Beleidsregels bijzondere bijstand Drechterland 2021

Door bijzondere omstandigheden kan iemand extra noodzakelijke kosten maken, waarin zijn of haar inkomen niet voorziet. In dat geval bestaat er in beginsel recht op bijzondere bijstand (artikel 35 lid 1 Participatiewet). Voor zover de belanghebbende voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze uitgaven naar het oordeel van het college evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt.

Burgemeester en wethouders hebben enige mate van beleidsvrijheid met betrekking tot de verlening van bijzondere bijstand. Gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht dient de invulling hiervan zoveel mogelijk duidelijk te worden vastgelegd. Daarvoor worden deze beleidsregels vastgesteld. In deze beleidsregels zijn kosten omschreven die in zijn algemeenheid aangemerkt worden als bijzondere kosten. Kosten waarvan duidelijk moet zijn op welke manier hier mee omgegaan wordt. Dat betekent niet dat voor kosten die niet in de beleidsregels staan geen bijzondere bijstand kan worden verleend. Steeds weer is de beoordeling van een aanvraag maatwerk.

 

1. Algemene voorwaarden

Voor het recht op bijzondere bijstand betekent het dat de algemene voorwaarden voor het recht op bijstand onverkort van toepassing zijn; belanghebbende moet voldoen aan de algemene voorwaarden om überhaupt recht te hebben op bijzondere bijstand. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in de artikelen 11 tot en met 13 van de Participatiewet. De voorwaarden zijn bijvoorbeeld het hebben van een geldige verblijfsvergunning en een leeftijd van 18 jaar en ouder.

 

Om recht te hebben op bijzondere bijstand is niet vereist dat belanghebbende ook recht heeft op algemene bijstand ingevolge de Participatiewet. Ook degene die uit andere bron dan een bijstandsuitkering beschikt over een inkomen, dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet toereikend is ter voorziening in bepaalde bijzondere noodzakelijke kosten, kan een beroep op bijzondere bijstand doen.

 

1.1 Voorliggende voorzieningen

Artikel 15 lid 1 Participatiewet bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat indien een beroep kan worden gedaan op een passende en toereikende voorliggende voorziening. Het college zal bij iedere aanvraag bijzondere bijstand dus moeten beoordelen of er sprake is van een voorliggende voorziening. Indien er een voorliggende voorziening aanwezig is, komt het college niet meer toe aan een toetsing van artikel 35 lid 1 Participatiewet (hoofdstuk 2 van deze beleidsregels – het beoordelingskader).

 

1.2 Moment van indiening van de aanvraag om bijzondere bijstand

In beginsel verbiedt artikel 44, lid 1 Participatiewet bijstandsverlening vanaf een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor bijstandsverlening. Dit verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht geldt ook voor bijzondere bijstand. Een aanvraag voor bijzondere bijstand wordt altijd vooraf ingediend, ook wanneer nog niet bekend is hoe hoog de kosten van hetgeen waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zullen zijn. De reden dat het verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht ook geldt voor de bijzondere bijstand, is dat de noodzaak van de kosten moet kunnen worden vastgesteld door het college.

 

Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een aanvraag tot bijstandsverlening met terugwerkende kracht, dient het college zich een oordeel te vormen over de vraag op welk tijdstip de kosten gemaakt zijn. Het tijdstip waarop de kosten gemaakt zijn wordt niet bepaald door de facturatiedatum (het tijdstip waarop de rekening gepresenteerd wordt) maar door het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen (bijvoorbeeld een bestelling plaatsen of een afspraak maken voor een tandartsbehandeling). Een aanvraag om bijzondere bijstand moet ingediend worden vóór het moment waarop de kosten worden gemaakt. Het college is dan in staat om zijn eigen onderzoek naar de (medische) noodzaak in te stellen zonder voor een voldongen feit te worden gesteld. Een belanghebbende dient te wachten op een beschikking van het college (besluit op de aanvraag) omtrent het al dan niet vergoeden van de kosten. Het op eigen initiatief kosten maken, zonder dat er een beslissing van het college van burgemeester en wethouders aan ten grondslag ligt, wordt gezien als de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende.

 

Een uitzondering hierop zijn bijzondere, individuele omstandigheden. Deze omstandigheden moeten door belanghebbende bij het indienen van de aanvraag worden gemotiveerd. En het moet nog mogelijk zijn voor het college om onderzoek naar de noodzaak te doen.

 

Omdat er bij rechtsbijstand, bewindvoering, curatorschap en mentorschap altijd een uitspraak van de rechter of een Civiel Toevoeging aan ten grondslag ligt (en de noodzaak daardoor achteraf is vast te stellen) wordt er voor deze kosten, onder bepaalde voorwaarden, een algemene uitzondering gemaakt. Zie hiervoor hoofdstuk 7 van deze beleidsregels: ‘advocaatkosten, griffiekosten, kosten voor bewindvoering, mentorschap en curatorschap’.

 

1.3 Zeer dringende redenen

Artikel 16 Participatiewet bepaalt dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Uitsluitend vanwege het feit dat het de belanghebbende ontbreekt aan financiële middelen kan nog niet worden gesproken van zeer dringende redenen. Vast dient te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is, aldus de wetgever. De rechter sluit zich hier volledig bij aan door te stellen dat van zeer dringende redenen in het algemeen slechts sprake kan zijn in geval van een acute noodsituatie, te weten een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Gelet op bovenstaande uitleg zal artikel 16 Participatiewet in de praktijk slechts zelden toegepast kunnen worden.

 

1.4 Bestedingsverplichting

Aan rechten zijn meestal ook verplichtingen verbonden; zo ook aan het recht op bijzondere bijstand. Naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk II Participatiewet in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, kan het college vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44 lid 2 Participatiewet verplichtingen opleggen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand (artikel 55 Participatiewet). Het belangrijkste voorbeeld van deze individuele verplichting is de bestedingsverplichting. Dit houdt in dat de bijstand moet worden aangewend voor het doel waarvoor zij wordt verstrekt.

2. Beoordelingskader (vier vragen)

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) leidde uit het voormalige artikel 35 lid 1 van de Wet werk en bijstand, de voorloper van de het huidige artikel 35 Participatiewet, een dwingende volgorde af waarin het college de diverse aspecten van het recht op bijzondere bijstand dient te beoordelen. Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand is het van belang dat onderstaande volgorde wordt aangehouden - nadat is vastgesteld dat er geen voorliggende voorziening aanwezig is.

 

  • 1.

    Doen de kosten zich daadwerkelijk voor?

  • 2.

    Zijn de kosten noodzakelijk?

  • 3.

    Komen de kosten voort uit bijzondere omstandigheden?

  • 4.

    Kunnen de kosten worden betaald uit het inkomen en/of het vermogen van de aanvrager?

 

2.1 Doen de kosten zich daadwerkelijk voor?

Wil een belanghebbende in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor bepaalde kosten dan zal hij of zij de gestelde kosten ook daadwerkelijk moeten maken. De belanghebbende heeft in dit kader een aantoonplicht. Belanghebbende dient aan te tonen dat de kosten waarvoor hij of zij bijzondere bijstand vraagt ook daadwerkelijk zijn of worden gemaakt. Het aantonen van de kosten kan bijvoorbeeld door middel van het overleggen van bewijsstukken in de vorm van offertes of nota's. Bij een offerte zal achteraf een betalingsbewijs moeten worden overlegd. Als belanghebbende niet (met nota’s) aan kan tonen dat de bijzondere bijstand is besteed conform de toekenning ervan, dan kan worden vastgesteld dat hij de inlichtingenplicht niet is nagekomen. Het recht op bijzondere bijstand is dan niet vast te stellen en zal het college de aanvraag afwijzen dan wel overgaan tot intrekking en terugvordering.

 

2.2 Zijn de kosten noodzakelijk?

Het is alleen mogelijk om bijzondere bijstand te verlenen voor noodzakelijke kosten van het bestaan. Het begrip 'noodzakelijke kosten' moet worden vastgesteld in het individuele geval.

Artikel 14 van de Participatiewet rekent in ieder geval niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan:

  • de voldoening aan alimentatieverplichtingen;

  • de betaling van een boete;

  • geleden of toegebrachte schade;

  • vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering;

  • kosten van medische handelingen en verrichtingen die gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde als bedoeld in de Wet op bijzondere medische verrichtingen, of wanneer zodanige medische behandelingen en verrichtingen buiten Nederland plaatsvinden.

2.3 Zijn de kosten gemaakt door bijzondere omstandigheden?

Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Bij de vraag naar een bijzondere omstandigheid dient ook te worden gekeken naar de mogelijkheden om te reserveren. Dit geldt bijvoorbeeld voor (transport)kosten in verband met verhuizing, stoffering van de woning en de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen. In beginsel geldt dat voor voorzienbare uitgaven gereserveerd dient te worden.

 

Het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, in verband met de verplichte aflossing van schulden, is geen bijzondere omstandigheid an sich. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de Participatiewet.

 

2.4 Kunnen de kosten worden betaald uit de aanwezige middelen?

De vraag of de kosten kunnen worden voldaan uit de aanwezige middelen kan worden opgesplitst in drie delen:

  • 1.

    kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm?

  • 2.

    kunnen de kosten worden voldaan uit de individuele inkomenstoeslag en/of de individuele studietoeslag?

  • 3.

    kunnen de kosten worden voldaan uit het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm?

In beginsel geldt dat de algemene bijstandsnorm toereikend is. Deze norm is immers bedoeld voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan inclusief een component reservering. De algemene bijstand is een uitkering voor levensonderhoud die als het ware is opgebouwd uit een aantal deeluitkeringen: één voor woonkosten, één voor kleding, één voor voedsel etc.. Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand wanneer een van de deeluitkeringen van de algemene bijstand niet in de specifieke kosten voorziet. Algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de bijstandsnorm voldoet zijn bijvoorbeeld kosten voor een telefoon, een huisdier, identiteitskaart, duurzame gebruiksgoederen etc.

Kunnen de kosten worden voldaan uit de Individuele inkomenstoeslag en de Studietoeslag?

Evenals de algemene bijstand is de individuele inkomenstoeslag niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het betreft een algemene inkomensondersteunende maatregel. De gemeente bepaalt zelf in hoeverre de individuele inkomenstoeslag en de studietoeslag als draagkracht meetelt. Het college heeft besloten de individuele inkomenstoeslag en de studietoeslag niet als inkomen te zien bij de beoordeling van bijzondere bijstand.

Kunnen de kosten worden voldaan uit het inkomen en/of vermogen van belanghebbende?

Het deel van het inkomen en/ of vermogen dat mag worden aangewend om zelf in de kosten te voorzien heet ‘draagkracht’. Als men niet voldoende draagkracht heeft om de kosten te betalen, kan men recht hebben op bijzondere bijstand. Heeft men deels voldoende draagkracht dan kan er, met aftrek van de draagkracht, bijzondere bijstand worden vergoed. Een hoger inkomen en/of vermogen leidt dus tot meer draagkracht en daarmee tot een lager recht. Hoe de draagkracht wordt berekend wordt toegelicht in het volgende hoofdstuk.

3. Draagkracht

Voor de vaststelling van de draagkracht zijn de volgende twee componenten van belang:

  • 1.

    welke middelen in aanmerking worden genomen als inkomen en/of vermogen en

  • 2.

    welk deel van deze in aanmerking te nemen middelen ingezet kan worden ter voldoening van de bijzondere kosten (draagkrachtruimte).

3.1 In aanmerking te nemen middelen

De in aanmerking te nemen middelen bestaan uit:

  • middelen uit inkomen en

  • middelen uit vermogen.

Het college heeft in het kader van de bijzondere bijstand vrijheid in de vaststelling van welke middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen.

Het in aanmerking te nemen inkomen

De Participatiewet laat sommige inkomensonderdelen buiten beschouwing voor de beoordeling van algemene bijstand. Dit betreft bijvoorbeeld kinderbijslag, een vrijwilligersvergoeding, een mantelzorgwaardering, de jonggehandicaptenvergoeding etc. Het college hanteert, voor de beoordeling van bijzondere bijstand, dezelfde inkomensonderdelen als de algemene bijstand. Dat betekent dat het inkomen gelijk is aan (de som van) alle netto inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken zoals vastgelegd in artikelen 31 t/m 33 van de Participatiewet.

 

Indien er sprake is van een minnelijk of wettelijk schuldhulpverleningstraject wordt de inkomensgrens afgezet tegen het ‘vrij te laten bedrag’. Zie voor meer informatie het hoofdstuk over schulden.

Het in aanmerking te nemen vermogen

Bij het vaststellen van vermogen voor de bijzondere bijstand wordt eveneens de Participatiewet gevolgd. Het in aanmerking te nemen vermogen is gelijk aan (de som van) alle netto vermogensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (artikel 34 Participatiewet). Het vermogen mag niet meer zijn dan de hoogte zoals die geldt voor de algemene bijstand zoals vastgelegd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet.

 

Een bijstandsgerechtigde mag van zijn uitkering sparen zonder dat dit consequenties heeft voor zijn uitkering voor levensonderhoud. Middels artikel 34 lid 2, c van de Participatiewet wordt spaargeld dat opgebouwd is tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen vrijgesteld. Dit is eigen aan de aard van algemene bijstand. Men dient met een uitkering te reserveren voor een babyuitzet, een eventuele verhuizing en de vervanging van duurzame gebruiksgoederen etc. Door deze voorwaarde op te nemen in de Participatiewet kan belanghebbende hiervoor sparen zonder dat zijn of haar uitkering wordt beëindigd. Voor de bijzondere bijstand geldt dit niet. Dit kan dus betekenen dat een aanvraag bijzondere bijstand van een bijstandsgerechtigde wordt afgewezen omdat hij of zij over voldoende middelen beschikt.

 

3.2 Draagkrachtruimte

Om te bepalen of belanghebbende de bijzondere kosten kan voldoen uit zijn inkomen en/of vermogen dient te worden bepaald wat de draagkrachtruimte is. De draagkrachtruimte is het verschil tussen het inkomen van belanghebbende en de bijstandsnorm (het sociaal minimum). In geval van bijzondere noodzakelijke kosten behoeft niet de volledige draagkrachtruimte in het inkomen en/of vermogen aangesproken te worden. Burgemeester en wethouders stellen de draagkrachtruimte vast. Dit is het inkomen en vermogen dat iemand moet aanwenden om de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd te betalen.

 

De draagkracht wordt in mindering gebracht op de te verlenen bijzondere bijstand.

  • Bij periodieke bijzondere bijstand wordt de jaardraagkracht omgerekend naar een maand en vervolgens op de maandelijks voor bijstand in aanmerking komende kosten in mindering gebracht;

  • Bij incidentele bijzondere bijstand wordt de volledige jaardraagkracht op de noodzakelijke kosten in mindering gebracht.

Draagkrachtruimte uit inkomen

De gemeente Drechterland hanteert voor bijzondere bijstand draagkracht vanaf 120% van de bijstandsnorm. Dit betekent dat iedere inwoner die een beroep doet op de bijzondere bijstand zijn of haar inkomen boven 120% van de bijstandsnorm geheel zal moeten aanwenden om de kosten te betalen.

 

Deze mogelijkheden worden afgezet tegen de historische norm zoals die gold op 31 december 2014. Met de historische norm wordt bedoeld de normen vóór invoering van kostendelersnorm met de Participatiewet 2015. Hiermee wordt niet gerefereerd aan de hoogte van de normen, maar de soorten normen:

  • 1.

    gehuwden / samenwonenden: inkomen wordt afgezet tegen 100% van de gehuwdennorm;

  • 2.

    alleenstaande ouder: inkomen wordt afgezet tegen 90% van de gehuwdennorm;

  • 3.

    alleenstaande: inkomen wordt afgezet tegen 70% van de gehuwdennorm;

  • 4.

    als inwoners de kosten kunnen delen met derden, dan vindt er een verlaging plaats van 10% van de gehuwdennorm;

  • 5.

    bij het ontbreken van woonlasten wordt de desbetreffende norm verlaagd met 15% van de gehuwdennorm.

Nadrukkelijk wordt hier aangegeven dat het totale inkomen dus niet afgezet wordt tegen de kostendelersnorm. Dit is bovenwettelijk begunstigend voor alleenstaande ouders en volwassenen met meerderjarige medebewoners.

Draagkracht uit vermogen

Het vermogen wordt volledig in aanmerking genomen voor zover dit meer bedraagt dan het buiten beschouwing te laten vermogen als bedoeld in de Participatiewet (artikel 34 lid 3 Participatiewet).

 

Een uitzondering hierop is bijzondere bijstand voor kosten die normaliter uit de algemene middelen betaald dienen te worden zoals de kosten voor woninginrichting, verhuiskosten, overbruggingsuitkering en begrafenis- en crematiekosten. Bij deze kosten wordt geen rekening gehouden met het wettelijke vrij te laten vermogen. Het volledige vermogen wordt meegenomen in de draagkrachtberekening. Indien bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor deze kosten, dan dient beoordeeld te worden of de kosten betaald kunnen worden uit het vermogen (bijvoorbeeld spaargeld).

 

3.3 Draagkrachtperiode

Op grond van de laatste volzin van artikel 35, lid 1 Participatiewet bepaalt het college het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 40 Algemene bijstandswet, waarin voorheen de bepalingen inzake de draagkracht(periode) waren neergelegd, komt naar voren dat in beginsel de draagkracht over een periode van een jaar in aanmerking wordt genomen. Dat wil zeggen: de periode van 12 maanden volgend op de aanvraag voor de verlening van bijzondere bijstand. Gedurende de draagkrachtperiode wordt de vastgestelde draagkracht in mindering gebracht op de voor bijzondere bijstand in aanmerking komende kosten. De periode waarover de draagkracht geldt, de draagkrachtperiode, begint op de eerste dag van de maand waarin de bijzondere bijstandsaanvraag wordt ingediend en wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden. Indien de aanvraag later is ingediend, vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn ontstaan. Na deze periode dient de draagkracht opnieuw te worden vastgesteld.

 

Indien het een verlenging van periodieke bijstand betreft wordt de draagkrachtperiode aansluitend op het voorgaande draagkracht jaar vastgesteld.

 

De draagkrachtperiode wordt voor een kortere periode dan twaalf maanden vastgesteld, indien de aard van de bijzondere kosten daartoe aanleiding geeft. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als periodieke bijstand voor een korte periode wordt verstrekt of indien de bijzondere kosten toegerekend kunnen worden aan een bepaalde periode zoals eigen bijdrage tijdelijke opname of reiskosten in verband met bezoek familielid in ziekenhuis. In dat geval wordt van deze periode uitgegaan.

 

De toekenningsperiode wordt voor maximaal de duur van de draagkrachtperiode vastgesteld.

 

3.4 Wijziging draagkracht tijdens de draagkrachtperiode

In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet meer aangepast.

4. Hoogte van de kosten

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt verder bepaald door de hoogte van de kosten waarvoor belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt.

 

4.1 Goedkoopste adequate voorziening

De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt (individueel) bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat, wanneer ter zake van bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, voor de goedkoopste voorziening moet worden gekozen. Daarom kan worden volstaan met een vergoeding ter hoogte van de goedkoopste adequate voorziening. Kiest belanghebbende voor een relatief dure voorziening, terwijl er goedkopere alternatieven zijn, dan leidt dit ertoe dat slechts de kosten van deze goedkope voorzieningen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. De meerkosten komen voor rekening van belanghebbende.

 

Voor reis- of vervoerskosten betekent dit dat in het algemeen vergoeding op basis van het goedkoopste openbaar vervoer toereikend is.

 

Bij de verlening van bijzondere bijstand voor bijzondere kosten is vaak behoefte aan richtprijzen voor het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand. Het college heeft bij de verlening van bijzondere bijstand de beleidsvrijheid om richtprijzen als uitgangspunt voor de hoogte van de bijstand te gebruiken. De volgende bronnen worden als uitgangspunt genomen voor de vaststelling van de noodzakelijke hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand:

  • Voor medische kosten: de Regeling zorgverzekering;

  • voor alle overige kosten: de NIBUD-Prijzengids.

Bij de individuele kostensoorten kunnen afwijkende bepalingen staan omdat een bedrag gemaximeerd is of omdat er rekening wordt gehouden met de mogelijkheid om tweede hands artikelen aan te schaffen.

 

4.2 Drempelbedrag

Op grond van artikel 35 lid 2 Participatiewet kan het college de bijzondere bijstand weigeren, indien de bijzondere kosten binnen twaalf maanden lager zijn dan een bepaald bedrag. Deze bevoegdheid, die aan een wettelijk gemaximeerd bedrag is gebonden, biedt het college de mogelijkheid om bijzondere bijstandsverlening in ‘kruimelvoorzieningen’ tegen te gaan. Het in aanmerking nemen van een drempelbedrag betekent dat, voordat er sprake kan zijn van verlening van bijzondere bijstand, de betreffende kosten meer moeten bedragen dan het drempelbedrag. Zolang de totale kosten lager zijn, blijven deze voor rekening van belanghebbende. De periode waarover het drempelbedrag geldt is 12 maanden. Het college hanteert geen drempelbedrag.

5. Vorm van de bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand kan worden verleend:

  • 1.

    om niet;

  • 2.

    in de vorm van een geldlening of borgstelling;

  • 3.

    als verstrekking in natura.

5.1 Bijstand om niet

Bijstand, dus ook bijzondere bijstand, wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48 lid 1 Participatiewet). Dat wil zeggen dat de bijstand in beginsel niet terugbetaald hoeft te worden. Wanneer bijstand om niet wordt verstrekt, wil dat echter nog niet zeggen dat die bijstand nooit terugbetaald hoeft te worden. Indien de bijstand onterecht of onrechtmatig is vertrekt zal de bijstand toch moeten worden teruggevorderd of verhaald.

 

5.2 Bijzondere bijstand als leenbijstand

Leenbijstand is bijstand welke moet worden terugbetaald. Er wordt geen rente berekend, dit maakt leenbijstand tot de goedkoopste manier van lenen. De voorwaarden waaronder bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt zijn vastgelegd in de paraaf “lening en borgtocht” (artikel 48 lid 2 Participatiewet).

Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien:

  • redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;

  • de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;

  • het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.

  • Duurzame gebruiksgoederen (artikel 51 Participatiewet).

Het college volgt de Participatiewet bij het verstrekken van deze vorm van bijzondere bijstand.

 

Het aflossingsbedrag en de duur van de aflossing wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende (artikel 51 lid 2 Participatiewet). WerkSaam voert de aflossing uit volgens de vigerende regelgeving.

 

5.3 Bijzondere bijstand in natura

Indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, kan het college:

  • aan de bijstand de verplichting verbinden dat de belanghebbende eraan meewerkt dat het college in naam van de belanghebbende noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht;

  • de bijstand in natura verstrekken.

6. Kindregelingen (tot 18 jaar)

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan een aantal kostensoorten van ten laste komende kinderen van belanghebbenden en de mogelijkheden om hiervoor incidentele en/of periodieke bijzondere bijstand te verlenen. Het is onmogelijk om alle vormen te bespreken. Enkele veelvoorkomende aanvragen worden hieronder omschreven.

 

6.1 Babyuitzet en kosten na de geboorte van een kind

Kostensoort:

Algemene kosten van bestaan/ duurzame gebruiksgoederen

Draagkracht:

Let op: Bij deze kosten wordt geen rekening gehouden met het wettelijke vrij te laten vermogen

Vorm van bijstand:

Leenbijstand. Voor het vaststellen van de hoogte van de noodzakelijke kosten wordt 75% van de bedragen die zijn genoemd in het Nibud prijzengids aangehouden, tenzij aannemelijk is dat de kosten lager zijn.

 

De geboorte van een kind brengt extra kosten met zich mee. Deze extra kosten zijn aan te merken als algemene kosten van het bestaan en komen in principe niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval dan kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Het uitgangspunt daarbij is dat de goederen die aangeschaft worden voor het inrichten van een kinderkamer en de babyuitzet aangemerkt worden als duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 51 lid 1 Participatiewet.

 

Het college zal in geval van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet vooral moeten beoordelen of er zich bijzondere omstandigheden voordoen en of er redenen zijn waardoor belanghebbende niet had kunnen reserveren voor deze kosten.

Bij bijzondere omstandigheden kan onder andere gedacht worden aan:

  • geboorte van een meerling;

  • een onvrijwillige zwangerschap ten gevolge van een zedenmisdrijf;

  • hogere kosten ten gevolge van medische complicaties.

6.2 Peuterspeelzaal voor peuters met taalachterstand

Voor peuters met een taalachterstand is de Verordening Gemeentelijke tegemoetkoming voorschoolse voorzieningen gemeente Drechterland. Kosten voor de peuterspeelzaal voor peuters met een taalachterstand komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

 

6.3 Reiskosten voor ouders van studerende kinderen tot en met 17 jaar

Kostensoort:

Periodieke kosten

Vergoeding:

Maximum van een treinkaart Hoogkarspel - Amsterdam

 

De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) voorziet in tegemoetkomingen voor leerlingen in de leeftijd tot 18 jaar die geen volledig en rechtstreeks bekostigd voortgezet onderwijs volgen of beroepsonderwijs volgen: op grond van de Wtos kan aan ouders van leerlingen een zogeheten tegemoetkoming ouders worden verleend. De tegemoetkoming voor leerlingen tot 18 jaar in bekostigd voortgezet onderwijs is opgenomen in het kindgebonden budget.

Uit de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van de Wtos blijkt dat de toelage op grond van deze wet geen aparte component voor reiskosten bevat. De Wtos is geen toereikende en passende voorziening voor de reiskosten van schoolgaande kinderen, omdat de wetgever mede vanuit budgettaire overwegingen heeft gekozen voor een forfaitaire benadering in plaats van een benadering die maatwerk levert.

Het college verstrekt om die reden bijzondere bijstand voor reiskosten.

 

Indien een belanghebbende een opleiding volgt waarvoor recht bestaat op studiefinanciering krachtens de Wet Studiefinanciering 2000, geldt dat de Wet Studiefinanciering 2000 voor de reiskosten in verband met die opleiding wel een passende en toereikende voorliggende voorziening is.

 

De volgende voorwaarden gelden om aan de ouder(s) van studerende kinderen tot en met 17 jaar bijzondere bijstand te verlenen ter ondersteuning in de reiskosten naar en van school:

  • De leerling is een ten laste komend kind (< 18 jaar) waarvoor een kindgebonden budget wordt ontvangen;

  • de leerling volgt in Nederland in voltijd voortgezet onderwijs, hoger onderwijs, wetenschappelijk onderwijs of beroepsonderwijs.

Het gaat hier om reiskosten naar de dichtstbijzijnde plaats waar deze vorm van onderwijs wordt gegeven. Bij het onderzoek naar de dichtstbijzijnde plaats wordt onderwijs dat

  • opleidt tot een zelfde functie/beroep op hetzelfde niveau of

  • hetzelfde uitgangspunt biedt bij het solliciteren naar een functie / beroep op hetzelfde niveau aangemerkt als een zelfde vorm van onderwijs.

Dat betekent dat slechts bijzondere bijstand in de reiskosten wordt verstrekt voor beroepsonderwijs dat het dichtst bij huis. De keuze om een MBO-opleiding te gaan volgen in Amsterdam, terwijl de MBO-opleiding ook in Hoorn gegeven wordt, is een keuze die niet afgewenteld kan worden op de gemeente. Bijzondere bijstand wordt verstrekt op basis van het reizen per openbaar vervoer over de kortste afstand. Tevens wordt niet meer bijstand verleend tot een maximum van een treinkaart Hoogkarspel – Amsterdam. Wordt gebruik gemaakt van de OV-chipkaart, dan moet deze op naam worden aangevraagd. Zo kan als nota het transactieoverzicht worden overlegd. Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor de aanschaf van een chipkaart. Dee kosten vallen onder de algemene kosten van bestaan.

 

Indien sprake is van beroepsonderwijs kunnen ouders alleen bijzondere bijstand krijgen indien het kind in het beroepsonderwijs een beroepsopleidende leerweg (bol) volgt. Volgt het kind een beroepsbegeleidende leerweg (bbl), dan komen zij niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Bij het volgen van een beroepsbegeleidende leerweg is er doorgaans een arbeidsovereenkomst met het bijbehorende recht op minimum(jeugd)loon). Voor alle soorten onderwijs geldt dat de opleiding door de Minister van OCW moet zijn bekostigd, aangewezen of erkend. Daarnaast moet de leerling volledig dagonderwijs volgen. De algemeen geldende eis is dat het opleidingsprogramma minimaal 850 klokuren per studiejaar bevat. Op het moment dat het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt, stopt de bijzondere bijstand voor de reiskosten met ingang van de eerste dag van de maand dat men recht kan doen gelden op studiefinanciering of anderszins.

 

6.4 Reiskosten uit huis geplaatste kinderen

Kostensoort:

Periodieke kosten

Vergoeding:

Aansluiten bij bezoekregeling van de instelling op basis van openbaar vervoer

Leeftijd:

0 tot en met 17 jaar.

 

Als er geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening is bijzondere bijstand voor reiskosten mogelijk. Voor de bezoekfrequentie wordt aangesloten bij de bezoekregeling zoals bepaald door de instelling.

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject. Als het reizen met het openbaar vervoer niet tot de mogelijkheden behoort, dan wordt voor het vervoer met een (eigen) auto gerekend met € 0,19 per kilometer (richtbedrag van de Belastingdienst voor reiskosten). De reisafstand wordt bepaald op de kortste route op grond van de ANWB-reisplanner.

 

6.5 Jongeren van 18 tot met 20 jaar

Jongeren van 18 tot en met 20 jaar kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Voor hun algemeen noodzakelijke bestaanskosten kunnen ze een beroep doen op de algemene bijstand. De Participatiewet kent voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar aparte (lage) normen welke zijn afgeleid van de niveaus van de Algemene Kinderbijslagwet. Ingeval de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm, is aanvulling mogelijk bij wijze van bijzondere bijstand. Daarbij geldt, dat het recht op bijzondere bijstand voor een jongere van 18 t/m 20 jaar alleen maar bestaat voor zover hij zijn ouders niet kan aanspreken voor deze kosten. Deze bijstandsverlening wordt uitgevoerd door WerkSaam.

 

6.6 Reiskosten kind naar nieuwkomersklas voortgezet onderwijs

Als kinderen vanuit het buitenland nog niet zolang in Nederland wonen, kan het noodzakelijk zijn dat deze kinderen naar bijvoorbeeld het Newtoncollege in Hoorn gaan. Zij gaan daarheen omdat er bijzondere omstandigheden zijn die dit noodzakelijk maken. Bijvoorbeeld omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheersen en daardoor (nog) niet naar de RSG of het Martinuscollege kunnen. Ook deze reiskosten komen voor bijzondere bijstand in aanmerking. Is het, bijvoorbeeld gezien de leeftijd van het kind, noodzakelijk dat een begeleider met het kind meereist, dan komen ook deze reiskosten voor bijzondere bijstand in aanmerking.

 

6.7 Eigen bijdrage kosten kinderopvang

Kostensoort:

Periodieke kosten

Maximaal bedrag:

De eigen bijdrage kinderopvang, aansluitend bij de maximale uurprijs en het maximaal aantal uren van de Belastingdienst.

 

Voor de kosten van kinderopvang wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de voorliggende voorzieningen, zoals de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko). De kinderopvangtoeslag is één toeslag die centraal wordt uitgekeerd door de Belastingdienst. Deze toeslag is afhankelijk van het inkomen van de ouder en diens eventuele partner.

 

Een uitzondering op de regel dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag uitkeert, vormt de bevoegdheid van het college om een tegemoetkoming te verstrekken. Het college is bevoegd om een tegemoetkoming als aanvulling op de kinderopvangtoeslag te verstrekken voor de drie zogenaamde KOA-doelgroepen:

  • ouders in een re-integratietraject die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de ANW;

  • ouders jonger dan 18 jaar, die scholing of een opleiding volgen en algemene bijstand (kunnen) ontvangen;

  • studenten.

De ouders in een re-integratietraject die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de ANW komen bij WerkSaam in aanmerking voor de aanvulling (eigen bijdrage) in de kosten van kinderopvang.

 

De andere twee doelgroepen kunnen bijzondere bijstand ontvangen in de eigen bijdrage kinderopvang. De bijzondere bijstand is een aanvulling op de tegemoetkoming die de ouder van de Belastingdienst ontvangt. De bijzondere bijstand is zodanig hoog dat de tegemoetkoming samen met de aanvulling (bijzondere bijstand) niet meer is dan de kosten van de kinderopvang als bedoeld in de Wet Kinderopvang. Dit betekent dat de kosten die boven de maximale uurprijs uitkomen niet voor vergoeding in aanmerking komen. De ouder dient er zelf zorg voor te dragen dat de meest goedkope en adequate voorziening wordt gekozen.

 

Alle andere doelgroepen hebben in beginsel geen recht op bijzondere bijstand voor de bedoelde eigen bijdrage. Wordt niettemin toch een aanvraag om bijzondere bijstand voor (de eigen bijdrage in) de kosten van kinderopvang ingediend, dan moet de aanvraag worden beoordeeld aan de hand van de vier hoofdvragen.

7. Medische kosten

Voor medische kosten kan iedereen zich verzekeren met een zorgverzekering. De gemeente gaat ervan uit dat inwoners zich adequaat verzekeren. Dit houdt in dat naast de basisverzekering in ieder geval een aanvullende verzekering wordt afgesloten als inwoners incidentele medische kosten niet kunnen betalen. Wanneer bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor kosten die met een aanvullende zorgverzekering (gedeeltelijk) vergoed zouden worden, dan wordt conform artikel 15 Participatiewet in principe geen bijzondere bijstand verleend voor deze kosten.

 

7.1 Basisverzekering

De premie voor de basiszorgverzekering komt niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Het betreft algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

 

7.2 Aanvullende verzekering

De premie voor een aanvullende zorgverzekering komt niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Het betreft algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

 

7.3 Verplicht eigen risico

De Zorgverzekeringswet (Zvw) stelt een verplicht eigen risico voor iedere verzekerde van 18 jaar of ouder. De wetgever heeft in de regelgeving een bewuste keuze gemaakt; er is dus in beginsel sprake van een uitputtende bewuste - passende en toereikende - regeling, die een voorliggende voorziening oplevert in de zin van artikel 15 lid 1 Participatiewet. De kosten van het verplicht eigen risico ingevolge de Zvw komen niet voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking omdat deze kosten behoren tot de algemene, en vrijwillig te maken, noodzakelijke kosten van het bestaan.

 

7.4 Vrijwillig eigen risico

Men kan kiezen voor een hoger eigen risico dan het verplichte eigen risico. Tegenover een dergelijk vrijwillig gekozen deel van het eigen risico staat een premievoordeel. Wanneer een zorgverzekeraar een bedrag in rekening brengt die onder het vrijwillig gekozen hogere eigen risico valt, kan dit niet worden afgewenteld op de Participatiewet. Met de lusten van premiekorting kiest men ook voor de bijkomende lasten. Voor een vrijwillig gekozen hoger eigen risico bestaat derhalve geen recht op bijzondere bijstand.

 

7.5 Eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Voor Wmo voorzieningen moet een eigen bijdrage worden betaald aan het CAK. De wetgever heeft een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak tot vergoeding van de kosten voor de eigen bijdrage, waardoor deze is aan te merken als een- in beginsel - aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening. Omdat nu een vaste maximale eigen bijdrage geldt blijft de zorg financieel toegankelijk; ook voor mensen die zorg uit meerdere domeinen ontvangen en geconfronteerd worden met meerdere eigen bijdragen. Vanaf 2020 wordt vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning geen eigen bijdrage geint bij inwoners met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm.

 

7.6 Eigen bijdrage Wet langdurige zorg (Wlz)

Voor Wlz voorzieningen moet een eigen bijdrage worden betaald aan het CAK. In principe is de eigen bijdrage inkomensafhankelijk en kan uit de bijstandsnorm worden betaald. De reden is dat de wetgever een bewuste keuze heeft gemaakt over de noodzaak tot vergoeding van de kosten voor een eigen bijdrage, waardoor deze is aan te merken als een- in beginsel - aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening.

 

7.7 Eigen bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw)

Eigen bijdragen voor zorgkosten binnen de Zvw zijn niet afgestemd op het inkomen van de gebruiker en kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Het is van belang om uit te zoeken waarom een eigen bijdrage wordt gevraagd. Zo worden bijvoorbeeld orthopedische schoenen (zelfs bij een aanvullende of collectieve verzekering) nooit volledig vergoed. Aan de eigen bijdrage voor orthopedische schoenen ligt het besparingsmotief ten grondslag. Immers, iedereen zal regelmatig schoenen moeten aanschaffen. Het wordt daarom billijk geacht dat ook verzekerden die aangewezen zijn op orthopedische schoenen, een vergelijkbaar bedrag in de aanschaffingskosten van deze schoenen betalen.

 

7.8 Drempelbedrag medische kosten

Indien aanvrager heeft gekozen om geen aanvullende verzekering af te sluiten, bespaart hij daarmee maandelijks een bedrag. Dat is een keuze: aanvrager verwacht lagere zorgkosten te hebben dan de premie van de zorgverzekering kost. Stijgen de kosten boven dit bedrag aan zorgkosten uit, dan kunnen deze kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Dit betekent dat op het te vergoeden bedrag aan bijzondere bijstand de jaarpremie voor de aanvullende zorgverzekering in mindering worden gebracht. Dit bedrag is ter hoogte van de kosten voor de aanvullende verzekering ‘Compact’ en wordt vastgesteld op € 245,- in 2020. Het bedrag verandert jaarlijks op basis van de zorgpremie van het betreffende jaar.

 

7.9 Medische kosten buiten pakket zorgverzekeringswet

Medische kosten die zijn uitgesloten van vergoeding op grond van de Zvw of Wlz (bijvoorbeeld de kosten van alternatieve geneeswijzen zoals acupunctuur en kosten van diverse farmaceutische middelen) komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Zij worden immers niet noodzakelijk geacht.

 

7.10 Meerkosten mensen met een beperking en/ of chronische ziekte

Mensen met een beperking en/ of chronische ziekte maken vaak structureel hun volledige eigen risico op. Tevens hebben zij vaak meerkosten als gevolg van hun ziekte. Het is mogelijk dat ouderen, zieken of gehandicapten hieraan beduidend hogere kosten hebben dan de gemiddelde belanghebbende. Via de Wmo kan een tegemoetkoming voor deze kosten worden verstrekt. Deze Wmo voorziening is voorliggend op de bijzondere bijstand.

 

7.11 Maaltijdvoorziening

Voor de kosten van de maaltijdvoorziening kan bijzondere bijstand worden verstrekt indien belanghebbende niet of niet volledig in staat is de (warme) maaltijden te bereiden. Indien belanghebbende ouder is dan 75 jaar wordt hier, wat betreft het bereiden van één warme maaltijd per dag, automatisch vanuit gegaan. De bijzondere bijstand bedraagt dat gedeelte van de kosten die uitkomen boven de kosten die belanghebbende zou hebben indien zelf de maaltijden worden bereid. De kosten van de maaltijden zijn opgenomen in de Nibud prijzengids.

8. Collectieve aanvullende zorgverzekering (gemeentepolis)

De Zorgverzekeringswet (Zvw) maakt het mogelijk dat collectieve verzekeringen worden afgesloten. De Participatiewet maakt het mogelijk dat het college categoriale bijzondere bijstand kan verlenen in de vorm van een aanvullende zorgverzekering en aan inwoners aanbiedt. Er hoeft niet te worden nagegaan of ten aanzien van die persoon de kosten van die verzekering of premie ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn (artikel 35 lid 3 Participatiewet).

 

De gemeente Drechterland heeft een collectieve zorgverzekering bij Univé afgesloten voor haar inwoners met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm. Deelnemers ontvangen collectiviteitskorting van de zorgverzekeraar. Het aanbod bestaat uit twee pakketten:

  • Compact;

  • Compleet.

De vermogensgrens van de Participatiewet geldt niet voor deelname aan de verzekering.

Premiebijdrage collectieve zorgverzekering

Het college kan op basis van artikel 35 lid 3 Participatiewet categoriale bijzondere bijstand verlenen in de vorm van een premiebijdrage. Mensen met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm krijgen maandelijks € 10,00 categoriale bijzondere bijstand voor het pakket ‘compleet’. De gemeente betaalt de bijzondere bijstand rechtstreeks aan Univé. De vermogensgrens van de Participatiewet geldt voor de premiebijdrage.

9. Kosten voor rechtsbijstand, bewindvoering, mentorschap en curatorschap

 

9.1 Rechtsbijstand

Als gebruik wordt gemaakt van de diensten van een advocaat, moet daarvoor worden betaald. Soms komen daar ook nog andere kosten bij zoals griffierecht. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB blijkt dat de noodzaak voor het verlenen van rechtsbijstand en het maken van kosten van griffierecht in beginsel kan worden aangenomen indien op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) krachtens toevoeging rechtsbijstand is verleend. Als dat niet het geval is, dient de gemeente zich aan de hand van de concrete omstandigheden een oordeel te vormen over de noodzaak van de gevoerde procedure. Indien een toevoeging is afgegeven door de raad voor rechtsbijstand en de kosten zijn vastgesteld, neemt het college de noodzaak van de kosten in beginsel aan. Het college kan een onderzoek instellen om te verifiëren of de werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd daadwerkelijk zijn gemaakt.

 

  • De kosten voor rechtsbijstand die in aanmerking komen voor bijzondere bijstand betreffen de eigen bijdrage rechtsbijstand en griffiekosten. De kosten worden betaald conform het ‘besluit eigen bijdrage rechtsbijstand’;

  • Voor griffiekosten geldt dat de aanvraag tot 6 weken na datum van de nota van de rechtbank kan worden ingediend;

  • Voor de eigen bijdrage rechtsbijstand geldt dat de aanvraag tot 6 weken na de verzendatum van de Civiel Toevoeging kan worden ingediend.

  • voor de kosten van rechtsbijstand is het niet van belang of de kosten al in rekening zijn gebracht indien de aanvraag binnen zes weken is ingediend;

  • voor griffiekosten is het niet van belang of de kosten reeds zijn betaald indien de kosten door de advocaat zijn voorgeschoten.

9.2 Bewindvoering, curatele en mentorschap

Voor bewindvoering, curatele en mentorschap geldt dat de noodzaak van de kosten daarvan als vaststaand moet worden beschouwd, als de rechter belanghebbende onder bewind c.q. curatele geplaatst heeft dan wel een mentor heeft benoemd. Het college kan in deze geen eigen afweging meer maken. Voor zover belanghebbende de kosten niet uit eigen middelen kan betalen, kan bijzondere bijstand worden verleend. Indien de kantonrechter een bewindvoerder, curator of mentor heeft aangesteld en de kosten zijn vastgesteld, neemt het college de noodzaak van de kosten in beginsel aan. Het college kan bij twijfel een onderzoek instellen om te verifiëren of de werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd daadwerkelijk zijn gemaakt.

 

  • De kosten voor bewindvoering, curatele en mentorschap, die in aanmerking komen voor bijstand, betreffen de kosten zoals genoemd in de uitspraak van de Rechtbank;

  • Kosten voor bewindvoering, mentorschap en curatorschap kunnen tot maximaal zes weken na datum beschikking van de rechtbank voor bijzondere bijstand ingediend worden;

  • Voor de kosten van bewindvoering, mentorschap en curatorschap is het niet van belang of de kosten al in rekening zijn gebracht;

  • Tevens komen de griffiekosten in aanmerking voor bijzondere bijstand. Deze kunnen met terugwerkende kracht worden toegekend met de eerste nota voor bewindvoering, mentorschap of curatorschap.

10. Hulp bij schulden

De gemeente biedt kosteloos schuldhulpverlening aan. Indien nodig wordt schuldhulpverlening, voor inwoners, kosteloos ingezet door de gemeente door een gecontracteerde partner. Voor de kosten van andere schuldhulpverleners wordt geen bijzondere bijstand verleend.

 

10.1 Budgetcoaching

Budgetcoaching wordt kosteloos door de gemeente aangeboden. De kosten voor particuliere budgetcoaching komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

 

10.2 Budgetbeheer

Budgetbeheer wordt kosteloos door de gemeente aangeboden. De kosten voor particuliere budgetbeheer komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

 

10.3 Beloning WSNP-bewindvoerder

Als de rechter een WSNP-bewind heeft uitgesproken, staan de noodzaak van dit bewind en de daaraan verbonden kosten in beginsel vast. De WSNP-bewindvoerder heeft recht op een beloning voor zijn werkzaamheden. Voor de kosten van bewindvoering in het kader van de WSNP wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. Bij een toereikende boedel worden de kosten geheel binnen het stelsel van de Faillissementswet (Fw) afgewikkeld. Er is dus reeds in de kosten voorzien. Is de boedel niet toereikend, dan kan de bewindvoerder subsidie aanvragen. Ook in dat geval is dus in de kosten voorzien en bestaat geen recht op bijzondere bijstand.

 

10.4 Schuldhulpverlening zelfstandigen

Schuldhulpverlening aan zelfstandigen en ondernemers wordt, voor inwoners kosteloos, uitgevoerd voor Zuidweg & Partners. Er wordt geen bijzondere bijstand verleend voor kosten voor schuldhulpverlening aan ondernemers.

 

10.5 Middelen waarover men redelijkerwijs kan beschikken

Bij de berekening van de draagkracht in het kader van bijzondere bijstand kan het college alleen maar rekening houden met de middelen waarover een belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken. Dat betekent dat de middelen waarover een belanghebbende vanwege een uitgesproken schuldsaneringsregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) niet feitelijk kan beschikken, niet kunnen worden meegenomen in een draagkrachtberekening bij een aanvraag om bijzondere bijstand.

 

Bij het bepalen van de draagkracht van een belanghebbende die deelneemt aan een minnelijke schuldregeling wordt aansluiting gezocht bij de bepaling van de draagkracht van een belanghebbende in de WSNP. Als een belanghebbende deelneemt aan een minnelijke schuldregeling dan kan belanghebbende eveneens feitelijk niet beschikken over zijn volledige inkomen. Belanghebbende heeft zich immers op grond van de schuldregelingsovereenkomst verplicht om het inkomen boven de beslagvrije voet of boven het vrij te laten bedrag (VTLB) te storten op een aangewezen rekening.

 

Als een belanghebbende is toegelaten tot de Wsnp dan kan het college alleen de draagkracht berekenen over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft (zie CRvB 01-02-2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS5115 en CRvB 18-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1556). Als de Wsnp van toepassing is, dan kan een belanghebbende alleen daadwerkelijk beschikken over de middelen die buiten de boedel vallen. Met betrekking tot betalingen aan belanghebbende hanteert de CRvB het uitgangspunt dat deze alleen buiten de boedel vallen voor zover die op grond van artikel 295 lid 2 Fw buiten de boedel worden gelaten (zie CRvB 01-02-2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS5115). Het gaat dan om het vrij te laten bedrag (vtlb). Het vrij te laten bedrag bestaat uit de beslagvrije voet en verhogingen daarvan op grond van het vtlb-rapport. Vaak heeft belanghebbende geen draagkracht, maar er zijn uitzonderingen mogelijk.

 

Situatie

Draagkracht

Rechtspraak

Vrij te laten bedrag lager dan of gelijk aan van toepassing zijnde bijstandsnorm

Geen draagkracht

CRvB 01-02-2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS5115

Vrij te laten bedrag hoger dan van toepassing zijnde bijstandsnorm

Wel draagkracht

CRvB 18-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1556

11. Reiskosten

Men moet mogelijk reiskosten maken bij verschillende gelegenheden. Het algemene uitgangspunt is dat geacht wordt dat iemand uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm de vervoerskosten kan voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Hieronder zijn niet begrepen de kosten die samenhangen met een -als gevolg van bijzondere omstandigheden tijdelijk optredende- extra vervoersbehoefte. Bijzondere omstandigheden kunnen met zich meebrengen dat reiskosten voor de verlening van bijzondere bijstand in aanmerking kunnen komen.

 

De vergoeding is op basis van openbaar vervoer of indien dit niet mogelijk is € 0,19 per kilometer.

 

11.1 Detentie

De reiskosten voor bezoek aan een familielid in detentie worden niet geacht te behoren tot de reguliere reiskosten welke uit de norm moeten worden voldaan. De detentie is een bijzondere omstandigheid. Staat de noodzaak van het bezoek vast, dan kan voor de kosten ervan bijzondere bijstand worden verleend.

 

11.2 Vrijwaringsbewijs

De kosten van ziekenvervoer behoren in principe tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Alleen de kosten van het vrijwaringsbewijs (de eigen bijdrage voor zittend ziekenvervoer) behoren tot de kosten waar bijzondere bijstand voor mogelijk is.

12. Bijzondere bijstand voor vergunninghouders

Wanneer vergunninghouders in onze gemeente komen wonen is er recht op bijstand voor levensonderhoud. Ook krijgen zij te maken met extra kosten. Indien een vergunninghouder zich direct uit het Asielzoekerscentrum (AZC) zich in de gemeente vestigt heeft zij of hij doorgaans geen mogelijkheden gehad om te reserveren voor algemene kosten van het bestaan zoals de verhuiskosten, inrichtingskosten etc. Daarom gelden in sommige gevallen andere regels voor vergunninghouders bij de eerste vestiging uit het AZC

 

12.1 Overbruggingsuitkering

Vanaf het moment dat de vergunninghouder in onze gemeente woont, is er recht op een uitkering levensonderhoud. Deze wordt verstrekt via WerkSaam. Deze uitkering wordt achteraf betaalbaar gesteld. De kosten, huur, energie, boodschappen, moeten worden betaald vanaf het moment dat iemand hier woont. Het voorschot van WerkSaam loopt gelijk met het recht op een uitkering en wordt verrekend. Dit betekent in de praktijk dat een vergunninghouder financieel een maand achter loopt.

 

Indien nodig wordt een overbruggingsuitkering verstrekt ter waarde van één maand algemene bijstand, exclusief vakantiegeld, voor het van toepassing zijnde huishoudtype.

 

12.2 Inrichtingskosten

De aan de vergunninghouder toegewezen woning moet worden ingericht. Kosten in verband met de inrichting van de woning behoren in principe tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Dit betekent dat deze kosten uit het inkomen dienen te worden voldaan door te reserveren. Vergunninghouders zijn niet in staat geweest om te reserveren. Voor inrichtingskosten wordt leenbijstand gegeven. De leenbijstand wordt in drie jaar tijd afgelost met 6% van de bijstandsnorm via WerkSaam. Resteert er na afloop van deze drie jaar nog een bedrag, dan wordt dit omgezet in bijstand om niet. Het maximale bedrag voor inrichtingskosten wordt verstrekt conform de algemene regels voor inrichtingskosten (hoofdstuk 12, paragraaf 12.2).

 

12.3 Fiets

Een fiets hoort, net als inrichtingskosten, tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan. Dit betekent dat deze kosten uit het inkomen dienen te worden voldaan. Met de aanschaf van een fiets is een vergunninghouder in onze gemeente in staat om sociale contacten te onderhouden, boodschappen te halen, met vriendjes te spelen, naar school te gaan en naar de het treinstation te fietsen om zo naar Hoorn te kunnen gaan voor de inburgeringscursus. Daarom wordt voor vergunninghouders een fiets bij de eerste vestiging vanuit het AZC verstrekt. Omdat de aflossingsruimte reeds is benut voor het aflossen van de lening voor inrichtingskosten, kan in dit geval bijzondere bijstand om niet te worden verstrekt.

 

De hoogte van de verstrekking sluit aan op de actuele bedragen die zijn opgenomen in de NIBUD Prijzengids met een factor .5 (50%). Dit betekent in 2020 bijvoorbeeld voor een kleine kinderfiets €85,-, een kinderfiets voor kinderen vanaf 8 jaar €145,- en voor een fiets voor volwassen €220,-.

 

12.4 Extra kosten inburgering

Iedereen die van buiten Europa in Nederland komt wonen, moet het inburgeringsexamen doen. Dat geldt ook voor vergunninghouders. Zij zijn wettelijk verplicht om binnen 3 jaar het inburgeringsexamen te halen. Om dit examen te kunnen doen, dient een vergunninghouder de Nederlandse taal te spreken en te schrijven. Ook kennis van de normen en waarden in Nederland horen bij dit examen. De inburgeringscursus kost gemiddeld € 5.000. De vergunninghouder leent dit geld bij DUO (studiefinanciering). Slagen ze voor het inburgeringsexamen, dan hoeven ze deze lening niet terug te betalen. Slagen ze niet, dan betalen zij de lening terug.

Reiskosten naar inburgeringscursus

De vergunninghouders in onze gemeente volgen een inburgeringscursus in Hoorn. Hier zijn de dichtstbijzijnde gecertificeerde instanties. Bij het verplicht volgen van een inburgeringscursus kan worden gesteld dat de bijstandsnorm niet in deze reiskosten voorziet.

 

De reiskosten die een vergunninghouder dient te maken in het kader van de inburgering komen voor bijzondere bijstand in aanmerking op basis van de goedkoopste manier van openbaar vervoer op basis van de kosten van een schooljaar (40 weken). Na afloop van een periode moet de presentielijst van de taaltraining worden overhandigd als bewijs van de besteding.

 

In uitzonderlijke gevallen is het voor een inburgeraar beter om een versnelde inburgeringscursus te volgen bij een universiteit in Amsterdam (VU of UvA) om daarna direct door te stromen naar een universitaire opleiding met studiefinanciering. Indien een vergunninghouder de toelatingsexamen heeft gehaald wordt bijzondere bijstand voor de reiskosten naar de inburgeringscursuslocatie verstrekt voor een periode van 6 maanden. Het betreft het volgen van de inburgerings- en taalcursus niveau B1 en B2.

Eigen bijdrage kinderopvang voor volgen inburgeringscursus

Vergunninghouders krijgen de kinderopvangtoeslag van de Rijksoverheid voor deelname aan inburgering. Voor de kinderopvang moet een eigen bijdrage worden betaald. Dit bedrag komt voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Computer voor de inburgeringscursus

Tenslotte is voor het volgen van de inburgeringscursus een computer nodig. Een computer wordt verstrekt aan volwassen vergunninghouders die een inburgeringscursus volgen indien noodzakelijk voor het volgen van de cursus. Voor het te verstrekken bedrag wordt aangesloten bij de computerregeling voor kinderen op het voortgezet onderwijs. Deze vergoeding is aanvullend op de reeds bestaande computerregelingen voor kinderen die voortgezet onderwijs volgen. Daardoor kan er per gezin recht zijn op meerdere computers.

13. Incidentele woonkosten

Kostensoort:

Algemene kosten van bestaan

Draagkracht:

Let op: Bij deze kosten wordt geen rekening gehouden met het wettelijke vrij te laten vermogen

Vorm van bijstand:

Leenbijstand

 

Incidentele woonkosten zijn incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten worden geacht door belanghebbende uit een inkomen ter hoogte van de norm te kunnen worden voldaan, door middel van reserveringen of gespreide betaling achteraf. Verlening van bijzondere bijstand voor incidentele woonkosten is in beginsel alleen aan de orde wanneer belanghebbende vanwege bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen reserveren voor betreffende kosten

 

13.1 Verhuiskosten

Onder verhuiskosten wordt in dit verband verstaan:

  • dubbele huur;

  • vervoerskosten inboedel;

  • kosten voor een waarborgsom.

 

Er wordt in principe geen bijzondere bijstand verleend voor verhuiskosten. De kosten in verband met verhuizing behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten op medische of psychosociale gronden is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan te merken als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5 onder e Participatiewet.

 

Een verhuizing is in ieder geval noodzakelijk als de woningcorporatie een urgentieklaring heeft afgegeven. De belanghebbende dient de urgentieverklaring als bewijsstuk bij de aanvraag voor bijzondere bijstand te overleggen. Bij de aanvraag voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten dient beoordeeld te worden of de belanghebbende heeft kunnen reserveren voor de kosten. Daarom dient altijd nagegaan te worden per wanneer de belanghebbende bij een wooncorporatie staat ingeschreven als woningzoekende. Hiermee geeft de belanghebbende aan te willen verhuizen. In dat geval zijn de verhuiskosten te voorzien en dient de belanghebbende voor de verhuiskosten te reserveren. Belanghebbende dient de kosten dan uit zijn vermogen te voldoen, ook als de verhuizing noodzakelijk is. Indien de belanghebbende niet heeft gereserveerd kan alleen bijzondere bijstand worden verstrekt indien er bijzondere omstandigheden zijn waardoor de belanghebbende niet heeft kunnen reserveren.

 

Indien het gaat om een verhuizing op grond van een medische noodzaak is de verhuisvergoeding op grond van de Wmo een voorliggende voorziening. Deze verhuiskostenvergoeding wordt voldoende toereikend geacht. Er is dan geen bijzondere bijstand mogelijk.

 

Bij verhuizing naar een andere gemeente kan alleen bijzondere bijstand worden verstrekt voor de transportkosten. Wanneer er sprake is van een verhuizing naar de gemeente Drechterland kan alleen bijzondere bijstand worden verstrekt voor de dubbele huur, waarborgsom en indien noodzakelijk inrichtingskosten.

 

13.2 Inrichtingskosten (duurzame gebruiksgoederen)

Kostensoort:

Algemene kosten van bestaan

Draagkracht:

Let op: Bij deze kosten wordt geen rekening gehouden met het wettelijke vrij te laten vermogen

Vorm van bijstand:

Leenbijstand

 

De kosten van woninginrichting worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen dan ook in beginsel te worden betaald uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

 

  • Compleet betekent dat een huis volledig dient te worden ingericht (bijvoorbeeld bij een vergunninghouder). Er kan een bedrag van 60% van de inventaris worden verstrekt;

  • Bij een scheiding wordt er van uit gegaan dat de ene helft van de inventaris komt uit de boedeldeling, de andere helft dient opnieuw te worden aangeschaft. Daarom is de hoogte van deze bedragen 50% van het bedrag zoals genoemd bij de inventaris.

  • Is er sprake van een verhuizing, dan wordt er van uit gegaan dat de boedel compleet is en alleen vloerbedekking, verf, behang en gordijnen e.d. dienen te worden aangeschaft. Hiervoor kan 25% van het bedrag van de inventaris worden verstrekt;

  • Een alleenstaande kamerbewoner kan 50% van de inrichtingskosten van een alleenstaande zelfstandige ontvangen.

13.3 Overbruggingsuitkering

Een overbruggingsuitkering is bijzondere bijstand om niet welke verstrekt wordt om de periode tot de eerste betaling van de algemene uitkering voor levensonderhoud te overbruggen, omdat daarvoor geen middelen beschikbaar zijn. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een vergunninghouder die zich vanuit een opvangcentrum zelfstandig vestigt binnen de gemeente Drechterland of iemand die zich na een verbroken relatie zelfstandig vestigt. In die gevallen waarin de belanghebbende door de betaling achteraf in de problemen dreigt te geraken, kan een overbruggingsuitkering worden verstrekt. De belanghebbende dient inzage te geven in de dagafschriften van alle bankrekeningen.

 

Een overbruggingsuitkering kan alleen worden toegekend bij aanvang van de uitkering en mag niet in de plaats komen van het verstrekken van een voorschot voor levensonderhoud.

 

De hoogte van de overbruggingsuitkering is in principe gelijk aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, berekend over de periode van de ingangsdatum van het recht op uitkering tot de eerste betaling van de periodieke uitkering. Bij de vaststelling van de hoogte moet rekening gehouden worden met het betalen van een waarborgsom voor de woning en de huurbetaling.

 

De overbruggingsuitkering is bijzondere bijstand voor levensonderhoud en wordt om niet verstrekt. Van de overbruggingsuitkering dienen alle algemene noodzakelijke kosten voldaan te worden, zoals de eerste huur.

14. Periodieke woonkosten

Normaliter kan de belanghebbende de woonkosten betalen uit het inkomen aangevuld met huurtoeslag. De Belastingdienst draagt zorg voor het verstrekken van de huurtoeslag. De belanghebbende dient de huurtoeslag zelf aan te vragen bij de Belastingdienst. In een aantal gevallen is geen recht op huurtoeslag:

  • Indien de huurtoeslag nog niet is ingegaan;

  • Indien de huur hoger is dan de maximale huurgrens;

  • Indien er sprake is van een woning in eigendom.

Huurtoeslag wordt altijd verstrekt per de eerste van de volgende maand na de ingangsdatum van het huurcontract. Voorbeeld: als het huurcontract ingaat per 16 november dan start de huurtoeslag op 1 december. Over de periode van 16 t/m 30 november kan een woonkostentoeslag worden verstrekt. Daarnaast kan gedurende maximaal één jaar een woonkostentoeslag worden verstrekt als de huur meer bedraagt dan de maximale huurgrens waardoor geen aanspraak kan worden gemaakt op huurtoeslag of als er sprake is van een woning in eigendom. Aan de belanghebbende wordt vervolgens een verhuisplicht opgelegd. De termijn van één jaar kan worden verlengd op grond van individuele omstandigheden, bijvoorbeeld als er al uitzicht is op een vervangende woning of als de woning nog niet is verkocht en dit de belanghebbende niet te verwijten is.

 

Als het gaat om een huurwoning wordt de woonkostentoeslag berekend op grond van de bepalingen van de Wet op de huurtoeslag (www.toeslagen.nl) en bedraagt nooit meer dan de maximale huurtoeslag. Op grond van de Wet op de huurtoeslag geldt een hoger vrij te laten vermogen dan op grond van de Participatiewet.

Bij het berekenen van de woonkostentoeslag, wat betreft het vermogen, de regels van de Participatiewet gehanteerd.

 

Bij de vaststelling van de woonkostentoeslag bij een woning in eigendom dient uitgegaan te worden van de volgende kosten:

  • De hypotheekrente;

  • Het eigenaren deel van de onroerend zaak belasting;

  • De opstalverzekering;

  • Het eigenaren deel van de waterschapsbelasting;

  • Een forfaitaire bijdrage voor onderhoud van de woning.

Vanwege de te betalen hypotheekrente ontstaat er meestal een belastingvoordeel. Het belastingvoordeel dient meegenomen te worden in de berekening van de woonkostentoeslag. Hiervoor kan het bedrag dat is genoemd in de voorlopige teruggaaf van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van de Belastingdienst aangehouden worden. De belanghebbende is verplicht deze voorlopige teruggaaf aan te vragen bij de Belastingdienst. Ook in het geval van een woning in eigendom bedraagt de woonkostentoeslag nooit meer dan de maximale huurtoeslag. Ook hier gelden, wat betreft het vermogen, de regels van de Participatiewet. Een woonkostentoeslag kan niet worden verstrekt indien er op grond van de Wet op de huurtoeslaggeen toeslag wordt verstrekt omdat er geen sprake is van een zelfstandige woonruimte. Ook als een woning wordt bewoond met een recreatieve bestemming, en om deze reden geen huurtoeslag wordt verstrekt, is een woonkostentoeslag niet mogelijk.

 

Kan steeds voor maximaal één jaar worden verstrekt.

15. Begrafenis en crematie (uitvaartkosten)

Kostensoort:

Incidentele kosten

Draagkracht:

Let op: Bij deze kosten wordt geen rekening gehouden met het wettelijke vrij te laten vermogen

Vorm van bijstand:

Om niet

Maximaal bedrag:

€3.500,-

 

15.1 Opdracht tot lijkbezorging

De begrafeniskosten komen voor rekening van degene die opdracht geeft voor de begrafenis. Als iemand overleden is, moeten de kosten van lijkbezorging worden voldaan door de bloed- en aanverwanten, die krachtens het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest. Het uitgangspunt is dat belanghebbende zelf kan voorzien in de noodzakelijke kosten van lijkbezorging, door middel van:

  • uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering;

  • een lidmaatschap van een speciale vereniging, zoals een uitvaartvereniging;

  • een overlijdensuitkering ingeval de overledene een uitkering ontving krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Werkloosheidswet (WW) e.a.;

  • spaargelden (inclusief het vrij te laten vermogen op grond van artikel 34 lid 2 van de Participatiewet);

  • de nalatenschap.

Als de middelen niet toereikend zijn en de nabestaanden de kosten van lijkbezorging niet of niet geheel voor hun rekening (kunnen) nemen bestaat de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verstrekken aan één of meerdere nabestaanden. De opdrachtgever kan de nabestaanden (zoals genoemd in de Wet op de lijkbezorging) aanspreken.

 

De nabestaanden kunnen ieder afzonderlijk voor hun aandeel in de kosten bijzondere bijstand aanvragen in de gemeente waarin zij woonachtig zijn. Bijstand wordt alleen verstrekt indien de nabestaande niet over voldoende middelen beschikt om de kosten te betalen. Hiervoor gelden de regels van de Participatiewet en dit beleid.

 

Bijstandsverlening voor begrafenis- of crematiekosten in het buitenland van een (in Nederland of in het buitenland) overleden persoon is niet mogelijk. Ook voor reiskosten om een begrafenis of crematie in Nederland of het buitenland bij te wonen wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. Dit betreffen incidentele reiskosten waarvoor gereserveerd dient te worden. Daarnaast geldt er binnen de Participatiewet het territorialiteitsbeginsel: kosten gemaakt in het buitenland vallen niet onder de Participatiewet.

 

15.2 Geen opdracht tot lijkbezorging

Er zijn ook wel eens situaties waarin er niemand is die de opdracht tot lijkbezorging kan (of wil) verstrekken. In die situaties is de Wet op de Lijkbezorging van toepassing. De Wet op de Lijkbezorging biedt in bijzondere gevallen de mogelijkheid om de uitvaart van een overledene te regelen. In het algemeen zal een beroep op deze wet echter pas mogelijk zijn als is gebleken dat er geen nabestaanden zijn die uitvaartkosten kunnen (met inbegrip van het vragen van bijstand voor deze kosten) of willen voldoen. Deze kosten worden niet bekostigd uit de bijzondere bijstand.

16. Individuele inkomenstoeslag

Inkomensgrens:

110% historische bijstandsnorm - voor 3 jaar of langer- en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet.

Leeftijd:

vanaf 21 jaar

Frequentie:

Eén maal per 12 maanden

 

De bedragen zijn vastgelegd in de verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Drechterland.

Nadere voorwaarden Individuele inkomenstoeslag

In de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Drechterland 2015 is geregeld onder welke voorwaarden mensen recht hebben op een individuele inkomenstoeslag. In de verordening is tevens vastgelegd wat wordt verstaan onder langdurig laag inkomen en de hoogte van de toeslag.

 

De gemeente dient altijd te beoordelen of aanvrager zicht heeft op inkomensverbetering. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Zicht op inkomensverbetering

De gemeente Drechterland verstaat onder het begrip ‘geen zicht op inkomensverbetering': aanvrager heeft geen uitzicht, op midden lange termijn (in principe drie jaar), op betaalde arbeid. Enkele indicatoren hiervan zijn:

  • Zorgcliënten (mensen die door WerkSaam zijn ontheven van hun arbeidsverplichting);

  • Mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (Wajong, WIA, WAO, WAZ uitkering);

  • Mensen met een WSW of beschutwerk indicatie;

  • Mensen boven 60 jaar.

Een individuele afweging is altijd nodig. Het hebben van een baan, ook al levert dat langere tijd een laag inkomen op, kan ook arbeidsmarktperspectief geven. Een Wsw-dienstbetrekking kan bijvoorbeeld gericht zijn op het bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de werknemer met het oog op het verrichten van arbeid onder normale omstandigheden. Die doelstelling is echter niet voor iedereen een haalbaar streven.

 

Inwoners die in principe wel uitzicht op inkomensverbetering hebben zijn:

  • -

    Studenten die een beroeps- of wetenschappelijke opleiding volgen. Voor studenten en degenen die korter dan drie jaar geleden een studie hebben afgerond, geldt dat zij ondanks hun laag inkomen geen recht op een inkomenstoeslag hebben omdat ze uitzicht hebben op inkomensverbetering.

    Studenten die tevens een arbeidsbeperking hebben behoren niet tot deze uitsluitingsgroep.

  • -

    Vergunninghouders in de eerste drie jaar van aankomst omdat ze nog moeten onderzoeken wat hun kansen zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt. Wederom gaat het om een individuele beoordeling. Het kan zijn dat een vergunninghouder een (niet eerder gediagnosticeerde) arbeidsbeperking heeft.

Verrichte inspanningen

Voor toekenning dient aanvrager aantoonbaar inspanningen te hebben geleverd om tot inkomensverbetering te komen. Het uitgangspunt van de regeling is dat inwoners ook een verantwoordelijkheid hebben om hun inkomenspositie te verbeteren. Voldoende inspanning leveren is afhankelijk van de krachten en bekwaamheden van de persoon, maar de volgende richtlijnen helpen bij de beoordeling.

 

Voor mensen met een algemene bijstandsuitkering is een indicator van inspanning solliciteren op werk. WerkSaam beoordeelt of iemand voldoende inspanning levert; bij onvoldoende inspanning kan WerkSaam een maatregel opleggen. Indien er geen maatregel is opgelegd door WerkSaam gaan wij er vanuit dat voldoende inspanning is geleverd. Tenzij uit een andere bron een ander beeld ontstaat. Als een maatregel is opgelegd dient het wel het gevolg te zijn van onvoldoende inspanning op het re-integratietraject. Voor mensen met een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsverklaring van het UWV kan het oppakken van vrijwilligerswerk of deelname aan re-integratietrajecten worden gezien als inspanningen als hiermee iemand participeert in de samenleving.

17. Overig

Niet van toepassing.

18. Slotbepalingen

 

18.1 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2021 onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels bijzondere bijstand Drechterland 2016.

 

18.2 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand Drechterland 2021.

Vastgesteld bij collegebesluit in de vergadering van burgemeester en wethouders van 22 december 2020.

 

Hoogkarspel, 22 december 2020

Burgemeester en wethouders van Drechterland

De secretaris,

C.M. Minnaert

De burgemeester,

M. Pijl

Naar boven