Financiële verordening gemeente Eersel 2021

De raad van de gemeente Eersel besluit, gelet op artikel 212 van de Gemeentewet, vast te stellen: de verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Eersel.

 

1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • Administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • Afdeling: Elke als zodanig door het college aangewezen organisatieonderdeel dat op grond van dit besluit een eigen verantwoordingsplicht heeft aan de algemeen directeur/ gemeentesecretaris.

  • Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

  • Krediet: Een meerjarig investeringsbedrag dat jaar overschrijdend is en jaarlijks bij de jaarrekening door de kredietbeheerder toegelicht dient te worden.

  • Exploitatie: de lasten en baten die aan een kalenderjaar worden toegerekend.

 

2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt in ieder geval bij de aanvang van de nieuwe raadsperiode een programma-indeling vast.

  • 2.

    De raad stelt per programma vast:

    • a.

      de beoogde maatschappelijke effecten (wat willen we bereiken?);

    • b.

      de te leveren prestaties (wat gaan we daarvoor doen?);

    • c.

      de baten en lasten (wat mag het kosten?).

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

 

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 2.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

 

Artikel 4. Voorjaarsnota

Het college biedt jaarlijks aan de raad een voorjaarsnota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota vast als richtinggevend document voor het opstellen van de begroting.

 

Artikel 5. Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma.

  • 2.

    In de begroting worden afwijkingen ten opzichte van het vorige begrotingsjaar benoemd van € 15.000,- of meer.

  • 3.

    De nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd door de raad. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen.

  • 4.

    Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel aan de raad voor. Met uitzondering van de bepalingen zoals opgenomen in de grondnota.

    Op basis van artikel 160 en 169 van de Gemeentewet heeft het college een aantal specifieke bevoegdheden.

  • 5.

    Het college is bevoegd kleine kredieten/budgetten met een incidenteel karakter vrij te geven tot een maximum van in totaal € 25.000,- per rapportageperiode uit de P&C-cyclus en een met een structureel karakter tot een maximum van in totaal € 10.000,- per rapportageperiode uit de P&C-cyclus. Over uitgaven op basis van dit artikel wordt in de eerstvolgende bestuursrapportage/jaarstukken verantwoording afgelegd.

 

Artikel 6. Bestuursrapportages en jaarstukken

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van bestuursrapportages en jaarstukken over de realisatie van de begroting.

  • 2.

    De bestuursrapportage bevat een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en lasten per programma;

    • b.

      de investeringen.

  • 3.

    In bestuursrapportages en de jaarstukken worden onder- en overschrijdingen op de ramingen van baten en lasten in de exploitatie van € 15.000,- of meer toegelicht en met betrekking tot de investeringskredieten worden bij de jaarrekening alle onder- en overschrijdingen toegelicht.

 

Artikel 7. Overhevelingsbeleid

  • 1.

    Budgetoverheveling

    • a.

      Het (deel-)budget van begrote taken in de exploitatie die om technische redenen niet zijn uitgevoerd in het betreffende begrotingsjaar kan eenmalig tot een maximum van het geraamde bedrag naar het volgende begrotingsjaar worden overgeheveld, mits de aanwending conform de oorspronkelijke taak geschiedt.

    • b.

      Voor de onder a genoemde budgetoverheveling is vooraf geen toestemming vereist van de raad. Uiterlijk eind maart wordt de raad via een raadsinformatiebrief geïnformeerd over de toegepaste budgetoverhevelingen.

    • c.

      De budgetoverhevelingen worden formeel aan het budget toegevoegd bij de vaststelling van de jaarrekening.

  • 2.

    Overboeking restantkredieten

    • a.

      In de jaarrekening wordt elk afzonderlijk restantkrediet ultimo het kalenderjaar toegelicht, waarbij wordt aangegeven of het (restant-)krediet dient te worden overgeboekt. Middels vaststelling van de jaarrekening wordt deze overboeking van restantkredieten geformaliseerd.

    • b.

      Restantkredieten dienen binnen 3 jaar ná de krediet beschikbaarstelling te worden afgesloten. Indien het college hiervan wil afwijken, zal dit in het raadsvoorstel omtrent de vaststelling van de jaarrekening afzonderlijk worden toegelicht.

    • c.

      Restantkredieten ultimo jaar t-1 kunnen zonder toestemming van de raad tot het moment van vaststelling van de jaarrekening t-1 in het jaar t worden aangewend.

    • d.

      Indien uw raad bij de jaarrekening, in afwijking van het voorstel, besluit dat een krediet moet worden afgesloten, zal in een volgende rapportage aan de raad de afrekening worden gerapporteerd.

Artikel 8. Incidentele baten en lasten

Van belang voor het bepalen en tonen van incidentele baten en lasten is of de incidentele lasten en / of baten van materiële omvang zijn. Daarom wordt er een grensbedrag van € 15.000,-- opgenomen dat gelijk is aan de rapporteringsgrens bij afwijkingen.

 

3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1.

    Op materiële vaste activa wordt, onder aftrek van bijdragen van derden, afgeschreven conform de afschrijvingstermijnen zoals opgenomen in de bijlage 1.

    • a.

      Materiële vaste activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000,- worden niet geactiveerd.

    • b.

      Op immateriële vaste activa wordt afgeschreven in maximaal vijf jaar, of maximaal gelijk aan de looptijd van de lening, of maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.

  • 2.

    Op investeringen wordt lineair afgeschreven over de verwachte economische levensduur van het actief. De raad is bevoegd in uitzonderingsgevallen een andere afschrijvingstermijn /-methodiek te hanteren.

  • 3.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4.

    In de begroting wordt de afschrijvingslast van een investering in het begrotingsjaar van kredietvotering volledig opgenomen als structurele last. De rentelast met betrekking tot de investering wordt in het begrotingsjaar van kredietvotering voor de helft begroot als last en vanaf het jaar daaropvolgend wordt de rentelast volledig structureel geraamd.

 

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het instellen en opheffen van een reserve gebeurt bij besluit van de raad. In het raadsbesluit worden in ieder geval de volgende bestanddelen opgenomen: de naam, het doel, de aard, het minimum en maximum, de stand per 1 januari, (het verloop van) de toevoegingen en onttrekkingen en de stand per 31 december.

  • 2.

    Het aantal bestemmingsreserves blijft omwille van de transparantie beperkt tot een minimum.

  • 3.

    In de begroting wordt een zo reëel mogelijk beeld gegeven van de toevoegingen en aanwendingen van de reserves in een bepaald jaar. Toevoeging en aanwending van de reserves gebeurt bij besluit van de gemeenteraad.

  • 4.

    De voorziening toekomstige exploitatieverliezen bouwgrondexploitatie wordt tegen eindwaarde gewaardeerd.

  • 5.

    Er wordt geen rentevergoeding meer berekend over het eigen vermogen en de voorzieningen.

  • 6.

    Wanneer bij ontvangen gelden van derden de beleidsmatige component bestuurlijk relevant is, wordt vooraf aan de raad gevraagd beleidsinhoudelijk in te stemmen met de aanwending. Dit gebeurt alleen als is voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      De raad heeft zich nog niet eerder inhoudelijk uitgesproken over de wijze van aanwending van de voorziening, door middel van bijvoorbeeld een specifiek bestedingsplan

    • b.

      Er moet sprake zijn van meerdere beleidsmatig verschillende alternatieven

    • c.

      Het gaat niet om een egalisatievoorziening gevormd uit de opbrengsten van heffingen zoals rioolrechten. De beleidsmatige keuzen die samenhangen met deze voorziening dienen in een meerjarenplan te worden opgenomen.

 

Artikel 11. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 4.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, geschiedt door de totale overheadkosten te delen door het totaal aantal productieve uren. Vervolgens wordt het aantal productieve uren dat betrekking heeft op de onderwerpen voor de kostendekkende tarieven en de grondexploitatie vermenigvuldigd met dit bedrag.

  • 6.

    De omslagrente voor de rentetoerekening aan de activa wordt bepaald door het rentetotaal van de uitstaande leningen en de bij begroting vastgestelde gecalculeerde rente over de rente over het financieringsoverschot of –tekort. De hierdoor berekende totale rentelast, wordt gedeeld door 1% van de geraamde boekwaarde van de vaste activa per 1 januari van het begrotingsjaar.

  • 7.

    In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

 

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

 

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rechten en heffingen.

 

Artikel 14. Financieringsfunctie

Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen het door de raad vastgestelde Treasurystatuut in acht.

 

4. Paragrafen

Artikel 15. Paragrafen

  • 1.

    Bij de begroting en jaarstukken neemt het college in de paragrafen de verplichte onderdelen op grond van titel 2.3 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2.

    Met betrekking tot het weerstandsvermogen en het risicomanagement gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      De raad bepaalt (minimaal één keer per jaar) de minimale omvang van de algemene reserve vrij besteedbaar bij de uitgangspunten voorjaarsnota/begroting.

    • b.

      de raad bepaalt de minimale omvang van de algemene reserve bouwgrondexploitatie in de paragraaf Weerstandsvermogen er risicomanagement zowel bij de begroting als de jaarstukken

    • c.

      onder risicomanagement wordt verstaan het systematisch nemen van beslissingen die gericht zijn op het voorkomen of minimaliseren van de nadelige effecten die het optreden van risico’s met zich mee kunnen brengen

    • d.

      Voor het bepalen van de weerstandscapaciteit van de exploitatie worden de volgende posten meegenomen:

      • de stelpost onvoorzien;

      • saldo van de jaarschijf (excl. bouwgrondexploitatie);

        en voor het bepalen van de vermogenspositie worden meegenomen:

      • de omvang van de algemene reserve (vrij besteedbaar)

      • de omvang van de algemene reserve bouwgrondexploitatie (specifiek voor de risico’s van de bouwgrondexploitatie)

      • indien blijkt dat de weerstandscapaciteit uitgebreid dient te worden, kan de raad besluiten om ook eventuele bestemmingsreserves (=eigen vermogen) mee te nemen.

    • e.

      In de paragraaf Weerstandsvermogen en risicomanagement worden de risico’s beschreven en als volgt ingedeeld:

      • 1.

        Het eigen beleid

      • 2.

        het beleid van hogere overheden

      • 3.

        samenwerking met andere gemeenten of instanties

      • 4.

        voor de gemeente autonome ontwikkelingen

      • 5.

        Het doen en/of nalaten van anderen

    • f.

      De volgende risico’s zijn niet relevant voor de weerstandscapaciteit:

      • concrete of reguliere risico’s (afdekken middels voorziening of verzekering)

      • risico’s lager dan € 25.000,-

      • zeer zeldzame en grote risico’s met extreme gevolgen, zoals natuurrampen

    • g.

      In de paragraaf Weerstandsvermogen en risicomanagement een tabel opnemen, conform bijlage 2, met daarin:

      • de omschrijving van het risico;

      • de inschatting van de kans dat de gebeurtenis optreedt;

      • de inschatting van de mogelijke financiële gevolgen (onderverdeeld in categorieën);

      • hoe met het risico omgegaan wordt in termen van vermijden, verminderen, overdragen of accepteren;

      • het “reële” financiële gevolg (kans maal geschat financieel gevolg) van de niet-reguliere risico’s

    • h.

      In de paragraaf Weerstandsvermogen en risicomanagement wordt de ratio weerstandsvermogen vermeld, deze wordt berekend door de beschikbare weerstandscapaciteit te delen door de totaal benodigde weerstandscapaciteit (voortvloeiende uit de tabel conform artikel 15 , lid 2g).

    • i.

      De berekende ratio weerstandsvermogen (conform artikel 15, lid h) wordt vermeld in de paragraaf Weerstandsvermogen en risicomanagement waarbij wordt gestreefd naar een ratio tussen 1,0 en 2,0 (= kwalificatie: voldoende tot ruim voldoende).

 

5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 16. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • e.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

 

Artikel 17. Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de programma’s;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen.

 

Artikel 18. Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

 

5. Slotbepalingen

Artikel 19. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiële verordening gemeente Eersel 2017 wordt ingetrokken, met dien verstande dat de financiële verordening 2017 voor de begroting(swijzigingen), de jaarrekening en het jaarverslag over het jaar 2021 nog van kracht blijft.

 

Artikel 20. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking, met dien verstande dat de begroting, meerjarenraming, de jaarstukken, de uitvoeringsinformatie en de informatie voor derden en de daarbij behorende toelichtingen met ingang van de begroting voor het begrotingsjaar 2022 voldoen aan de bepalingen van deze verordening

 

Artikel 21. Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam ‘Financiële verordening gemeente Eersel 2021’.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van 23 februari 2021

De raad van de gemeente Eersel

 

de griffier, J.W.G. van Bree

de voorzitter, W.A.C.M. Wouters

Bijlage 1: Afschrijvingsbeleid (conform artikel 9, lid 1)

 

Algemene uitgangspunten BBV en de Financiële verordening:

Afschrijvingsmethodiek: in principe wordt lineair afgeschreven, maar de raad kan in uitzonderingsgevallen voor een andere afschrijvingsmethodiek kiezen.

Restwaarde: Er wordt uitgegaan van een restwaarde € 0,-.

Grenswaarde: Activa met een verkrijgingsprijs vanaf € 25.000 worden geactiveerd.

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

Gebruiksduur: Per type actief wordt een inschatting gemaakt van de maximale gebruiksduur van een nieuw actief. Er kan worden gekozen voor een kortere gebruiksduur.

Netto activeren: In principe worden de activa voor het bedrag van de investering geactiveerd. Bijdragen derden die in directe relatie staan met het actief worden op de investering in mindering gebracht.

Beschikkingen over reserves ten behoeve van een investering worden niet in minder gebracht op het activum. Wanneer de beschikking over de reserves ten behoeve van een investering kleiner of gelijk is aan € 100.000,-- wordt het activum voor dit bedrag direct afgeschreven. Het inzetten van reserves ter dekking kredieten wordt alleen geadviseerd bij incidentele investeringen die te zijner tijd niet vervangen worden.

 

De volgende materiële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

Omschrijving

Maximale a fschrijvingstermijn

Gebouwen (exclusief grond) permanent: nieuwbouw/verbouw (inclusief algehele aanpassing)

40 jaar

Aankoop gebouwen/renovaties

30 jaar

Semi-permanent (noodlokalen)

15 jaar

Installaties (o.a. c.v., toiletruimte en pantry)

15 jaar

Zonnepanelen

25 jaar

Meubilair/inventaris gebouwen

20 jaar

Brandveiligheidsvoorzieningen / inbraak- en brandbeveiliging

15 jaar

Gymmateriaal

25 jaar

Vervoermiddelen

Tractor

Vrachtauto

8 jaar

13 jaar

10 jaar

Middelen gladheidsbestrijding:

Strooiers

Sneeuwploeg

Rolbezem

Opslagtank

 

7 jaar

10 jaar

10 jaar

20 jaar

Overig materieel

rioolreiniger

verkeersteller

loader

mobiele hogedrukreiniger

 

10 jaar

10 jaar

10 jaar

8 jaar

Kantoorapparatuur:

 

Computerapparatuur/hardware

3 jaar

Software

5 jaar

Bekabeling netwerk

10 jaar

Rioleringen

Conform GRP

Aanleg wegen/fietspaden (asfalt)

25 jaar

Aanleg wegen/fietspaden (elementverharding)

40 jaar

Vervanging wegen/fietspaden

60 jaar

Openbare verlichting

20 jaar

 

Indien de verwachte technische en / of economische levensduur korter is geldt een afschrijvingstermijn die daarop is afgestemd. Afschrijvingstermijn kan bij afwijkende technische levensduur worden verruimd tot maximaal 5 jaar voor ICT middelen en maximaal 15 jaar voor zware vervoermiddelen.

In die gevallen waarin deze tabel geen uitsluitsel geeft, geldt de economische levensduur als norm voor de afschrijving.

 

Bijlage 2: Tabel par . Weerstandsvermogen en risicomanagement

( conform artikel 1 5 , lid 2g)

 

Per risico dienen in een tabel de volgende zaken aangegeven te worden:

  • 1.

    Omschrijving van het risico;

  • 2.

    Een inschatting van de kans dat een gebeurtenis optreedt. Hierbij moet worden aangegeven hoe vaak een risico zich zal voordoen. De inschatting van de kans is voor het grootste deel van de risico’s gebeurd op basis van historische cijfers. Waar een kans op een andere manier is berekend, is dit bij het risico vermeld.

    Uitgaande van de planperiode van 4 jaar van de meerjarenbegroting, kan de kans variëren van:

  • vierjaarlijks risico (factor 1);

  • driejaarlijks risico (factor 1,33);

  • tweejaarlijks risico (factor 2);

  • jaarlijks risico (factor 4).

  • 3.

    Een uitspraak over in hoeverre het financiële gevolg van een risico is in te schatten, in termen van goed, redelijk, slecht of niet;

  • 4.

    Een inschatting van de mogelijke financiële gevolgen als het risico zich voordoet. Hierbij wordt een zestal categorieën onderscheiden, namelijk:

    • risico’s met een indicatie > € 25.000,- < € 50.000,- (€ 37.500,-);

    • risico’s met een indicatie > € 50.000,- < € 250.000,- (€ 150.000,-);

    • risico’s met een indicatie > € 250.000,- < € 750.000,- (€ 500.000,-);

    • risico’s met een indicatie > € 750.000,- < € 1.250.000,- (€ 1.000.000,-);

    • risico’s met een indicatie > € 1.250.000,- (geschat indicatief risico);

    • risico’s waarvoor geen indicatie is aan te geven (PM).

      Tussen haakjes is aangegeven hoe het financiële gevolg wordt meegenomen in de berekening. Het aangegeven bedrag wordt vermenigvuldigd met de risicofactor (zie punt 2).

  • 5.

    Hoe met het risico omgegaan wordt in termen van vermijden, verminderen, overdragen of accepteren;

    • vermijden: beleid waardoor een risico ontstaat wordt beëindigd of op een andere manier vormgegeven;

    • verminderen: risico wordt afgedekt middels een verzekering, een voorziening of een ander budget in de programmabegroting;

    • overdragen: het beleid dat een risico met zich meebrengt, laten uitvoeren door een andere partij, die daarbij ook de financiële risico’s overneemt;

    • accepteren:wanneer het risico niet beïnvloedbaar is en niet op een andere wijze wordt afgedekt, dient eventuele financiële schade volledig middels de weerstandscapaciteit afgedekt te worden.

  • 6.

    Het “reële” financiële gevolg (kans maal geschat financieel gevolg) van de niet-reguliere risico’s.

 

Voorbeeldtabel

Risico

Kans

(risicofactor)

Mate van

inschat-

baarheid

Geschat

financieel

gevolg bij

voordoen

Beheersing risico

“Reëel” financieel gevolg (= kans x financieel gevolg)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Analyse van de niet-reguliere risico’s kan gemaakt worden aan de hand van gesprekken met risicoverantwoordelijken. Vervolgens zal uit de tabel een bedrag voortvloeien dat relevant is voor de berekening van het weerstandsvermogen, namelijk het totale reële financiële gevolg. Hierbij moet opgemerkt worden dat aan niet alle risico’s financiële gevolgen kunnen worden toegekend, omdat deze niet zijn te berekenen en het niet realistisch is te denken dat alle risico’s worden meegenomen. Het totale risicobedrag relevant voor het weerstandsvermogen zal dus wellicht aanmerkelijk hoger liggen, dan het bedrag dat uit de tabel rolt. Daar staat tegenover dat in de praktijk niet alle geïnventariseerde risico’s zich werkelijk zullen voordoen.

 

Naar boven