen of deze geschikt is. Uiteraard beslist inwoner zelf of hij de woning wil aanvaarden.

3.4 Rolstoelvoorziening

Dat inwoners zich in en om hun woning kunnen verplaatsen, is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie. Dit verplaatsen kan op verschillende manieren plaatsvinden: bijvoorbeeld met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, maar ook met een rolstoel. Inwoners die voor het dagelijks verplaatsen, zijn aangewezen op een rolstoel voor gebruik langer dan een half jaar kunnen deze voorziening aanvragen bij de Wmo. Het gaat hier dan om een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Rolstoelen voor het zogenaamde incidenteel en kortdurend gebruik worden in principe niet verstrekt; de incidentele rolstoel is bedoeld voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de uitleenservice en/of rolstoelpool wanneer aanwezig. Een sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het dagelijks verplaatsen.

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor het dagelijks verplaatsen langer dan een half jaar, zal via een medisch en/of ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld. Een rolstoel wordt in principe in bruikleen verstrekt en hierbij vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Ten aanzien van mantelzorgers wordt rekening gehouden met hun belangen. Bij een verstrekking als pgb wordt de rolstoel die inwoner zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

 

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • handmatig voortbewogen rolstoel

  • elektrisch voortbewogen rolstoel

 

Daarnaast kan het zijn dat er aanpassingen moeten worden gedaan aan een rolstoel. Het gaat hier niet enkel om extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten zoals comfort beensteunen of een werkblad. Voor rolstoelen geldt geen eigen bijdrage. Een rolstoel voor het dagelijks gebruik die korter dan een half jaar nodig is, is te leen via de Ziektekostenverzekeringswet.

3.5 Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de inwoner zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn, maar ook een ander hulpmiddel. De inwoner moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. Hierbij geldt de goedkoopst compenserende sportvoorziening in natura als uitgangspunt. Het maximale bedrag is opgenomen in het actuele Financieel besluit.

De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Tijdens de onderzoeksfase worden mogelijkheden van sponsering of fondsenwerving in kaart gebracht. Als de voorziening ook middels sponsoring aangeschaft kan worden, dan valt dit onder de eigen kracht van inwoner. Inwoner kan dan zijn beperkingen op eigen kracht oplossen door gebruik te maken van de sponsoring.

3.6 Vervoersbehoefte

De Wmo 2015 heeft tot doel om inwoners te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt daarbij een belangrijke rol. Wanneer een inwoner problemen ervaart op het gebied van vervoer gaan wij met hem/haar na of en welke beperkingen hij/zij heeft en wat de vervoersbehoefte is. Een medewerker van het Voormekaar team bekijkt samen met de inwoner in hoeverre:

  • a.

    zelf in de eigen vervoersbehoefte kan worden voorzien,

  • b.

    hulp kan worden ingeschakeld van het eigen netwerk,

  • c.

    gebruik kan worden gemaakt van een collectieve voorziening (ZOOV) of

  • d.

    dat een maatwerk voorziening noodzakelijk is.

Bij het bepalen van de toepasselijke vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak een inwoner een bepaalde bestemming wil bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het 'leven van alledag' en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten te onderhouden.

Wat mensen normaal gesproken van dag tot dag plegen te doen c.q. zouden doen wanneer het gaat om zichzelf (buitenshuis) te verplaatsen (ook gelet op hun financiële capaciteit) is uitgangspunt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen.

Indien hierbij beperkingen worden ondervonden dienen deze beperkingen te worden verminderd om een sociaal isolement te voorkomen.

Aan de hand van de vervoersbehoefte beoordeelt het Voormekaar team of deze behoefte ingevuld kan worden met ZOOV. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de inwoner, die worden vastgelegd in een persoonlijk reizigersprofiel.

3.7 Vervoer

ZOOV is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi's dat vervoer van deur tot deur biedt. De inwoner kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen het reguliere tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk en aangetoond) tijdens de reis meereizen. Voor (medische)begeleiding moet een indicatie door een medewerker van het Voormekaar team worden gesteld; hierbij wordt rekening gehouden met de duur van de (tijdelijke) begeleiding.

ZOOV is onderdeel van het OV, dat voorliggend is ten opzichte van de ZOOV als Wmo-voorziening. Mensen met beperkingen kunnen dus 'gewoon' gebruik maken van het OV (ZOOV). Als mensen niet zelfstandig een halte voor het openbaar vervoer kunnen bereiken of niet veilig kunnen reizen met het regulier openbaar vervoer

3.8 Collectief vervoer

Met ZOOV als het regionale systeem voor Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) of met hulp-op-maat wordt de benodigde vervoersbehoefte ingevuld. Wanneer deze behoefte duidelijk minder of meer is dan het maximaal te verstrekken aantal kilometers van 2000 per jaar, kan hier gemotiveerd van worden afgeweken en wordt de omvang gemotiveerd in de beschikking opgenomen.

 

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de inwoner de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van inwoner) 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen.

 

Berkelland hanteert de bovengrens van 2000 kilometer per jaar in een straal 20 kilometer rondom de woning, waarbij voorzieningen zoals het ziekenhuis dat buiten de 20 kilometer ligt, als een puntbestemming toch met ZOOV bereikbaar is. Een puntbestemming wordt op individueel niveau vastgesteld met een maximum van twee puntbestemmingen per inwoner. Deze puntbestemmingen worden per jaar vastgesteld en kunnen maximaal 1 keer per jaar gewijzigd worden. Zoals gesteld kan van de bovengrens van 2000 km gemotiveerd worden afgeweken. Andere bovenregionale bestemmingen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet inwoner kunnen aantonen dat hij een indicatie of verklaring van de gemeente heeft waaruit blijkt dat hij een mobiliteitsprobleem heeft. Omdat er witte vlekken (= onbereikbare bestemmingen tussen de 20 kilometer en het reisgebied van Valys zitten, kan men met ZOOV ook ritten van 20 tot 40 kilometer boeken, tegen een extra betaling.

3.9 Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een inwoner problemen met het vervoer heeft, die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen, wordt eerst door een medewerker van het Voormekaar team nagegaan en beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening ZOOV een geschikte oplossing is, voordat een individuele maatwerkvoorziening wordt overwogen.

ZOOV is voorliggend op een individuele maatwerkvoorzieningen zoals gebruik van (individuele service-) taxi. Een individuele maatwerkvoorziening wordt vaak genoemd als de meest wenselijke oplossing. Het is echter niet altijd de goedkoopst compenserende oplossing. Alleen wanneer, op basis van medisch advies, is vastgesteld dat ZOOV voor deze inwoner niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de instantie die ZOOV aanstuurt, gevraagd worden individuele ritten te verzorgen.

De eventuele verstrekking voor (individuele service-) taxiritten is gebaseerd op jurisprudentie waarin is gesteld dat een inwoner 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen, waarbij in acht wordt genomen dat als inwoner met het reguliere openbaar vervoer of de regiotaxi had kunnen reizen hij ook kosten had gemaakt.

 

Bij inwoners met een loopafstand van minder dan 100 meter zal een medewerker van het Voormekaar team beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een vervoersvoorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

 

Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal een medewerker van het Voormekaar team beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is. De kosten voor het gebruik van een eigen auto komen niet voor vergoeding in aanmerking. Immers iedere autobezitter heeft normale gebruikskosten.

3.10 Vervoersmiddelen voor inwoners met een beperking

Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, die tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan inwoners worden aangeboden. Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden, mensen kunnen zelf kiezen hoeveel ze eraan willen besteden. Steeds meer van deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en komen dus niet meer voor een vergoeding in aanmerking. Een goed advies over waar op te letten bij de aanschaf en het wijzen op de mogelijkheden van rijles e.d. kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn.

 

Een aantal veelgevraagde vervoersmiddelen voor inwoners met een beperking zijn:

  • Aangepaste fietsen. Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd.

  • Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer over de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer.

  • Als een inwoner zonder autoaanpassingen langdurig geen gebruik kan maken van zijn auto en het openbaar en collectief vervoer niet voldoet, en het vervoer met de auto voor inwoner noodzakelijk is voor het behoud van zelfredzaamheid en participatie, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise control). In de Wmo werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 5 jaar van de aanpassingen; dit is in de praktijk een redelijke termijn gebleken waarop nieuwe aanpassingen kunnen worden verstrekt (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan).

3.11 Vervoer Begeleiding Groep Wmo/Jeugd

Indien de inwoner en zijn sociale omgeving geen mogelijkheid heeft om de locatie van de groepsbegeleiding/ groepsbehandeling te bereiken kan er een indicatie voor Vervoer worden toegekend. Het college bepaalt wanneer vervoer onderdeel uitmaakt van de Ondersteuning. Wanneer een inwoner in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is, zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. Vervoer wordt geïndiceerd per etmaal (dag). Vervoer naar dagbesteding met gebruik van de Wmo- pas is niet toegestaan. Er kan per voorziening een opslag toegekend worden voor individueel vervoer (bijvoorbeeld in verband met beperking en/of gedragsproblemen) of rolstoelvervoer.

Hoofdstuk 4. Regels voor een persoonsgebonden budget bij hulp-op-maat.

Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag bedoeld om zelf een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. De inwoner wordt door een medewerker van het Voormekaar team geïnformeerd over de mogelijkheden en voorwaarden van zowel zorg in natura als pgb. Een medewerker van het Voormekaar team informeert de inwoner over de voorwaarden waaraan de zorgovereenkomst moet voldoen (zie 4.3). Daarnaast informeert een medewerker van het Voormekaar team de inwoner over het budget dat voor de ondersteuning waarvoor hij een pgb wil aanvragen van toepassing is, alsmede de eisen die worden gesteld aan formele en informele ondersteuning. De medewerker van het Voormekaar team onderzoekt daarnaast of de inwoner zal kunnen voldoen aan de eisen die aan de ondersteuning met een pgb worden gesteld.

4.1 Eisen aan een persoonsgebonden budget

In artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 en in 8.3.1. van de Verordening sociaal domein Berkelland 2021 is opgenomen dat indien de inwoner dit wenst, hij de ondersteuning kan ontvangen in de vorm van een pgb, dat de inwoner in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de hulp op maat behoren, van derden te betrekken. De inwoner moet voldoen aan de in de artikelen genoemde criteria om in aanmerking te komen voor een pgb.

 

Tijdens het bewustkeuzegesprek wordt de inwoner geïnformeerd over de taken en verantwoordelijkheden die horen bij het beheren van een PGB en wordt geconstateerd of de inwoner hiertoe in staat is.

4.2 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Voor het trekkingsrecht moet de SVB over een zorgovereenkomst van de budgethouder beschikken. De budgethouder en de zorgverlener leggen afspraken in de zorgovereenkomst vast.

4.3 Zorgovereenkomst

De inwoner is verplicht voor de dienstverlening die hij wenst in te kopen met een pgb een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de zorgverleners die hij daarvoor in wenst te schakelen. De zorgovereenkomst dient te voldoen aan het format, zoals dat door de SVB ter beschikking wordt gesteld.

4.4 Hoogte pgb

Het pgb-bedrag voor voorzieningen dient toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen, zonder daarbij voor de gemeente geldende kortingen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het pgb betaald worden.

4.5 Omzetting pgb in voorziening in natura

Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura, tijdens de toegekende periode, is niet meer mogelijk nadat het pgb is besteed aan een voorziening.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

5.1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking vanaf de dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2021.

5.2 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning en Jeugd Berkelland 2021.

5.3 Intrekking

  • -

    De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2020 worden ingetrokken.

  • -

    De Beleidsregels jeugdhulp 2015 worden ingetrokken.

5.4 Overgangsbepaling

Op een aanvraag die is ingediend voor de datum van inwerkingtreding zijn de bepalingen van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2020 van toepassing, tenzij de toepassing van de bepalingen van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2017 gunstiger is.

Aldus vastgesteld te Berkelland op 24 februari 2021,

Burgemeester en wethouders van gemeente Berkelland,

de secretaris

M.N.J. Broers

de burgemeester

drs. J.H.A. van Oostrum

Naar boven