VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE COEVORDEN 2021

No. 2021/1655

 

De raad van de gemeente Coevorden,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, bijlagenr. 1655;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

overwegende dat:

  • het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijkeparticipatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;

  • het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en cliënten die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij hier niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen toe in staat zijn;

  • het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning.

 

besluit vast te stellen: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2021.

Hoofdstuk 1: Begrippen

 

 

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover ook als hij geen beperkingen had, kon beschikken, omdat:

      • de voorziening niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking;

      • algemeen verkrijgbaar is en;

      • niet (veel) duurder is dan vergelijkbare producten.

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • c.

      beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden;

    • d.

      besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden;

    • e.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

    • f.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • g.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Coevorden;

    • h.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • i.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • j.

      pgb: persoonsgebonden budget;

    • k.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • l.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Hoofdstuk 2: Melding en onderzoek

 

 

Artikel 2.1. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de cliënt vormvrij bij het college worden gemeld. Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 3.

 

Artikel 2.2. Clientondersteuning

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

 

Artikel 2.3. Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

 

Artikel 2.4. Informatie en identificatie

  • 1.

    De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2.

    Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 3, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs.

 

Artikel 2.5. Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt en voor zover nodig andere personen.

  • 2.

    Wanneer de cliënt en de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend zijn, kan de medewerker in afwijking van artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een onderzoek.

  • 3.

    De factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet, maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek.

  • 4.

    Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 5.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 4 in te dienen.

  • 6.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 7.

    Het college geeft de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek.

 

Hoofdstuk 3: Aanvraag en beslissing maatwerkvoorziening

 

 

Artikel 3.1. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 3.

    Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 4.

    Als de cliënt dit wenst, wordt een ondertekend verslag van het gesprek gezien als aanvraagformulier.

 

Artikel 3.2. Algemene criteria

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen.

  • 2.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

Het college kan nadere regels stellen over de maatwerkvoorzieningen die op grond van lid 1 en lid 2 beschikbaar zijn.

 

Artikel 3.3. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst passende voorziening.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      als de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • c.

      als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór de datum van het besluit op de aanvraag, heeft gerealiseerd of geaccepteerd;

    • d.

      als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

    • e.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

  • 4.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 2750 kilometer op jaarbasis.

  • 5.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • b.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • c.

      ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning;

    • d.

      als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • e.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

    • f.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

 

Artikel 3.4. Toegang en besluit

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2.

    De cliënt moet zich, indien van toepassing, binnen drie maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij de aanbieder van de maatwerkvoorziening.

 

Artikel 3.5. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • c.

      indien van toepassing de termijn van drie maanden waarbinnen de cliënt zich bij de aanbieder moet hebben gemeld als bedoeld in artikel 7 lid 2;

    • d.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • b.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • c.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • d.

      de termijn van drie maanden waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden als bedoeld in artikel 8 lid 3;

    • e.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden en;

    • f.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is.

 

Hoofdstuk 4: Maatwerkvoorzieningen

 

 

Artikel 4.1. Begeleiding en dagbesteding

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat een cliënt die vanwege een beperking onvoldoende in staat is om de dag goed in te vullen, ondersteuning krijgen. Deze ondersteuning kan bestaan uit de maatwerkvoorziening zelfredzaamheid of de maatwerkvoorziening participatie.

  • 2.

    Individuele begeleiding houdt in dat de cliënt ondersteuning krijgt bij de dagelijkse gang van zaken, het structureren van de dag en bij het leren om op een goede manier met zijn omgeving en instanties om te gaan.

  • 3.

    Dagbesteding houdt in dat de cliënt mee kan doen aan groepsactiviteiten.

 

Artikel 4.2. Respijtzorg

  • 1.

    De cliënt die niet zelfredzaam is en waarbij sprake is van een (dreigende) overbelaste mantelzorger kan aanspraak maken op respijtzorg. Onder respijtzorg wordt verstaan kortdurend verblijf (logeeropvang) ter ontlasting van de gebruikelijke zorg of mantelzorger.

  • 2.

    Het college kan nadere regels opstellen over het bepaalde in lid 1.

 

Artikel 4.3.Verplaatsen in en om de woning

Verplaatsing in en om de woning betreft het zich verplaatsen met een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

 

Artikel 4.4. Vervoer

  • 1.

    De cliënt wordt geholpen bij het vervoer dicht bij huis. Het moet hierbij gaan om:

    • a.

      het zich verplaatsen rondom de woning of;

    • b.

      het zich verplaatsen over een langere afstand dicht bij huis; of

    • c.

      het vervoer naar de plek waar de inwoners deelnemen aan een activiteit van de binnen de gemeente om de dag in te vullen.

  • 2.

    De ondersteuning kan o.a. bestaan uit het aanbieden van:

    • a.

      de mogelijkheid om te reizen met collectief taxivervoer;

    • b.

      een taxi;

    • c.

      een scootmobiel.

  • 3.

    Wanneer bij het verplaatsen dicht bij huis een cliënt gebruik kan maken van het collectief taxivervoer of een aanwezige en bruikbare scootmobielpool, gaat dit voor op een ander vervoersvoorziening.

 

Artikel 4.5 woningaanpassing

  • 1.

    De cliënt kan aanspraak maken op een woningaanpassing wanneer het vanwege een beperking niet mogelijk is om op een normale manier gebruik kunnen maken van de woning. Uitgangspunt is dat elke cliënt eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat er rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, of toekomstverwachting ook wat betreft de toekomst.

  • 2.

    Een woningaanpassing is gericht op het bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar maken van woning voor normaal gebruik.

  • 3.

    Als de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, dan gaat deze mogelijkheid voor op een eventuele woningaanpassing.

 

Artikel 4.6. Schoonmaakondersteuning

  • 1.

    De cliënt die als gevolg van een beperking zijn woning niet schoon en leefbaar kunnen houden, komen in aanmerking voor schoonmaakondersteuning.

  • 2.

    De schoonmaakondersteuning houdt in dat de woonkamer, slaapkamer, keuken, badkamer, toilet en de gang(en) tussen die ruimten, voor zover nodig, regelmatig schoongehouden worden.

  • 3.

    Aanleren van structuur en vaardigheden in het huishouden kunnen onderdeel zijn van de schoonmaak voorziening.

 

Artikel 4.7. Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de gevallen waarin een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.

 

Artikel 4.8. Beschermd wonen

  • 1.

    De cliënt die ondersteuning nodig heeft in de vorm van een maatwerkvoorziening beschermd wonen of maatschappelijke opvang, kan zich melden bij Stichting de Toegang in Emmen. Deze melding kan schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal worden gedaan. Stichting de Toegang voert het onderzoek uit voor de gemeente Coevorden.

  • 2.

    Als tijdens het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening blijkt dat een aanvraag voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen of maatschappelijke opvang het beste tegemoet komt aan de hulpvraag, verwijst het college de cliënt naar Stichting de Toegang in Emmen.

  • 3.

    Indien de cliënt niet behoort tot de doelgroep die in aanmerking komt voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, wordt deze doorverwezen naar de gemeente Coevorden dan wel naar een andere voorliggende voorziening. Indien de cliënt daarmee instemt, draagt Stichting de Toegang de reeds bekende informatie over aan de gemeente Coevorden.

 

Artikel 4.9. Voorwaarden beschermd wonen

  • 1.

    Voor de cliënt die ondersteuning op maat in de vorm van beschermd wonen nodig heeft, geldt dat hij hiervoor in aanmerking komt wanneer:

    • a.

      Een psychiatrische aandoening heeft;

    • b.

      Niet goed voor zichzelf kan zorgen door psychische beperkingen en hierdoor problemen heeft die variëren van problemen met financiën, dagbesteding, lichamelijke en geestelijke gezondheid, woonproblemen en relatieproblemen. Daarnaast kan er sprake zijn van problemen met justitie of verslaving. Ook kan er sprake zijn van beperkingen in het dagelijks leven als het gaat om maatschappelijke participatie en het sociaal netwerk;

    • c.

      Als gevolg van de psychiatrische aandoening, bescherming voor zichzelf nodig heeft dan wel dit voor zijn omgeving noodzakelijk is;

    • d.

      Aangewezen is op begeleiding die 24 uur per dag beschikbaar is.

  • 2.

    de cliënt komt alleen in aanmerking voor beschermd wonen wanneer hij niet beschikt over andere mogelijkheden waardoor de noodzaak voor beschermd wonen kan worden opgeheven.

 

Artikel 4.10. Vormen beschermd wonen

  • 1.

    Aangezien iedere zorgvraag uniek is en een andere aanpak vereist, bestaan er verschillende voorzieningen van beschermd wonen:

    • a.

      beschermd wonen intramuraal;

    • b.

      beschermd wonen nabij;

    • c.

      begeleid wonen;

    • d.

      thuis plus.

  • 2.

    Het is mogelijk om naast de beschreven vormen van beschermd wonen modules in te zetten ten aanzien van extra begeleiding, dagbesteding en vervoer. Dit is afhankelijk van de zorgbehoefte van de inwoner.

 

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget (pgb)

 

 

Artikel 5.1. Regels voor een pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • c.

      welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2.

    Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4.

    De kwaliteit van de met het pgb ingekochte professionele ondersteuning voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren.

  • 5.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

 

Artikel 5.2. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3.

    Van informele hulp is sprake als:

    • a.

      hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b.

      hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van cliënt.

 

Artikel 5.3. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een zaak of hulpmiddel is nooit hoger dan de kostprijs van de zaak of het hulpmiddel die de aanvrager zou hebben ontvangen als:

    • a.

      het in natura zou zijn verstrekt bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;

    • b.

      Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de netto zoneprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde zones, waarbij het uitgangspunt geldt dat 2750 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor:

    • a.

      formele hulp is gelijk aan 70 % van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht;

    • b.

      informele hulp is 70% van het pgb tarief voor formele hulp;

    • c.

      huishoudelijke hulp is 65% van het pgb tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk in ieder geval gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 5.

    Indien het op basis van lid 1, lid 2 en lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

 

Hoofdstuk 6: Bijdrage in de kosten

 

 

Artikel 6.1. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3.

    Er kan een eigen bijdrage worden opgelegd voor het gebruik van algemene voorzieningen.

 

Artikel 6.2. Hoogte bijdrage in de kosten

  • 1.

    Voor de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen die niet genoemd worden in lid 2 bedraagt de hoogte van de bijdrage voor een of meerdere voorzieningen tezamen € 19,- per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt tezamen.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang worden vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit.

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer is per rit gelijk aan het in de regio voor het reguliere openbaarvervoer geldende basistarief plus het kilometertarief vermenigvuldigd met het aantal gereisde kilometers.

  • 4.

    De hoogte van de bijdrage voor de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen die niet genoemd worden in lid 2, overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 5.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

  • 6.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7.

    De kostprijs van een algemene voorziening is gelijk aan de kosten die het college voor de betreffende voorziening per cliënt maakt.

  • 8.

    In afwijking van de bepalingen in dit artikel kan een cliënt op grond van hoofdstuk 3 van het uitvoeringsbesluit geen bijdrage verschuldigd zijn.

 

Hoofdstuk 7: Bestrijding misbruik

 

 

Artikel 7.1. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

  • de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • c.

      de cliënt langer dan drie weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, of:

    • a.

      de cliënt nog op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

    • b.

      de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb nog toereikend is;

    • c.

      de cliënt nog voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb;

    • d.

      de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

 

Artikel 7.2. Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

 

Hoofdstuk 8: Kwaliteit en veiligheid

 

 

Artikel 8.1. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • f.

      er op toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden op adequate wijze aansluiten bij de geleverde zorg.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 3.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

 

Artikel 8.2. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde of;

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • I.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • II.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening en;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd.

 

Artikel 8.3. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Hoofdstuk 9: Waardering mantelzorgers

 

 

Artikel 9.1. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college kan bij nadere regels bepalen waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

 

Hoofdstuk 10: Klachten en medezeggenschap

 

 

Artikel 10.1. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen met een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek.

 

Artikel 10.2. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen met een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek.

 

Hoofdstuk 11: Overgangsrecht en slotbepalingen

 

 

Artikel 11.1. Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

 

Artikel 11.2. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan de cliënt duidelijk onrecht wordt aangedaan.

 

Artikel 11.3. Inwerkingtreding, intrekking oude verordening en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt de dag na bekendmaking in werking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2021.

  • 3.

    Met ingang van het in lid 1 bedoelde tijdstip wordt de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2015 ingetrokken.

  • 4.

    De cliënt houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de verordening maatschappelijk ondersteuning gemeente Coevorden 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 5.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening maatschappelijke ondersteuning Coevorden 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 6.

    Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Coevorden 2015 gebeurt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Coevorden 2015 die daarvoor zijn geldigheid behoudt.

 

 

 

 

 

 

 

 

ondertekening college:

Coevorden, 19 januari 2021

Burgemeester en wethouders van Coevorden

De secretaris, de burgemeester

B.M. de Vries B.J. Bouwmeester

ondertekening raad:

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 16 februari 2021.

De raad voornoemd,

B.J. Bouwmeester, E. ten Hove,

voorzitter plv. griffier

TOELICHTING OP DE VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE COEVORDEN 2021

 

Algemeen

 

Opdracht aan de gemeente

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 geeft de gemeente de opdracht om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Het begrip maatschappelijke ondersteuning is uiteengezet in drie hoofdelementen waarop van de gemeente inzet wordt verwacht:

  • 1.

    het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en het vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • 2.

    het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

  • 3.

    het bieden van beschermd wonen en opvang.

 

Belang zorgvuldige procedure

Er moet steeds een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen worden om:

  • de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften, situatie en de gewenste resultaten helder te krijgen;

  • de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt te inventariseren;

  • te achterhalen welk oplossingen de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van het sociaal netwerk, het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, een beroep op andere wetten en algemeen gebruikelijke voorzieningen;

  • te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan of dat een maatwerkvoorziening nodig is en welke voorziening dan (goedkoopst) compenserend is voor de beperkingen van de cliënt.

 

De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom in hoofdlijnen vast. Als de procedure goed wordt uitgevoerd, moet deze steeds tot een juiste beslissing leiden: ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

 

 

Alleen de artikelen die nadere uitleg nodig hebben worden besproken

 

Hoofdstuk 1: Begrippen

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Lid 1 onder a. algemeen gebruikelijke voorziening:

Bij de beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt, draait het om het beantwoorden van de vraag of de cliënt ook over de voorziening kon beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad.

Er is sprake van een algemeen gebruikelijke voorzieningen als:

  • a.

    de voorziening is algemeen verkrijgbaar;

  • b.

    de voorziening is niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking;

  • c.

    de voorziening is niet aanzienlijk duurder dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

 

Daarnaast spelen de individuele omstandigheden van de cliënt, zoals leeftijd en inkomen, een rol. Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, moet het college daarom altijd onderzoeken of de voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de persoon van de aanvrager.

 

Lid 1 onder b. andere voorziening:

Een andere voorziening is een voorziening die de cliënt kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Wmo 2015, bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.

 

Lid 1 onder e. hoofdverblijf:

Omdat er bij het begrip ingezetene wordt gesproken over hoofdverblijf, is hier verduidelijkt wat hier onder wordt verstaan.

 

Lid 1 onder f. hulpvraag:

De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet. Als iemand met behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat het college allereerst onderzoekt wat de hulpvraag van betrokkene is.

 

Lid 1 onder g. ingezetene:

Een ingezetene van Nederland kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening (artikel 1.2.1 van de wet) en het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening (artikel 2.3.5 van de wet). De inschrijving in de Basisregistratie Personen vormt daarbij een belangrijke aanwijzing, maar is niet doorslaggevend.

 

Lid 1 onder h. melding:

Eenieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding doet het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk onderzoek.

 

Lid onder i. persoonlijk plan:

In het plan kan de cliënt – al dan niet samen met zijn persoonlijke netwerk – de hulpvraag nader beschrijven en ook aangeven welke mogelijkheden of oplossingen hij zelf voor ogen heeft.

 

Hoofdstuk 2: Melding en onderzoek

 

Artikel 2.1 Melding

De cliënt doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan.

 

Artikel 2.5. Onderzoek

Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 wat er tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Om het onderzoek goed uit te voeren heeft het college de nodige deskundigheid in huis. Soms kan het echter ook nodig zijn om een extern advies op te vragen.

In de wet is bepaald dat het college de cliënt de uitkomsten van het onderzoek schriftelijk moet verstrekken.

 

Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening

 

Artikel 3.2. Algemene criteria

Allereerst moet duidelijk zijn dat sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie of, bij een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, van problemen bij het zich handhaven in de samenleving. Daarnaast moet duidelijk zijn dat oplossingen die de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp en algemeen gebruikelijke voorzieningen, niet toereikend zijn om de beperkingen te compenseren. Op basis van lid 3 kan het college nadere regels stellen. Het college kan bijvoorbeeld uitwerken welke regels gelden voor de beoordeling van de vraag of sprake is van eigen kracht of gebruikelijke hulp.

 

Artikel 3.3. Voorwaarden en weigeringsgronden

Lid 1

Voorzieningen die het college op grond van deze verordening verstrekt, moeten zowel compenserend als de goedkoopste voorziening zijn. Met het begrip compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Wat betreft het kwaliteitsniveau, wordt aangesloten bij een verantwoord niveau, maar ook niet meer dan dat. Als de cliënt een compenserende voorziening wenst die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening kan het college daarvoor een pgb verstrekken ter hoogte van de goedkoopst compenserende voorziening. De cliënt kan er dan voor kiezen om de extra kosten van de duurdere voorziening zelf te betalen.

 

Lid 2

Het college verstrekt geen voorzieningen die niet veilig zijn of nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de cliënt.

 

Lid 3 onder a

De maatwerkvoorziening wordt, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op andere wetten. Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang.

Er is geen sprake van een voorliggende voorziening als de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen of als vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt.

 

Lid 3 onder b en c

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening realiseert of aankoopt en daarna pas een beroep op de gemeente doet. Als de voorziening is gerealiseerd voor de melding, dan bestaan er feitelijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake was van een acute noodsituatie, waardoor cliënt niet in staat was om eerst contact te zoeken met de gemeente. Is de voorziening na de melding, maar voor de aanvraag of het besluit daarop gerealiseerd, dan kan het college de voorziening weigeren als de noodzaak van die voorziening niet meer beoordeeld kan worden.

 

Lid 3 onder d

Het college kan de aanvraag afwijzen als het gaat om een voorziening die al eerder is verstrekt en de cliënt verweten kan worden dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onoplettendheid. Dus niet als de cliënt geen schuld treft.

 

Lid 3 onder e

Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizingen of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen.

 

Lid 4

Het college hoeft geen rekening te houden met een bovenregionale vervoersbehoefte. Hiervoor kan worden verwezen naar een Valys pas.

 

Lid 5 onder a

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen of als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of aan de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen.

 

Lid 5 onder b

Het college treft alleen een voorziening in of aan een woning waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft. Dit kan alleen anders zijn als sprake is van co-ouderschap.

 

Lid 5onder c

Op basis van deze bepaling hoeft het college geen woningen aan te passen aan de beperkingen van een tijdelijk verblijvende bewoner. Hierbij kan gedacht worden aan het verblijf in hotels/pensions, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen. Wel moet de gemeente in deze situaties voldoen aan haar compensatieplicht. Dit kan door het bieden van een alternatieve oplossing.

 

Lid 5 onder d

Het college verstrekt geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan de in deze bepaling genoemde voorzieningen. Dit is een verbijzondering van de bepaling in lid 3 onderdeel d dat de voorziening niet overwegend op het individu gericht is.

 

Lid 5 onder e

Als er in de verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men dus verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen.

 

Lid 5 onder f

Als een cliënt verhuist, moet hij zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die hier normaal gesproken aan voorafgaan, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Er is sprake van een omkering van de bewijslast indien cliënt verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf tot het college heeft gewend om alternatieven te bespreken of om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden is het aan de cliënt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning beschikbaar was.

 

Artikel 3.4. Toegang en besluit

 

Lid 1 en 2

Een maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Deze beschikking is gebaseerd op het onderzoek dat na de melding heeft plaatsgevonden, de door de cliënt ingediende aanvraag en de van toepassing zijnde criteria voor de maatwerkvoorziening.

 

Lid 2

Deze bepaling regelt dat van een cliënt wordt verwacht dat binnen drie maanden de indicatie wordt ‘verzilverd’ door zich te melden bij de aanbieder of het pgb te besteden. Voldoet de cliënt niet aan deze voorwaarde, dan kan dit aanleiding zijn om de maatwerkvoorziening in te trekken.

 

Artikel 3.5. Inhoud beschikking

De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert.

 

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

 

 

Artikel 4.1 Begeleiding en dagbesteding

Bij begeleiding gaat het er om dat de cliënt zodanig geholpen wordt bij zijn zelfredzaamheid en zijn participatie dat deze beter worden en in ieder geval niet minder worden. Het doel van de begeleiding is het voorkomen van een opname in een instelling of verwaarlozing. Begeleiding is bedoeld voor mensen die matige of ernstige beperkingen hebben op het gebied van sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen en oriëntatie, of die matig of zwaar probleemgedrag vertonen. Begeleiding omvat het begeleiden van cliënten bij het praktisch uitvoeren van concrete handelingen en gedrag.

Individuele begeleiding richt zich op het begeleiden in het dagelijks functioneren en wordt bijvoorbeeld ingezet voor woonbegeleiding of thuisbegeleiding. Het gaat om het actief herstellen, dan wel compenseren van het beperkte of afwezige regelvermogen van een persoon waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren.

Individuele begeleiding kan ook praktische ondersteuning zijn bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen inhouden zoals begeleiding bij het wassen en aankleden. Daarbij is geen medische zorg nodig.

Naast individuele begeleiding kan ook begeleiding in vorm van groepsbegeleiding worden gegeven. Groepsbegeleiding wordt meestal dagbesteding genoemd. Dagbesteding heeft tot doel te komen tot een herkenbare dag structuur en bezig te zijn met activiteiten die zinvol zijn. Doel is deelname aan de samenleving binnen de mogelijkheden van de inwoner en het ontwikkelen dan wel vasthouden van vaardigheden die bijdragen aan de zelfredzaamheid. Het kan ook bijdragen aan de vermindering van de belasting van de mantelzorgers. Voor welke vorm de cliënt in aanmerking komt, wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is.

 

Artikel 4.2 Respijtzorg

Om te voorkomen dat mantelzorgers overbelast raken, kan respijtzorg worden ingezet. Hiervoor kunnen nadere regels worden opgesteld door het college.

 

Artikel 4.3 Verplaatsen in en om de woning

Het gaat hier om het zich kunnen verplaatsen in het kader van het wonen. De woning staat bij alle verplaatsingen centraal. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het zich lokaal verplaatsen (vervoer). Hiertoe behoort niet de rolstoel voor incidenteel gebruik.

Bij verplaatsen in en om de woning horen ook de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigenverantwoordelijkheid. In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken die noodzakelijkerwijs gebruikt moeten worden, het toilet, douche en keuken. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als de inwoner deze daadwerkelijk gebruikt. Het gaat er om dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om de ruimte te bereiken kunnen hulpmiddelen (nieuw of gebruikt) worden versterkt.

 

Artikel 4.4 Vervoer

Het gaat hier om het zich kunnen verplaatsen binnen de eigen woonplaats en het direct daarom heen gelegen gebied. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Het gaat om een breed scala van verplaatsingen. Als gebruik kan worden gemaakt van het collectiefvraagafhankelijk vervoer, gaat deze voorziening voor andere maatwerkvoorzieningen omdat dit de goedkoopste geschikte voorziening is.

Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied uitgesloten. Voor deze laatste verplaatsingen wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de Wmo te verstrekken maatwerkvoorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van de gemeente. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV- zones vanaf het woonadres van de pashouder.

De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen, nodig om maatschappelijk te kunnen participeren, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer worden geboden.

De omvang van het te bieden vervoer voor het zich lokaal kunnen verplaatsen ligt tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijs kaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

Voor de participatie is het van belang om contacten te hebben met medemensen en deel te kunnen nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat naar keuze. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrijetijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen.

 

Artikel 4.5 Woningaanpassing

Bij woonvoorziening gaat het om zowel om bouwkundige als niet bouwkundige voorzieningen. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon. Het gaat om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon. Ook de toegankelijkheid en bereikbaarheid wordt beoordeeld. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor het verstrekken van een woonvoorziening gelden.

Het kan mogelijk zijn dat de woning wordt aangepast, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Bij de afweging wordt aan de ene kant gekeken naar het noodzakelijk te leveren maatwerk en aan de andere kant de noodzaak om tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden te komen.

De kosten voor onderhoud of voor renovatie van woningen worden niet via de Wmo 2015 vergoed. Deze kosten zijn voor de verhuurder of eigenaar.

Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol.

 

Artikel 4.6 Schoonmaakondersteuning

Wanneer een cliënt niet in staat is om de woning schoon te kunnen maken, kan men in aanmerking komen voor schoonmaakondersteuning. Eerst wordt onderzocht of men op eigen kracht, of met hulp van anderen in staat is om de woning schoon te houden. Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder decompensatieplicht vallen over te nemen, zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen.

Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Onder de ruimten die in principe onder schoonmaakondersteuning vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden. Feitelijk gaat het om ruimten die frequent gebruikt worden.

 

Artikel 4.8 4.9 en 4.10 Beschermd wonen

In deze artikelen zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot beschermd wonen. Bij beschermd wonen is het noodzakelijk is dat er 24 uurs begeleiding aanwezig in de woning van cliënt.

De verschillen binnen het aanbod van beschermd wonen zitten in de intensiteit van de begeleiding en de woonvariant waar een cliënt verblijft. Omdat iedere zorgvraag uniek is en een andere aanpak vereist, dient er gekeken te worden naar een vorm die aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Dit vraagt om een differentiatie in het aanbod van beschermd wonen. Hier wordt invulling aan gegeven door met een modulair systeem te werken. Dit maakt het mogelijk om meer maatwerk te kunnen leveren.

Aangezien het herstelproces van de inwoner veelal geen rechtlijnig verloop kent, is het wenselijk om binnen het aanbod van beschermd wonen voldoende mogelijkheden te hebben om te kunnen op- en afschalen. Op die manier kan er blijvend in de benodigde ondersteuning worden voorzien en kan hierin worden ‘meebewogen’.

Het onderzoek met betrekking tot beschermd wonen wordt uit gevoerd door de centrumgemeente Emmen.

 

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget (pgb)

 

Artikel 5.1. Regels voor een pgb

 

Lid 1

Wanneer aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan, is het college hier toe verplicht een pgb te verstrekken als een cliënt dat wenst. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij op grond van deze verordening een budgetplan opstellen. In lid 1 van deze bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan.

 

Lid 2 en lid 3

In lid 2 zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke voorziening. Het pgb bevat om die reden ook geen vrij besteedbaar deel (lid 3).

 

Lid 4

Op basis van lid 4 is het mogelijk om de SVB te verzoeken om betalingen uit het pgb tijdelijk op te schorten, bijvoorbeeld in situaties waarbij de cliënt tijdelijk in het ziekenhuis is opgenomen of voor langere tijd in het buitenland verblijft. De voorziening hoeft dan niet direct te worden beëindigd, maar kan tijdelijk worden stop gezet.

 

Artikel 5.2. Onderscheid formele en informele hulp

Voor de bepaling van het pgb-tarief kan onderscheid worden gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt het hogere pgb-tarief en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.

 

Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP-er). Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad (o.a. ouders, broers, zussen en kinderen). Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die voldoet aan de criteria genoemd in lid 2 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

 

Informele hulp is alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig ondersteuning verlenen. In de praktijk gaat het dan meestal om personen uit het sociale netwerk.

 

Artikel 5.3. Hoogte pgb

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld,

waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn (artikel 2.1.3 lid 2b van de wet).

 

Lid 1

In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor een zaak, bijvoorbeeld een scootmobiel of woningaanpassing. Het maximale tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven. Als de cliënt aangeeft dat de voorziening voor een lager tarief ingekocht kan worden, mag uitgegaan worden van dit lagere tarief. Als de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft met een leverancier, wordt de hoogte van het pgb op offertebasis bepaald.

 

Lid 2

Het pgb voor vervoer wordt afgeleid van de natura-voorziening die hiervoor beschikbaar is, namelijk het collectief vervoer.

 

Lid 3

In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor formele hulp en informele hulp. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven, tenzij uit het budgetplan blijkt dat de hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan mag uitgegaan worden van dit lagere tarief.

 

Lid 4

Bij het inzetten van een pgb voor informele hulp, kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Voor beide type overeenkomsten geldt sinds 1 januari 2018 de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). In deze bepaling is dan ook geregeld dat het informeel pgb-tarief wordt vastgesteld op het wettelijk minimumloon. De cliënt kan daarmee altijd aan zijn arbeidsrechtelijke verplichtingen voldoen.

 

 

Lid 5

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). Tegelijkertijd moet het pgb toereikend moet zijn om de zorg en ondersteuning in te kopen (artikel 2.3.6 lid 1 van de wet). Het college moet daarom in ieder individueel geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde voorziening kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het pgb voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen voorziening bij ten minste één aanbieder moet kunnen worden ingekocht.

 

Hoofdstuk 6: Bijdrage in de kosten

 

Artikel 6.1. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

 

Lid 1

Het college vraagt een bijdrage in de kosten aan de cliënt, zolang hij gebruik maakt van de maatwerkvoorziening of het pgb.

 

Lid 2

Aan jeugdigen tot 18 jaar kan uitsluitend een bijdrage in de kosten worden opgelegd voor een woningaanpassing.

 

Lid 3

De gemeente kan ook voor het gebruik van een algemene voorziening (behalve voor cliëntondersteuning) een bijdrage in de kosten van de gebruiker vragen.

 

Artikel 6.2. Hoogte bijdrage in de kosten

Het abonnementstarief van € 19,00 is verplicht voor alle maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van beschermd wonen, de maatwerkvoorziening opvang of andere bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorzieningen.

 

Hoofdstuk 7: Bestrijding misbruik

 

Artikel 7.1. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Als het college een beslissing intrekt omdat de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, dan kan het college overgaan tot het vorderen van geldswaarde van de ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening in natura of pgb (artikel 2.4.1 lid 1 van de wet).

 

Artikel 7.2. Verrekening

De verrekeningsbevoegdheid in het uitvoeringsbesluit beperkt zich (waarschijnlijk) tot de bijdrage in de kosten en is in het bijzonder opgenomen om de bijdrage voor opvang te kunnen verrekenen met een bijstandsuitkering. Om ook andere vorderingen op grond van de Wmo 2015 te kunnen verrekenen, bijvoorbeeld in het geval van een terug te vorderen pgb, is de bepaling in dit artikel opgenomen.

 

Hoofdstuk 8: Kwaliteit en veiligheid

 

Artikel 8.2. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

 

Lid 1

In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde, ofwel een vaste prijs vaststelt, ofwel een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs.

 

Lid 2

Bij het vaststellen van de prijs moet het college rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht. Het college moet ook rekening houden met de continuïteit in de hulpverlening, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

 

Artikel 8.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

De aanbieder moet bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening.

 

Hoofdstuk 10: Klachten en medezeggenschap

 

Artikel 10.1. Klachtregeling

In lid 1 is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen.

 

Artikel 10.2. Medezeggenschap bij aanbieders

Hier worden een aantal instrumenten genoemd die het college kan inzetten om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

 

Hoofdstuk 11: Overgangsrecht en slotbepalingen

 

Artikel 11.1 Geen bepalingen

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in alle niet voorziene situaties te handelen.

 

Artikel 11.2 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan het college ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening (niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste van de betrokken cliënt. Het gebruik maken van de hardheidsclausule betreft een uitzondering en geen regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

 

 

Naar boven