Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Coevorden 2021

No. 2021/1648

 

De raad van de gemeente Coevorden;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nummer 1648;

 

gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 2 en in artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vijfde en zevende lid van de Participatiewet;

 

besluit:

 

vast te stellen de ‘Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Coevorden 2021

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • -

    doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

  • -

    uitkeringsgerechtigde: persoon van 18 jaar oud tot de pensioengerechtigde leeftijd die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of IOAZ;

  • -

    niet-uitkeringsgerechtigden: personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van de wet;

  • -

    langdurig werkloze: een persoon die tijdens een periode van twaalf maanden of langer achter elkaar aangewezen is of is geweest op een uitkering op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • -

    duurzame uitstroom: de persoon is door (toegenomen) inkomsten uit arbeid tenminste gedurende zes aaneengesloten maanden bijstandsonafhankelijk geweest, na een periode van bijstandsafhankelijkheid direct voorafgaand aan deze periode.

  • -

    grote afstand tot de arbeidsmarkt: meedoen op de arbeidsmarkt is naar verwachting niet mogelijk binnen één jaar;

  • -

    korte afstand tot de arbeidsmarkt: meedoen op de arbeidsmarkt is logischerwijs naar verwachting mogelijk binnen één jaar;

  • -

    wet: Participatiewet

  • -

    plan van aanpak: een plan waarin staat welke steun en hulp de persoon krijgt en van wie. In het plan staat ook wat de persoon moet doen om weer aan het werk te komen en wat het gevolg is als de persoon zich niet houdt aan die afspraken. Een plan van aanpak is wettelijk verplicht voor jongeren tot 27 jaar, op grond van artikel 44a van de wet.

 

 

Hoofdstuk 2. Beleid en financiën

 

 

Artikel 2 Evenwichtige verdeling en financiering

 

  • 1.

    Het college kan persoonlijke ondersteuning en voorzieningen bieden aan personen die onderdeel zijn van de doelgroep.

  • 2.

    Het college houdt bij het bieden van de voorzieningen die in deze verordening staan, rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden gaan in ieder geval over zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij hoort bij de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken verstaan we:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en

    • b.

      het geven van mantelzorg.

  • 3.

    Het college brengt elk jaar, via de Planning- en Control cyclus, aan de gemeenteraad verslag uit over de doeltreffendheid van het beleid.

 

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

 

 

Artikel 3 Inzet van re-integratie voorzieningen

  • 1.

    Als het college het noodzakelijk vindt, kan het college de voorzieningen en persoonlijke ondersteuning bieden die in deze verordening opgenomen staan met het doel om te zorgen dat de personen die onderdeel zijn van de doelgroep, weer aan het werk komen.

  • 2.

    De voorziening kan ook het doel hebben om problemen op andere leefgebieden op te lossen of kleiner te maken die de re-integratie in de weg (kunnen) staan.

  • 3.

    Persoonlijke ondersteuning kan worden geboden door praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere organisaties te geven.

  • 4.

    Bij de inzet van persoonlijke ondersteuning en voorzieningen kiest het college voor maatwerk en zet die ondersteuning en/of voorziening in die beschikbaar is en die geschikt en voldoende is voor het gewenste doel.

  • 5.

    Bij de keuze voor de in te zetten voorziening gaan het college uit van de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de kortste weg naar duurzame uitstroom naar werk staat voorop;

    • b.

      wanneer werk geen optie is en er wel mogelijkheden zijn voor het volgen van onderwijs, kan scholing onderdeel van het aanbod zijn;

    • c.

      we gaan uit van de mogelijkheden en niet van de beperkingen van de persoon met als doel de eigen kracht van de persoon sterker te maken;

    • d.

      als het kan worden re-integratievoorzieningen in groepsverband ingezet;

    • e.

      bij de inzet van de voorziening wordt gelet op de verwachte toekomstige vraag naar arbeidskrachten en;

    • f.

      werkgevers worden zoveel als mogelijk bij het re-integratie- en plaatsingsproces betrokken. Bij de indienstneming van een persoon of personen uit de doelgroep, worden zij waar nodig, geholpen door de inzet van voorzieningen.

  • 6.

    Het college kan in overleg met de persoon en denkend aan de mogelijkheden van de persoon in een plan van aanpak vaststellen welke ondersteuning en/of voorziening wordt aangeboden.

  • 7.

    1. Het college kan preventieve en passende ondersteuning en voorzieningen bieden aan inwoners uit de gemeente Coevorden, aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een uitkering volgens de Werkloosheidswet (WW) geeft, als:

    • a.

      de WW-uitkering van deze inwoner binnen zes maanden afloopt omdat dat in de wet staat, én

    • b.

      de kans is groot dat de inwoner na het einde van de WW-uitkering voor zijn inkomen gebruik zal maken van een uitkering op grond van de Participatiewet of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, én

    • c.

      de inzet van voorzieningen heeft tot doel ervoor te zorgen dat de inwoner de juiste kwalificaties/ervaring/competenties verkrijgt in relatie tot het (opnieuw) verkrijgen van betaald werk, én

    • d.

      het UWV voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat zij de voorziening zelf niet of onvoldoende kan aanbieden.

  • 2. Voorzieningen kunnen alleen aangeboden worden na aanmelding bij het college door het UWV.

 

Artikel 4 Niet-uitkeringsgerechtigden

Het college kan ondersteuning bieden aan een niet-uitkeringsgerechtigde als de persoon daar zelf een aanvraag voor indient. Deze ondersteuning kan maximaal voor de duur van een jaar worden geboden.

 

Artikel 5 Beëindiging van voorzieningen

Het college kan de ondersteuning en/of een voorziening beëindigen wanneer:

  • 1.

    de persoon die aan de voorziening meedoet zich niet houdt aan de verplichtingen die staan in artikel 9 en 17 van de wet, artikel 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 13 en 37 van de Wetinkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • 2.

    de persoon die aan de voorziening meedoet niet meer hoort bij de doelgroep;

  • 3.

    de persoon die aan de voorziening meedoet start met algemeen geaccepteerde arbeid en geen gebruik maakt van een voorziening uit deze verordening, behalve als het gaat over een persoon die staat beschreven in artikel 7, lid 1, onderdeel a, sub 2, van de wet;

  • 4.

    de voorziening volgens het college niet helpt om snel weer aan het werk te komen;

  • 5.

    de voorziening volgens het college niet meer geschikt is voor de persoon;

  • 6.

    de persoon de aangeboden voorziening niet gebruikt waar het voor bedoelt is of;

  • 7.

    de persoon niet meer voldoet aan de voorwaarden van de voorziening.

 

Artikel 6 Werkstage

  • 1.

    Het college kan aan een persoon uit de doelgroep een werkstage aanbieden.

  • 2.

    Het doel van een werkstage is om de persoon voor te bereiden op betaald werk. Er is aandacht voor werknemersvaardigheden, sociale vaardigheden, werkvaardigheden, arbeidsethos en taalvaardigheden.

  • 3.

    Een werkstage duurt maximaal drie maanden bij één en dezelfde werkgever. Het is mogelijk deze éénmalig met drie maanden te verlengen.

  • 4.

    Het college plaatst een persoon alleen wanneer:

    • a.

      het college geen kosten aan de werkgever hoeft te vergoeden die te maken hebben met de werkstage;

    • b.

      er begeleiding op de werkvloer aanwezig is die goed past bij de situatie van de persoon;

    • c.

      door deze plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en;

    • d.

      er door deze plaatsing geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 5.

    In een schriftelijk contract tussen het college, de persoon en de werkgever wordt in elk geval opgeschreven: het doel van de werkstage, de startdatum, de duur, het aantal werkuren per week en de hoe de begeleiding eruit ziet.

 

Artikel 7 Proefplaatsing

  • 1.

    Het college kan aan een persoon uit de doelgroep een proefplaatsing aanbieden.

  • 2.

    Het doel van een proefplaatsing is dat de persoon ervaring met het werk opdoet, zodat duidelijk wordt of de persoon het werk leuk vindt, het werk aan kan en past binnen het bedrijf.

  • 3.

    Een proefplaatsing duurt maximaal drie maanden.

  • 4.

    Het college plaatst een persoon uit de doelgroep alleen als de werkgever de bedoeling heeft om deze persoon na een geslaagde proefplaatsing een arbeidsovereenkomst wil aanbieden:

    • a.

      voor minimaal zes maanden én

    • b.

      voor minimaal hetzelfde aantal uren als tijdens de proefplaatsing.

  • 5.

    In een schriftelijk contract tussen het college, de persoon en de werkgever wordt in elk geval opgeschreven: het doel van de proefplaatsing, de startdatum, de duur, het aantal werkuren per week en hoe de begeleiding eruit ziet. Ook wordt opgeschreven dat als de persoon geschikt is voor de baan, de persoon direct na de proefplaatsing een aanbod van een arbeidsovereenkomst krijgt zoals in lid 4 staat beschreven.

 

Artikel 8 Plaatsingssubsidie

  • 1.

    Het college kan een plaatsingssubsidie geven aan werkgevers die een arbeidsovereenkomst sluiten met een persoon uit de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 2.

    De plaatsingssubsidie wordt maar één keer per arbeidsovereenkomst gegeven.

  • 3.

    Het college geeft alleen plaatsingssubsidie wanneer hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en dit niet leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 4.

    Het college geeft geen plaatsingssubsidie als de werkgever volgens andere regels recht heeft op financiële steun die te maken heeft met de indiensttreding van de werknemer.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over het gebruik van lid 1.

 

Artikel 9 Uitstroompremie

  • 1.

    Het college kan één keer een uitstroompremie geven van € 300,- aan een langdurig werkloze die duurzaam betaald werk vindt en daardoor niet langer recht heeft op algemene bijstand.

  • 2.

    De persoon die wordt bedoeld in lid 1, kan de uitstroompremie aanvragen vanaf de zevende maand tot één jaar nadat hij in dienst is getreden.

 

Artikel 10 Scholing

  • 1.

    Het college kan een persoon die bij de doelgroep hoort, een scholingstraject bieden.

  • 2.

    Het college biedt de persoon die wordt bedoeld in het eerste lid, scholing aan, als dit de enige kans is om deze persoon te steunen bij het vinden van duurzaam betaald werk. Scholing wordt alleen aangeboden wanneer de persoon niet de goede kwalificaties heeft om een plek te vinden op de arbeidsmarkt

  • 3.

    Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

    • a.

      de scholing moet nodig zijn om een echte kans te bieden op betaald werk;

    • b.

      de scholing duurt niet langer dan noodzakelijk is om het doel te halen;

  • 4.

    Het eerste lid geldt niet voor personen die worden bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet.

 

Artikel 11 Taaltraject

  • 1.

    Het college kan aan een persoon die bij de doelgroep hoort een taaltraject bieden om de beheersing van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te ondersteunen. Deze voorziening kan aangeboden worden wanneer het redelijke vermoeden bestaat dat deze persoon niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst om algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen, accepteren of te houden.

  • 2.

    De voorziening die wordt bedoeld in het eerste lid, is onderdeel van het plan van aanpak van de persoon. Hierin staat in ieder geval uitgelegd:

    • a.

      welke vorm van ondersteuning het college biedt en

    • b.

      hoe het college de voortgang van de beheersing van de Nederlandse taal vaststelt.

 

Artikel 12 Participatievoorziening beschut werk

  • 1.

    Het college biedt de voorziening beschut werk aan wanneer bij de persoon is vastgesteld dat er alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden, mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bestaat en deze persoon:

    • a.

      hoort bij de doelgroep of

    • b.

      dat deze persoon een uitkering van het UWV ontvangt of

    • c.

      recht heeft op arbeidsondersteuning als bedoeld in artikel 2:15 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

  • 2.

    Direct voordat de voorziening zoals bedoeld in het eerste lid start, kan een proefplaatsing van maximaal drie maanden bij de werkgever worden ingezet.

  • 3.

    Om het werken mogelijk te maken zoals in artikel 10b, eerste lid van de wet staan, biedt het college de volgende voorzieningen aan:

  • -

    fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

  • -

    splitsen van taken of;

  • -

    aanpassingen in de manier van werkbegeleiding, werktempo of werktijd.

  • 4.

    Het maximaal aantal dienstbetrekkingen beschut werk dat de gemeente elk jaar beschikbaar stelt, is gelijk aan het aantal dat het rijk elk jaar bij ministeriële regeling voor de gemeente vaststelt.

  • 5.

    De raad kan elk jaar bij het vaststellen van de programmabegroting besluiten een bepaald aantal extra dienstbetrekkingen beschut werk te realiseren.

  • 6.

    Tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werken start, biedt het college de persoon die wordt bedoeld in het eerste lid, voorzieningen aan die de persoon ondersteunen bij de arbeidsparticipatie.

 

Artikel 13 Loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college biedt loonkostensubsidie aan werkgevers die een arbeidsovereenkomst sluiten met een persoon die bij de doelgroep loonkostensubsidie hoort.

  • 2.

    Het college stelt vast of een persoon bij de doelgroep loonkostensubsidie hoort zoals in artikel 6, lid 1 onder e van de wet geschreven staat.

  • 3.

    Hierbij neemt het college de volgende voorwaarden in acht:

    • a.

      de persoon hoort tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, van wie is vastgesteld dat de persoon mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie en niet in staat is met een fulltime arbeidscontract het wettelijk minimumloon te verdienen; óf

    • b.

      de persoon hoort bij de doelgroep zoals omschreven in artikel 10d, tweede lid, van de wet.

  • 4.

    Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) adviseert het college over het oordeel of een persoon bij tot de doelgroep loonkostensubsidie hoort.

  • 5.

    Het UWV stelt de loonwaarde vast, op een manier die voldoet aan de eisen die in het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet en Regeling loonkostensubsidie Participatiewet staan.

  • 6.

    Het college stelt de hoogte van de loonkostensubsidie zoals bedoeld in artikel 10d lid 1 van de Participatiewet vast, op basis van de loonwaarde zoals is uitgelegd in het vijfde lid.

 

Artikel 14 Persoonlijke ondersteuning/job coaching

  • 1.

    Aan een persoon die bij de doelgroep hoort, kan het college persoonlijke ondersteuning bieden in de vorm van structurele begeleiding bij het uitvoeren van taken tijdens betaald werk. Deze voorziening kan alleen aangeboden worden als de persoon de taken zonder persoonlijke ondersteuning niet kan uitvoeren.

  • 2.

    Het doel van deze voorziening is dat de persoon zich ontwikkelt naar een situatie waarin hij uiteindelijk zonder begeleiding bij een werkgever kan werken.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over het gebruik van lid 1.

 

Artikel 15 Werkplekaanpassing

  • 1.

    Het college kan een werkgever die met een persoon zoals bedoeld in artikel 13 van deze verordening een dienstbetrekking aangaat, één keer een vergoeding geven voor de kosten die er zijn om de nodige aanpassingen te doen om de werkplek geschikt te maken voor gebruik door de persoon.

  • 2.

    Een vergoeding, wordt niet gegeven als er een andere regeling is die een vergoeding voor de kosten kan geven.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over het gebruik van lid 1.

 

Artikel 16 Participatieplaats

  • 1.

    Het college kan een participatieplaats geven aan een persoon van 27 jaar of ouder die recht heeft op algemene bijstand en een lange afstand tot de arbeidsmarkt heeft, zoals is uitgelegd in artikel 10a van de wet.

  • 2.

    Het doel van een participatieplaats is om een persoon zoals bedoeld in het eerste lid, ervaring met werken op te laten doen en werknemersvaardigheden aan te leren. Een participatieplaats is een additionele werkplek en wordt niet omgezet naar betaald werk.

  • 3.

    Als de persoon zoals bedoeld in het eerste lid, geen startkwalificatie heeft, bekijkt het college binnen zes maanden na de start van de participatieplaats of scholing of opleiding kan meehelpen om de kans op werk te vergroten.

  • 4.

    In een schriftelijk contract tussen het college, de persoon en de werkgever wordt in elk geval opgeschreven: het doel van de participatieplaats, de startdatum, de duur, het aantal werkuren per week, en hoe de begeleiding eruit ziet.

 

Artikel 17 Participatiepremie

  • 1.

    Het college kan volgens artikel 10a, zesde lid, van de wet, een participatiepremie geven aan een persoon die wordt bedoeld in artikel 16, eerste lid van deze verordening.

  • 2.

    De participatiepremie is € 150,- voor iedere zes maanden, op voorwaarde dat de persoon in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt om de kans op werk groter te maken.

  • 3.

    De participatiepremie kan door de persoon zelf worden aangevraagd tot één jaar nadat de participatieplaats is gestopt.

  • 4.

    Er is geen recht op een participatiepremie als de persoon die wordt bedoeld in het eerste lid, een maatregel heeft gekregen volgens artikel 18 van de wet of volgens de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Coevorden. Dit geldt alleen voor de periode waarin de persoon recht zou hebben gehad op een participatiepremie, als hij geen maatregel zou hebben gekregen.

 

Artikel 18 Sociale activering

  • 1.

    Het college kan een persoon die bij de doelgroep hoort, sociale activering bieden, wanneer de mogelijkheid bestaat dat de persoon op een moment werk kan krijgen zonder gebruik te maken van een voorziening.

  • 2.

    Met sociale activering wordt bedoeld: het uitvoeren van maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk

  • -

    als voorbereiding op een traject naar werk of

  • -

    met het doel om eenzaamheid te voorkomen.

  • 3.

    Het college houdt bij de duur en keuze van de activiteiten rekening met de mogelijkheden en de capaciteiten van de persoon.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over het gebruik van lid 1.

 

Artikel 19 Overige voorzieningen

  • 1.

    Het college kan aan een werkgever en/of een persoon die bij de doelgroep hoort, een geschikte voorziening bieden die er voor zorgt dat een persoon aan het werk komt.

  • 2.

    Met de voorziening die wordt bedoeld in het eerste lid, kan het college concrete en feitelijke kosten vergoeden die anders door de persoon of de werkgever betaald moeten worden omdat ze de persoon tegenhouden om mee te doen aan een re-integratietraject of uit te stromen naar betaald werk. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om:

    • a.

      vervoerskosten

    • b.

      kosten voor kinderopvang

    • c.

      kosten van werkaanvaarding

  • 3.

    Een voorziening die wordt bedoeld in het tweede lid, wordt niet gegeven wanneer de werkgever of de persoon die bij de doelgroep hoort, volgens een andere regeling recht heeft op een vergoeding voor deze kosten.

 

Artikel 20 Innovatie

  • 1.

    Het college kan besluiten om als experiment een andere voorziening te geven dan in deze verordening staat. Het doel van het experiment is om andere voorzieningen en werkwijzen te onderzoeken en toe te passen om de participatie te verbeteren.

  • 2.

    Een experiment duurt niet langer dan drie jaar.

  • 3.

    Wanneer de uitkomst van het experiment reden geeft om de verordening aan te passen, kan de periode van het experiment worden verlengd tot het moment dat de nieuwe verordening geldig is.

 

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 21 Inwerkingtreding en intrekken oude verordeningen

  • 1.

    Deze verordening is geldig vanaf de dag nadat deze bekend wordt gemaakt.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Coevorden 2021’.

  • 3.

    Vanaf het moment dat is genoemd in het eerste lid, worden de ‘Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Coevorden en de ‘Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Coevorden 2015’ ingetrokken.

 

 

 

 

 

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 januari 2021.

De raad voornoemd,

Voorzitter, Griffier a.i.

B.J. Bouwmeester M. Frensel

Toelichting

 

Uitleg over de artikelen

Sommige artikelen worden hieronder extra uitgelegd.

 

Artikel 1 Begrippen

De Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet omschrijven ook begrippen die voor deze regeling gelden. Ze worden hier niet apart omschreven.

 

Plan van aanpak: een trajectplan voor jongeren tot 27 jaar. Dit moet worden opgesteld volgens artikel 44a van de Participatiewet. Wij vinden het belangrijk om ook ten aanzien van 27+ers met een trajectplan te werken. Dit draagt bij aan eigen kracht en de focus in het traject. Ook is duidelijk wat de persoon, behorende tot de doelgroep, wil behalen. Bij het maken (en het vaststellen) van het plan staat de persoon centraal. Er wordt zoveel mogelijk gekeken naar zijn of haar wensen en mogelijkheden.

 

In het plan van aanpak staat:

  • -

    wat het doel is van het traject,

  • -

    welke ondersteuning en/of voorzieningen door de gemeente worden geboden,

  • -

    welke afspraken gelden om het doel te behalen,

  • -

    hoe vaak met de persoon wordt gesproken of het plan van aanpak nog bijgesteld moet worden,

  • -

    welke regels gelden en wat er gebeurt als niet aan de regels wordt gehouden.

  • -

    als het aan de orde is: de reden, duur en voorwaarden van een ontheffing op grond van artikel 9, tweede lid en

  • -

    als het aan de orde is: vormt een taaltraject (artikel 12 van deze verordening) onderdeel van het plan van aanpak.

 

Artikel 2 Evenwichtige verdeling en financiering

De gemeenteraad beschrijft in de verordening voor welke personen welke voorzieningen gelden. Dit moet de gemeenteraad doen op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Hierbij wordt ook gedacht aan de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon met een handicap. Hiermee wordt voldaan aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Het doel van dit verdrag is dat de positie van mensen met een beperking verbetert.

 

Grote afstand tot arbeidsmarkt

Het college biedt voorzieningen aan personen die horen bij de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Hierbij te denken aan de voorzieningen genoemd in artikel 16 (participatieplaats) en in artikel 18 (sociale activering).

Re-integratie is maatwerk. De voorziening sluit dan ook niet een andere doelgroep uit. Artikel 1 van deze verordening omschrijft de doelgroep.

 

Korte afstand tot arbeidsmarkt

Het college biedt voorzieningen aan personen die horen bij de doelgroep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt. Hierbij te denken aan de voorzieningen genoemd in artikel 6 (werkstage) en artikel 7 (proefplaatsing).

Re-integratie is maatwerk. De voorziening sluit dan ook niet een andere doelgroep uit. Artikel 1 van deze verordening omschrijft de doelgroep.

 

Andere voorzieningen

Voor de andere voorzieningen beschrijft het artikel aan wie het college deze voorzieningen kan aanbieden. Het gaat om: plaatsingssubsidie (artikel 8), uitstroompremie (artikel 9), scholing (artikel 10), taaltraject (artikel 11), beschut werk (artikel 12), loonkostensubsidie (artikel 13), persoonlijke ondersteuning / jobcoaching (artikel 14), werkplekaanpassing (artikel 15) en overige voorzieningen (artikel 19).

 

De omstandigheden en beperkingen

Het college denkt bij de inzet van de voorzieningen aan de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. Re-integratie is namelijk maatwerk. Artikel 2, derde lid, omschrijft waar het college in ieder geval aan denkt.

 

 

Artikel 3 Inzet van re-integratie voorzieningen

Dit artikel beschrijft de algemene uitgangspunten die het college belangrijk vindt. Ze komen ook terug in het visiedocument ‘De kracht van Coevorden’ en het beleidsplan ‘Samen Krachtig’. Deze uitgangspunten zijn ook bepalend voor de wijze waarop wij voorzieningen en ondersteuning inzetten.

 

Het gaat hierbij om alle voorzieningen. Het gaat dus ook om voorzieningen die niet in deze verordening staan. Ondersteuning bij de arbeidsinschakeling is namelijk breder dan alleen het inzetten van voorzieningen. Soms moeten eerst andere problemen worden opgelost of kleiner worden gemaakt. Zoals problemen op het gebied van wonen, geldzaken (schuldhulpverlening), beweging/verplaatsing (WMO) en/of gezinsrelaties (Jeugdwet) (lid 2). Het kan dus zijn dat een duidelijk advies of doorverwijzing naar een andere organisatie een eerste stap is (lid 3).

Daarnaast is het mogelijk dat een voorziening wordt ingezet die door de onderzoeks- en experimentfase (nog) niet in de verordening staat (zie artikel 19).

 

Keuze van de voorziening (lid 5)

Maatwerk, aandacht voor duurzame uitstroom en het versterken van de eigen kracht van de persoon kan reden zijn voor de keuze van de inzet van een re-integratievoorziening. Iets op eigen kracht doen, betekent het inzetten van de eigen kracht om een bepaald doel te bereiken. Of dat de persoon in staat is om zelf regie te houden, verantwoordelijkheid te nemen en te houden, zelfredzaam is, en meedoet in de maatschappij (Schöne, 2015; Ekc, 2015).

 

Plan van aanpak (lid 6)

Het plan van aanpak geeft de voorzieningen aan die aan de belanghebbende worden aangeboden. Het college begeleidt een persoon bij het schrijven en de uitvoering van een plan van aanpak. Dit doet het college door middel van activerende gesprekstechnieken. Het college en de klant hebben regelmatig een gesprek over hoe het gaat. Als het nodig is wordt het plan aangepast.

 

Samenwerking UWV (lid 7)

De voorzieningen uit de verordening kunnen ook worden ingezet voor inwoners van de gemeente Coevorden die een WW-uitkering ontvangen. Dit als aan bepaalde voorwaarden is voldaan (artikel 3, lid 7). Het verloopt altijd in samenwerking met het UWV en na goedkeuring van het college.

 

Artikel 4 Niet-uitkeringsgerechtigden

Wij bieden ook mensen die geen recht hebben op een uitkering ondersteuning op weg naar de arbeidsmarkt. Tenzij het college de ondersteuning in het bepaalde geval niet noodzakelijk vindt. De ondersteuning duurt maximaal één jaar. Hierbij te denken aan de inzet van adviesgesprekken, praktische hulp, doorverwijzing naar andere organisaties en het voorleggen van vacatures.

 

Artikel 5 Beëindiging van voorzieningen

Dit artikel geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen. En in welke gevallen het college dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van een subsidie aan een werkgever.

 

Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon zich niet aan de afspraken houdt (lid 1) of wanneer hij niet goed gebruik maakt van de aangeboden voorziening (lid 6).

De voorziening wordt ook beëindigd als de persoon geen uitkering meer ontvangt op grond van de wet (lid 2) of als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt (lid 3). Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit laatste onderdeel een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b en 36, derde lid, onderdeel b, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden tot het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee jaren achter elkaar minimaal het minimumloon bedraagt. En daarnaast voor die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet is verstrekt.

 

Artikel 6 Werkstage

Doelgroep aanbieden werkstage (lid 1)

Een werkstage wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voor een persoon uit de doelgroep belangrijk is om het arbeidsritme vast te houden. Het kan ook worden gebruikt om arbeidsritme op te bouwen en/of om de kans op werk te groter te maken. Zo kan bekeken worden of een persoon geschikt is voor een functie. Of dat deze persoon met een opleiding geschikt is te maken.

 

Doel van de werkstage (lid 2)

De persoon ervaart zelf wat het werk inhoudt. Daarbij went de persoon aan structuur, werkritme, samenwerken en omgaan met gezag. Daarnaast heeft de werkstage als doel om de volgende onderdelen bij de persoon te onderzoeken:

  • - werknemersvaardigheden (zoals op tijd komen, omgaan met gezag, samenwerken)

  • werkvaardigheden (bekendheid, inzicht of goed gevoel hebben bij de werkzaamheden)

  • arbeidsethos (zegt iets over de inzet die de persoon laat zien om de taken uit te voeren, de wilskracht en het doorzettingsvermogen om het werk of de stage te laten slagen)

  • sociale vaardigheden (zoals inzicht hebben in de ander, kunnen luisteren, je kunnen voorstellen hoe het voor een ander is, probleem oplossend vermogen)

  • taalvaardigheden (of er voldoende taalvaardigheid is om de taken juist en veilig uit te kunnen voeren en/of uit te stromen naar werk).

 

Een werkstage wordt het liefst ingezet bij een werkgever die uitzicht biedt op een baan. Maar dit is geen voorwaarde of verplichting.

 

Artikel 7 Proefplaatsing

Doelgroep proefplaatsing (lid 2)

Een proefplaatsing is bedoeld voor een persoon uit de doelgroep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt. Deze persoon kan betaald werk uitvoeren. Een proefplaatsing is er voor de mogelijk toekomstige werkgever en de persoon. Het biedt de persoon de mogelijkheid om te kijken of hij de taken kan uitvoeren. Daarnaast biedt het ook de mogelijkheid om te kijken of hij past in het bedrijf.

 

Voorwaarde van de proefplaatsing (lid 4)

Een proefplaatsing wordt alleen gebruikt als er een reële kans op betaald werk is bij een werkgever. Dit voor minimaal zes maanden. In deze periode kan bij een persoon met een doelgroepindicatie een reële loonwaarde worden bepaald.

Een proefplaatsing is geslaagd als de persoon voldoende geschikt is voor de functie. Daarnaast moet er van de kant van de werkgever geen bezwaar bestaan om deze persoon aan te nemen.

Het is dus belangrijk om vóóraf af te spreken welk resultaat de persoon tijdens de proefplaatsing minimaal moet laten zien om de proefplaatsing als geslaagd te zien.

 

Artikel 8 Plaatsingssubsidie

De gemeente en de arbeidsmarktregio Drenthe willen graag de werkgelegenheid voor personen die horen tot de doelgroep verbeteren. Hierbij doen zij een beroep op werkgevers. De nadere regels omschrijven aan welke regels en voorwaarden moet zijn voldaan om subsidie te krijgen. Ook staat daarin hoe hoog de subsidie is en voor wie het is bedoeld.

 

Verstrekking per arbeidsovereenkomst (lid 2)

Per arbeidsovereenkomst wordt één keer een plaatsingssubsidie gegeven. Bij verlenging van de arbeidsovereenkomst wordt niet nog een keer subsidie gegeven. Er is dan geen sprake meer van het in dienst nemen van een uitkeringsgerechtigde.

 

Geen stapeling van subsidies (lid 4)

De plaatsingssubsidie wordt niet of maar voor een deel aan de werkgever gegeven als de werkgever ook een andere financiële vergoeding krijgt. Bijvoorbeeld als de werkgever ook loonkostensubsidie krijgt zoals bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. De vergoeding op grond van een andere regel wordt van de vergoeding afgetrokken die door de gemeente zou worden gegeven.

 

Artikel 9 Uitstroompremie

De Participatiewet regelt dat elk jaar één keer een premie kan worden gegeven(artikel 31 lid 2 onderdeel j Participatiewet). Van deze mogelijkheid maken wij gebruik. Wij kunnen een uitstroompremie geven aan langdurig werklozen die duurzaam zijn uitgestroomd naar een betaalde baan, een baan-afspraakbaan of een dienstbetrekking beschut werk.

 

De premie is onbelast. Voor personen vanaf 27 jaar werkt het niet door op inkomensafhankelijke regelingen. Let op: Voor personen jonger dan 27 jaar geldt geen vrijlating van deze premie (artikel 31 lid 5 Participatiewet).

 

Aanvragen van de uitstroompremie (lid 2)

De persoon kan de uitstroompremie bij de gemeente aanvragen. Dit kan tussen de zevende en de twaalfde maand nadat de persoon met de betaalde baan begonnen is. Er wordt geen uitstroompremie gegeven als iemand door een andere reden dan een betaalde baan niet meer afhankelijk is van de bijstand.

 

Artikel 10 Scholing

Soms lukt het een persoon niet om duurzaam uit te stromen naar betaald werk. Bijvoorbeeld omdat de persoon niet over de juiste vaardigheden beschikt om een plek te vinden op de arbeidsmarkt. In dat geval kan scholing worden in gezet. Het traject moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen (lid 2).

 

Als een persoon ouder dan 27 jaar geen startkwalificatie heeft, en op de voorziening ‘participatieplaats’ zit, dan kan het college deze persoon scholing aanbieden. Dit hoeft niet als de scholing de krachten en het kunnen van deze persoon te boven gaat. Of als de scholing volgens het college voor deze persoon niet bijdraagt aan de kans op arbeidsinschakeling.

Dit geldt vanaf zes maanden nadat de persoon gestart is met de werkzaamheden op de participatieplaats (artikel 10a lid 5 Participatiewet).

 

Personen jonger dan 27 jaar (lid 4)

Personen jonger dan 27 jaar moeten volgens artikel 7 lid 3 onder a van de wet, juncto artikel 13 lid 2 onder c van de wet ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen. Zij krijgen geen scholingsvoorziening aangeboden, als zij:

  • -

    (nog) niet voldoen aan de startkwalificatie. Deze jongeren worden doorgestuurd naar het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC). Het RMC registreert deze jongeren en ondersteunt hen naar een passende opleiding. Het doel is het behalen van een startkwalificatie.

  • -

    wel een startkwalificatie hebben maar nog mogelijkheden hebben om binnen het ’s Rijks kas bekostigde onderwijs te kunnen volgen (artikel 7 lid 3 onderdeel a Participatiewet) die de kans op werk vergroot.

Een startkwalificatie is een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau 2.

 

nb Alleenstaande ouders

Alleenstaande ouders kunnen een ontheffing krijgen van de arbeidsplicht als zij voor een kind jonger dan vijf jaar moeten zorgen (artikel 9a van de wet). Zij kunnen vragen om deze ontheffing. Ze hebben dan wel een re-integratieplicht. Het college kan bijvoorbeeld een voorziening scholing aanbieden.

 

Artikel 11 Taaltraject

Het is belangrijk dat iedereen goed Nederlands kan spreken en schrijven. Bijvoorbeeld voor het vinden en houden van werk. Als iemand een uitkering aanvraagt kijken we of iemand laaggeletterd is. Laaggeletterdheid is een begrip voor mensen die moeite hebben met lezen, schrijven en/of rekenen. Een taalvoorziening wordt aangeboden als het taalniveau niet genoeg is om een baan te vinden. Of om mee te doen aan de samenleving. Dit wordt vastgelegd in het plan van aanpak.

 

Door het ondertekenen van het plan van aanpak geeft een persoon aan te willen werken aan de taal (artikel 18b lid 6 Participatiewet). In het plan van aanpak wordt in overleg met de persoon opgeschreven:

  • -

    waar de taalvoorziening uit bestaat en

  • -

    hoe wordt getest of iemand vooruit gaat met de Nederlandse taal.

De Wet Taaleis geeft niet aan dat de gemeente de kosten moet betalen. De gemeente kan wel ondersteuning bieden bij het leren van de Nederlandse taal.

 

Artikel 12 Participatievoorziening beschut werk

Het college moet een persoon de voorziening beschut werk aanbieden als die persoon daarop aangewezen is (artikel 10b, eerste lid, van de wet). Deze verplichting geldt tot wanneer de vastgestelde aantallen beschutte werkplekken zijn bereikt (artikel 10b, zesde lid, van de wet).

Deze verordening geeft aan voor wie beschut werk is (lid 1). Ook geeft deze verordening aan welke voorzieningen ingezet kunnen worden om beschut werk mogelijk te maken (lid 3). Lid 6 beschrijft welke voorzieningen worden aangeboden tot het moment dat de persoon met de beschutte baan kan starten.

 

Stap 1: advies UWV

Het UWV doet voor het college onderzoek of een persoon bij de doelgroep beschut werk hoort. Hiervoor gelden landelijke regels. Het UWV geeft hierover advies aan het college (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).

Dit onderzoek wordt verricht op verzoek van een persoon zelf (als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet) of op verzoek van een persoon aan wie het UWV een uitkering verstrekt (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Dit verzoek kan dus niet door een werkgever worden gedaan.

 

Als het UWV heeft beoordeeld dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, dan adviseert het UWV het college van de gemeente waar de persoon staat ingeschreven.

 

Stap 2: besluit gemeente

Op basis van het advies van het UWV beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep beschut werk behoort. Het advies van het UWV is bindend. Dit betekent dat het meestal wordt overgenomen. Alleen als het advies niet goed tot stand is gekomen kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.

 

Stap 3: dienstbetrekking beschut werk

Als is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Het college kan zelf bepalen waar de beschut werkplek wordt georganiseerd. Dit kan binnen de gemeente zijn. Maar het kan ook bij bestaande sw-bedrijven zijn, of bij een andere, aan de gemeente verbonden organisatie. Ook een reguliere werkgever kan een beschutte werkplek aanbieden. Het toekennen van een beschut werkplek is een besluit in de zin van de Awb.

 

Omvang beschut werk (lid 4)

Het ministerie stelt in een regeling vast hoeveel werkplekken het college beschikbaar moet stellen. Het gemeente volgt dit.

 

Volgorde toekenning

Het kan zijn dat een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort maar er door het college dat jaar al genoeg plekken zijn gerealiseerd. Deze persoon krijgt dan voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij tot de doelgroep beschut werk behoren.

Dit is ook de bedoeling van de wetgever.

 

Aanbod voorzieningen tot het moment dat beschut werken aanvangt (lid 6)

Tot iemand aan de slag kan op een beschutte werkplek kan het college de volgende voorzieningen aanbieden: sociale activering, een participatieplaats, scholing of arbeidsmatige dagbesteding (zoals bedoeld in de Wmo-verordening). Daarbij kan op grond van maatwerk persoonlijke ondersteuning, scholing en/of een overige voorziening als ondersteuning worden ingezet.

 

Artikel 13 Loonkostensubsidie

Doelgroep loonkostensubsidie (lid 1)

Tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6, lid 1 onder a van de wet):

  • 1.

    De persoon die met een voltijds dienstverband niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen, en die mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie (artikel 7 lid 1 onder a van de wet), en

  • 2.

    De persoon waarmee een werkgever al een dienstbetrekking is aangegaan maar niet in staat blijkt te zijn om met een voltijds dienstverband het wettelijk minimumloon te verdienen. De persoon moet wel mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie. En in de periode van zes maanden die aan de dienstbetrekking vooraf ging deelnemen aan:

    • a.

      het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs,

    • b.

      het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra, of

    • c.

      de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, (10 d, 2e lid van de wet)

 

Vaststelling of de persoon behoort tot de doelgroep (lid 2)

Het college stelt vast (artikel 10c van de wet) hoe zij bepaalt of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren. Ook stelt het college vast of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 62). De vaststelling of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort wordt schriftelijk of ambtshalve (beroepsmatig, van ambtswege) gedaan. Een schriftelijk verzoek kan één keer per twaalf maanden worden gedaan.

 

Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:

  • -

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking twee jaren achter elkaar minimaal het minimumloon bedraagt. En voor die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is gegeven;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • -

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en

  • -

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

 

Advisering UWV (lid 3)

Het college vraag het UWV om advies of iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Het college beslist, maar het advies van het UWV is bindend. Dit betekent dat het meestal wordt gevolgd, tenzij het advies niet nauwkeurig tot stand is gekomen. Het college kan dan besluiten om het advies niet te volgen.

 

Vaststelling loonwaarde (lid 4)

Het college stelt de loonwaarde van de persoon vast en maakt daarbij gebruik van het UWV-advies zoals benoemd in lid 3 (artikel 10d, eerste lid, van de wet).

Hiervoor hoeft geen aanvraag te worden gedaan. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking. Een beschikking is een besluit. Tegen deze beschikking kan de betrokken persoon en de (toekomstige) werkgever bezwaar en beroep instellen.

 

De wetgever vindt het belangrijk dat de ontwikkeling van de loonwaarde (en de hoogte van de subsidie) wordt gevolgd. Daarom moet de loonwaarde regelmatig opnieuw worden beoordeeld. Bij een beschutte werkplek moet dit elke drie jaar gebeuren. Deze termijn moet voor mensen met een arbeidsbeperking die niet op een beschutte werkplek werken in overleg met de persoon en de werkgever vastgesteld worden (artikel 10 d Participatiewet). Dit kan bijvoorbeeld zijn als de persoon andere werkzaamheden gaat doen, wat invloed kan hebben op de hoogte van de loonwaarde.

 

Loonkostensubsidie

Het college stelt de loonkostensubsidie vast. Hierbij is de vastgestelde loonwaarde bepalend. Het college legt dit vast in een beschikking aan de werkgever, met inachtneming van artikel 10d van de Participatiewet. De betrokken persoon en de (toekomstige) werkgever kunnen bezwaar en beroep instellen tegen de vastgestelde loonwaarde en/of de hoogte van de loonkostensubsidie.

 

Artikel 14 Persoonlijke ondersteuning / Jobcoaching

Persoonlijke ondersteuning (lid 1)

Het gaat hier om systematische en doelgerichte ondersteuning van een persoon uit de doelgroep bij het doen van zijn werk. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door een jobcoach, die tijdens een bepaalde periode op vaste tijden deze persoon ondersteunt bij het uitvoeren van zijn taken. Het doel is dat die persoon het werk bij een werkgever uiteindelijk zelf kan uitvoeren, zonder ondersteuning (Kamerstukken II 2013-2014, 33 161, nr. 107, blz. 115).

 

Artikel 15 Werkplekaanpassing

Personen met een arbeidsbeperking kunnen soms problemen ervaren door de inrichting van de werkplek. De werkplek moet dan aangepast worden om belemmeringen door de arbeidsbeperking weg te nemen.

 

Soms kan niet van een werkgever worden gevraagd om alle kosten te betalen, omdat het wel erg veel geld kost. In dit geval kan een vergoeding aan de werkgever worden gegeven voor het aanpassen van de werkplek (lid 1). Als een andere regeling ook een deel van de kosten vergoed, wordt dit afgetrokken van de vergoeding zoals bedoeld in het tweede lid.

 

Artikel 16 Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor personen van 27 jaar en ouder, met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is deze ondersteuning niet mogelijk (artikel 7, lid 8 van de wet)

 

Additionele werkzaamheden

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Van additionele werkzaamheden (participatieplaats) is sprake als de taken die de persoon doet, ontstaan zijn uit een speciaal voor hem gemaakte functie. Het kan ook zijn dat sprake is van een al bestaande functie, maar die de persoon alleen met speciale begeleiding kan doen.

 

Participatieplaats

In een participatieplaats staat het (opnieuw) wennen aan werken centraal. Bijvoorbeeld het op tijd komen, of samenwerken met collega’s. Maar op een participatieplaats kan ook gewerkt worden aan het omgaan met gezag of het opbouwen van werkritme. Zo kan gekeken worden of het werk en de taken passen bij het kunnen van de persoon. Of dat bijvoorbeeld nog een cursus of opleiding ingezet moet worden om een betaalde baan te kunnen realiseren.

 

Duur van de participatieplaats

Een persoon mag maar maximaal vier jaar op een participatieplaats zitten (artikel 10a van de Participatiewet). Het college beoordeelt na negen maanden of de participatieplaats de kans op werk heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd.

Uiterlijk 24 maanden na het begin van de participatieplaats oordeelt het college opnieuw of de participatieplaats wordt voortgezet.

Als het doorgaan op deze participatieplaats voor deze persoon in het bijzonder bijdraagt aan de kans op werk, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Deze bijdrage moet wel liggen in ‘in de persoon gelegen factoren’.

 

Er moet dan wel een andere werkomgeving zijn (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na 36 maanden wordt opnieuw een dergelijke beoordeling gedaan (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet).

 

Artikel 17 Participatiepremie

Recht en hoogte premie (lid 1, 2)

Als een persoon zes maanden op de participatieplaats heeft gezeten kan deze person recht hebben op een premie. Elke periode van zes maanden daarna geldt dit ook (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet).

 

De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet. De hoogte van de premie is dan ook begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag.

 

Voorwaarde premie (lid 4)

Om te premie te kunnen krijgen moet de persoon in de ogen van het college genoeg hebben meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op een betaalde baan. Als de uitkering van de persoon is gekort op grond van artikel 18 van de wet, dan heeft de persoon volgens het college onvoldoende meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op een betaalde baan. Deze persoon krijgt dan ook geen premie. Dit is ook zo als de uitkering is gekort op grond van afstemmingsverordening omdat hij niet voldoet aan de arbeidsplicht op grond van artikel 9 van de wet.

 

Artikel 18 Sociale activering

Doelgroep (lid 1)

Sociale activering moet uiteindelijk gericht zijn op weer aan het werk komen. Voor bepaalde doelgroepen is weer aan het werk komen eerst te hoog gegrepen. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.

Als een persoon eigenlijk nooit in staat is om een betaalde baan te vinden (ook wel: algemeen geaccepteerde arbeid), dan kan hij niet verplicht worden om gebruik te maken van de voorziening ‘sociale activering’. Het uiteindelijk doel, het weer aan het werk komen, is namelijk niet haalbaar.

 

Doel (lid 2)

Sociale activering is het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten, die niet betaald worden. Deze activiteiten moeten gericht zijn op het weer aan het werk komen. Het kan ook gaan om zelfstandige maatschappelijke participatie, als aan het werk komen nog niet mogelijk is.

Het doel van sociale activering is het opheffen van belemmeringen. En daarnaast het versterken van talenten van de persoon. Dit om de doorstroom naar een traject die nog meer gericht is op het krijgen van betaalde baan mogelijk te maken. Belangrijke hierbij is de maatschappelijke participatie te verhogen. En een sociaal isolement (wanneer iemand weinig of geen contacten heeft) te doorbreken.

De activiteiten waar je aan kan denken bij sociale activering zijn het zelf doen van vrijwilligerswerk, niet met externe begeleiding. Of het meedoen aan activiteiten in de wijk of buurt. Met extra begeleiding wordt bedoeld: begeleiding die speciaal voor deze persoon tegen betaling van buiten de organisatie wordt aangetrokken.

 

Artikel 19 Overige voorzieningen

Het college kan ook een andere voorziening aan een werkgever en/of persoon die behoort tot de doelgroep verstrekken. Een andere voorziening dan die al genoemd zijn. Dit als onderdeel van de begeleiding gericht op het weer aan het werk komen.

 

Het doel is het opheffen van beperkingen. Beperkingen die in de weg staan aan het weer aan het werk komen.

Het college neemt een besluit op basis van een persoonlijke beoordeling. En als een voorziening wordt toegekend, hoe dit er dan uit ziet, voor hoe lang en naar de hoogte.

Het college kijkt ook naar andere regelingen die mogelijk kosten vergoeden.

 

Artikel 20 Innovatie

Het college vindt innovatie in het sociaal domein belangrijk. Hieronder valt ook de uitvoering van de Participatiewet.

Dit artikel is geen nadere uitwerking van artikel 83 van de wet. Het biedt mogelijkheden voor vernieuwing binnen de grenzen van de wet.

 

Experiment (lid 1)

Het college kan besluiten om een experiment uit te voeren. Dit als maatschappelijke-, economische- of conjuncturele ontwikkelingen vragen om andere oplossingen om de participatie te verbeteren. Zo kan onderzocht worden hoe op een vernieuwende manier ondersteuning en/of voorzieningen kunnen worden ingezet om de participatie van de doelgroep te verbeteren.

 

Duur experiment (lid 2, 3)

Een experiment kan maximaal drie jaar duren, of zoveel langer als nodig is om het experiment als nieuwe ondersteuning/voorziening op te nemen in de re-integratie verordening.

 

Artikel 21. Inwerkingtreding en intrekken oude verordeningen

Bij de inwerkingtreding van deze verordening worden de oude ‘re-integratieverordening Participatiewet gemeente Coevorden’ en de ‘Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Coevorden 2015’ ingetrokken.

Dit artikel regelt het overgangsrecht.

 

 

De verordening is geldig vanaf de dag nadat deze bekend wordt gemaakt.

 

 

Naar boven