Gemeenteblad van Venlo
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Venlo | Gemeenteblad 2021, 65959 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Venlo | Gemeenteblad 2021, 65959 | Beleidsregels |
Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Venlo 2021
Burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;
gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht en artikel 35 Participatiewet;
overwegende, dat het wenselijk is om aan te geven in welke situaties en onder welke voorwaarden bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Participatiewet kan worden verstrekt en geweigerd en daartoe beleidsregels vast te stellen;
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
als een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, bestaande uit de rioolrechten, het eigenaarsgedeelte van de onroerendezaakbelasting, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten.
Deze beleidsregels hebben betrekking op de meest voorkomende kostensoorten. Indien bijzondere bijstand wordt gevraagd voor een andere kostensoort moet de aanvraag worden beoordeeld op grond van de wet.
Artikel 2.2 Geen noodzakelijke kosten
Voor kosten die niet noodzakelijk zijn, wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.
Artikel 3.2 Draagkrachtperiode
Een eenmaal vastgestelde draagkracht kan alleen tijdens de draagkrachtperiode worden gewijzigd bij een ingrijpende wijziging in de omstandigheden. Het college beoordeelt dat in het individuele geval. Een inkomenswijziging van 15% van het netto inkomen inclusief vakantiegeld per maand wordt aangemerkt als een ingrijpende wijziging. Ook een wijziging van de bijstandsnorm geldt als een ingrijpende wijziging.
Artikel 3.4 In aanmerking te nemen inkomen
Voor belanghebbende in de WSNP en belanghebbende die een minnelijk traject volgt via schuldhulpverlening van de gemeente, hanteren we het vrij te laten bedrag als in aanmerking te nemen inkomen, voor zover het vrij te laten bedrag minder bedraagt dan het werkelijke inkomen. Voor belanghebbenden bij wie beslag op het inkomen ligt, hanteren we het inkomen na aftrek in verband met beslag.
Artikel 3.6 In aanmerking te nemen vermogen
Indien binnen een reeds vastgestelde draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend, stelt het college de nog te verrekenen draagkracht uit vermogen vast op basis van de draagkrachtruimte uit vermogen die eerder nog niet met het recht op bijzondere bijstand kon worden verrekend.
Artikel 3.7 Draagkracht uit vermogen
Artikel 4.2 Terugwerkende kracht
Onder het maken van kosten wordt verstaan het verrichten van een handeling waarmee vaststaat dat er kosten in rekening worden gebracht. Dit is slechts anders bij medische kosten die via de zorgverzekeraar of het CAK lopen. In dat geval moet de aanvraag worden ingediend binnen twee maanden vanaf de datum van de rekening van de zorgverzekeraar of het CAK.
Artikel 4.6 Terugvordering bijzondere bijstand
Het college kan de bijzondere bijstand terugvorderen indien deze:
Het college gaat niet over tot terugvordering van de bijzondere bijstand als bedoeld in het tweede lid onder a indien uit de bestedingscontrole volgens artikel 4.5 van deze beleidsregels blijkt dat de verantwoording afwijkt binnen een bandbreedte van 10% van het toegekende bedrag met een maximum van € 100,00.
Hoofdstuk 5 Kosten in verband met wonen
Artikel 5.1.1 Woonkostentoeslag huurders
Indien de belanghebbende, als bedoeld in het derde lid, zich in voldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht, als bedoeld in artikel 5.1.5, na te leven zonder dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een passende woning of woonruimte, kan de woonkostentoeslag met maximaal 6 maanden worden verlengd in het geval de kosten (nog steeds) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden tot een maximumtermijn van 12 maanden.
Indien de belanghebbende, als bedoeld in het derde lid, zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht na te leven en hem dit te verwijten valt, wijst het college de aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af, tenzij sprake is van bijzondere redenen die verband houden met specifieke feitelijke omstandigheden van de belanghebbende of diens gezin.
In het geval het college bijzondere redenen, als bedoeld in het vorige lid, vaststelt kan de bijzondere bijstand met maximaal 6 maanden worden verlengd. De bijzondere bijstand wordt dan in de vorm van een lening verstrekt omdat er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet.
Artikel 5.1.3 Woonkostentoeslag woningeigenaren
Indien de belanghebbende, als bedoeld in het derde lid, zich in voldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht, als bedoeld in artikel 5.1.5, na te leven zonder dat dit heeft geleid tot het verkopen van de eigen woning en/of het verkrijgen van een passende woning of woonruimte, kan de woonkostentoeslag met maximaal 6 maanden worden verlengd in het geval de kosten (nog steeds) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden tot een maximumtermijn van 12 maanden.
Indien de belanghebbende, als bedoeld in het derde lid, zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht na te leven en hem dit te verwijten valt, wijst het college de aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af, tenzij sprake is van bijzondere redenen die verband houden met specifieke feitelijke omstandigheden van belanghebbende of diens gezin.
In het geval het college bijzondere redenen, als bedoeld in het vorige lid, vaststelt kan de bijzondere bijstand met maximaal 6 maanden worden verlengd. De bijzondere bijstand wordt dan in de vorm van een lening verstrekt omdat er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet.
Het college kan aan de bijzondere bijstand die wordt verstrekt in de vorm van een woonkostentoeslag nadere verplichtingen verbinden in de vorm van de verhuisplicht. Deze verplichting is gericht op het zoeken en accepteren van een passende woning of woonruimte. Van de woningeigenaar wordt in dat kader ook verwacht dat de eigen woning te koop wordt aangeboden.
Artikel 5.1.7 Verhuisplicht: voorwaarden woningeigenaren
Onder een redelijke vraagprijs wordt in beginsel verstaan de WOZ-waarde van de woning met een procentuele opslag van 20%, uitgaande van de WOZ-beschikking van het jaar waarbinnen de aanvraag is ingediend. Daarvan kan worden afgeweken als blijkt dat die waarde niet in overeenstemming is met de marktwaarde van de woning.
Artikel 5.2.3 Duurzame gebruiksgoederen
In afwijking van het vorige lid kan het college de bijzondere bijstand om niet verstrekken indien de belanghebbende, die is toegelaten tot een wettelijk schuldhulpverleningstraject, voldoet aan de voorwaarden van dat traject en het verstrekken van bijzondere bijstand in de vorm van een lening het slagen van het traject in gevaar brengt.
Artikel 5.4 Jongmeerderjarigen
Artikel 7.2 Eigen bijdragen overig
Artikel 8.1 Reiskosten voor bezoeken gezinsleden of naaste familieleden
Artikel 10.1 Bevoegdheid college
In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
Voor aanvragen om bijzondere bijstand die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist, geldt dat deze beleidsregels van toepassing zijn, tenzij toepassing van de richtlijnen als genoemd in het intrekkingsbesluit gunstiger is voor belanghebbende.
Beoordeling recht op bijzondere bijstand
Om te beoordelen of iemand recht heeft op bijzondere bijstand, wordt eerst beoordeeld of er sprake is van een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 PW. In artikel 5, onderdeel e, PW is geregeld wat een voorliggende voorziening is: elke voorziening buiten de PW waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. Er is ook geen recht op bijstand als de betreffende kosten in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Als er geen sprake is van een voorliggende voorziening, wordt beoordeeld of voldaan is aan de criteria van bijzondere bijstand als genoemd in artikel 35 PW. De Centrale Raad van Beroep hanteert daarbij de volgende stappen in de volgende volgorde (zie o.a. CRVB 24-04-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA4282, CRvB 23-10-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1234 en CRVB 01-05-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9166)
Als er sprake is van een voorliggende voorziening op grond waarvan de aanvraag afgewezen zou moeten worden, beoordeel je of er sprake is van zeer dringende redenen om toch bijzondere bijstand te verlenen. Er is sprake van zeer dringende redenen ingeval van een acute noodsituatie. In de jurisprudentie wordt dit uitgelegd als een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben (zie o.a. CRVB 27-11-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808).
draagkracht: draagkracht is het gedeelte van het inkomen en/of vermogen dat de aanvrager moet gebruiken om zelf in de kosten te voorzien waarvoor recht bestaat op bijzondere bijstand. Om toe te komen aan de verrekening van draagkracht, moet dus eerst zijn vastgesteld dat de kosten zich daadwerkelijk voordoen, in het individuele geval noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden (zie o.a. CRVB:2007:BA0163). De draagkracht wordt vastgesteld op een percentage van de draagkrachtruimte. De regels over draagkracht zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van deze beleidsregels. Er kan zowel sprake zijn van draagkracht uit inkomen, als van draagkracht uit vermogen.
Eigen Verklaring: met het oog op een meer efficiënte werkwijze en de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende aan wie bijzondere bijstand wordt toegekend, wordt voor de bestedingscontrole gebruik gemaakt van de zogeheten Eigen Verklaring. Deze wordt administratief gecontroleerd.
Inkomen: bij het vaststellen van de draagkracht gaat het college uit van het inkomensbegrip in de wet. Het inkomen voor de bijzondere bijstand wordt hetzelfde vastgesteld als voor de algemene bijstand. Het college maakt geen gebruik van de mogelijkheid om het inkomen voor bijzondere bijstand anders vast te stellen als beschreven in artikel 35, eerste lid, van de wet.
woning: bij een aanvraag om bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag is het van belang of er sprake is van een zelfstandige woning. De wet bepaalt niet wat onder een woning wordt verstaan, maar wel dat onder een woning mede wordt verstaan een woonwagen of een woonschip (art. 3, zesde lid, van de wet). Volgens de jurisprudentie wordt met een woning een zelfstandige woning bedoeld die is voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld (CRVB 20-01-2015, 14-1311 WWB, : ECLI:NL:CRVB:2015:79).
woonkosten: bij een aanvraag om bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag is het van belang of er sprake is van een zelfstandige woning. De wet bepaalt niet wat onder een woning wordt verstaan, maar wel dat onder een woning mede wordt verstaan een woonwagen of een woonschip (art. 3, zesde lid, van de wet). Volgens de jurisprudentie wordt met een woning een zelfstandige woning bedoeld die is voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld (CRVB 20-01-2015, 14-1311 WWB, : ECLI:NL:CRVB:2015:79 CRVB:2015:79).
Als wordt gekozen om voor groot onderhoud geen bijzondere bijstand toe toe te kennen, dan is dat toegestaan volgens CRvB 23-03-2010, 09-26 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BL8817: De kosten die verband houden met het groot onderhoud van een aan de belanghebbende in eigendom toebehorende woning behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die, behoudens bijzondere omstandigheden, uit het reguliere inkomen dienen te worden bestreden. Met die kosten wordt in beginsel iedere eigenaar van een woning geconfronteerd.
Artikel 1.2 Reikwijdte beleidsregels
Artikel 40 eerste lid van de wet bepaalt jegens het college van welke gemeente recht op bijstand bestaat (CRVB 20-11-2012, 11-1358 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4179 en CRVB 17-07-2013, 11-7154 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:1031 ). Dat is de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 1:10 en 1:11 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het recht op bijzondere bijstand is mede bepalend of betrokkene staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) op een woonadres in Venlo. Het kan voorkomen dat iemand zich niet kan inschrijven in de BRP. Het college zal in voorkomende gevallen uit moeten gaan van de feitelijke situatie (CRVB 16-07-2013, 13-2260 WWB-VV, ECLI:NL:CRVB:2013:1021 en CRVB 08-01-2013, 10/6442 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2013:BY8020).
In deze beleidsregels komen veelvoorkomende kostensoorten voor waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Het kan echter voorkomen dat bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor een andere kostensoort. In dat geval vindt de beoordeling van de aanvraag plaats op grond van de wet. Zie hierboven onder “Algemeen”.
Artikel 2.1 Voorliggende voorzieningen
In het eerste lid wordt de inhoud en strekking weergegeven van het bepaalde in artikel 5 onderdeel e van de wet. In het algemeen kunnen voorliggende voorzieningen zoals hier bedoeld zowel privaatrechtelijk als ook publiekrechtelijk van aard zijn. Voor de toepassing geldt dat er sprake moet zijn van een aanspraak. Dat wil zeggen dat er daadwerkelijk een beroep gedaan moet kunnen worden op de betreffende voorziening.
In het tweede lid wordt een aantal voorbeelden genoemd van wetten die in ieder geval als een aan de bijstand voorliggende toereikende en passende voorziening worden aangemerkt.
Artikel 2.2. Geen noodzakelijke kosten
De wet beschrijft niet wat (precies) onder noodzakelijke kosten wordt verstaan. Alleen in artikel 14 van de wet is een limitatief aantal kostensoorten genoemd die in ieder geval niet noodzakelijk zijn. Voor deze kostensoorten volgt dus geen beoordeling op grond van artikel 35 van de wet, er is geen bijzondere bijstand mogelijk. Voorbeelden zijn een boete en geleden of toegebrachte schade. De kosten van een rijbewijs, twee paspoorten en een kentekenbewijs die rechtstreeks voortvloeien uit een diefstal, moeten aangemerkt worden als geleden of toegebrachte schade (CRVB 07-03-2012, 09/3565 WWB + 09/3566 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8173).
De kosten van bewindvoering die verband houden met het beheer van een persoonsgebonden budget (pgb) zijn feitelijk te vermijden door voor zorg in natura te kiezen. Dit betekent dat het geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de wet (zie o.a. CRVB 21-05-2015, 13-2586 WWB, : ECLI:NL:CRVB:2015:1654 2015, CRvB 19-03-2019, 17/2101 PW, ECLI:NL:CRVB:2019:1123 en CRvB 29-03-2019, 17/2105 PW, ECLI:NL:CRVB:2019:1092 ).
Artikel 2.3 Bijzondere omstandigheden: reservering
In beginsel moeten incidenteel (of periodiek) voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden voldaan uit iemands middelen via reservering dan wel via gespreide betaling achteraf. Zie bijvoorbeeld CRvB 21-05-2019, 17/7889 PW, ECLI:NL:CRVB:2019:1675.
Het gaat bij incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan om kosten die in principe voorzienbaar zijn (zie o.a. CRVB 19-07-2007, 06/5663 WWB + 06/5664 WWB, ECLI:NL :CRVB:2007:BB0547, CRVB:2012, 11-846 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0318 en CRVB 20-05-2014, 13-1384 WWB, ECLI:NL:CRVB:2014:1751 ). Zo is na de aanschaf van een nieuw ID-bewijs of leges voor de verblijfsvergunning op voorhand al bekend wanneer dit weer moet worden verlengd. Ook bij de aanschaf van bijvoorbeeld een wasmachine is bekend, rekening houdend met de normale levensduur, dat dit apparaat op enig moment weer moet worden vervangen. Dat wil zeggen dat deze kosten weliswaar noodzakelijk kunnen zijn maar algemeen voor komen en iedereen in principe met deze kosten kan worden geconfronteerd. Het kan echter ook gaan om kosten die niet vaak voorkomen. Bijvoorbeeld notariskosten voor een testament (CRVB 29-05-2012, 10-2582 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6835). Dergelijke kosten hebben te maken met een keuze van betrokkenen en zijn om die reden niet noodzakelijk of kunnen niet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten worden aangemerkt. Naast notariskosten zijn uiteraard veel meer voorbeelden denkbaar. Dit betekent dat er in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor deze kosten. De individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag maken op grond van deze beleidsregels geen onderdeel uit van het oordeel over de reserveringscapaciteit. Het niet of onvoldoende kunnen reserveren vanwege de aflossing op schulden is in principe geen bijzondere omstandigheid (CRVB 26-06-2013, 11-6971 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:751 en CRVB 11-08-2015, 14/2756 WWB, ECLI:NL:CRVB:2015:2719).
Een oordeel over de reserveringscapaciteit heeft logischerwijs ook te maken met de vraag of de kosten van de belanghebbende plotseling zijn opgekomen en daarom niet voorzienbaar waren. Ook kan de periode, waarover men geacht wordt te reserveren, te kort zijn geweest gelet op de hoogte van de kosten. Denk bijvoorbeeld aan een lange periode van detentie bij een aanvraag om inrichtingskosten (CRVB 18-02-2014, 12-4426 WWB, ECLI:NL:CRVB:2014:478). Daarnaast kan het voorkomen dat belanghebbende in de te beoordelen periode te maken heeft gehad met een cumulatie van (eigen) noodzakelijke voorzienbare kosten. Het kan zijn dat dit met zich meebrengt dat er geen of onvoldoende reserveringsmogelijkheden zijn (geweest). Dit is wel afhankelijk van de aard en omvang van die kosten. Verder ligt het in ieder geval op de weg van belanghebbende dat te stellen en desgevraagd aan te tonen met verifieerbare bewijsstukken. Met kosten die betrekking hebben op andere personen dan de aanvrager wordt in principe geen rekening gehouden.
Op basis van de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep zijn in het tweede lid kostensoorten opgenomen die in ieder geval als incidenteel of periodiek algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt (zie o.a. CRVB 08-03-2016, 15/2975 WWB, ECLI:NL:CRVB:2016:886 , CRVB:19-01-2016, 14/5918 WWB, ECLI:NL:CRVB:2016:176 en CRVB 02-11-2010, 08-2390 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BO2750). Hiermee is dus geen limitatief overzicht bedoeld.
Hoofdstuk 3 DraagkrachtregelsArtikel 3.1 Drempelbedrag
Het college heeft ervoor gekozen een drempelbedrag te hanteren. Dit heeft tot gevolg, dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt als de kosten minder bedragen dan het drempelbedrag. Het drempelbedrag is opgenomen in het tweede lid van artikel 35 van de wet en wordt jaarlijks aangepast. (hoogte 2020: € 137,00)
Voor het hanteren van het drempelbedrag geldt een periode van 12 maanden en niet een kalenderjaar (conform artikel 35 lid 2 van de wet). Dat betekent, dat als belanghebbende in oktober 2019 bijzondere bijstand griffierecht aanvraagt ten bedrage van € 81,- en in maart 2020 nogmaals, de drempel binnen 12 maanden is overschreden en de kosten volledig voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.
Artikel 3.2 Draagkrachtperiode
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Hier is de keuze gemaakt om, in het geval van geen wisselende inkomsten, de draagkrachtperiode op maximaal 36 maanden vast te stellen. Uit de uitvoeringspraktijk is gebleken dat er bij geen wisselende inkomsten (bijvoorbeeld AOW met een aanvullend pensioen), ieder jaar sprake was van een wijziging in de draagkracht van enkele euro’s per maand. Deze beleidskeuze om bij een vastgestelde draagkracht en geen wisselende inkomsten de draagkrachtperiode op maximaal 36 maanden vast te stellen, hoeven er minder draagkrachtonderzoeken plaats te vinden. De periode van maximaal 36 maanden kan bijvoorbeeld worden verkort als de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt.
Het kan voor komen dat een aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend binnen een reeds vastgestelde draagkrachtperiode. In dat geval blijft de eerder vastgestelde draagkrachtperiode gelden.
Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.
Uitgangspunt is dat een eenmaal vastgestelde draagkracht tijdens het draagkrachtjaar niet wordt gewijzigd. Er kunnen echter situaties zijn waarin dit niet reëel is. Een wijziging van het inkomen met 15% netto per maand inclusief vakantiegeld vormt aanleiding om de draagkracht te herzien. Daarnaast kan de bijstandsnorm wijzigen doordat iemand van alleenstaande kostendeler wordt of andersom. Ook dat is een reden om de draagkracht te herzien.
Belanghebbende is alleenstaande en heeft een salaris van € 2.002,50 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Hierbij hoort een loonheffing van € 264,17 per maand = € 1.738,33 netto per maand inclusief vakantiegeld.
Het salaris daalt naar € 1.728,00 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Hierbij hoort een loonheffing van € 150,33 = € 1.577,67 netto per maand inclusief vakantiegeld. De wijziging is € 1.738,33 : € 1.577,67 = 1,10 = 10%. Omdat de wijziging < 15% is, vindt er geen nieuwe draagkrachtberekening plaats.
Belanghebbende is alleenstaande met een Wajong-uitkering op het sociaal minimum. Bij belanghebbende wonen twee kinderen ouder dan 21 jaar die niet studeren. De toepasselijke bijstandsnorm is de kostendelersnorm drie personen inclusief belanghebbende = € 637,88 per maand. Bij belanghebbende komt inwonen een derde kind ouder dan 21 jaar dat niet studeert. De toepasselijke bijstandsnorm wordt vier personen inclusief belanghebbende = € 588,81 per maand. Dit is een wijziging van € 637,88 : € 588,81 = 1,08 = 8%. Omdat de wijziging < 15% is, vindt er geen nieuwe draagkrachtberekening plaats.
Een alleenstaande heeft een salaris van € 1.200,00 netto per maand inclusief vakantiegeld. De alleenstaande wordt AOW-gerechtigd. De AOW-uitkering + aanvullend pensioen bedragen ook € 1.200,00 netto per maand inclusief vakantiegeld. De norm wijzigt van € 1.030,42 naar € 1.154,03 per maand. Dit is een wijziging van € 1.154,03 : € 1.030,42 = 1,12 = 12%. Omdat de wijziging < 15% is, vindt er geen nieuwe draagkrachtberekening plaats.
Belanghebbende is alleenstaande en heeft een salaris van € 2.002,50 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Hierbij hoort een loonheffing van € 264,17 per maand = € 1.738,33 netto per maand inclusief vakantiegeld. Belanghebbende € 600,00 per maand aan subsidiabele huur.
Het salaris daalt naar € 1.404,00 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Hierbij hoort een loonheffing van € 122,67 = € 1.281,33 netto per maand inclusief vakantiegeld. Dit is een daling van € 1.783,33 : € 1.281,33 = 1,39 = 39%. Er dient een nieuwe draagkrachtberekening te worden gemaakt.
Belanghebbende heeft een bruto-jaarinkomen van 12 x € 1.404,00 = € 16.848,00. Bij dit bruto-jaarinkomen en een subsidiabele huur van € 600,00 per maand hoort een huur- en zorgtoeslag van € 297,00 respectievelijk € 99,00 per maand. Bij een inkomen op bijstandsniveau is de aanspraak op huur- en zorgtoeslag € 310,00 en € 99,00 per maand.
Er is sprake van een gemis aan huur- en zorgtoeslag van:
De draagkracht uit inkomen is:
Belanghebbende is alleenstaande met een Wajong-uitkering op het sociaal minimum.
Bij belanghebbende komt inwonen een kind dat ouder is dan 21 jaar en niet studeert. De van toepassing zijnde norm wijzigt dan van de norm alleenstaande (€ 1.030,42) naar kostendelersnorm twee personen inclusief belanghebbende (€ 736,02). Dit is een wijziging van € 1.030,42 : € 736,02 = 1,40 = 40%. Er dient een nieuwe draagkrachtberekening te worden gemaakt.
Artikel 3.4 In aanmerking te nemen inkomen
Een situatie van het meest waarschijnlijke inkomen gedurende de draagkrachtperiode betreft in de meeste gevallen belanghebbenden met een niet-sterk wisselend (vast) inkomen, bijvoorbeeld bij een dienstverband met een vast aantal contract-uren of een AOW-uitkering. Bij wisselende inkomsten wordt er een gemiddeld inkomen over een periode van bijvoorbeeld de afgelopen drie maanden genomen. Het is ondoenlijk om in deze beleidsregels voor allerlei verschillende situaties van wisselende inkomsten beleidsregels op te nemen. Als vuistregel kan het volgende dienen:
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Voorbeeld: belanghebbende is alleenstaande, heeft een WAO-uitkering van € 1.050,00 per maand inclusief vakantiegeld en verblijft in een inrichting. De eigen bijdrage WLZ is € 500,33 per maand. De bijstandsnorm zak- en kleedgeld is € 326,28 per maand inclusief vakantiegeld + € 35,00 verhoging ZVW = € 361,28 per maand.
De draagkracht uit inkomen is de volgende:
Rekening houden met beslag geldt eveneens bij beslag op de toeslag.
Voorbeeld: Belanghebbende is alleenstaande en heeft een baan met een inkomen van € 2.500,00 netto per maand inclusief vakantiegeld. Uit de VTLB-berekening blijkt dat het vrij te laten bedrag is vastgesteld op € 1.800,00 per maand inclusief vakantiegeld. De bijstandsnorm alleenstaande is € 1.030,42 per maand inclusief vakantiegeld.
De draagkracht uit inkomen is:
Spreekt voor zich. Behoeft geen toelichting.
Voorbeeld: Belanghebbende is alleenstaande en heeft een salaris van € 2.002,50 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Hierbij hoort een loonheffing van € 264,17 per maand = € 1.738,33 netto per maand inclusief vakantiegeld. Belanghebbende betaalt € 600,00 per maand aan subsidiabele huur.
Belanghebbende heeft een bruto-jaarinkomen van 12 x € 2.002,50 = €24.030,00. Bij dit bruto-jaarinkomen en een subsidiabele huur van € 600,00 per maand hoort een huur- en zorgtoeslag van €0,00 respectievelijk € 64,00 per maand. Bij een inkomen op bijstandsniveau is de aanspraak op huur- en zorgtoeslag € 310,00 en € 99,00 per maand.
Er is sprake van een gemis aan huur- en zorgtoeslag van:
De draagkracht uit inkomen is:
Artikel 3.5 Draagkracht uit inkomen
Voor de draagkracht wordt gekeken naar de bijstand die iemand in een vergelijkbare situatie zou hebben ontvangen. Dus rekening houdend met de woon- en leefsituatie.
De hier opgenomen uitkeringen betreffen allemaal uitkeringen op het sociale minimum die netto ongeveer gelijk zijn aan de vergelijkbare bijstandsnorm. Door kleine afrondingsverschillen met vakantiegeld kan er een paar cent tot een paar euro draagkracht zijn. We stellen dit gelijk aan de bijstandsnorm zodat geen draagkrachtberekening nodig is.
Dit is niet van toepassing bij gehuwden, waarbij één partner een uitkering heeft en de ander als enig inkomen de algemene heffingskorting minstverdienende partner ontvangt.
Artikel 3.6 In aanmerking te nemen vermogen
Het college is bevoegd om bij de vaststelling van draagkracht uit vermogen afwijkende vermogensgrenzen te hanteren dan de grenzen die gelden voor de algemene bijstand. Daarbij mag onderscheidt worden gemaakt tussen kostensoorten (zie bijvoorbeeld CRVB 25-01-2011, 10-274 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3443). In het eerste lid is vastgelegd dat de vermogensgrens als bedoeld in de wet niet wordt gehanteerd.
Dit lid schrijft voor hoe het college omgaat met de draagkracht in het geval van nieuwe aanvragen die worden ingediend binnen het vastgestelde draagkrachtjaar. Bij een nieuwe aanvraag binnen een lopend draagkrachtjaar wordt (er van uitgaand dat aan de overige voorwaarden voor het recht op bijzondere bijstand is voldaan) uiteraard gekeken naar het eventuele restant van de draagkracht uit vermogen.
Op 1 januari 2020 wordt er een aanvraag BB ingediend voor € 500,00. Er is een draagkracht uit vermogen van € 1.200,00 op jaarbasis. De aanvraag wordt afgewezen in verband met draagkracht uit vermogen. De resterende draagkracht voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 is € 1.200,00 - € 500,00 = € 700,00.
Vanaf 1 maart 2020 wordt de aanvrager onder bewind gesteld. De kosten vanaf 1 maart 2020 zijn € 114,14 per maand x 10 maanden = € 1.141,40 van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020. Op het bedrag van € 1.141,40 wordt de resterende draagkracht van
€ 700,00 in mindering gebracht. Gedurende de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 wordt BB verstrekt ter hoogte van € 1.141,40 - € 700,00 = € 441,40 over tien maanden = € 44,14 per maand.
Artikel 4.2 Terugwerkende kracht
Dit betreft buitenwettelijk begunstigend beleid, omdat bijstandsverlening met terugwerkende kracht op grond van de wet niet mogelijk is. Uit praktische overwegingen is ervoor gekozen toch bijzondere bijstand met terugwerkende kracht te verlenen als de kosten niet ouder zijn dat 2 maanden. Het maakt daarbij niet uit of de rekening is betaald of niet.
We gaan uit van de datum van ontvangst van de aanvraag bijzondere bijstand en de datum waarop iemand bekend kon zijn met de kosten. Bijvoorbeeld wanneer een bestelling is geplaatst.
Voor 2 situaties geeft de rechtspraak een andere uitleg:
Op 1 maart 2020 wordt een toevoeging afgegeven door de Raad voor Rechtsbijstand voor een bedrag van € 145,00. De aanvraag BB wordt ingediend op 3 mei 2020. De aanvraag is ingediend na twee maanden + één dag nadat de kosten zijn opgekomen. De aanvraag BB wordt afgewezen.
Een aanvrager is met ingang van 1 januari 2020 onder bewind gesteld. De kosten zijn
€ 114,14 per maand vanaf 1 januari 2020. De aanvraag BB wordt ingediend op 2 mei 2020. Toegekend wordt de BB vanaf 2 maart 2020 (= twee maanden terugwerkende kracht). De aanvraag BB over de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 maart 2020 wordt afgewezen.
Bij het vaststellen van de noodzaak en/of hoogte van de bijzondere bijstand is het college niet altijd ter zake kundig. In die gevallen heeft het college de bevoegdheid om deskundigenadvies advies in te winnen. Als het gaat om dieetkosten, kan in de meeste gevallen worden verstaan met de dieetbevestiging die de arts of diëtist voor de belastingdienst dient in te vullen als de aanvrager aanspraak wil maken op belastingaftrek voor dieetkosten.
Het spreekt voor zich dat belanghebbende zijn medewerking moet verlenen aan het onderzoek (art. 17, tweede lid, van de wet dan wel op grond van art. 55 van de wet). Het is niet altijd nodig dat belanghebbende persoonlijk verschijnt bij de adviseur. Soms kan de medische noodzaak voor de kosten worden vastgesteld op basis van dossieronderzoek en het raadplegen van een deskundige in de behandelende sector of de huisarts. Daarnaast zal belanghebbende toestemming moeten verlenen zodat de adviseur in staat is volledig advies aan het college uit te mogen brengen. Dat betekent dat niet snel met succes een beroep kan worden gedaan op het zogeheten verschoningsrecht (vergelijk CRVB 24-03-2015, 13-4309 WWB, ECLI:NL:CRVB:2015:955). Zie voor nadere verplichtingen artikel 4.4 van deze beleidsregels Venlo.
In het derde lid is neergelegd in welke gevallen een advies achterwege kan blijven. Dat is bijvoorbeeld het geval als de medische noodzaak duidelijk is bijvoorbeeld door het vaststellen daarvan door een arts of specialist. Ook kan uit een eerder advies blijken dat een herbeoordeling niet nodig wordt geacht. Verder wordt invulling gegeven aan een doelmatigheidsoverweging (kosten). Uit onderdeel a en b blijkt wanneer een advies feitelijk niets toevoegt en daarmee onnodig belastend is voor de belanghebbende.
Artikel 4.4 Nadere verplichtingen
Het college heeft op grond van artikel 55 van de wet een discretionaire bevoegdheid om aan de (bijzondere) bijstand nadere verplichtingen te verbinden. Het gaat om verplichtingen die van toepassing zijn in het individuele geval en dus niet van rechtswege verbonden zijn aan de bijstand: het college moet deze verplichtingen opleggen.
Verplichtingen op grond van artikel 55 van de wet kunnen ook strekken tot vermindering of beëindiging van bijstand. Opgemerkt wordt dat het opleggen van nadere verplichtingen een verregaande inbreuk kan maken op de persoonlijke levenssfeer van iemand. In voorkomende gevallen zal het college zich telkens moeten afvragen of dat wel gerechtvaardigd is. Een dergelijke inbreuk is gerechtvaardigd in de vorm van de verhuisplicht als bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een woonkostentoeslag aan de belanghebbende met (te) hoge woonlasten (CRVB:05-08-2008, 07-3956 WWB, ECLI:NL:CRVB:2008:BD9345 en CRVB 08-10-2013, 11-7393 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:1957 ). Zie verder artikel 5.1.5, 5.1.6 en 5.1.7 van deze beleidsregels. Ook kan aan een alleenstaande ouder de verplichting worden opgelegd om een machtiging als bedoeld in artikel 1:345 Burgerlijk Wetboek (BW) aan de Kantonrechter te vragen om te kunnen beschikken over het aan de minderjarige toegevallen vermogen, omdat een dergelijke verplichting strekt tot vermindering of beëindiging van de gezinsbijstand (CRVB 04-09-2012, 11-1226 WWB, : ECLI:NL:CRVB:2012:BX7177 en vergelijk CRVB:29-03-2005, 02/5896 NABW, ECLI:NL:CRVB:2005:AT3658).
In het algemeen geldt dat aan de bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen waar bijzondere bijstand voor wordt verstrekt en dat de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan dat betreffende doel. De belanghebbende moet daarvan, al dan niet desgevraagd, betalingsbewijzen kunnen overleggen. De bijzondere bijstand kan dan ook worden teruggevorderd als niet wordt voldaan aan de bestedingsverplichting. Verwezen wordt naar artikel 4.5 (voor de bestedingsverplichting) en artikel 4.6 (voor de terugvordering) van deze beleidsregels.
Artikel 4.5 Bestedingscontrole bijzondere bijstand
Als er een bestedingscontrole plaatsvindt, vindt deze in beginsel plaats met behulp van de Eigen Verklaring (EV, zie artikel 1.1, lid 1, onder 1, van deze beleidsregels). De belanghebbende aan wie bijzondere bijstand is verstrekt moet de EV binnen de bepaalde termijn op voorgeschreven wijze inleveren maar hoeft daarbij geen aankoopbewijzen toe te voegen.
Het kan voorkomen dat het college op andere wijze overgaat tot het vaststellen of de bijzondere bijstand is besteed waarvoor deze is toegekend. Dat kan bijvoorbeeld via het opvragen van de aankoopbonnen of door middel van een (onaangekondigd) huisbezoek. Daarbij zal het college het subsidiariteitsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel in acht moeten nemen.
Waar het gaat om “de aard van de bijzondere bijstand” kan gedacht worden aan bijzondere bijstand toegekend voor een volledige woninginrichting. De bestedingscontrole kan dan efficiënter plaatsvinden door na een maand op huisbezoek te gaan. Deze wijze van bestedingscontrole dient dan wel te worden opgenomen in het besluit tot toekenning van de bijzondere bijstand. Waar het gaat om “het individuele geval” kan gedacht worden aan een (gegrond) vermoeden van misbruik of oneigenlijk gebruik. Er wordt dan, al dan niet in aanvulling op de ingeleverde EV, op een andere wijze dan de eigen verklaring worden overgegaan tot bestedingscontrole, bijvoorbeeld via het opvragen van de aankoopbonnen of door middel van een (onaangekondigd) huisbezoek. Daarbij zal het college het subsidiariteitsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel in acht moeten nemen.
Artikel 4.6 Terugvordering bijzondere bijstand
Het college is in principe bevoegd om tot terugvordering over te gaan van de verstrekte bijzondere bijstand indien belanghebbende de Eigen Verklaring niet of niet tijdig overlegt. Het college stelt belanghebbende wel eerst door middel van het bieden van een hersteltermijn in de gelegenheid om alsnog aan zijn verplichting te voldoen. Wordt ook binnen de geboden hersteltermijn geen gehoor gegeven aan dit verzoek, dan kan het college overgaan tot intrekking en bij gevolg daarvan tot terugvordering van de eerder toegekende bijzondere bijstand.
Is door het college vastgesteld dat de bijzondere bijstand niet volledig is besteed voor het doel waarvoor deze is toegekend, dan kan het college overgaan tot herziening van het niet verantwoorde deel en bij gevolg daarvan tot terugvordering van de eerder toegekende bijzondere bijstand (vergelijk CRVB:25-08-2015, 14/566 WWB, ECLI:NL:CRVB:2015:2851).
Is door het college vastgesteld dat de bijzondere bijstand is besteed voor een ander doel dan waarvoor deze is toegekend, dan kan het college overgaan tot herziening/intrekking en bij gevolg daarvan tot terugvordering van de eerder toegekende bijzondere bijstand (CRVB:25-08-2015, 14/566 WWB, ECLI:NL:CRVB:2015:2851). Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als het college concreet bijzondere bijstand heeft toegekend voor stofferingskosten maar deze is besteed aan duurzame gebruiksgoederen.
Terugvordering van (een deel van) de toegekende bijzondere bijstand is slechts aan de orde indien uit de bestedingscontrole volgens artikel 4.5 van deze beleidsregels blijkt dat de bandbreedte van 10% (tot maximum bedrag) wordt overschreden. In voorkomende gevallen ligt het op de weg van belanghebbende om desgevraagd aankoopbewijzen te overleggen van de overige 90% van de toegekende bijzondere bijstand zodat het college op juiste wijze kan overgaan tot herziening/intrekking van het toegekende recht en bij gevolg daarvan tot eventuele terugvordering van de bijzondere bijstand.
Volgens de NIBUD-normen is € 1.000,00 aan bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen toegekend. Belanghebbende verantwoordt een bedrag van € 900,00. De besteding valt precies op de grens van de bandbreedte van 10% met het maximum van
€ 100,00. Er vindt geen terugvordering plaats.
Volgens de NIBUD-normen is € 1.000,00 aan bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen toegekend. Belanghebbende verantwoordt een bedrag van € 899,00. De niet-verantwoorde € 101,00 bedraagt meer dan de bandbreedte van € 100,00. Er wordt
Belanghebbende vraagt bijzondere bijstand aan voor een wasmachine, koelkast en een zitbank. Op basis van de geldende NIBUD-normen wordt toegekend € 557,00. Uit de Eigen Verklaring blijkt vervolgens dat er alleen een wasmachine is gekocht van € 550,00. Twee artikelen waarvoor de bijstand was bestemd, zijn dus niet aangeschaft. In dat geval wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een lening gedeeltelijk omgezet in een terugvordering, namelijk tot de geldende maximumbedragen voor de niet aangeschafte artikelen. In dit geval zijn de koelkast (maximumbedrag € 139,00) en de zitbank (maximumbedrag € 169,00) niet aangeschaft, zodat er een bedrag van de oorspronkelijke verstrekking van € 557,00 een bedrag van € 308,00 wordt omgezet in een terugvordering. Voor € 249,00 (zijnde het bedrag dat aan de wasmachine had mogen worden besteed) wordt de geldlening gehandhaafd. Is in dit voorbeeld slechts € 199,00 besteed aan de wasmachine en het meerdere aan kleding, dan wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een lening gehandhaafd tot het bedrag van € 199,00 en voor het overige omgezet in een terugvordering.
Artikel 5.1.1 Woonkostentoeslag huurders
Als hoofdregel geldt dat de Wht als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening wordt aangemerkt (CRVB 13-09-2011, 08-81 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1740 ). Ook in geval de rekenhuur te hoog is geldt de Wht als voorliggende passende en toereikende voorziening (CRVB 12-01-2016, 15/1118 WWB, ECLI:NL:CRVB:2016:77:2016:77). De Wht kan niet in alle gevallen als passende en toereikende voorliggende voorziening worden aangemerkt omdat de huurtoeslag bijvoorbeeld wordt verstrekt met ingang van de eerste van de maand (CRVB 27-05-2014, 12-3890 WWB, ECLI:NL:CRVB:2014:1945). De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningssystematiek van de Wht.
Hoewel de Wht als voorliggende passende en toereikende voorziening moet worden aangemerkt, kunnen daar toch uitzonderingen voor gelden. Die staan genoemd in het tweede lid.
Als hoofdregel geldt dat de bijzondere bijstand (in het geval de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens) voor maximaal 12 maanden kan worden toegekend. Het college kent telkens voor maximaal 6 maanden toe. Belanghebbende kan na afloop van de beschikking een nieuwe (verlengings)aanvraag indienen.
Het college zal bij de aanvraag om verlenging moeten beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Is dat het geval, dan kan het college de bijzondere bijstand (telkens) met maximaal 6 maanden verlengen (toekennen), totdat de maximale periode van 12 maanden is bereikt. Daarnaast legt het college wederom de verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet. Die bestaat er onder meer uit dat belanghebbende zijn inschrijving als woningzoekende moet handhaven.
Dit lid bepaalt de hoofdregel in het geval belanghebbende zich niet of niet voldoende heeft gehouden aan de zogeheten verhuisplicht cq inspanningsplicht. Het college is bevoegd de aanvraag om verlenging af te wijzen op grond van artikel 15 van de wet (CRVB 12-01-2016, 15/1118 WWB, ECLI:NL:CRVB:2016:77:2016:77 en CRVB 13-09-2011, 08-81 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1740). In de hier genoemde uitspraken hanteert het college, volgens de CRvB, buitenwettelijk begunstigend beleid. Er kunnen zich omstandigheden voordoen die als bijzondere redenen kunnen worden gekwalificeerd.
Hoewel er sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van de verhuisplicht, kan er een grond zijn om de aanvraag om verlenging van de woonkostentoeslag niet af te wijzen indien bijzondere redenen daartoe aanleiding geven. Belanghebbende kan desgevraagd of uit eigen beweging een beroep doen op bijzondere redenen. Het college heeft daarbij dus een lichte onderzoeksplicht.
Belanghebbende zal een beroep op bijzondere redenen nader moeten onderbouwen. Het college kan bij de beoordeling van de aanvraag ook feitelijk tot de conclusie komen dat hier (impliciet) een beroep op wordt gedaan. Het moet in voorkomende gevallen gaan om specifieke feitelijke omstandigheden van de belanghebbende of diens gezin die het college vaststelt. Daarbij zijn twee situaties te onderscheiden. Belanghebbende (of diens) gezin zijn:
Bij situaties als bedoeld onder 1. kan gedacht worden aan een wettelijk schuldhulpverleningstraject, een aanvraag om jeugdhulp op grond van de Jeugdwet of individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015. Het niet honoreren van de verlengingsaanvraag zou in voorkomende gevallen onredelijk kunnen zijn omdat het college daarmee de noodzaak van de (te bieden) ondersteuning zou miskennen of (de voortzetting, dan wel het welslagen van) die ondersteuning juist ondermijnen. In deze situatie kan het college de woonkostentoeslag toekennen in de vorm van een geldlening onder toepassing van de reguliere verhuisplicht. Let wel, deelname aan een wettelijk schuldhulpverleningstraject betekent niet dat het college de bijzondere bijstand niet als lening zou mogen verstrekken. Verder worden, naast de reguliere verhuisplicht, extra nadere verplichtingen verbonden aan de bijzondere bijstand, namelijk dat belanghebbende zich in voorkomende gevallen houdt aan de voorwaarden die verbonden (kunnen) zijn aan de hier bedoelde ondersteuning. Dat gebeurt dan ook onder toepassing van artikel 55 van de wet. Bij een volgende aanvraag om woonkostentoeslag (verlenging) zal het college ook moeten beoordelen of aan deze voorwaarde(n) is voldaan. Is dat niet het geval, dan ligt het niet voor de hand dat wederom met succes een beroep kan worden gedaan op bijzondere redenen.
Bij de situaties bedoeld onder 2. zou gesteld kunnen worden dat belanghebbende, gelet op diens specifieke problematiek, de weg naar de hier bedoelde ondersteuning (nog) niet heeft kunnen vinden. Daaronder kan bijvoorbeeld ook een beroep op cliëntondersteuning van MEE Venlo worden verstaan. Daarbij wordt nog opgemerkt dat het hier gaat om situaties waarin het zich niet houden aan de voorwaarden van de verhuisplicht wel aan belanghebbende te verwijten is. Bij de bedoelde problematiek kan gedacht worden aan personen die een beperkte sociale steunstructuur hebben en een gering vermogen tot eigen regie voeren vanwege het hebben van beperkingen. Denk bijvoorbeeld aan personen met een licht verstandelijke handicap, niet aangeboren hersenletsel of GGZ-problematiek. Er zijn meer voorbeelden denkbaar. Het afwijzen van de aanvraag zou bijvoorbeeld tot gevolg kunnen hebben dat een huurschuld ontstaat die mogelijk tot uitzetting zal leiden. In deze situatie kan het college ook de woonkostentoeslag toekennen in de vorm van een geldlening en daar tevens de voorwaarde aan de verbinden dat belanghebbende nader te bepalen ondersteuning zoekt. Dat gebeurt dan onder toepassing van artikel 55 van de wet.
Deze verplichting is aanvullend op de reguliere verhuisplicht die aan de bijzondere bijstand wordt verbonden. Bij een volgende aanvraag om woonkostentoeslag (verlenging) zal het college ook moeten beoordelen of aan deze voorwaarde(n) is voldaan. Is dat niet het geval, dan ligt het niet voor de hand dat wederom met succes een beroep kan worden gedaan op bijzondere redenen.
Indien de bijzondere redenen worden vastgesteld, dan kan het college de bijzondere bijstand verlengen met maximaal 6 maanden, totdat de maximale periode van 12 maanden is bereikt. De grondslag om de bijzondere bijstand in de vorm van een lening te verstrekken berust op artikel 48, tweede lid, onder b van de wet. Daarnaast legt het college wederom de zogeheten verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet.
Personen jonger dan 23 jaar met of zonder kinderen, die een woning bewonen met een rekenhuur boven de toepasselijke maximum huurgrens, komen niet in aanmerking voor huurtoeslag. Het college is daarom bevoegd om de aanvraag af te wijzen op grond van artikel 15 van de wet (CRVB 13-09-2011, 08-81 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1740). Een uitzondering geldt in de situaties genoemd in het zevende lid.
Indien de huur onder de algemene maximum huurgrens van de Wht ligt, kan een woonkostentoeslag worden toegekend op basis van de berekening van de gewone huurtoeslag voor personen ouder dan 23 jaar. De woonkostentoeslag op grond van het zevende lid eindigt zodra de persoon de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, per welke datum de aanspraak op huurtoeslag ontstaat.
Belanghebbende is alleenstaande en geboren op 15 juli 1997. Op 15 juli 2020 wordt belanghebbende 23 jaar. Belanghebbende huurt een woonruimte met een subsidiabele huur van € 550,00 per maand. Het salaris van belanghebbende is € 1.650,00 netto per maand inclusief vakantiegeld. Belanghebbende wordt ziek en ontvangt vanaf 1 februari 2020 een ZW-uitkering van € 1.200,00 netto per maand. Er is sprake van een achteruitgang in het inkomen van € 1.650,00 – € 1.200,00 = € 450,00 per maand.
De ZW-uitkering is € 16.000,00 bruto per jaar. Hierbij hoort een huurtoeslag van € 277,00 per maand. Belanghebbende heeft aanspraak op BB WKT van € 277,00 per maand gedurende de periode van 1 februari 2020 tot en 31 juli 2020. Vanaf 1 augustus 2020 maakt belanghebbende aanspraak op huurtoeslag.
Waar het gaat om de draagkracht uit inkomen, geldt in dit voorbeeld dat die als volgt is:
Op de BB WKT van € 277,00 per maand wordt nog in mindering gebracht een draagkracht uit inkomen van € 169,58 per maand.
Artikel 5.1.2. Hoogte woonkostentoeslag huurders
In vervolg op het voorbeeld onder artikel 5.1.1.:
Belanghebbende woont in een woning met een huur van € 800,00 per maand. Huurtoeslag is mogelijk tot maximaal € 720,00 subsidiabele huur per maand. De maximale huurtoeslag bedraagt € 360,00 per maand. De BB WKT is dan € 800,00 - € 360,00 = € 440,00 per maand.
Artikel 5.1.3 Woonkostentoeslag woningeigenaren
Dit lid bepaalt dat het college bij het verlenen van een woonkostentoeslag aan eigen woningbezitters aansluit op de systematiek van de Wht. Uit CRVB 16-12-2014, 13-9 WWB, ECLI:NL:CRVB:2014:4242 blijkt dat de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college voor de bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag in redelijkheid heeft mogen aansluiten bij het systeem van de Wht. Ook voor woningeigenaren geldt dat zij niet te duur moeten blijven wonen (CRVB 17-07-2012, 10-5226 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1676).
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Aangenomen kan worden dat, bezien van uit de systematiek van de Wht, de te hoge woonkosten voor woningeigenaren niet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten aangemerkt hoeven te worden. Net als bij huurders kan daar toch een uitzondering voor gelden. De bijstandsverlening is in voorkomende gevallen wel beperkt tot een maximale periode.
Het college zal bij de aanvraag om verlenging moeten beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Is dat het geval, dan kan het college de bijzondere bijstand met maximaal 6 maanden verlengen (toekennen), totdat de maximale periode van 12 maanden is bereikt. Daarnaast legt het college wederom de verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet.
Dit lid bepaalt de hoofdregel in het geval belanghebbende zich niet of niet voldoende heeft gehouden aan de zogeheten verhuisplicht. Het college is bevoegd de aanvraag om verlenging af te wijzen (CRVB 26-05-2015, 13-4307 WWB, ECLI:NL:CRVB:2015:1689). De aanvraag wordt in voorkomende gevallen afgewezen op de grond dat geen sprake (meer) is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de wet (CRVB 12-07-2016, 14-6610 WWB, ECLI:NL:CRVB:2016:2652 en CRVB 17-07-2012, 10-5226 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1676). Er kunnen zich omstandigheden voordoen die als bijzondere redenen kunnen worden gekwalificeerd.
Omdat de beoordeling van de bijzondere redenen voor huurders en eigen woningbezitters niet verschilt, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.1.1 (woonkostentoeslag huurders) van deze beleidsregels.
Indien de bijzondere redenen worden vastgesteld, dan kan het college de bijzondere bijstand verlengen met maximaal 6 maanden, totdat de maximale periode van 12 maanden is bereikt. De grondslag om de bijzondere bijstand in de vorm van een lening te verstrekken berust op artikel 48, tweede lid, onder b van de wet. Daarnaast legt het college wederom de zogeheten verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet.
Artikel 5.1.4. Vaststellen hoogte woonlasten woningeigenaren
In dit lid zijn diverse vaste lasten opgenomen verbonden aan de eigen woning waarmee de woonkosten worden verminderd.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De voorlopige teruggave inkomstenbelasting wordt op grond van artikel 32, eerste lid, van de wet als inkomen toegerekend aan de periode waarop deze teruggave betrekking heeft. Het college betrekt deze bij de berekening van de bijzondere bijstand en brengt deze in mindering op de totale woonkostentoeslag (CRVB:2014:2384).
Het college heeft op grond van artikel 55 van de wet een discretionaire bevoegdheid om nadere verplichtingen op te leggen die zijn verbonden aan het recht op bijstand. Deze verplichtingen strekken in dit geval tot vermindering of beëindiging van bijstand. Bij het verlenen van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag maakt het college in principe gebruik van deze bevoegdheid omdat betrokkenen, in relatie tot de hoogte van hun inkomen, niet te duur mogen wonen. Dat geldt voor huurders (CRVB 19-01-2016, 14/6-55 WWB, ECLI:NL:CRVB:2016:190 en CRVB 12-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:77) maar ook voor ook woningeigenaren (CRVB 08-10-2013, 11-7393 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:1957 en CRVB 16-12-2014, 13-9 WWB, ECLI:NL:CRVB:2014:4242 ).
Dit lid bepaalt wanneer er geen verhuisplicht geldt.
Zijn de kosten echter hoger dan de maximaal subsidiabele huurgrens, dan geldt als hoofdregel dat de verhuisplicht wordt opgelegd. Hierop zijn wel een aantal uitzonderingen.
Na het bereiken van het zogeheten kredietplafond beoordeelt het college of belanghebbende naar verwachting voor langere tijd op algemene bijstand zal zijn aangewezen. Is dat het geval, dan legt het college de verhuisplicht op. Dat is overigens in overeenstemming met het complementaire karakter van bijstand. Daar past het in stand houden van eigen woningbezit niet bij.
Omdat de bijstandsverlening in het geval van de verhuisplicht is gemaximeerd, wordt in het tweede lid benadrukt dat zolang de verhuisplicht niet is opgelegd er geen gemaximeerde periode geldt.
Artikel 5.1.6. Verhuisplicht: voorwaarden huurders
De inhoud van de verhuisplicht heeft betrekking op een inspanningsverplichting die van de belanghebbende gevergd mag worden. Het gaat immers om verplichtingen die in de praktijk strekken tot beëindiging van woonkostentoeslag. Het eerste lid spreekt over ‘in ieder geval’. Dat wil zeggen dat het college in het individuele geval ook bevoegd is om andere concrete zaken in de beschikking te benoemen die binnen het bereik van de verhuisplicht vallen.
Om in aanmerking te komen voor een passende woning of woonruimte zal belanghebbende de twee concrete activiteiten moeten verrichten die onder a. en b. staan genoemd. Daarbij geldt gedurende de gehele periode van bijstandsverlening dat belanghebbende de inschrijving als woningzoekende in die periode handhaaft.
Het tweede lid geeft concreet invulling aan wat in ieder geval onder de activiteiten wordt verstaan. Zeker niet onredelijk is om twee reacties per maand op woningen te verlangen. Het derde lid omschrijft wat onder een passende woning moet worden verstaan.
De activiteiten moeten aantoonbaar en voor het college verifieerbaar zijn zodat het college daar uit af kan leiden of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Dat is van groot belang indien belanghebbende een verlenging aanvraagt van de woonkostentoeslag.
Ook is vereist dat op passende woningen of woonruimten wordt gereageerd. In eerste instantie is daarbij de hoogte van de woonkosten van belang. Die moet vanzelfsprekend lager zijn dan de maximale huurgrens. Verder heeft het criterium ‘passend’ betrekking op de gezinssituatie. Afhankelijk daarvan kan een kleinere of andersoortige woonruimte, dan die belanghebbende wenst, in de ogen van het college toch passend zijn. Reageert een alleenstaande alleen op eengezinswoningen wordt dat niet als passend aangemerkt. Voor gehuwden met kinderen of alleenstaande ouders ligt dat anders. Daarbij wordt wel opgemerkt dat het niet ongebruikelijk is dat minderjarige kinderen tot een bepaalde leeftijd een slaapkamer delen. Dus het alleen reageren op (hele) grote eengezinswoningen zou ook voor hen door het college als niet passend (kunnen) worden aangemerkt. Kort gezegd: belanghebbende mag geen onredelijke belemmeringen opwerpen.
Daarnaast heeft het criterium passend betrekking op het concrete aanbod waarop moet worden gereageerd. Beperkt belanghebbende de aantoonbare activiteiten tot bijvoorbeeld slechts één wijk in Venlo, dan is dat in het algemeen niet passend. Verwacht wordt dat ook op woningen in andere wijken of buiten Venlo wordt gereageerd. Daarbij kan het college ervan uitgaan dat maximaal 25% van de woningen waarop is gereageerd, binnen hetzelfde postcode(cijfer)gebied of specifieke wijk mag vallen.
Of wordt voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht zal het college moeten beoordelen aan de hand van de vraag of:
Artikel 5.1.7 Verhuisplicht: voorwaarden woningeigenaren
De inhoud van de verhuisplicht bij eigen woningbezitters heeft, net als bij huurders, ook betrekking op een inspanningsverplichting die door het college van de belanghebbende gevergd mag worden. Het gaat immers om verplichtingen die in de praktijk strekken tot beëindiging van woonkostentoeslag. Het eerste lid spreekt over ‘in ieder geval’. Dat wil zeggen dat het college in het individuele geval ook bevoegd is om andere concrete zaken in de beschikking te benoemen die binnen het bereik van de verhuisplicht vallen.
In de verhuisplicht bij de woonkostentoeslag aan de eigen woningbezitters zit de verplichting besloten om de eigen woning te koop aan te bieden. Daar zal belanghebbende als eerste voor moeten zorgen (onder a). De makelaar behoort daarbij via de geëigende kanalen de woning aan de markt aan te bieden. Totdat de woning daadwerkelijk is verkocht zal belanghebbende alles moeten nalaten wat aan die verkoop in de weg kan staan. Denk bijvoorbeeld aan het weghalen van het bord of posters waarmee de woning te koop wordt aangeboden of het belemmeren van bezichtigingen door belangstellenden. Er zijn uiteraard meer voorbeelden te bedenken.
Het spreekt voor zich dat de vraagprijs van de woning redelijk moet zijn: in verhouding tot de waarde van de woning (zie ook eerste lid onder b). De makelaar zal daar, met belanghebbende, een redelijke vraagprijs over afspreken omdat daar ook zijn eigen belang mee gemoeid is. Wat een redelijke vraagprijs is valt op voorhand niet te zeggen. Als uitgangspunt hanteert het college de WOZ-waarde met een opslag van 20%. Is die waarde niet in overeenstemming met de marktwaarde van de woning, dan zal het college daarvan af moeten wijken. Het zal dan doorgaans om een hogere marktwaarde gaan waarop de belanghebbende zich beroept. Denk bijvoorbeeld aan een woning die gelet op een (recente) verbouwing of bijzondere voorzieningen meer waard is dan de WOZ-waarde met een opslag van 20%. Als belanghebbende van mening is dat de vraagprijs hoger kan zijn dan de WOZ-waarde met een opslag van 20%, ligt het op zijn weg om dat aan te tonen.
Dat kan bijvoorbeeld met een taxatieverslag, waarvan de kosten voor rekening van belanghebbende komen. Het kan dus zijn dat het vragen van een onredelijke prijs de verkoop van de woning bemoeilijkt of zelfs onmogelijk maakt.
Strikt genomen is de koopovereenkomst tot stand gekomen op het moment dat beide partijen (kopen en verkoper) deze hebben ondertekend. Daarbij wordt opgemerkt dat daarna nog drie dagen bedenktijd geldt voor de (potentiële) koper. Vanaf het moment dat is ondertekend zal belanghebbende direct moeten omzien naar passende, vervangende woonruimte. De verdere voorwaarden van de verhuisplicht, het zorgen voor vervangende woonruimte, gelden vanaf dat moment.
Derde lid aanhef en onder a en b
Om in aanmerking te komen voor een passende woning of woonruimte zal belanghebbende de twee concrete activiteiten moeten verrichten die in onderdeel a. en b. staan genoemd. In tegenstelling tot bij huurders geldt voor woningeigenaren dat de activiteiten gericht op het verkrijgen van een passende woning of woonruimte pas gelden nadat de (ver)koopovereenkomst is getekend.
Dit lid geeft concreet invulling aan wat in ieder geval onder de activiteiten wordt verstaan. Zeker niet onredelijk is om twee reacties per maand op woningen te verlangen. Een omschrijving van het begrip passende woning staat in het vijfde lid.
De activiteiten moeten aantoonbaar en verifieerbaar zijn zodat het college daar uit af kan leiden of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Dat is van groot belang als belanghebbende een verlenging aanvraagt van de woonkostentoeslag.
Daarnaast heeft het criterium passend betrekking op het concrete aanbod waarop moet worden gereageerd. Beperkt belanghebbende de aantoonbare activiteiten tot bijvoorbeeld slechts één wijk in Venlo, dan is dat in het algemeen niet passend. Verwacht wordt dat ook op woningen in andere wijken of buiten Venlo wordt gereageerd. Daarbij kan het college ervan uitgaan dat maximaal 25% van de woningen waarop is gereageerd, binnen hetzelfde postcode(cijfer)gebied of specifieke wijk mag vallen.
Of wordt voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht zal het college moeten beoordelen aan de hand van de vraag of:
Dit lid omschrijft wat onder een passende woning moet worden verstaan. In eerste instantie is daarbij de hoogte van de woonkosten van belang. Die moet vanzelfsprekend lager zijn dan de maximale huurgrens. Verder heeft het criterium ‘passend’ betrekking op de gezinssituatie. Afhankelijk daarvan kan een kleinere of andersoortige woonruimte, dan die belanghebbende wenst, in de ogen van het college toch passend zijn. Reageert een alleenstaande alleen op eengezinswoningen, dan wordt dat niet als passend aangemerkt. Voor gehuwden met kinderen of alleenstaande ouders ligt dat anders. Daarbij wordt wel opgemerkt dat het niet ongebruikelijk is dat minderjarige kinderen tot een bepaalde leeftijd een slaapkamer delen.
Dus het alleen reageren op (hele) grote eengezinswoningen zou ook voor hen door het college als niet passend kunnen worden aangemerkt. Kort gezegd: belanghebbende mag geen onredelijke belemmeringen opwerpen.
Artikel 5.2.1. Verhuiskosten algemeen
In principe heeft iedereen recht op zelfstandige huisvesting. De kosten, die dat met zich meebrengt, zijn algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel bestreden moeten worden uit het eigen inkomen. Dit zijn kosten met een voorzienbaar karakter.
Dat wil zeggen dat verhuis- en (her)inrichtingskosten uitsluitend in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Daarvan kan sprake zijn bij een niet voorziene verhuizing op grond van een medische of sociale noodzaak. Het college stelt daarvoor de noodzaak van de verhuizing vast. De Wmo 2015 kan voor de wet gelden als een voorliggende toereikende en passende voorziening. Dat is onder meer voor verhuiskosten het geval. Ondervindt de belanghebbende bijvoorbeeld beperkingen in het normale gebruik van de woning (zelfredzaamheid) waardoor de verhuizing noodzakelijk is, dan wordt de Wmo 2015 als voorliggende voorziening aangemerkt. Kan belanghebbende krachtens de CAO of een individuele arbeidsovereenkomst aanspraak maken op een tegemoetkoming in verhuiskosten door de werkgever, dan geldt dat als voorliggende voorziening. Ook kan de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie gelden als voorliggende voorziening. Op grond van deze regeling kan een tegemoetkoming worden verkregen.
Het gaat in dit artikel om kosten die direct verband houden met de verhuizing. Het gaat om de kosten van de eerste maand huur en de (volledige) kosten in verband met het aangaan van de huurovereenkomst (administratiekosten of waarborgsom) en de met de verhuizing gemoeide transportkosten. Deze kosten worden aangemerkt als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit betekent dat het voorzienbare kosten zijn waarvoor de reserveringsplicht geldt (CRVB 21-10-2014, 14-26 WWB, ECLI:NL:CRVB:2014:3407 en CRVB 08-03-2016, 15/2503 WWB, ECLI:NL:CRVB:2016:898). Het college zal dan ook eerst de noodzaak van de verhuizing moeten vaststellen. In het geval belanghebbende verhuist naar een passende woning omdat aan hem de verhuisplicht is opgelegd, staat de noodzaak van de verhuizing in ieder geval vast. Opgemerkt wordt dat daarmee niet zonder meer het recht op bijstand vaststaat. De belanghebbende die zijn eigen woning heeft verkocht kan daardoor bijvoorbeeld over in aanmerking te nemen middelen beschikken.
Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.
Een inwoner regelt zijn verhuizing met behulp van zijn eigen netwerk. De hoogte van de bijstand is gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten van huur van een aanhanger of busje (incl. brandstofkosten).
Als een inwoner geen gebruik kan maken van zijn netwerk, kunnen de kosten van een verhuisbedrijf worden vergoed.
Artikel 5.2.3. Duurzame gebruiksgoederen
Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.
Het college zal moeten vaststellen dat het slagen van het schuldsaneringstraject in gevaar komt voordat kan worden overgegaan tot de verstrekking van bijstand om niet.
De kosten van een babypakket vallen onder algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan en moet daarom in beginsel bestreden worden uit het eigen inkomen. De reserveringsplicht is van toepassing op deze kosten. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken. Eventueel kan een voorschot op de vakantietoeslag worden gegeven (wanneer dit nog geen andere bestemming heeft bv WSNP)Onder een dekbedje mag ook worden verstaan een dekentje.
De kosten van een babyuitzet vallen onder algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan en moet daarom in beginsel bestreden worden uit het eigen inkomen. De reserveringsplicht is van toepassing op deze kosten. Alleen indien sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan van deze regel worden afgeweken.
Het is niet nodig om de in lid 2 genoemde spullen nieuw aan te schaffen. De uitzet is over het algemeen eenvoudig tweedehands te verkrijgen. Daardoor zal in de meeste gevallen 25% van de nibudnorm toereikend zijn.
Artikel 5.3 Doorbetaling vaste lasten verblijf instelling
Bij de beoordeling of er recht kan bestaan op bijzondere bijstand is het van belang of er in de woning personen (blijven) wonen in het geval belanghebbende tijdelijk wordt opgenomen in een instelling. Is dat niet het geval, dan zal de noodzaak van de doorbetaling van de vaste lasten worden beoordeeld. Daarbij speelt de tijdelijke aard van de opname een belangrijke rol maar ook de hoogte van het inkomen. Is de norm bijvoorbeeld omgezet naar de zak- en kleedgeldnorm als bedoeld in artikel 23 van de wet, zal duidelijk zijn dat van dat inkomen de vaste lasten niet betaald kunnen worden.
Dit lid bepaalt wat onder vaste lasten wordt verstaan.
Dit lid bepaalt de maximale periode van bijstandsverlening. In die gevallen kan niet meer gesproken worden van een tijdelijk karakter. Het ligt voor de hand dat belanghebbende permanent in een instelling zal verblijven op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Hoewel een indicatie op grond van de Wlz die wordt verzilverd in een instelling impliceert dat thuis wonen niet mogelijk is, bepaalt het derde lid dat de noodzaak van de kosten wordt aangenomen zolang belanghebbende de lage bijdrage is verschuldigd.
Uit dit lid blijkt al meer dat de aard van het verblijf in de instelling permanent zal zijn. Zodra belanghebbende de hoge bijdrage is verschuldigd is de periode van bijstandsverlening beperkt tot ten hoogste 3 maanden.
Artikel 5.4 Jongmeerderjarigen
Voor jongmeerderjarigen die (bijzondere) bijstand aanvragen geldt dat zij eerst een beroep moeten doen op de ouders die met het ouderlijk gezag belast zijn. Daaronder worden ook stiefouders verstaan. Die zijn namelijk tot 21 jaar onderhoudsplichtig voor hun kinderen. Het kan voorkomen dat de ouders slechts deels aan hun onderhoudsplicht kunnen voldoen omdat de middelen niet toereikend zijn. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt daar dan op afgestemd.
In dit lid is bepaald wanneer het college er in ieder geval van uit gaat dat de jongmeerderjarige zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouder(s) redelijkerwijs niet te gelde kan (of hoeft) te maken. Hiermee is geen limitatief overzicht beoogd.
Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen jongeren die niet en jongeren die wel in een inrichting verblijven.
Belanghebbende woont in bij beide ouders. De norm volgens artikel 20 van de PW is € 254,39 per maand inclusief vakantiegeld. Door omstandigheden moet belanghebbende een kamer huren. De maximale aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud is dan
€ 1.030,42 - € 254,39 = € 776,03 per maand.
Belanghebbende huurt een kamer van een Zorg- en traject-begeleidende instantie voor € 370,00 per maand inclusief gas/water/licht, opstalverzekering en aansluiting internet/TV/telefoon. Belanghebbende moet voor zijn eigen eten en drinken verzorgen. Voor eten en drinken geldt de NIBUD-norm van
€ 225,84 per maand. De hoogte van de BB levensonderhoud is:
De norm zak- en kleedgeld voor een persoon van 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd verblijvend in een inrichting bedraagt € 326,28 per maand + € 35,00 per maand ZVW-bijdrage = € 361,28 per maand.
Een jongmeerderjarige die thuis woont, ontvangt algemene bijstand ter hoogte van € 254,39 per maand. De jongmeerderjarige heeft thuis kost en inwoning. De algemene bijstand is bedoeld voor zaken als de aanschaf van kleding, uitgaan en het betalen van diverse verzekeringen, waaronder de zorgverzekering.
Een jong-meerderjarige die in een inrichting verblijft, heeft volgens artikel 13, tweede lid, onder a van de PW geen aanspraak op algemene bijstand. Voor de jong-meerderjarige in een inrichting bedraagt de BB voor LO € 254,39 per maand. Dit bedrag is gelijk aan de algemene bijstand die een thuiswonende jongmeerderjarige ontvangt. Een jong-meerderjarige die in een inrichting verblijft, heeft namelijk dezelfde bestaanskosten (buiten kost en inwoning) als een jong-meerderjarige die thuis woont.
Zodra de leeftijd van 21 jaar wordt bereikt bestaat er recht op een hogere norm (art. 21 van de wet).
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 6.1 Personenalarmering
In het geval van een medische noodzaak komen de kosten voor vergoeding in aanmerking op grond van de Zorgverzekeringswet. Voor personenalarmering in verband met ouderdom, kan bijzondere bijstand worden verstrekt als de alarmering noodzakelijk is. Thuiszorg of een andere aanbieder kan de alarmeringsapparatuur leveren.
Artikel 6.2 Meerkosten waskosten en kledingslijtage
De meerkosten van waskosten en kledingslijtage (ook schoeisel) kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, mits de noodzaak middels een (medisch) advies is vastgesteld. Dergelijke meerkosten kunnen het gevolg zijn van incontinentie, het veelvuldig gebruik van medisch noodzakelijke zalf of het gebruik van een prothese.
In het algemeen zijn stookkosten algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die bestreden moeten worden uit het eigen inkomen. Er kan een noodzaak voor hogere stookkosten zijn, indien daar een medische noodzaak voor is. Belanghebbende kan een aandoening hebben waardoor de eigen lichaamstemperatuur niet op peil kan worden gehouden. In die gevallen zijn de meerkosten van het stoken uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Of er meerkosten als gevolg van een medische noodzaak zijn moet in eerste instantie blijken uit het medisch advies. De adviseur kan de noodzaak aangeven voor een bepaalde omgevingstemperatuur en in welke ruimten die vereist is. Het hoeft dus niet in alle gevallen te gaan om de hele woning. Het spreekt voor zich dat als de hogere stookkosten betrekking hebben op een slecht geïsoleerde woning, deze kosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen (CRVB 23-07-2013, 12-1697 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:1126 en CRVB 26-06-2012, 11-5491 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BW9868).
Aan de hand van een dieetbevestiging die de arts of diëtist invult voor de belastingdienst om voor belastingaftrek in aanmerking te komen of – indien de dieetbevestiging er niet is – aan de hand van een deskundigenadvies wordt vastgesteld of de kosten die zijn verbonden aan een dieet noodzakelijk zijn en meerkosten met zich meebrengen. Wordt voldaan aan deze twee voorwaarden, dan worden de (meer)kosten van dat dieet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten aangemerkt.
Bij de beoordeling van de noodzaak wordt meegewogen of gebruik gemaakt kan worden van kant-en-klaar-maaltijden uit de supermarkt.
Iedereen heeft kosten in verband met zijn maaltijdvoorziening, die moeten dan ook bestreden worden uit het eigen inkomen. Voor de meerkosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt.
Artikel 6.6 Collectieve ziektekostenverzekering minima
Het college verleent alleen bijzondere bijstand voor het VGZ GemeentePakket Compleet + € 0,- eigen risico.
Op grond van artikel 3.5 geldt een draagkrachtpercentage van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, waarbij rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm. Om voor bijzondere bijstand in aanmerking te komen geldt voor de collectieve zorgverzekering een afwijkend draagkrachtpercentage van 120%. Daarnaast wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm, maar met de alleenstaande-(ouder), de gehuwdennorm of inrichtingsnorm.
Artikel 7.1 Eigen bijdragen rechtsbijstand en griffierechten
In het geval van bijzondere bijstand voor rechtsbijstand komen de kosten op vanaf de dag dat de rechtsbijstandsverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de aangevraagde heeft ontvangen (CRvB 15-11-2016, 15/377 WWB, ECLI:NL:CRVB:2016:4340). Op de toevoeging staan meerdere data. De verzenddatum is echter bepalend.
De eigen bijdrage wordt in principe verlaagd indien de rechtzoekende alvorens een toevoeging aan te vragen gebruik maakt van de rechtshulp (bijv. Juridisch Loket) en in dat kader een diagnosedocument is opgesteld. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt in principe niet meer dan de lage eigen bijdrage die zou gelden als de belanghebbende gebruikt gemaakt zou hebben van rechtshulp zoals het Juridisch Loket (CRVB 23-02-2016, 14/4792 WWB, ECLI:NL:CRVB:2016:595). De hoogte van het griffierecht is afhankelijk van de hoogte van inkomen en vermogen van de rechtzoekende.
De regering is voornemens de gesubsidieerde rechtsbijstand (verder) te herijken. De plannen zijn om mogelijkheden te creëren tot individueel maatwerk in de Wet op de rechtsbijstand zoals een passende betalingsregeling (TK 2015/16, 31 753, nr. 118). Dit met het streven dat deze regeling gezien haar aard en doel, in het kader van de wet wordt beschouwd als een voorliggende passende en toereikende voorziening. Aanvragen voor de eigen bijdragen worden (dan) afgewezen op grond van artikel 15 van de wet.
Artikel 7.2 Eigen bijdragen overig
Dit artikel bepaalt dat de genoemde eigen bijdrage niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand. Aanvragen worden afgewezen op grond van artikel 15 van de wet. Voor de Wmo 2015 geldt bijvoorbeeld dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat de belanghebbende een bijdrage in de kosten is verschuldigd (art. 2.1.3 Wmo 2015). Ook kan de gemeenteraad (al dan niet middels delegatie aan het college) bepalen dat geen of een lagere bijdrage is verschuldigd. Ontvangt belanghebbende dus een factuur van het Centraal administratiekantoor (CAK), dan volgt daaruit impliciet dat de kosten van die eigen bijdrage niet-noodzakelijk zijn (art. 15 eerste lid, tweede volzin van de wet). Immers blijkens de factuur heeft de gemeenteraad, noch het college afgezien van het vragen van een eigen bijdrage.
In inwoner kan te maken krijgen met diverse eigen bijdragen op grond van verschillende regelingen. De eigen bijdragen zijn ieder voor zich op het inkomen afgestemd, maar door de stapeling ontstaat er een situatie waarin de inwoner niet alle eigen bijdragen kan voldoen. In dat geval kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor (een deel van) de eigen bijdragen. Dat is in ieder geval aan de orde wanneer iemand € 100,- of meer per maand aan eigen bijdragen betaalt.
Artikel 8.1 Reiskosten voor bezoeken gezinsleden of naaste familieleden
Dit artikel bevat de regels voor het verlenen van bijzondere bijstand voor reiskosten die worden gemaakt voor het bezoeken van de partner en/of het eigen kind of stiefkind dat buiten de gemeente Venlo verblijft.
In het algemeen geldt dat iedereen reiskosten heeft of kan hebben in verband met verplaatsingen die verband houden met het afleggen van bezoeken. Dat zijn algemene voorkomende kosten van het bestaan die niet noodzakelijk zijn in de zin van de wet dan wel niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Dergelijke kosten moet iemand in beginsel zelf uit zijn inkomen bekostigen (CRVB 17-05-2005, 04/1233 NABW + 04/1234 NABW, ECLI:NL:CRVB:2005:AT6294 , CRVB 21-01-2014, 12-5317 WWB, ECLI:NL:CRVB:2014:172 en CRVB 09-4122 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4915). Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen die meebrengen dat reiskosten noodzakelijk zijn én kunnen voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Indien er sprake is van een voorliggende voorziening die passend en toereikend wordt geacht, bestaat er geen recht op bijzondere bijstand. Is belanghebbende beperkt in zijn mobiliteit, dan geldt de Wmo 2015 als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet. Is er geen sprake van een voorliggende voorziening dan moeten de kosten, conform artikel 35 van de wet, noodzakelijk zijn én ook voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het spreekt voor zich dat dit mede afhankelijk is van de aard van de familierelatie, dat geldt overigens ook voor de frequentie van de bezoeken die als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt (zie het derde lid). Het dagelijks bezoeken van een minderjarig kind zal in het algemeen noodzakelijk kunnen zijn, terwijl voor een meerderjarige die in detentie verblijft volstaan zou kunnen worden met een bezoek van 1 keer per maand.
Dit lid bepaalt welke personen als gezinsleden en naaste familieleden worden aangemerkt. Het gaat om de partner en het eigen kind of stiefkind.
Dit onderdeel heeft betrekking op de reiskosten in verband met het afleggen van bezoeken aan een in Nederland gedetineerd familielid of gezinslid. Hierbij is het een voorwaarde dat het gedetineerde familielid of gezinslid niet de mogelijkheid heeft van verlof. Het verlof kan door het gedetineerde familielid of gezinslid worden gebruikt om de familie in Venlo te bezoeken.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De reisafstand wordt vastgesteld aan de hand van de ANWB-routeplanner, kortste route.
Op grond van het territorialiteitsbeginsel kunnen alleen reiskosten binnen Nederland worden vergoed. Bij bezoek over de grens, kunnen de reiskosten tot aan de grens worden vergoed.
Als een opleiding(srichting) niet in Venlo wordt aangeboden en reiskosten gemaakt moeten worden om op school te komen, kan bijzondere bijstand worden verstrekt.
De hoogte van de bijzondere bijstand voor reiskosten wordt gebaseerd op de kosten van de
goedkoopste wijze van reizen per openbaar vervoer naar het dichtstbijzijnde opleidingsinstituut van de gewenste opleiding welke verder weg ligt dan 10 km. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat per fiets naar het dichtstbijzijnde treinstation wordt gereisd.
Heeft de overledene een begrafenisverzekering, dan dient deze als eerste te worden aangesproken. Is de begrafenisverzekering ontoereikend en/of als er geen begrafenisverzekering is, dan dienen de kosten van de uitvaart te worden voldaan uit de nalatenschap van de overledene. Indien de belanghebbende de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, is hij verantwoordelijk voor die kosten. In het geval van meerdere erven dan zijn alle erfgenamen naar rato verantwoordelijk. Het kan echter enige tijd duren voordat bekend is of de nalatenschap vol wordt aanvaard omdat bijvoorbeeld niet bekend is of er schulden zijn.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
De kosten van een uitvaart kunnen behoorlijk oplopen. In de NIBUD-prijzengids staan gemiddelde kosten per onderdeel van een uitvaart. Het NIBUD geeft aan dat voor een bedrag van € 4.800,00 een eenvoudige crematie kan worden verzorgd.
De nabestaanden geven zelf invulling aan de uitvaart. Zolang de kosten lager zijn dan € 4.800,00, wordt er bijzondere bijstand verstrekt. Zoals uit het derde lid blijk, is voor een bedrag van € 4.800,00 een eenvoudige crematie te betalen. Het bedrag van de begrafenisverzekering en erfenis worden hierop in mindering gebracht.
Artikel 9.2 Kosten bewindvoering, curatele en mentorschap
Sinds 1 januari 2014 is de taakomschrijving van de bewindvoerder uitgebreid (Stb. 2013, 414). Daaraan is toegevoegd dat de bewindvoerder voor de rechthebbende alle handelingen kan uitvoeren die bijdragen aan een goede uitvoering van de taken. Die bestaan in ieder geval uit beheer en beschikking over de onder bewind staande goederen. Problematische schulden en verkwisting kunnen redenen zijn om beschermingsbewind uit te spreken. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Het spreekt voor zich dat alleen bijzondere bijstand mogelijk is indien de Kantonrechter een beschikking heeft afgegeven voor een beschermingsmaatregel.
Artikel 9.3 Kosten budgetbeheer
Budgetbeheer op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) geldt als voorliggende voorziening. De kosten van budgetbeheer kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen als geen beroep kan worden gedaan op de Wgs.
Artikel 9.4 Alleenstaande Ouder Compensatie
Het college kan bijzondere bijstand verstrekken in de vorm van een Alleenstaande Ouder Compensatie (AOC). Dit artikel van de beleidsregels bepaalt de situaties en de bijbehorende (maximale) periode van bijstandsverlening. In het geval de AOC wordt verstrekt geldt de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet (vanzelfsprekend) onverkort. Belanghebbende is dan ook verplicht om wijzigingen in de (woon)situatie direct door te geven aan het college. Het kan bijvoorbeeld gaan om een verhuizing van de toeslagpartner of van belanghebbende zelf. Een wijziging in de situatie kan namelijk tot gevolg hebben dat alsnog recht ontstaat op de ALO-kop.
De hoogte van de AOC wordt bepaald door het inkomen van de aanvrager af te zetten tegen de toepasselijke bijstandsnorm, verhoogd met het standaardbedrag van de ALO-kop. Hierbij wordt bij de vaststelling van de toepasselijke bijstandsnorm, in afwijking van andere ‘kostensoorten, wel rekening gehouden met kosten delende medebewoners als bedoeld in artikel 19a van de wet. Zie verder het derde lid van dit artikel. Voor de vaststelling van de hoogte van de AOC kan het inkomen van de eventuele niet-rechthebbende partner in aanmerking worden genomen volgens de systematiek van artikel 32, derde of vierde lid, van de wet. In dit artikel worden verder de begrippen verpleeghuis of verzorgingshuis gebruikt zoals genoemd in artikel 3 van de Awir.
Het eerste lid bepaalt welke personen in aanmerking kunnen komen voor de AOC. Daarbij is het van belang dat er geen recht bestaat op de ALO-kop. Het betreft belanghebbenden die worden aangemerkt als toeslagpartner. Personen die gehuwd of geregistreerd partner zijn vallen daar in ieder geval onder. Ook personen die een samenlevingscontract hebben met elkaar worden doorgaans als toeslagpartner aangemerkt, indien zij op hetzelfde adres staan ingeschreven. Het ligt op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er geen aanspraak bestaat op de ALO-kop. In het vierde lid staan groepen belanghebbenden genoemd die in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand.
De hoogte van de bijzondere bijstand is gemaximeerd tot het bedrag dat belanghebbenden aan ALO-kop hadden kunnen verkrijgen. De AOC wordt, net als de ALO-kop, per kalendermaand betaalbaar gesteld. In 2019 bedroeg de hoogte van de ALO-kop € 3.139,00 per jaar. Dat is een bedrag van € 261,58 per maand.
De AOC wordt niet als middel in aanmerking genomen bij de verstrekking van algemene bijstand. De eventuele inkomsten van de niet-rechthebbende partner kunnen van invloed zijn op de door de belanghebbende te ontvangen AOC. Immers moet voorkomen worden dat de alleenstaande ouder met een niet-rechthebbende partner met inkomsten, door het ontvangen van AOC in een gunstiger positie komt te verkeren dan gehuwden, bestaande uit twee rechthebbende partners.
De hoogte van de te verstrekken AOC wordt afgestemd op het eventuele inkomen van de belanghebbende en/of diens partner. Daartoe moet worden vastgesteld wat de relevante bijstandsnorm is. De relevante bijstandsnorm kan ook de kostendelersnorm zijn. Hierbij zijn § 3.2 en § 3.3 van de wet onverkort van toepassing. Voorkomen moet immers worden dat de ouder die AOC aanvraagt in een gunstiger positie komt te verkeren dan de alleenstaande ouder (die al dan niet kostendeler is) die de ALO-kop ontvangt van de Belastingdienst.
Artikel 9.5 Suppletie GKB-lening
Door de gemeente Venlo wordt niemand verwezen naar de kredietbank.
De suppletie bij een GKB-lening kan wel voorkomen als iemand vanuit een andere gemeente in Venlo is komen wonen. In dat geval neemt Venlo de suppletie over. Bijzondere bijstand wordt verstrekt ter hoogte van het verschil tussen het maandelijks af te lossen bedrag en de 6%-norm.
We gaan er vanuit dat de lening in drie jaar wordt afgelost. Heeft iemand in een vorige gemeente al 24 maanden suppletie ontvangen, dan kan hij in Venlo in aanmerking komen voor 12 maanden suppletie.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Dit lid bepaalt het overgangsrecht voor reeds vastgestelde draagkrachtperiodes. Dat wil zeggen dat het college, op grond van de nieuwe beleidsregels over draagkracht, niet terugkomt op deze besluiten. Voor nieuwe aanvragen die op of ná inwerkingtreding worden ingediend gelden deze (nieuwe) beleidsregels.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-65959.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.