Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2020

 

De Raad van de gemeente Midden-Drenthe;

 

gelet op:

  • artikel 147, artikel 149 en artikel 154b van de Gemeentewet;

  • artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij;

  • artikel 8 van de Woningwet;

  • artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • artikel 2.18 lid 1 aanhef en onder f en g, en lid 5 aanhef en onder a, artikel 2.21 en artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • artikel 5:42 lid 2 van het BurgerlijkWetboek;

 

overwegende dat:

  • het gewenst is met het oog op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de voorbereiding daarop de voor de leefomgeving in de gemeente relevante regelgeving te bundelen en voor zover mogelijk te vervangen en actualiseren;

 

besluit:

 

vast te stellen het volgende:

  • de navolgende verordening is de bouwverordening, als bedoeld in artikel 8 Woningwet;

  • de navolgende verordening is de afvalstoffenverordening als bedoeld in artikel 10.23 Wet milieubeheer, naast de Afvalstoffenverordening gemeente Midden-Drenthe;

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening houdende regels ter bescherming van de leefomgeving in de gemeente Midden-Drenthe (Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2020)

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

 

 

AFDELING 1 Begrippen

 

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die door de gemeenteraad zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel, als het de locatie van een houtopstand betreft, de bebouwde kom van de gemeente, als vastgesteld op grond van artikel 4.1, sub a van de Wet natuurbescherming;

  • bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning; dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders.

  • bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, met inbegrip van een gedeelte daarvan, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

  • bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994

  • college: het college van burgemeester en wethouders;

  • erf: het perceel grond, de percelen grond of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, blijkens de bestemming voor deze inrichting in aanmerking komt;

  • evenement: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van: bioscoop- en theatervoorstellingen; markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22 APV; kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen; het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen; betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 Apv (straatartiesten) en 2:39 Apv (speelgelegenheden), sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportwedstrijden of -gala’s die door de burgemeester categoriaal als evenement zijn aangewezen. Onder evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid; een braderie; een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 Apv; een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, ook als deze niet voor publiek toegankelijk zijn; een straatfeest of buurtbarbecue, ook als deze niet voor publiek toegankelijk zijn; een door de burgemeester als evenement aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

  • fiets: een fiets, al dan niet met motor of trapondersteuning zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid onder ea, van de Wegenverkeerswet 1994

  • gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder c van de Woningwet.

  • gevoelig gebouw: gevoelige gebouwen in de zin van artikel 1.1 Activiteitenbesluit;

  • handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet milieubeheer.

  • motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 ;

  • NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm.

  • openbaar water: wateren die voor het publiek toegankelijk zijn;

  • openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, niet zijnde een vaste plaats op een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet.

  • tuin: de grond die ten dienste staat aan het gebruik van een woning;

  • voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

 

 

AFDELING 2 Algemene bepalingen

 

Artikel 1:2 Aanvraagtermijn

  • 1.

    Een aanvraag voor een vergunning of ontheffing anders dan een omgevingsvergunning wordt ingediend uiterlijk drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft.

  • 2.

    Het college kan de termijn verlengen tot acht weken indien dit noodzakelijk is voor een zorgvuldige voorbereiding.

 

Artikel 1:3 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing anders dan een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het college kan de termijn met ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 6:1 vierde lid of een vergunning als bedoeld in artikel 2:5, leden 1 en 2, artikel 6:2, eerste lid, of artikel 6:3 lid 1.

 

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

 

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening of andere wetgeving anders is bepaald.

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing anders dan een omgevingsvergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn, of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

 

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde

    • b.

      de veiligheid van mens of dier;

    • c.

      de openbare veiligheid;

    • d.

      de volksgezondheid;

    • e.

      de bescherming van het milieu;

    • f.

      de bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • g.

      de bescherming van de ondergrond;

    • h.

      de bescherming van eigendommen van de gemeente of derden.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan worden geweigerd als niet voldaan wordt aan de in of krachtens artikel 1:2 bepaalde aanvraagtermijn en daardoor naar het oordeel van het bestuursorgaan een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3.

    De vergunning wordt geweigerd voor zover deze strijdt met het bestemmingsplan.

 

 

HOOFDSTUK II BESCHERMING VAN DE NATUUR EN HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

 

 

AFDELING 1 Houtopstanden

 

paragraaf 1 algemene bepalingen

 

Artikel 2:1: Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • afzetten: het op een zodanige wijze kappen van een houtopstand dat deze opnieuw kan uitlopen;

  • bomen Effect Analyse (BEA): een beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een houtopstand op basis van het Handboek Bomen van het Norminstituut Bomen.

  • boom: houtachtige beplanting op een stam,. Een boom vertakt zich op enige hoogte en kan vrij uitgroeien tot enige hoogte..

  • boomwaarde: De in geld uitgedrukte waarde van houtopstand zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen, vastgesteld door het college dan wel een externe beëdigde bomentaxateur.

  • compensatiefonds: gelden uit compensatie, ter hoogte van de aanschaf- en plantkosten van nieuw plantmateriaal, die besteed dienen te worden aan nieuwe bomen en/of natuur.

  • dode boom: een boom die geheel afgestorven is.

  • dunnen: vellen dat geschiedt als beheermaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand;

  • haag/heg: een houtachtig gewas dat zich vanaf de grond op een fijnere manier vertakt dan een boom, in rijen is geplant en in de regel dient als versiering, omheining of afscheiding en die al dan niet periodiek in een gewenste vorm wordt geknipt of geschoren.

  • hakhout: één of meer bomen of boomvormers die, na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • herplantplicht: de verplichting tot het planten van een nieuwe boom ter vervanging van een verwijderde houtopstand.

  • houtopstand: één of meer bomen en/of andere houtige gewassen. Dit kan een solitaire boom zijn, maar ook een haag, houtwal, lintbegroeiing of bosplantsoen, of onderdelen daarvan.

  • kappen: het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van een houtopstand, waarbij er een stobbe overblijft.

  • rooien: het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van een houtopstand;

  • verplanten: een vorm van rooien, waarbij de betreffende houtopstand elders wordt herplant;

  • struik/heester: een houtige plant, die zich onmiddellijk boven of al in de grond vertakt in een aantal takken, die meer of minder dik kunnen worden.

  • vellen: rooien, kappen, dunnen, afzetten, verplanten, vormsnoeien (indien dit nog niet eerder heeft plaatsgevonden) of verrichten van andere handelingen, zowel boven- als ondergronds, die naar het oordeel van het college de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben;

  • vervangingswaarde: de waarde berekend uit een optelling van alle kosten om de boom op dezelfde locatie door een vergelijkbaar exemplaar te vervangen.

  • vormsnoeien, knotten, kandelaberen: het ingrijpend snoeien van vrij uitgegroeide kronen (als de boom vanouds niet vormgesnoeid, gekandelaberd dan wel geknot is).

  • waardevolle boom: gemeentelijke of particuliere monumentale, toekomstig monumentale, herdenkings- of dendrologisch waardevolle boom;

  • waardevolle bomenlijst: een door het college vastgestelde lijst met waardevolle bomen;

  • zieke boom: een boom die volgens een Visual Tree Assessment (VTA)-inspectie door ziekte of schimmelaantasting een gevaar voor de omgeving is of kan worden;

 

Artikel 2:2: Waardevolle bomen

  • 1.

    Het college stelt periodiek een lijst vast waarop gemeentelijke en particuliere bomen en houtopstanden voorkomen die vanwege het monumentale of toekomstig monumentale karakter, het historische karakter, de dendrologische waarde, of de beplantingsgeschiedenis beschermd moeten worden.

  • 2.

    De bescherming van de bomen en houtopstanden op de waardevolle bomenlijst strekt zich ten minste uit tot:

  • het wortelgestel en de ondergrond waarin zich dat wortelgestel bevindt;

  • het uiterlijk aanzien van de omgeving rond de houtopstand.

 

Artikel 2:3: Afstand tot de erfgrenslijn

De afstand tot de grenslijn van eens anders erf als bedoeld in artikel 5:42 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is voor bomen 0,5 meter, en voor heesters en heggen nihil.

 

Artikel 2:4: Bescherming houtopstanden in de openbare ruimte

Het is in de openbare ruimte verboden om:

  • a.

    houtopstanden te beschadigen, te bekladden, te beplakken of zonder toestemming van de gemeente van voorwerpen te voorzien;

  • b.

    aan houtopstanden snoeiwerk te verrichten, behoudens beheer- of onderhoudswerkzaamheden door of in opdracht van het bevoegd gezag.

 

 

paragraaf 2 Het kappen van houtopstanden

 

Artikel 2:5 Kapverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen die voorkomt op de Waardevolle bomenlijst.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen anders dan die in het eerste lid genoemd. Dit geldt voor beplanting zowel levend als afgestorven.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor het vellen of doen vellen van:

  • a.

    bomen met een dwarsdoorsnede van de stam kleiner dan 40 centimeter, gemeten op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam, tenzij de boom is aangeplant in het kader van een herplantplicht of andere compensatiemaatregel;

  • b.

    houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 2:10 en 2:11 van deze verordening;

  • c.

    het periodiek vellen van hakhout of dunning ter uitvoering van regulier groenonderhoud;

  • d.

    het periodiek knotten als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van regulier groenonderhoud;

  • e.

    een houtopstand gelegen buiten de bebouwde kom, met uitzondering van houtopstanden op erven, en houtopstanden die op grond van het bestemmingsplan worden beschermd;

  • f.

    naaldbomen, kennelijk bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor bestemde terreinen;

  • g.

    kweekgoed;

  • h.

    houtopstand die op last van het bevoegd gezag moet worden geveld op grond van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid (noodkap).

 

Artikel 2:6: Beoordelingscriteria

  • 1.

    De vergunning voor het vellen van een houtopstand wordt geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand. Dit wordt beoordeeld op basis van één of meer van de volgende waarden:

  • a.

    natuur- en milieuwaarde;

  • b.

    beeldbepalende of landschappelijke waarde;

  • c.

    waarde voor de groenstructuur;

  • d.

    cultuurhistorische waarde;

  • e.

    leefbaarheidswaarde, en

  • f.

    maatschappelijk belang.

  • 2.

    Het college stelt beleid vast voor de beoordeling van de in lid 1 genoemde belangen en de afweging daarvan.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan voor het kunnen beoordelen van de in lid 1 genoemde belangen de aanvrager verplichten een Bomen Effect Analyse te overleggen.

 

Artikel 2:7: Beperking geldigheidsduur

De vergunning tot vellen vervalt voor zover daarvan niet binnen drie jaar na het onherroepelijk zijn van de vergunning gebruik is gemaakt.

 

Artikel 2:8: Herplant- en instandhoudingsplicht

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen een houtopstand van een bepaalde soort op een bepaalde locatie moet worden herplant. Hiervoor gebruikt het bevoegd gezag de compensatietabel uit de bijlage.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan wordt daarbij tevens bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen. Wordt geen termijn genoemd, dan moet de herplant binnen twee jaar zijn geschiedt.

  • 3.

    De vergunninghouder en zijn rechtsopvolgers zijn gehouden de herplant en eventueel vervangende herplant in stand te houden. Voor het vellen van een houtopstand welke door het vervullen van de herplantplicht is geplant, vergunning nodig als bedoeld in artikel 2:5 lid 2, ongeacht de diameter van de houtopstand (– oftewel – het bepaalde in lid 3 onder a van dat artikel is niet van toepassing).

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan indien het bevoegd gezag van oordeel is dat herplant niet mogelijk is, aan de vergunning het voorschrift verbinden dat een financiële bijdrage wordt gestort in het Compensatiefonds. De gelden in dit fonds worden gebruikt voor nog aan te planten nieuwe bomen en/of natuur.

  • 5.

    De hoogte van de financiële bijdrage als bedoeld in het derde lid is de optelsom van de voorbereidingskosten, de uitvoeringskosten van aanplant en instandhouding, de kosten van aanschaf van plantmateriaal, en de kosten van nazorg van de houtopstand die volgens de compensatietabel zou moeten worden herplant, gelet op de te vellen of gevelde boom.

  • 6.

    Het bevoegd gezag kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat van de vergunning geen gebruik mag worden gemaakt totdat andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn of de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

 

Artikel 2:9: Bestrijding van boomziekten

Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a.

    de houtopstand te vellen, en

  • b.

    conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen of te verwijderen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

 

Artikel 2:10: Verbod vervoer en voorhanden hebben gevelde bomen

Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders gevelde bomen van een bepaalde soort of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien daardoor een boomziekte verspreid kan worden.

 

Artikel 2:11: Noodkap

Het college kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang.

 

Artikel 2:12: Maatregelen onrechtmatig vellen, bestuurlijke boete

  • 1.

    Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, een herplant-en instandhoudingsplicht opleggen volgens de compensatietabel zoals opgenomen in de bijlage voor een door het bevoegd gezag te bepalen boomsoort en locatie. Het bepaalde in artikel 2:6, lid 1, 2 en 3 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, bovendien een bestuurlijke boete opleggen. De hoogte van de boete bedraagt ten hoogste de boomwaarde zoals die was voor de gebeurtenis die de oorzaak vormt voor het letsel of het tenietgaan van de boom.

  • 3.

    Indien de houtopstand in het kader van een herplantplicht of een andere compensatiemaatregel is geplant, geldt het bepaalde in de leden 1 en 2 ook voor bomen met een doorsnee kleiner dan 40 cm op 1.30 m boven maaiveld.

  • 4.

    Indien een beplanting waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

  • a.

    een Bomen Effect Analyse aan te bieden aan het bevoegd gezag, of

  • b.

    overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen .

 

 

AFDELING 2 Crossterreinen en verkeer buiten de weg

 

Artikel 2:13: Aantasting groenvoorziening door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

  • a.

    op de weg;

  • b.

    op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

  • c.

    op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 2:14 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wetalgemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet, of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

Artikel 2:15 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen voor:

  • a.

    het voorkomen van overlast;

  • b.

    b.de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c.

    de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

  • a.

    ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b.

    die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • c.

    die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d.

    van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e.

    voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

  • a.

    op wegen en daartoe bestemde paden die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

  • b.

    binnen de bij of krachtens de provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

 

AFDELING 3 Het voorkomen van zwerfafval

 

Artikel 2:16 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging

  • 1.

    Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    het overeenkomstig deAfvalstoffenverordening ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen;

  • b.

    het thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval;

  • c.

    voor zover de (afval)stoffen tijdelijk op de weg geraken of worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet bodembescherming of het Bouwstoffenbesluit voorziet in de beoogde bescherming van het milieu.

Artikel 2:17 Achterlaten van straatafval

  • 1.

    Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

  • 2.

    Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in daartoe van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

 

Artikel 2:18 Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden.

  • 2.

    Het is verboden tegen afvalstoffen of inzamelmiddelen, die ter inzameling gereed staan, te stoten, te schoppen of deze omver te werpen.

 

Artikel 2:19 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

De houder of beheerder van een inrichting waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

  • a.

    een afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek afval kan achterlaten;

  • b.

    zorg te dragen dat deze afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die afvalbak, -mand of voorwerp steeds tijdig wordt geledigd;

  • c.

    zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit artikel, in de nabijheid van de inrichting achtergebleven afval, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, wordt opgeruimd.

 

Artikel 2:20 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal

Degene die in de openbare ruimte reclamebiljetten of dergelijke of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten opruimen, indien deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen.

 

Artikel 2:21 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed.

  • 2.

    Indien bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig wordt beïnvloed, is degene die genoemde werkzaamheden verricht alsmede diens opdrachtgever verplicht deze weg te reinigen of te laten reinigen:

  • a.

    direct na het ontstaan van de verontreiniging, indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;

  • b.

    direct na beëindiging van de werkzaamheden, indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;

  • c.

    indien de werkzaamheden langer dan een dag duren, elke dag direct na beëindiging van de werkzaamheden.

 

 

AFDELING 4 Opslag in de open lucht

 

Artikel 2:22: Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enzovoorts

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a.

    onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b.

    fietsen, bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan anders dan voor gereed gebruik;

  • c.

    kampeermiddelen als bedoeld in artikel 2:28 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • d.

    mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen, apparaten, onderdelen van apparaten, oude metalen en restproducten, of

  • e.

    afvalstoffen.

  • 2.

    Het college kan van het genoemde onder e ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars als bedoeld in de Afvalstoffenverordening of aan houders van een inzamelvergunning als bedoeld in de Afvalstoffenverordening.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens een provinciale verordening.

  • 5.

    Het is de eigenaar of gebruiker van enige onroerende zaak verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders, op deze zaak, anders dan binnenshuis, enige niet onder het verbod gesteld in lid 1 vallende voer-, vaar- en werktuigen, apparaten en onderdelen daarvan kennelijk ten verkoop in voorraad te hebben of met het oog op die verkoop ten toon te stellen, dan wel toe te laten dat de onroerende zaak daarvoor wordt gebezigd.

 

Artikel 2:23 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden

Het is de eigenaar of kentekenhouder verboden zich te ontdoen van een autowrak, dat afkomstig is van een huishouden, anders dan door afgifte aan inrichtingen, genoemd in artikel 6 van het Besluit Beheer Autowrakken.

 

 

AFDELING 5 Verbod vuur te stoken

 

Artikel 2:24 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      het gebruik van schoon, droog hout in sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven,

    • c.

      het gebruik van schoon, droog hout of ander specifiek voor het gebruik bestemd materiaal in vuur voor koken, grillen, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of een provinciale verordening.

  • 5.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

 

AFDELING 6 Verstrooiing van as

 

Artikel 2:25 Verstrooiing van as

het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

 

 

AFDELING 7 Reclame en opschriften

 

Artikel 2:26 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Artikel : 2:27 Opschriften, aankondigingen en afbeeldingen

  • 1.

    Het is voor een eigenaar of gebruiker van een onroerende zaak zonder vergunning van het college verboden op of aan deze onroerende zaak, dan wel achter de vensters daarvan, al dan niet door middel van een roerende zaak opschriften, aankondigingen of afbeeldingen te hebben of de aanwezigheid toe te laten, die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte.

  • 2.

    Onder afbeeldingen vallen mede alle voorwerpen die bedoeld of gebezigd zijn als reclame.

  • 3.

    Het verbod geldt ook voor de eigenaar of gebruiker van een voer- of vaartuig dat geparkeerd of gelegen is op, aan of in een openbare weg of openbaar vaarwater.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:26 (verbod hinderlijke of gevaarlijkereclame) geldt het verbod niet voor:

    • a.

      opschriften niet groter dan 1 m² met enkel de naam van een bewoner van een gebouw of de naam van het gebouw zelf;.

    • b.

      afbeeldingen, welke kennelijk tot de stoffering van een gebouw behoren;

    • c.

      opschriften en aankondigingen, welke zijn aangebracht ter voldoening aan enig wettelijk voorschrift, mits de in dit voorschrift genoemde maten niet worden overschreden; worden geen maximummaten vermeld, dan bedraagt de oppervlakte ten hoogste 0,50 m2 en de grootste afmeting ten hoogste 1 m.;

    • d.

      opschriften en aankondigingen die betrekking hebben op de dienst, het beroep of het bedrijf die in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend, of op de bewoning daarvan, als de gezamenlijke oppervlakte van de opschriften en aankondigingen niet meer bedraagt dan 1 m2;

    • e.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen van kennelijk tijdelijke aard gedurende de termijn, dat deze feitelijke betekenis hebben, doch niet langer dan gedurende vier weken mits deze verband houden met een activiteit binnen de gemeente of een aangrenzende gemeente.;

    • f.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, die aanwezig zijn bij in uitvoering zijnde werken en op deze werken betrekking hebben, gedurende de termijn dat de werken in uitvoering zijn;

    • g.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in een gebouw of een deel van een gebouw, die als winkel, hotel of café restaurant wordt gebruikt, mits zij betrekking hebben op het bedrijf, dat daarin wordt uitgeoefend;

    • h.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, met mededelingen, aanwijzingen of waarschuwingen die niet uit commerciële overwegingen beogen de aandacht te vestigen op personen, zaken of diensten;

  • 5.

    De oppervlakte van een opschrift, aankondiging of afbeelding wordt gemeten met een denkbeeldig bouwvlak die de uiterste hoeken van het object met elkaar verbinden, en waar het volledige opschrift, aankondiging of afbeelding in past.

 

 

AFDELING 8 Kamperen buiten kampeerterreinen

 

Artikel 2:28 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

Artikel 2:29 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de bescherming van natuur en landschap;

  • b.

    de bescherming van een dorpsgezicht;

  • c.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • d.

    de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen, of

  • e.

    de zedelijkheid of gezondheid.

  • 5.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

Artikel 2:30 Aanwijzing kampeerplaatsen

Het college kan plaatsen aanwijzen, waarvoor het verbod in artikel 2:29, eerste lid niet geldt, dan wel tijdelijk niet geldt. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd het vierde lid van dat artikel.

 

 

HOOFDSTUK III BESCHERMING VAN DE WOON- EN LEEFOMGEVING

 

 

 

AFDELING 1 Het houden van dieren

 

Artikel 3:1 Geluidhinder door dieren

Degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

 

Artikel 3:2 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijsbesluit aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben;

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijsbesluit gestelde regels;

  • c.

    aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijsbesluit is aangegeven, of

  • d.

    te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

 

 

AFDELING 2 Geur van veehouderij

 

Artikel 3:3 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • dierenverblijf: al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden.

  • geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

  • veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.

  • kaart: de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaartbijlagen (“Zone verordening”).

  • vergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • wet: Wet geurhinder en veehouderij.

 

Artikel 3:4 Aanwijzing gebieden

  • 1.

    Bij een beslissing inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij neemt het bevoegd gezag de in artikel 3:5, tweede en derde lid van deze verordening bepaalde andere geurnormen/minimale vaste afstanden, als bedoeld in artikel 6 van de Wet, in acht.

  • 2.

    Voor de aangewezen gebieden, zoals aangegeven in artikel 3:5 van deze verordening, gelden de bij deze verordening behorende kaarten.

  • 3.

    De in deze verordening bepaalde begrenzingen en andere geurnormen/minimale vaste afstanden zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Wet, gebaseerd op de bij deze verordening behorende “geurgebiedsvisie Wet geurhinder en veehouderij”.

 

Artikel 3:5 Andere waarden voor de geurbelasting

  • 1.

    Bij een beslissing inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij neemt het bevoegd gezag de in de Wet bepaalde geurnormen en minimale vaste afstanden in acht.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, is binnen de daartoe aangewezen gebieden, die zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten, een andere geurnorm/minimale vaste afstand van toepassing dan de betreffende geurnorm /minimale vaste afstand genoemd in artikel 3, eerste lid en tweede lid en artikel 4, eerste lid van de Wet. Die andere geurnormen/minimale vaste afstanden staan aangegeven op de kaarten behorende bij deze geurverordening.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is voor het gebied van de gemeente liggende buiten de op de bij deze verordening behorende kaarten aangewezen gebieden de geurnorm 14 Odourunits/ m3.

 

 

AFDELING 3 Geluid

 

Artikel 3:6 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan een of een klein aantal inrichtingen;

  • inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat artikel 3:7 uitsluitend van toepassing is op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

 

Artikel 3:7 Incidentele festiviteiten

  • 1.

    In een inrichting mogen gedurende ten hoogste twaalf dagen per kalenderjaar incidentele festiviteiten worden gehouden.

  • 2.

    De houder van een inrichting die voornemens is een incidentele festiviteit te houden is verplicht dit ten minste twee weken voor aanvang van genoemde festiviteit te melden aan burgemeester en wethouders; de melding bevat ten minste de volgende informatie:

  • a.

    het adres van de inrichting;

  • b.

    de naam en het adres van de houder van de inrichting;

  • c.

    de datum waarop de festiviteit wordt georganiseerd.

  • 3.

    De houder van een inrichting ontvangt na inlevering van de in het tweede lid bedoelde melding een ontvangstbewijs met daarop aangegeven de datum waarop de kennisgeving is ontvangen.

  • 4.

    De in het tweede lid bedoelde melding wordt geacht eerst dan te zijn gedaan, als het in het derde lid bedoelde ontvangstbewijs door de houder van de inrichting is ontvangen.

  • 5.

    De in lid 2 bedoelde meldingsregeling geldt niet voor zover er op grond van een bestemmingsplan een vergunning noodzakelijk is.

 

Artikel 3:8 Voorschriften bij incidentele festiviteiten

  • 1.

    Om de door incidentele festiviteiten binnen een inrichting veroorzaakte hinder/ overlast voor de omgeving zoveel mogelijk te beperken, gelden gedurende de uren waarop deze festiviteiten plaatsvinden de volgende voorschriften:

    • a.

      Het op de gevels van de omliggende gevoelige gebouwen invallende geluidsniveau (LAr,LT) mag niet meer bedragen dan de volgende waarden:

      • in de periode 07.00 – 01.00 uur: ten hoogste LAr,LT 65 dB(A) voor niet langer dan 4 uren achtereen;

      • voor de overige uren geldt een geluidsniveau van ten hoogste 60 dB(A);

    • b.

      De overdracht van geluid naar de omgeving dient zoveel mogelijk te worden beperkt door ramen en deuren gesloten te houden.

  • 2.

    De voorschriften gelden niet voor zover in een bestemmingsplan andere normen gelden.

 

Artikel 3:9 Geluidhinder onversterkte muziek in buitenruimten van inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden in de buitenruimten van een inrichting in de zin van artikel 1:2 van het Activiteitenbesluit onversterkte muziek ten gehore te brengen voor zover dit deel uitmaakt van de bedrijfsvoering waarvoor de melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit is gedaan.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor zover voor de activiteit een melding is gedaan in de zin van artikel 2.21, lid 1 aanhef en onder b van het Activiteitenbesluit.

  • 3.

    Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen. Ontheffing van het verbod is alleen mogelijk voor het ten gehore brengen van onversterkte muziek op terrassen van horeca-inrichtingen, indien en voor zolang de noodmaatregelen ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus/COVID-19 van kracht zijn en voor zover de noodmaatregelen en het bestemmingsplan gebruik van de ontheffing toelaten. Aan de ontheffing kan het college voorwaarden verbinden.

 

Artikel 3:10 Geluidshinder onversterkte muziek in binnenruimten van inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden in de binnenruimte van een inrichting in de zin van artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit onversterkte muziek ten gehore te brengen van 23.00 uur ‘s avonds tot 7.00 uur ‘s ochtends.

  • 2.

    Gedurende het ten gehore brengen van onversterkte muziek dienen ramen en deuren zoveel mogelijk gesloten te blijven.

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet voor zover voor de festiviteit een melding is gedaan in de zin van artikel 2.21, lid 1 aanhef en onder b van het Activiteitenbesluit.

 

Artikel 3:11 Geluidhinder door toestellen

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Activiteitenbesluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Onder geluidsapparaten wordt tevens verstaan knalapparaten.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de provinciale milieuverordening.

  • 5.

    Het verbod is ook niet van toepassing op het gebruik van schoolpleinen, openbare sport- en speelvoorzieningen en –terreinen, voor zover het betreft de uitoefening van school, sport- en speelactiviteiten.

  • 6.

    Op de aanvraag om ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

 

AFDELING 5 Evenementen

 

Artikel 3:12 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • evenementenlocatie A: de openbare ruimte gevormd en omsloten door de straten Brinkstraat, Markt, Brink, Nassaukade, Prins Bernhardstraat, Kruisstraat, Hekstraat, Ettenstraat, Kampstraat en het raadhuisplein te Beilen, en voorts het museumdorp Orvelte, binnen de bebouwde kom;

  • evenementenlocatie B: de dorpen voor zover niet behorende tot deellocatie A, binnen de bebouwde kom alsmede de als zodanig aangeduide buurtschappen, voor zover het bestemmingsplan ter plaatse geen afzonderlijke evenementenregeling biedt;

  • evenementenlocatie C: de binnen de gemeente gelegen aangewezen natuurgebieden, alsmede de ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden, flora en fauna in die natuurgebieden vastgestelde buffer- en beschermingszones, voor zover deze niet samenvallen met deellocaties A of B;

  • evenementenlocatie D: het buiten de andere deellocaties vallende buitengebied, voor zover het bestemmingsplan ter plaatse geen afzonderlijke evenementenregeling biedt;

  • evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie: evenementen waarbij het de verwachting is dat het op de gevels van gevoelige gebouwen invallende geluidsniveau (LAr,LT), gemeten volgens de regels van deze verordening, meer bedraagt dan 60 dB(A).

 

Artikel 3:12a Evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie

Evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie worden onderscheiden in:

  • evenementen van de categorie A: evenementen met een geluidsniveau (LAr,LT) van 75 – 85 dB(A) en tevens 85 – 95 dB(C), en

  • evenementen van de categorie B: evenementen met een geluidsniveau (LAr,LT) van 60 – 75 dB(A).

 

Artikel 3:13 Verbod evenementen

Het is verboden zonder vergunning van het college een evenement te organiseren.

 

Artikel 3:14 Vrije evenementen

  • 1.

    Het verbod van artikel 3:13 geldt niet indien het evenement voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het evenement richt zich op publiek uit de directe omgeving (buurt), dan wel op deelnemers die in een bestendige onderlinge relatie staan;

    • b.

      het evenement vindt plaats buiten natuurgebieden;

    • c.

      het evenement vindt niet plaats op de rijbaan en geeft ook overigens geen enkele belemmering voor het verkeer;

    • d.

      het evenement geeft geen belemmering voor de toegang van hulpverlenende diensten;

    • e.

      het evenement heeft een verantwoordelijke organisator;

    • f.

      het evenement kent geen winstoogmerk en wordt niet bedrijfsmatig georganiseerd;

    • g.

      bij het evenement wordt geen gebruik gemaakt van een versterking van stemgeluid;

    • h.

      bij het evenement wordt geen gebruik gemaakt van versterking van muziek of versterkte muziek;

    • i.

      onversterkte muziek wordt niet eerder dan 7:00 uur en niet later dan 23:00 uur ten gehore gebracht;

    • j.

      bij het evenement zijn geen gemotoriseerde voertuigen of apparaten of anderszins elektrische dan wel verbrandingsmotoren aanwezig danwel betrokken;

    • k.

      het evenement vindt plaats buiten in het bestemmingsplan als evenemententerrein aangeduide locaties;

    • l.

      bij het evenement wordt geen vuurwerk gebruikt.

  • 2.

    Het college kan ter bescherming van de woon- en leefsituatie en andere belangen, plaatsen aanwijzen waarin het bepaalde in het eerste lid niet geldt.

 

Artikel 3:15 Vergunningaanvraag

  • 1.

    Bij de aanvraag van een vergunning dienen, voor zover van toepassing in ieder geval de volgende gegevens te worden verstrekt:

    • a.

      de naam en adresgegevens van de persoon, vereniging, stichting of enig andere organisatievorm die met de daadwerkelijke organisatie van het desbetreffende evenement is belast;

    • b.

      de datum of data waarop het evenement wordt georganiseerd;

    • c.

      een omschrijving van de activiteiten, met het tijdstip waarop deze aanvangen en eindigen;

    • d.

      een schatting van het aantal bezoekers;

    • e.

      een situatieschets met daarop aangegeven de locatie van het evenement;

    • f.

      een overzicht van de energievoorzieningen;

    • g.

      een overzicht van de brandblusmiddelen;

    • h.

      een overzicht van de af te sluiten wegen en een bijbehorend verkeersplan;

    • i.

      een situatieschets met daarop aangegeven de plaats van kramen, podia, tenten, tribunes, tijdelijke terrassen, parkeervoorzieningen, toiletvoorzieningen, etc.;

    • j.

      de feitelijke inrichting van tenten en/of enig ander tijdelijk bouwsel;

    • k.

      een draaiboek;

    • l.

      de naam, het adres en het telefoonnummer van de leverancier van het vuurwerk.

  • 2.

    Het college kan ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag op ieder moment andere, dan wel nadere gegevens vragen.

  • 3.

    De aanvraag moet worden ingediend tenminste 12 weken voor aanvang van het evenement.

 

Artikel 3:16 Weigeringsgronden vergunning - algemeen

  • 1.

    De vergunning wordt geweigerd indien:

  • a.

    de locatie waar het evenement wordt georganiseerd is gelegen binnen evenementenlocatie C en hiervoor geen toestemming is verkregen van de eigenaar of beheerder van het desbetreffende natuurgebied;

  • b.

    ter plaatse in de avonduren (19.00 -23.00 uur) in het kalenderjaar het in tabel 1 aangegeven aantal evenementen met een aanmerkelijke geluidproductie is aangevraagd of reeds is vergund;

Tabel 1

Locatie

Maximaal aantal, in de avondperiode toegestane evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie per kalenderjaar per dagdeel, geldend voor iedere afzonderlijke dorpskern, wijk en als apart gebied te beschouwen natuur- en buitengebied

DeellocatieA

DeellocatieB

DeellocatieC

DeellocatieD

12

6

0

6

  • c.

    ter plaatse in de dagperiode (07.00 -19.00 uur) in het kalenderjaar het in tabel 2 aangegeven aantal evenementen met een aanmerkelijke geluidproductie is aangevraagd of reeds is vergund;

Tabel 2

Locatie

Maximaal aantal, in de dagperiode toegestane evenementen met een aanmerkelijke geluidsproductie per kalenderjaar per dagdeel, geldend voor iedere afzonderlijke dorpskern, wijk en als apart gebied te beschouwen natuur- en buitengebied

DeellocatieA

DeellocatieB

DeellocatieC

DeellocatieD

25

12

2

12

  • d.

    het college van mening is dat de woon- en leefsituatie in de directe omgeving van de locatie waar het evenement wordt georganiseerd en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed.

  • 2.

    De vergunning wordt geweigerd als deze volgens een evenementenregeling in het bestemmingsplan ter plaatse niet kan worden georganiseerd.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de organisator van het evenement de aan een eerdere vergunning verbonden voorschriften één of meerdere keren heeft overtreden.

    • b.

      de organisator of de aanvrager van de vergunning van in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

 

Artikel 3:17 weigeringsgronden vergunning - anticumulatiebepaling

  • 1.

    De vergunning voor een evenement met een aanmerkelijke geluidproductie van de categorie A onderscheidenlijk categorie B op een bepaalde evenementenlocatie, wordt geweigerd indien deze is aangevraagd voor een tijdstip binnen het in onderstaande tabel 3 bepaalde tijdsbestek ten opzichte van evenementen die op grond van hun vergunde geluidsproductie in die evenementenlocatie moeten worden aangemerkt als evenementen van de categorie A dan wel B.

Tabel 3

A – A

Minimaal 2 weken met daarin 2 weekenden

A – B / B – A

Minimaal 1 week met daarin 1 weekend

B – B

5 dagen

  • 2.

    Een vergunning voor een evenement waarbij onversterkte muziek door ensembles of koren ten gehore wordt gebracht, of waarbij luid klinkende percussie- of blaas instrumenten worden gebruikt, wordt voor de anticumulatiebepaling in het eerste lid als een evenement van de categorie B aangemerkt.

  • 3.

    Het college kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een korter tijdsbestek toestaan, of meerdere dagen koppelen, indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

  • 4.

    Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor zover het evenement plaatsvindt in een inrichting en tevens ten behoeve van het evenement een melding is gedaan ingevolge artikel 3:7.

 

Artikel 3:18 Aanvangs- en beëindigingstijden

  • 1.

    Het college bepaalt de duur van het evenement en de tijd waarop het evenement eindigt.

  • 2.

    Een evenement eindigt niet later dan 01.00 uur.

  • 3.

    De aanvangstijd van evenementen die op zondagen en algemeen erkende christelijke feestdagen worden georganiseerd ligt na 13.00 uur.

 

Artikel 3:19 Geluidsnormen bij evenementen

  • 1.

    Het geluidsniveau (LAr,LT) dat tijdens het evenement mag worden geproduceerd wordt bepaald op een waarde die niet hoger ligt dan 85 dB(A) en die tevens niet hoger ligt dan 95 dB(C).

  • 2.

    In een vergunning voor een evenement waarbij versterkt stemgeluid of versterkte muziek ten gehore wordt gebracht, wordt een geluidsniveau (LAr,LT) opgenomen van 75 dB(A) of meer.

  • 3.

    Bij vergunningplichtige evenementen zonder aanmerkelijke geluidsproductie blijft bij de bepaling van het geluidsniveau buiten beschouwing aankondigingen met versterkt stemgeluid die boven het vergunde geluidsniveau uitstijgen en niet langer dan in totaal vijf minuten per evenement ten gehore worden gebracht. Deze aankondigingen mogen het geluidsniveau (LAr,LT) van 75 dB (A), gemeten op 1 meter uit de luidspreker, voor de duur van de aankondiging, niet overstijgen.

  • 4.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor zover het evenement plaatsvindt in een inrichting en tevens ten behoeve van het evenement een melding is gedaan ingevolge artikel 3:7.

 

Artikel 3:20 Bepaling van geluidsniveau bij evenementen

  • 1.

    Het geluidsniveau wordt gemeten volgens het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) als bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit, met dien verstande dat op de meting geen bedrijfsduurcorrectie en geen muziekcorrectie van toepassing is, en het geluidsniveau wordt gemeten op de dichtstbijzijnde gevel van een gevoelig gebouw gedurende minimaal 1 minuut, exclusief gevelreflectie, voor zover in deze verordening niet anders is bepaald.

  • 2.

    Het geluidsniveau wordt in de dagperiode (07.00 uur – 19.00 uur) beoordeeld op een hoogte van 1,5 tot 2 meter boven het maaiveld ter plaatse, en in de overige perioden (19.00 uur – 07.00 uur) op 5 meter boven het maaiveld ter plaatse, tenzij de omstandigheden reden geven om een andere hoogte te nemen, dit laatste ter beoordeling van degene die door of namens het college belast is met de meting.

  • 3.

    Op de bepaling van het geluidsniveau en de toetsing aan het bij of krachtens deze verordening bepaalde geluidsniveau is van overeenkomstige toepassing hetgeen in artikel 2.18 lid 1, 2 en 3 van het Activiteitenbesluit is bepaald, met dien verstande dat het geluid van onversterkte muziek geheel buiten beschouwing blijft.

 

Artikel 3:21 Borgsom

Het college kan, indien de aard en/of omvang van het te organiseren evenement hiertoe aanleiding geeft, voor het opruimen van afval en overige schade een borgsom vragen. De borgsom wordt binnen 4 weken na afloop van evenement na verrekening van de eventueel door de gemeente gemaakte kosten terugbetaald.

 

Artikel 3:22 Nadere eisen

Het college kan te allen tijde in aanvulling op, dan wel in de plaats van de in of krachtens deze afdeling bepaalde voorschriften nadere eisen stellen indien hij dit op grond van de voorgenomen activiteiten en uit oogpunt van het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen en de gezondheid van bezoekers en omwonenden, bescherming van de woon- en leefsituatie of het milieu noodzakelijk acht.

 

 

HOOFDSTUK IV GEBRUIK ONROERENDE ZAKEN BUITEN BESTEMMING

 

 

 

AFDELING 1 Standplaatsen

 

Artikel 4:1 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning als het innemen van een standplaats strijdig is met het bestemmingsplan, een beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang, of

    • c.

      indien het innemen van de standplaats buitensporig is met het oog op de beschikbare parkeerruimte.

 

Artikel 4:2 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

 

Artikel 4:3 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 4:1, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of een provinciale verordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 4:1, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

 

AFDELING 2 Snuffelmarkten

 

Artikel 4:4 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement.

 

Artikel 4:5 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Het college weigert de vergunning als het gebruik als snuffelmarkt strijdig is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

 

 

AFDELING 3 Gebruik woningen voor andere doeleinden

(gereserveerd)

 

 

 

HOOFDSTUK V BESCHERMING TEGEN GEVAAR

 

 

 

Artikel 5:1 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

Artikel 5:2 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

 

Artikel 5:3 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

 

Artikel 5:4 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, een provinciale regeling of een gemeentelijke verordening.

 

Artikel 5:5 Gedogen voorzieningen voor verkeer en verlichting aan bouwwerken

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat van gemeentewege op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

 

 

 

HOOFDSTUK VI DE WEG

 

 

 

AFDELING 1 Bruikbaarheid van de weg

 

Artikel 6:1 Voorwerpen op of aan de weg, terrassen

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg, of

    • b.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1.00 meter breedte wordt gelaten op voetpaden en van 2.50 meter breedte op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 4:1, en

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 7.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of provinciale regelingen.

 

Artikel 6:2 Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, provinciale regelingen, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde verordening of andere gemeentelijke verordeningen.

 

Artikel 6:3 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de Regeling Uitwegen van de Provincie Drenthe

 

 

AFDELING 2 Beperking overlast door geparkeerde voertuigen

 

Artikel 6:4 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen, en

  • het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • voertuigen waaraan herstel-of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden, en;

  • voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 6:5 tot en met 6:13 is het degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 30 meter met als middelpunt één van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

 

Artikel 6:5 Te koop aanbieden van voertuigen

Het is verboden op de weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

 

Artikel 6:6 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

 

Artikel 6:7 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

Artikel 6:8 Kampeermiddelen, aanhangwagens

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, dan wel een aanhangwagen:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de weg binnen de bebouwde kom;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door provinciale regelgeving.

 

Artikel 6:9 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

Artikel 6:10: Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 6:8 is het verbod in het tweede lid niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

 

Artikel 6:11 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden andere dan aan het voertuig, waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

 

Artikel 6:12 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

 

Artikel 6:13 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stank verspreidende stoffen te parkeren daar waar bewoners of gebruikers van nabij gelegen gebouwen of terreinen daarvan overlast of hinder kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer daarin voorziet.

 

Artikel 6:14 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen, snor/bromfietsen of scooters onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

 

HOOFDSTUK VII GEBRUIK OPENBAAR WATER

 

 

 

AFDELING 1 Openbaar water, ligplaatsen

 

Artikel 7.1 Magneetvissen

  • 1.

    Het is verboden te magneetvissen in de kanalen en in de natuurlijke plassen in de gemeente.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te magneetvissen vanaf een brug.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

 

Artikel 7:2 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, provinciale regelingen of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

Artikel 7:3 Ligplaats vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, en provinciale regelingen.

  • 4.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 5.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

 

 

HOOFDSTUK VIII BOUWEN EN WELSTANDSTOEZICHT

 

 

AFDELING 1 Gegevens en bescheiden

 

Artikel 8.1. Bodemonderzoek

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat in ieder geval uit de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 of 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

  • 3.

    Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toe als voor toepassing van artikel 8:2 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht als uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Als het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

 

 

AFDELING 2 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond

 

Artikel 8:2 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • a. dat de grond raakt, of b. waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

 

Artikel 8:3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

 

 

AFDELING 3 De Welstandscommissie

 

Artikel 8:4 De advisering door de welstandscommissie

  • 1.

    De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan de welstandscommissie Midden-Drenthe.

  • 2.

    De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen

  • 3.

    De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde toetsingselementen en criteria.

 

Artikel 8:5 Samenstelling van de welstandscommissie

  • 1.

    De welstandscommissie is samengesteld uit een voorzitter en minimaal twee deskundige leden. Eén van de deskundige leden is de architectadviseur.

  • 2.

    Voor de leden worden plaatsvervangers aangewezen.

  • 3.

    Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt de voorzitter vervangen door een daartoe aangewezen plaatsvervanger.

  • 4.

    Indien een goede behandeling van een bouwplan daartoe noodzaakt kan incidenteel een deskundige in de welstandscommissie worden opgenomen. In het welstandsadvies wordt in een dergelijk geval gemotiveerd aangegeven op grond van welke overwegingen deze deskundige in de commissie is opgenomen. Indien hieraan kosten zijn verbonden, is vooraf machtiging door of namens het College van burgemeester en wethouders vereist.

  • 5.

    In de welstandscommissie kan een ingezetene van de gemeente anders als bedoeld in het eerste lid zitting hebben.

  • 6.

    De welstandscommissie bestaat, met uitzondering van de in lid 4 van dit artikel genoemde mogelijkheid, uitsluitend uit leden benoemt door de gemeenteraad. De leden van de welstandscommissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.

 

Artikel 8:6 Jaarlijkse verantwoording

  • 1.

    De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

  • op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

  • de werkwijze van de welstandscommissie;

  • op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

  • de aard van de beoordeelde plannen;

  • de bijzondere projecten.

  • 2.

    De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

 

Artikel 8:7 Termijn van advisering

  • 1.

    De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen twee weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 2.

    De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft uit binnen twee weken nadat door of namens burgmeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

 

Artikel 8:8 Openbaarheid van vergaderen en mondeling toelichting

  • 1.

    De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2.

    Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3.

    In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 4.

    Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht. Het reglement van orde van de welstandscommissie voorziet in een procedurele opzet, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht in de toelichtende fase en de beraadslagingen.

 

Artikel 8:9 Afdoening onder verantwoordelijkheid

  • 1.

    De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 8;5, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

  • 2.

    In elk geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.

 

Artikel 8:10 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1.

    De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2.

    Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

 

 

AFDELING 4 Overige administratieve bepalingen

 

Artikel 8:11 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

 

 

HOOFDSTUK IX ERFGOED

 

(gereserveerd)

 

 

HOOFDSTUK X COMPENSATIE BOS, NATUUR EN LANDSCHAP

 

 

 

Artikel 10:1 Afstemmingsbepaling

Dit hoofdstuk is van toepassing als op grond van een andere wettelijke regeling geen andere compensatieregeling is voorzien voor het onderwerp.

 

Artikel 10:2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • initiatiefnemer: degene of de organisatie die het initiatief neemt om te komen tot een ruimtelijke ingreep op een bepaalde locatie;

  • ingreep: het geheel van de acties die nodig zijn binnen een ruimtelijk begrensd gebied dat nodig is om te komen tot het beoogde maatschappelijke doel;

  • compensatie: het creëren van nieuwe waarden die vergelijkbaar zijn met de verloren gegane waarden. Indien het volledig onvervangbare waarden betreft, heeft de compensatie betrekking op het creëren van zo vergelijkbaar mogelijke waarden;

  • compensatieplan: het plan waarin is aangegeven welke maatregelen getroffen worden en op welke termijn om de compensatie te realiseren;

  • EHS: de Ecologische hoofdstructuur, dan wel vervangende ecologische structuren die als te halen doel door provicie (POV) dan wel Rijk zijn vastgesteld, alsmede de Natura 2000 gebieden;

  • MER: de milieueffectrapportage als bedoeld in de Wet mileubeheer;

  • mitigatie: het verminderen van nadelige effecten van ingrepen/activiteiten op de aanwezige natuur-, bos-, landschaps- en archeologische waarden door bepaalde maatregelen;

  • compensatiegebieden: gebieden waarin compensatie plaatsvindt;

  • Groenfonds: het Nationaal Groenfonds, dan wel een door het college aangewezen compensatiefonds voor natuur;

  • Habitatrichtlijn: de Habitatrichtlijn (Council Directive 92/43/EEC of 21 May 1992 on the conservation of natural habitats and of wild fauna and flora).

 

Artikel 10:3 Compensatie

  • 1.

    Indien na afweging van belangen voor gebieden met de functie natuur en/of bos wordt besloten dat één van deze functies moet wijken voor, of anderszins aanwijsbare schade ondervindt van een ander aantoonbaar zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor een ruimtelijke ingreep wordt toegestaan, zullen niet alleen maatregelen worden getroffen met het oog op inpassing en mitigatie ter plaatse van de ingreep, maar zal bovendien, indien bedoelde maatregelen onvoldoende zijn, compensatie plaatsvinden.

  • 2.

    De gebiedscategorieën waarvoor compensatie zal worden toegepast zijn:

    • a.

      kerngebieden van de ecologische hoofdstructuur (Natura 2000);

    • b.

      gerealiseerde reservaats- en natuurgebieden;

    • c.

      kleinere natuurgebieden buiten de ecologische hoofdstructuur die als zodanig zijn aangeduid in Provinciale plannen of verordeningen, onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, of zijn vastgelegd in een bestemmingsplan;

    • d.

      agrarische gronden met natuurwaarden;

    • e.

      biotopen van aandachtssoorten die op indicatie van de soortenbeschermingsplannen van het rijk in omgevingsplannen en/of bestemmingsplannen zijn opgenomen;

    • f.

      bossen en landschappelijke beplantingen die onder de werking van de Boswet vallen.

  • 3.

    Dit hoofstuk is ook van toepassing op ingrepen buiten de aangegeven gebieden, indien deze ingrepen directe effecten binnen de gebieden hebben.

  • 4.

    Dit hoofdstuk is bovendien van overeenkomstige toepassing als sprake is van schade op de locatie zelf door verlies aan waardevolle landschappelijke elementen of structuren, schade aan de omgeving, bijvoorbeeld door een storende visuele werking, het verbreken van samenhang in het landschap of verlies aan openheid en ingeval van aantasting van archeologische waarden.

  • 5.

    Uitgangspunt bij de toepassing van compensatie is dat in beginsel geen netto verlies aan waarden mag optreden.

 

Artikel 10:4 Procedure

  • 1.

    Uitgezonderd gevallen waarin de compensatiebepalingen van de Europese Habitatrichtlijn, dan wel de Natuurbeschermingswet van toepassing zijn, dient de initiatiefnemer tegelijk met zijn aanvraag voor de concrete ruimtelijke ingreep een compensatieplan te overleggen, waarin op een integrale en nauwgezette wijze in elk geval de volgende aspecten worden beschreven:

  • de bestaande waarden van het betrokken gebied in relatie tot de omgeving;

  • de redelijkerwijs te verwachten effecten van de voorgenomen ruimtelijke ingreep;

  • de in artikel 2, eerste lid, bedoelde maatregelen;

  • de financiering van de te treffen maatregelen;

  • de ruimtelijke ingreep zelf;

  • het zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • waar en hoe compensatie wordt voorgesteld.

  • 2.

    Het college verleent slechts medewerking aan de ruimtelijke ingreep indien geen andere geschikte locatie voor het te dienen belang als bedoeld in artikel 10:3, eerste lid aanwezig is en het vorenbedoelde maatschappelijk belang op een adequate wijze is aangetoond.

  • 3.

    Afhankelijk van de situatie kan het college nadere eisen stellen met betrekking tot de inhoud van het in het eerste lid bedoelde plan en de te volgen procedure. De initiatiefnemer pleegt hieromtrent vooraf overleg met het college.

  • 4.

    Het in het eerste lid bedoelde plan wordt tegelijkertijd met de aanvraag ingediend.

 

Artikel 10:5 Compensatieregels bos

  • 1.

    Indien uit het in artikel 3, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van (a) verlies van oppervlakte aan bos, (b) aantasting van de kwaliteit van bos, en/of (c) verlies aan oude bosbodem wordt de compensatie vastgesteld afhankelijk van de leeftijd van het bos als levensgemeenschap en met inachtneming van de volgende criteria:

    • a.

      als het bos of de beplanting nog geen 25 jaren oud is, dient 150% van de oppervlakte gecompenseerd te worden (100% voor het verlies van de oppervlakte en 50% oppervlakte voor het verlies van kwaliteit);

    • b.

      als het bos of de beplanting ouder is dan 25 jaren doch jonger dan 100 jaren, dient 200% van de oppervlakte gecompenseerd te worden (100% voor het verlies van de oppervlakte en 100% oppervlakte voor het verlies van kwaliteit);

    • c.

      als het bos of de beplanting ouder is dan 100 jaren, dient 300% van de oppervlakte gecompenseerd te worden (100% voor het verlies van de oppervlakte en 200% oppervlakte voor het verlies van kwaliteit).

  • 2.

    Van geval tot geval wordt bezien of en hoe de natuurlijke kwaliteiten geregenereerd kunnen worden. Mocht regeneratie niet mogelijk zijn, dan wordt geen medewerking verleend aan de ingreep. Compensatie wordt uitgevoerd op een van tevoren te bepalen plaats waar potentieel dezelfde waarden kunnen worden ontwikkeld. Deze plaats dient zich in het algemeen nabij de plaats van de ingreep te bevinden en waar aansluiting bij de bestaande waarden kan worden gezocht. Is deze mogelijkheid niet aanwezig, dan zal in de nabije omgeving een andere locatie (aansluitend aan de EHS, aan bestaand bos, aan bestaande natuurterreinen) moeten worden gevonden.

  • 3.

    Indien boswaarden verloren gaan ten behoeve van een zeldzamer ecosysteem, gelden uitsluitend de compensatienormen van de Boswet.

 

Artikel 10:6 Compensatie natuur

  • 1.

    Indien uit het in artikel 10:4, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van (a) verlies van oppervlakte aan natuur, (b) aantasting van de kwaliteit van natuur en/of (c) verlies of aantasting van biotopen voor aandachtssoorten, wordt de compensatie vastgesteld met inachtneming van de volgende criteria:

    • a.

      als natuurwaarden binnen 25 jaren vervangen kunnen worden, dient 100% van de oppervlakte gecompenseerd te worden en 50% financiële toeslag voor het verlies van kwaliteit (ten behoeve van het aanloopbeheer);

    • b.

      als natuurwaarden binnen een periode van 25 tot 100 jaren vervangen kunnen worden, dient 100% van de oppervlakte gecompenseerd te worden en 100% financiële toeslag voor het verlies van kwaliteit (ten behoeve van het aanloopbeheer);

    • c.

      als natuurwaarden niet binnen een periode van 100 jaren vervangen kunnen worden, is compensatie slechts in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk. Dan geldt naast een compensatie van 100% voor het verlies van de oppervlakte minimaal een financiële toeslag van 200% voor het verlies van kwaliteit. (wordt in principe geen medewerking aan verleend. In geval van onontkoombaar maatschappelijk belang, wordt van geval tot geval bepaald welke norm voor compensatie redelijk wordt geacht).

  • 2.

    Artikel 10:5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 10:7 Compensatie landschap

  • 1.

    Indien uit het in artikel 10:4, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van (a) schade op de locatie zelf door verlies aan waardevolle landschappelijke elementen of structuren en/of (b) schade aan de omgeving, bijvoorbeeld door een storende visuele werking, het verbreken van de samenhang in het landschap of verlies aan openheid zulks ter beoordeling aan het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de gemeentelijke en provinciale landschapsplannen, wordt de compensatie vastgesteld met inachtneming van de volgende criteria:

    • a.

      voor waterlopen dient 100% van de oppervlakte te worden gecompenseerd en 50% financiële toeslag voor het verlies aan kwaliteit;

    • b.

      voor beplanting dient 100% van de oppervlakte te worden gecompenseerd en een financiële toeslag voor het verlies aan kwaliteit die afhankelijk is van de tijd die nodig is voor vervanging. Dit is 50% toeslag bij vervangbaarheid binnen 25 jaar, 100% toeslag voor vervangbaarheid tussen 25 en 100 jaar en 200% toeslag als vervanging niet of moeilijk mogelijk is;

    • c.

      voor openheid geldt dat fysieke compensatie vrijwel onmogelijk is. Als mitigerende en inpassende maatregelen onvoldoende effect hebben, wordt in beginsel geen medewerking verleend aan aantastingen van openheid. Indien onder bijzondere omstandigheden van deze regel wordt afgeweken, wordt compensatie van geval tot geval bekeken;

    • d.

      voor kwel en cultuurhistorische gaafheid geldt dat vervanging niet of nauwelijks mogelijk is. In beginsel wordt ook geen medewerking verleend aan aantastingen hiervan. Indien onder bijzondere omstandigheden van deze regel wordt afgeweken, wordt compensatie van geval tot geval bekeken.

  • 2.

    Artikel 10:5, tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 10:8 Financiële compensatie

  • 1.

    Indien de in de artikelen 10:5, 10:6 en 10:7 bedoelde fysieke compensatie redelijkerwijs niet of qua oppervlakte slechts ten dele mogelijk is, kan het college verplichten tot een financiële compensatie. De financiële compensatie bestaat uit de kosten die anders gemoeid zouden zijn met fysieke compensatie plus de financiële toeslag ten behoeve van het aanloopbeheer.

  • 2.

    Het bedrag van de financiële compensatie wordt vastgesteld door het college.

  • 3.

    Het bedrag wordt door de aanvrager in het Groenfonds gestort.

 

Artikel 10:9 Commissie van deskundigen

  • 1.

    Indien in de fase die voorafgaat aan de besluitvorming verschil van mening bestaat omtrent de omvang van de schade dan wel omtrent de inzet van maatregelen, kunnen partijen overeenkomen een advies te vragen aan de commissie van deskundigen.

  • 2.

    De commissie van deskundigen wordt ingesteld door gedeputeerde staten van Drenthe, een en ander in overleg met de Vereniging van Drentse Gemeenten.

  • 3.

    De commissie bestaat uit ten minste drie onafhankelijk deskundigen op het gebied van ruimtelijke ordening, landschap, natuur, archeologie, cultuurhistorie en bos.

 

 

HOOFDSTUK XI OPSPORINGS- EN STRAFBEPALINGEN

 

 

Artikel 11:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikelen 2:4, 2:8 lid 3, 2:9, 2:10, 2:13 tot en met 2:24, 2:28, 2:29, 3:2, 3:7 tot en met 3:11, 3:13, 4:1, 4:2, 4:5, 5:1 tot en met 5:5, 6:1, 6:2, 6:3, 6:4 tot en met 6:14, 7:1, 7:2 en 7:3.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:5 lid 1 en 2, 2:16 tot en met 2:23, 6:1, vijfde juncto eerste lid, 6:2, tweede lid, en 6:3, eerste lid.

 

Artikel 11:2 Toezichthouders

Met de zorg voor naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van strafvordering aangewezen ambtenaren, belast de hiertoe door de burgemeester en burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

 

Artikel 11:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

 

 

HOOFDSTUK XII INWERKINGTREDING EN BENAMING

 

 

Artikel 12:1 Intrekking verordeningen

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

  • de Bomenverordening 2016 Gemeente Midden-Drenthe, vastgesteld op 15 december 2016;

  • De Bouwverordening Gemeente Midden-Drenthe, vastgesteld op 27 september 2012;

  • De Compensatieverordening Bos, Natuur, Landschap en Archeologie, vastgesteld op 26 juni 2003;

  • De Festiviteiten- en evenementenverordening gemeente Midden-Drenthe, vastgesteld op 30 maart 2000, en laatstelijk gewijzigd op 20 december 2007.

  • De Geurverordening, vastgesteld op 31 maart 2011 en gewijzigd op 20 december 2018

  • De Landschapsverordening, vastgesteld op 16 december 1993

 

Artikel 12:2 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordeningen, bedoeld in artikel 12:1, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

 

Artikel 12:3 inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking.

 

Artikel 12:4 citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2020

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 januari 2021

de griffier, de voorzitter,

C.A.M. Bodewes M.F.V. Damsma

bijlage bij de Verordening Leefomgeving Midden-Drenthe 2020

 

Compensatietabel herplant als bedoeld in artikel 2:8

→ gevelde boom dwarsdoorsnede:

ø 40 – 60 cm

ø 60 – 80 cm

ø > 80 cm

Waardevolle boom

ø -

↓ maatvoering herplant

omtrek in cm:

 

aantal te planten bomen als compensatie voor het vellen van een boom met bovenstaande dwarsdoorsnede, aantal naar keuze

18 – 20*

4

6

8

 

20 – 25

3

4

5

 

25 – 30

2

3

4

 

30 – 35

1

2

3

 

35 – 40

-

1

2

 

40 – 45**

-

-

1

1

* Indien herplant niet mogelijk is, wordt voor het te storten bedrag in het Compensatiefonds uitgegaan van het aantal bomen zoals genoemd in de maatvoering 18/20. Inclusief bijbehorende kosten zoals voorbereiding en uitvoeringskosten, grondverbetering, leveren en aanbrengen beplanting en bevestigingsmiddelen, nazorg en garantie.

** Indien herplant van maat 45-50 op dezelfde locatie niet mogelijk is, kan na overleg worden afgeweken van deze maat.

 

Bijlage kaarten voormalige Geurverordening

Kaarten als bedoeld in artikel 3:4 en 3:5

Zie tot de opname van de kaarten in deze verordening de Geurverordening, zoals deze geldend was onmiddellijk voor de intrekking.

 

Toelichting

 

Toelichting op de totstandkoming van de Verordening Leefomgeving

 

Inleiding

 

De Omgevingswet

De Omgevingswet is niet minder dan een systeemwijziging van het ruimtelijke recht. De wetgeving zoals die nu is, is in de afgelopen eeuw organisch gegroeid uit de behoefte steeds verschillende onderwerpen te regelen. De wetgeving is versnipperd in vele wetten die ieder - met reden - een verschillende invalshoek hebben en verschillend van opzet zijn. De Omgevingswet geeft een soort ultieme deregulering: alle verschillende ruimtelijke wetgeving samengevat in één wet en drie uitvoeringsbesluiten. Het doel: eenvoudige procedures, één loket, één vergunning, of in elk geval alles in één keer aanvragen, minder vergunningen en ontheffingen (“ja, mits”, in plaats van “nee, tenzij”) en mogelijkheden tot een veel flexibeler invulling van de ruimte, met medeneming van alle ruimtelijk relevante belangen en participatie van inwoners.

De Omgevingswet zou moeten zorgen voor een “paradigma-shift”: een totaal nieuwe kijk op ruimtelijke wetgeving, waardoor alle bestaande instrumenten als bestemmingsplannen in de prullenbak kunnen, en alle kennis en ervaring zou worden vervangen door fris elan en een tabula rasa. Zo’n verdraaiing van het werken tegen alle bestaande kennis en ervaring in, met totaal nieuwe begrippen en denkbeelden vergt veel mentale inspanning en voorbereiding. Dit was reden voor de regering om een lange invoeringstermijn te hanteren.

Voorbereiding

In de afgelopen drie jaren zijn voorbereidingen getroffen voor de transmutatie van de ruimtelijke regelingen in onze gemeente. De grootste uitdagingen zijn de Omgevingsvisie en de uitwerking van de Omgevingsvisie: het Omgevingsplan. Het Omgevingsplan zou alle regels moeten bevatten die iets zeggen over de ruimtelijke omgeving van de gemeente. Het Omgevingsplan zou vooral veel mogelijkheden moeten bevatten.

In onze gemeente is ervoor gekozen om het Omgevingsplan van twee kanten aan te vliegen. Enerzijds door het opstellen van een visie op de gemeente door samenspraak van de raad met allerlei belangen en inwoners, vanuit de gedachte van de Omgevingswet, en van de andere kant praktisch te kijken wat van het oude eerst toepasselijk blijft, met de bedoeling later in de tijd te kijken in hoeverre het oude met de visie strookt.

Dat laatste is gedaan door te inventariseren welke van de huidige verordeningen bepalingen (regels) bevatten die ruimtelijk relevant zijn, zodat deze opgenomen zouden kunnen worden in één coherente verordening: de Leefomgevingsverordening of Verordening Leefomgeving.

Het is een tussenstap. De Verordening Leefomgeving zal op den duur worden geëvalueerd en opgaan in het Omgevingsplan. Pas op dat moment zullen de bepalingen worden afgestemd op de dan geldende wetgeving.

Inventarisatie van de regels

In het afgelopen jaar heeft deze inventarisatie plaatsgevonden in steeds wisselende samenstelling, al naargelang van het onderwerp. Telkens is beoordeeld of een bepaalde bepaling uit een verordening qua onderwerp in de leefomgevingsverordening zou moeten worden opgenomen. Gekozen is om de meer specifieke ruimtelijke verordeningen eerst niet op te nemen, maar te beginnen met de verordeningen en regelingen die algemeen toepasbaar zijn en voor iedereen gelden. Ook is beoordeeld of de bepaling nog van toepassing is in de huidige tijd en zo ja, of de regel aanpassing behoeft.

Hieronder volgt een opsomming van de verordeningen die geheel of gedeeltelijk worden opgenomen in de Verordening Leefomgeving, gevolgd door een aantal verordeningen waarover eerst afzonderlijke besluitvorming moet plaatsvinden. Daarna volgt een opsomming van de verordeningen die juist niet worden opgenomen in de Verordening Leefomgeving, met de reden daarvoor.

Verordening Leefomgeving

  • de Algemene plaatselijke verordening 2017 wordt gedeeltelijk overgenomen in de Verordening, namelijk voor het gedeelte dat een overwegende ruimtelijke relevantie heeft. De artikelen over de openbare orde blijven staan. Bij sommige onderwerpen met zowel een ruimtelijk als een openbare ordeaspect is gekeken welk aspect zwaarder weegt, en welke instanties betrokken zijn bij de uitvoering. Zo is bijvoorbeeld de exploitatie van seksinrichtingen, op zich een ruimtelijk zeer relevant onderwerp, in de Apv gebleven vanwege de bevoegdheid van de burgemeester en de betrokkenheid van de driehoek bij beslissingen hierover.

  • de Bouwverordening gaat geheel op in de Verordening.

  • de Bomenverordening 2016 gaat geheel op in de verordening. Vanwege de opdracht van de raad om de bomenverordening opnieuw te bekijken op handhaafbaarheid, is een aangepaste regeling in de Verordening opgenomen.

  • de Festiviteiten en Evenementen verordening gaat geheel op in de Verordening. Omdat de verordening van 2000 behoorlijk verouderd is en een vervangende verordening ambtelijk gereed lag, is deze laatste gebruikt voor een nieuwe regeling. Deze uitwerking is vergelijkbaar met de oude regeling en het gevoerde beleid.

  • de Geurverordening gaat geheel op in de Verordening. Het is vanwege de ontwikkelingen in het land gewenst mettertijd te kijken of de normeringen aanpassing behoeven.

  • de Landschapsverordening gaat geheel op in de Verordening.

  • de Compensatieverordening Bos, Natuur, Landschap en Archeologie gaat geheel op in de Verordening. Het is een aanvulling op de bestaande compensatieplichten in hogere wetgeving en in die zin verouderd omdat die wetgevingen voor een groot gedeelte in de loop der tijd zijn vervangen. Met de overgang naar de Omgevingsplan zal hier aandacht aan gegeven moeten worden.

  • de Afvalstoffenverordening 2017 gaat gedeeltelijk op in de Verordening, namelijk voor zover het gaat over zwerfafval, opslag en autowrakken. Het gedeelte over de afvalinzameling in de gemeente blijft in de Afvalstoffenverordening.

Eerst afzonderlijke besluitvorming

  • de Verordening op gebruik woning als tweede woning wordt herzien, samen met het beleid voor arbeidsmigranten. Dit zou in het najaar van 2020 gereed kunnen zijn. Het ligt voor de hand de verordening meteen in de leefomgevingsverordening op te nemen, maar de keuze daartoe wordt op het eind van het traject gemaakt. De inhoud van de verordening kan dan apart of als een wijziging van de Verordening Leefomgeving worden vastgesteld. Tot die tijd blijft de verordening apart bestaan.

  • de Monumentenverordening wordt herzien. De huidige monumentenverordening moet worden uitgebreid met onderwerpen volgens de Erfgoedwet. Het wordt dan een Erfgoedverordening. Deze verordening zou op zijn vroegst in maart 2021 gereed kunnen zijn. De inhoud van de verordening kan als een wijziging van de Verordening Leefomgeving worden vastgesteld.

Wat blijft apart

  • de Winkeltijdenverordening (blijft een aparte verordening). Het is een uitwerking van de Winkeltijdenwet, die niet opgaat in de omgevingswet. Daarom blijft onze Winkeltijdenverordening eveneens apart staan.

  • de Verordening speelautomatenhal blijft een aparte verordening. In de gemeente Midden-Drenthe kan één vergunning verleend worden voor een speelautomatenhal. Deze locatie in de gemeente nemen we op in het omgevingsplan. De verordening is procedureel van aard en blijft op zichzelf staan.

  • de Verordening huifkarren Orvelte blijft een aparte verordening. De verordening heeft betrekking op één specifieke situatie waar één vergunning voor verleend wordt, dus volgt de lijn van de Verordening speelautomatenhal. Wordt tevens in apart traject bijgewerkt.

  • de Verordening afvoer hemelwater blijft een aparte verordening. Deze verordening wordt toegepast als handhavingsinstrument wanneer een gemengd rioolstelsel wordt omgezet in een gescheiden rioolstelsel en inwoners/ondernemers niet meewerken. De verordening is zo specifiek, en is dat het nu geen zin heeft deze in de leefomgevingsverordening mee te nemen.

  • de Algemene Verordening ondergrondse infrastructuur blijft een aparte verordening. Deze verordening functioneert nu goed. Bovendien is de verordening niet van toepassing voor inwoners, waardoor het niet nodig is om de verordening op te nemen in de leefomgevingsverordening.

  • de Telecommunicatieverordening blijft aparte verordening. Deze verordening is niet van toepassing op inwoners. Net als de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur is dat reden de verordening niet mee te nemen, maar apart te laten bestaan.

vervallen

  • de Exploitatieverordening is vervallen. Deze verordening is met de invoering van de Grexwet (wijziging van de Wro) verouderd geraakt en is sindsdien niet meer toegepast. Omdat de wettelijke grondslag is vervallen is ook deze verordening van rechtswege vervallen. Onder de omgevingswet moet een nieuwe exploitatieregeling worden gemaakt, maar tot dat moment is de huidige regeling van afdeling 6:4 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

De verordeningen waarvan een gedeelte wordt overgenomen naar de Verordening Leefomgeving moeten in de afgeslankte versie opnieuw worden vastgesteld. Dit betreft de Algemene plaatselijke verordening en de Afvalstoffenverordening.

Hiernaast kan, als daartoe de bereidheid bestaat, een Verordening nog een Verordening Bestuurlijke Boete Overlast in de Openbare Ruimte (zie bijvoorbeeld die van Amsterdam) worden vastgesteld. Een dergelijke verordening kan voor een aantal verordeningen tegelijkertijd bepalen op overtreding van welke artikelen welke boete wordt gezet (bijvoorbeeld de Apv, de Afvalstoffenverordening en de Leefomgevingsverordening). Toezichthouders en BOA’s kunnen dan bestuurlijke boetes uitschrijven. De verwerking van dergelijke boetes geschiedt in de gemeente. Voor wat betreft de kapvergunning is de boete al geregeld in de tekst van de Verordening Leefomgeving.

 

Toelichting op de Verordening Leefomgeving

Algemeen – opbouw van de regeling

De Verordening Leefomgeving is voor het grootste gedeelte afkomstig uit gedeelten van de bestaande Apv, de bouwverordening, de landschapsverordening, de afvalstoffenverordening en de geurverordening.

Voor wat betreft de kapverordening en de festiviteiten en evenementenverordening geldt dat deze volledig vervangen zijn door een nieuwe regeling in de Verordening, zij het zoveel mogelijk beleidsneutraal: een gemoderniseerde regeling met zoveel mogelijk dezelfde uitwerking.

De onderwerpen die uit de verschillende regelingen zijn overgenomen zijn per ruimtelijk relevant onderwerp bij elkaar gerangschikt. De onderwerpen zelf zijn, waar deze onder een gemeenschappelijke noemer konden worden gebracht, in hoofdstukken gezet. Dit betreffen de hoofdstukken met de meest algemene bescherming die overal in de gemeente toepasbaar is, zoals “bescherming van de natuur en het uiterlijk aanzien” naar vrij specifieke onderwerpen zoals het gebruik van “de weg” of “openbaar water”, de resterende regels uit de Bouwverordening en de specifieke regels over erfgoed en compensatie. Voor het nummeren van de artikelen is gekeken naar het nummeringssysteem van grote verordeningen en wetten, die in hoofdstukken verdeeld zijn: eerst het hoofdstuknummer en dan het volgnummer. De artikelen hebben logischerwijs niet meer de nummers die zij oorspronkelijk bezaten in de verordeningen van waaruit zij zijn gekomen. In de toelichting is die herkomst en het oude artikelnummer tot uitdrukking gebracht;

Actualisatie

De artikelen uit de bouwverordening en de Apv zijn geactualiseerd tot en met de laatste actualisaties van de Modelverordeningen van de VNG. Dat is voor wat betreft de Apv-artikelen de “Zomeraanpassing Apv 2020” bij de ledenbrief van 14 juli 2020 en voor wat betreft de Bouwverordeningartikelen de “wijzigingen per 1 juli 2018” bij de ledenbrief van 17 april 2018.

Toepasselijkheid toelichting van de modelverordeningen van de VNG

Voor de toelichting voor wat betreft de artikelen die uit de Apv en de Bouwverordening zijn overgenomen zij verwezen naar de toelichting op de Modelverordeningen van de VNG, en voor wat betreft de wijzigingen, de toelichting op de wijzigingen van de Modelverordeningen, die op internet via de ledenbrieven raadpleegbaar zijn.

 

Toelichting op onderdelen

 

Inleiding

Hierna volgt een toelichting op enige onderdelen van deze verordening. Voor de meeste artikelen geldt dat deze overgenomen zijn uit bestaande verordeningen, die weer gebaseerd zijn op modelverordeningen van de VNG. Voor de toelichting op deze artikelen en de wijzigingen daarin zij verwezen naar de toelichtingen op de modelverordeningen van de VNG (Apv, Afvalstoffenverordening, Bouwverordening), of naar de toelichting op de oorspronkelijke verordeningen (Geurverordening, Compensatieverordening). Sommige artikelen zijn uit zichzelf duidelijk. Deze behoeven geen toelichting.

 

HOOFDSTUK I : ALGEMENE BEPALINGEN

AFDELING 1: begrippen

Artikel 1:1 (was 1:1 Apv 2017)

bebouwde kom: De bebouwde kom zoals die is vastgesteld op grond van de Wegenverkeerswet is leidend, ook voor de bouwartikelen. Alleen voor de bepalingen over bomen geldt de bebouwde kom zoals deze ooit vastgesteld is op grond van de Boswet (nu Wet natuurbescherming).

bromfiets: Voor dit begrip wordt verwezen naar de Wegenverkeerswet: onder die begripsomschrijving vallen ook de elektrische fietsen met ondersteuning tot 40 km/u, zogenaamde speed-pedelecs.

evenement: Het begrip evenement is, in tegenstelling tot de Festiviteiten en evenementenverordening, afkomstig uit de Model-Apv. De toelichting op de Model-Apv en de jurisprudentie zijn dan ook duidelijker van toepassing op de evenementen in onze gemeente.

fiets: Het begrip fiets is nu voor de duidelijkheid uitgebreid met de fietsen met motor, waaronder de elektrische fiets met ondersteuning tot 25 km/u en snorfietsen en –scooters vallen.

 

AFDELING 2: Algemene bepalingen

Artikelen 1:2 – 1:8 (was 1:2 – 1:8 Apv 2017)

Deze artikelen zijn overgenomen uit de Model-Apv. Zij bieden een eenvoudige invulling van de aanvraagprocedure. In die gevallen dat de benodigde vergunning op grond van de Wabo als omgevingsvergunning moet worden afgegeven, is de Wabo van toepassing op de aanvraagprocedure. De weigeringsgronden zijn uitgebreid met een aantal gronden die verwijzen naar de reikwijdte van de belangen die onder de Omgevingswet worden beschermd. De veiligheid van mens of dier is genoemd, en daarnaast de bescherming van de woon- en leefomgeving, de bescherming van de ondergrond en de bescherming van de eigendommen van de gemeente of van derden. Deze toevoeging aan de bestaande vier belangen: openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu, moet een brede bescherming bieden voor de belangen die relevant zijn voor de (ruimtelijke) omgeving in onze gemeente. In de afzonderlijke artikelen zijn in sommige gevallen andere belangen genoemd die kunnen worden afgewogen.

 

HOOFDSTUK II : BESCHERMING VAN DE NATUUR EN HET UITERLIJK AANZIEN

AFDELING 1 Houtopstanden

Deze afdeling komt in de plaats van de Bomenverordening 2016

 

Artikel 2:1 Definities

boom: gekozen is voor een algemene biologische beschrijving van boom. Dit is een andere definitie dan in de Bomenverordening, waar de boom werd beschreven als een vergunningplichtige boom. Beneden de 40cm doorsnede werd een boom eenvoudigweg niet als boom aangemerkt. Dit had allerlei complicaties, vooral met betrekking tot herplant: bomen beneden de 40 cm waren geen boom in de zin van de verordening en konden zo worden gekapt.

haag/heg: ook hier is gekozen voor een algemene biologische definitie, gecombineerd met de toepassing van heggen en hagen als rijbeplanting voor sierdoeleinden of afscheiding. Het is relevant voor de bepaling van de afstand tot de erfgrenslijn: dit mag voor heggen tot op de grenslijn: het is niet relevant welke soort wordt gebruikt voor de heg. Ook als haagbeuk, coniferen, hulst of laurier wordt geplant tot op de grenslijn, dan kan dat, als het maar periodiek in vorm wordt gesnoeid of geschoren.

waardevolle boom: dit is een begrip in de plaats van de “bijzondere boom” uit de oude Bomenverordening. Met waardevol wordt beter tot uitdrukking gebracht dat de boom een bijzondere waarde heeft. Die waarde zit bijvoorbeeld in het monumentale karakter, of het toekomstig monumentale karakter door de vorm, de boomsoort, of de standplaats van de boom, het feit dat de boom dendrologisch bijzonder is, de boom een belangrijke schakel vormt in de ecologie, dat de boom vanwege een bijzondere gebeurtenis is geplant (herdenkingsboom), of dat de boom bijzonder geschikt is om de geschiedenis inzichtelijk te maken (grensboom, oorlogsschade, bijzondere inscripties uit de oorlog, houtwallen). De waarde kan ook liggen in de sociaal-culturele of maatschappelijke betekenis (knotwilgen, houtwallen). Voor het zijn van waardevolle boom is het niet relevant wie de eigenaar is: ook bomen van particuliere eigenaren kunnen als waardevolle boom worden aangemerkt.

Artikel 2:2 Waardevolle bomen

Het artikel geeft aan het college de opdracht periodiek een lijst met waardevolle bomen op te stellen en te publiceren. Gesproken wordt van houtopstanden, zodat ook samenstellingen van bomen en andere houtachtige gewassen een beschermde status kunnen krijgen, bijvoorbeeld

Opneming van een boom op de lijst geeft een bijzondere status waardoor de boom een bijzondere (juridische) bescherming geniet. De bescherming strekt zich tenminste uit tot het wortelgestel in de ondergrond en ook voor wat betreft de omgeving. In de afweging met betrekking tot de afgifte van omgevingsvergunningen voor bouw, gebruik of aanleg, bijvoorbeeld met betrekking tot de welstand of het mogelijke gebruik, moet rekening gehouden worden met de beschermingsstatus van de boom, en de betekenis van de boom in de omgeving.

Artikel 2:3 Afstand tot de grenslijn

De tekst van het artikel is tekstueel verbeterd. De in de gemeente sinds jaar en dag gehanteerde plantafstanden zijn gebleven zoals die waren.

Artikel 2:4 Bescherming houtopstanden in de openbare ruimte

Dit artikel beoogt de bescherming van de plantsoenen, bomen die in de openbare ruimte staan. In veel gevallen zijn dat gemeentelijke bomen en gemeentelijk struweel in plantsoenen en dergelijke. In een enkel geval betreft dit het eigendom van Rijkswaterstaat, een waterschap of de Provincie. Het betreft specifiek schade aan de houtopstanden. Voor het betreden en dergelijke zijn andere artikelen van toepassing, zoals artikel 2:13, 2:14 en 2:15.

Artikel 2:5 Kapverbod

Het verbod is uitgebreid met een algemene vergunningsplicht voor houtopstanden die voorkomen op de Waardevolle bomenlijst, ongeacht de omvang. In de gemeente zijn nogal wat herdenkingsbomen, die bijvoorbeeld bij het bezoek van een lid van het Koninklijk Huis zijn geplant, die behoorlijk dunner zijn dan 40 centimeter doorsnede. Door het opnemen van deze regel wordt het voortbestaan van een dergelijke boom beter gewaarborgd.

Het verbod is voor het overige in wezen niet veranderd. De kapvergunning is nog steeds nodig bij bomen met een doorsnede van 40 centimeter, gemeten op een hoogte van 1,30 m. Het maakt voor een kapvergunning niet uit of de boom levend is of niet. Duidelijker is gemaakt wanneer geen kapvergunning nodig is. Met het periodiek vellen of dunnen van houtopstanden wordt bedoeld het uitvoeren van regulier groenonderhoud volgens in de bosbouw algemeen gehanteerde richtlijnen om de overblijvende bomen een betere habitat te bieden. Zulk onderhoud wordt in de regel eens in de 20 of 30 jaar uitgevoerd. Voor het periodiek knotten of snoeien van geknotte of gekandelaberde bomen is geen vergunning nodig. Wel is vergunning nodig als de boom voor het eerst wordt geknot of gekandelaberd, en de boom op de Waardevolle bomenlijst staat of dikker is dan 40 centimeter.

Artikel 2:6 Beoordelingscriteria

Aan de beoordelingscriteria uit de Bomenverordening 2016 is een criterium toegevoegd. Het maatschappelijk belang. Dit belang kan zowel voor als tegen de kap spreken. Het maatschappelijk belang kan bijvoorbeeld vereisen dat kap plaatsvindt als het niet anders kan, bijvoorbeeld bij grote infrastructurele projecten. Bij de Bomenverordening 2016 was een bijlage toegevoegd met een uitwerking van de criteria: een puntenlijst waaraan getoetst werd, met daarnaast een mogelijkheid voor het college nadere punten toe te voegen. Dit laatste was inconsequent en maakte de lijst niet rechtszeker. In deze verordening is een opdracht gegeven aan het college een dergelijke lijst te maken. Door het beleid door het college te laten vaststellen, kunnen bovendien wijzigingen gemakkelijker worden doorgevoerd. Het beleid moet worden gepubliceerd in het Gemeenteblad.

Artikel 2:8 Herplant - en Instandhoudingsplicht

In de praktijk is gebleken dat er behoefte is aan een beter geregelde herplantplicht, ook in combinatie met een boeteregime, om de handhaving handen en voeten te geven. Dit was een expliciete wens van de raad. Om te bepalen wat moet worden herplant is in een compensatietabel voorzien die in de bijlage is opgenomen. De mate van compensatie is niet ongebruikelijk, maar kan als behoorlijk belastend worden ervaren. Uitdrukking wordt gegeven aan de waarde van volgroeide bomen voor de omgeving en het welbevinden van de mens. Doordat de raad deze compensatietabel vaststelt en bepaalt dat de tabel moet worden gebruikt door het college, wordt enige schijn van willekeur vermeden. Het derde lid biedt voor het college de mogelijkheid om in de vergunning een verplichting op te nemen om een bedrag te storten in het compensatiefonds van de gemeente. Dit groenfonds wordt besteed aan het planten van nieuwe bomen of nieuwe natuur in de gemeente. De hoogte van deze compensatie is afgeleid van de kosten van herplant en het onderhoud van die herplant volgens de compensatietabel.

De compensatie ingevolge deze bepaling is onafhankelijk van eventuele compensatie door de werking van de compensatieregels in van de voormalige Compensatieverordening Bos, Natuur, Landschap en Archeologie, die een plek heeft gekregen in Hoofdstuk X van de Leefomgevingsverordening.

Artikel 2:12 Maatregelen onrechtmatig vellen, bestuurlijke boete

Dit is een variant van de herplantplicht bij onrechtmatig vellen van de houtopstand. Als een boom of houtopstand wordt geveld of als de boom op een andere onnatuurlijke wijze teniet gaat, en geen omgevingsvergunning is gevraagd voor het vellen van een houtopstand, is op zijn minst een herplantplicht aan de orde. Op grond van de oude Bomenverordening 2016 was dit niet voldoende geregeld, zodat niet gemakkelijk een nieuwe herplant kon worden opgelegd. Dit was reden voor de raad om het college te verzoeken de hele Bomenverordening opnieuw te bekijken.

In het artikel worden twee maatregelen genoemd: de herplantplicht en het geven van een bestuurlijke boete. De herplantplicht en instandhoudingsplicht wordt opgelegd met de normale middelen voor een herstelsanctie. In dit geval komt de last onder dwangsom in aanmerking. De hoogte van de dwangsom is afhankelijk van de te planten houtopstand, en biedt een voldoende prikkel om de

herplantplicht

De herplantplicht is conform de anders bij de vergunning opgelegde herplantplicht conform de compensatietabel.

bestuurlijke boete

De bestuurlijke boete is niet zomaar op te leggen. De boete is een punitieve sanctie en dus een “criminal charge” waardoor er een aantal beschermingsmaatregelen uit het Europese recht gelden. Een daarvan is de onschuldpresumtie: iemand is onschuldig, totdat zijn schuld bewezen is. De persoon moet dan ook gehoord worden, er moet een proces-verbaal worden opgemaakt, en de zaak moet onderzocht worden op causaliteit en verwijtbaarheid. Een tweede is het recht te mogen zwijgen, en ook de noodzaak de persoon daarop te wijzen (cautie geven). Een derde is de mogelijkheid dat het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat. Omdat voor het kappen van een boom een Omgevingsvergunning nodig is, is het vellen van een boom een economisch delict, dat op grond van de Wet economische delicten kan worden vervolgd.

De hoogte van de boete is de boomwaarde van de gevelde boom, op het moment vóór het intreden van het letsel of de doodsoorzaak. De boomwaarde wordt bepaald door het college (bomendeskundige van de buitendienst) volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen. Als de bepaling van de waarde lastig is, kan de bepaling plaatsvinden door een externe beëdigde bomentaxateur. De boomwaarde kan in sommige gevallen behoorlijk oplopen, tot wel tienduizenden euro’s.

De hoogte van de opgelegde boete is afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid. De boomwaarde is het maximum. Bij een volle verwijtbaarheid wordt de boomwaarde opgelegd. Het college moet altijd de verwijtbaarheid beoordelen, en kan rekening houden met de draagkracht.

Artikel 2:13, 2:14 en 2:15 (was 5:11, 5:32 en 5:33 Apv 2017)

Deze artikelen zijn bij elkaar gezet vanwege het onderwerp: bescherming van de groene omgeving door fietsen, paarden en voertuigen buiten de wegen.

 

AFDELING 3 Het voorkomen van zwerfafval

In deze afdeling zijn de artikelen over zwerfafval overgenomen uit de Afvalstoffenverordening. Dit betreft de artikelen 25 tot en met 30. Deze artikelen stemmen niet geheel overeen met de VNG Model-afvalstoffenverordening. Daarom hier de toelichting bij deze artikelen voluit. De Afvalstoffenverordening was van 2016. De toelichting over zwerfafval was overgenomen uit de vorige verordening uit 2007 en was toen al flink verouderd. Bij de omzetting naar het Omgevingsplan zal deze afdeling een grondige actualisatie vragen.

 

Hoofdstuk 5 Zwerfafval (nu: AFDELING 3)

Inleiding zwerfafval

Zwerfafval staat hoog op de politieke agenda. In het kader van het Convenant Verpakkingen III hebben VNG, het ministerie van VROM en SVM-pact (bedrijfsleven) het deelconvenant Zwerfafval ondertekend. Afgesproken is om de hoeveelheid zwerfafval terug te dringen. In het convenant zijn de volgende doelstellingen geformuleerd.

  • Het bedrijfsleven moet zorgen dat in 2005 het aandeel blikjes en petflesjes in het zwerfafval met 80% is afgenomen (ten opzichte van de vastgestelde 50 miljoen blikjes en flesjes in 2001).

  • Het bedrijfsleven moet voor 1 januari 2005 de hoeveelheid blikjes en flesjes in het zwerfafval reduceren met ten minste 2/3 (t.o.v. de 50 miljoen blikjes en flesjes in het zwerfafval in 2001).

  • De rijksoverheid, de VNG en het bedrijfsleven dragen er zorg voor dat door een gezamenlijke inspanning uiterlijk in het jaar 2005 het overige zwerfafval met ten minste 45% ten opzichte van het jaar 2002 is verminderd.

De ergernis van de burger over zwerfafval is groot. Gemeenten spelen daarom een belangrijke rol bij het voorkomen en bestrijding van zwerfafval en daarmee het verbeteren van de directe leefomgeving van de burger. Gedacht kan worden aan het creëren van voldoende voorzieningen voor inzameling en verwijdering, communicatie met de burger en de controle van (on)gewenst aanbied- en wegwerpgedrag.

Op grond van artikel 10.25, onder a en b, Wm kunnen gemeenten in hun afvalstoffenverordening de zwerfafvalproblematiek regelen. Er is sprake van facultatief medebewind. Gemeenten hebben hiertoe de bevoegdheid, maar geen wettelijke plicht.

In deze paragraaf van de afvalstoffenverordening zijn een aantal artikelen over het voorkomen en beperken van zwerfafval opgenomen. Een aantal van deze bepalingen zijn overgenomen uit afdeling 4.4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging van de model-APV. De juridische basis van deze artikelen is echter veranderd. Voorheen waren deze artikelen gebaseerd op de autonome verordenende bevoegdheid op grond van de Gemeentewet. De artikelen vinden nu hun grondslag in de Wet milieubeheer.

Het regelen van het voorkomen en bestrijden van zwerfafval in de afvalstoffenverordening en de handhaving hiervan is het sluitstuk van een goede aanpak van de zwerfafval. Een goede aanpak van zwerfafval vereist in de eerste plaats een goede analyse van het daadwerkelijke probleem. Wie zijn de veroorzakers (bijvoorbeeld scholieren, recreanten)? Op welke plekken ontstaat zwerfafval (invalswegen, snoeproutes, winkelcentra, recreatiegebieden, evenementen)? Ook het ontwikkelen van gemeentelijk beleid voor de aanpak van zwerfafval is zeer wenselijk. Daarnaast zullen er ook een aantal fysieke maatregelen genomen moeten worden, zoals voldoende afvalbakken, blikvangers en dergelijke. Voor een goede aanpak in de gemeente is het ook wenselijk om een coördinator te benoemen, omdat er vaak meerdere afdelingen binnen een gemeente betrokken zijn. Tenslotte is communicatie naar de burger een zeer belangrijk element in de aanpak van zwerfafval. Gedacht kan worden aan lokale reclamespotjes, folders, persberichten, lespakketten voor basis en middelbaar onderwijs of zogenaamde speciaal schoonmaakacties. Het Afval Overleg Orgaan (AOO) heeft een handreiking zwerfafval ontwikkeld voor gemeenten. Zie voor meer informatie over deze handreiking www.aoo.nl. Voor meer informatie over zwerfafval, wordt verwezen naar de website van Stichting Nederland Schoon: www.nederlandschoon.nl.

Artikel 25 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging (nu: 2:16)

Dit artikel heeft een primair een milieubeschermende functie en beoogt de gemeenten een instrument te geven om illegale dumpingen, voor zover er geen hogere wet- of regelgeving van toepassing is, of het ontstaan van zwerfafval tegen te gaan. Zie voor illegale dumpingen ook het commentaar op artikel 1. Uiteraard zal in een aantal gevallen het brengen van stoffen op of in de bodem zodanig kunnen gebeuren dat een hogere wet, zoals de Wet bodembescherming of het Bouwstoffenbesluit van toepassing is. Met opzet worden in het eerste lid ook de termen “stof” en “voorwerp” gebruikt en niet alleen de term “afvalstof” , omdat niet altijd duidelijk is of de desbetreffende stoffen of voorwerpen afvalstoffen zijn.

Nieuwe wettelijke grondslag

Dit artikel is grotendeels overgenomen van artikel 4.4.1 model-APV. Dit artikel was gebaseerd op de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente. In artikel 10.25, onder a, Wm wordt echter de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Van belang is dat dit artikel voortaan niet meer is gebaseerd op de Gemeentewet, maar voortaan op artikel 10.25, onder a, Wm. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld.”

Artikel 26 Achterlaten van straatafval (nu 2:17)

Straatafval

In artikel 1 van deze verordening wordt een definitie gegeven van straatafval: “huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal, etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel”. Bij het begrip straatafval gaat het in feite om afval ‘dat onderweg ontstaat’, buiten een perceel, dat niet als zwerfafval op straat of in het plantsoen terecht dient te komen en waarvoor je de burger (in dit geval ook toeristen) de mogelijkheid wilt bieden om zich ter plekke ervan te ontdoen (voorzover van zeer beperkte omvang en gewicht). Klein chemisch afval is uitdrukkelijk uitgesloten van de omschrijving. Dit afval dient in alle gevallen via de daartoe opgezette inzamelstructuur te worden verwijderd.

In de definitie van straatafval wordt uitdrukkelijk gesproken over “buiten een perceel ontstaan”. Een huishoudelijke afvalstof, ontstaan op of binnen het perceel, moet worden aangeboden volgens de bepalingen uit paragraaf 3 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen (regels voor de burger over de aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen).

Artikel 27 Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen (nu 2:18)

Nieuwe wettelijke grondslag

Dit artikel stond voorheen in de model-APV (artikel 4.4.7) en was gebaseerd op de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente. In hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer wordt echter in artikel 10.25, onder a, Wm de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Van belang is dat dit artikel voortaan niet meer is gebaseerd op de Gemeentewet, maar voortaan op artikel 10.25, onder a, Wm Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging. Ook een verbod om ter inzameling gereed gezet afval te doorzoeken ( “morgensterrenverbod”) kan op onderdeel a worden gebaseerd”.

Eerste lid: Morgensterren Het eerste lid heeft betrekking op wat wel de “morgenster”-problematiek wordt genoemd. Het beoogt paal en perk te stellen aan het doorzoeken en verwijderen van ter inzameling aangeboden afvalstoffen voordat de medewerkers van de inzameldienst ter plaatse zijn. Vaak immers heeft dit doorzoeken tot gevolg dat het huisvuil over de hele straat verspreid ligt en de inzameldienst zijn werk niet meer kan verrichten. Het aldus ontstane zwerfafval veroorzaakt een zware belasting van de gemeentelijke veegdienst.

Eerste lid: Vergunningverlening op grond van artikel 11 en toezichthouders Het kan in plaatselijke situaties wenselijk en doelmatig zijn, op beperkte schaal vergunningen te verlenen aan “morgensterren” (op grond van artikel 11) en het moet vanzelfsprekend ook mogelijk zijn dat inspecteurs en controleurs van de inzameldienst of de milieupolitie in de gelegenheid zijn om zo nodig de inhoud van aangebroken zakken, emmers en (mini)containers te onderzoeken. In dit geval zou een alternatief voor het eerste lid kunnen zijn: “Het is verboden afvalstoffen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden zonder inzamelvergunning.”

Eerste lid: Mogelijkheid tot verwijdering van grof huishoudelijk afval Indien een gemeente het niet noodzakelijk acht gebruik te laten maken van een vergunning op grond van artikel 11 te verlenen, zou kunnen worden gekozen voor toevoeging van een extra lid: “Het verwijderen van grof huishoudelijke afvalstoffen is toegestaan, mits dit niet gepaard gaat met het veroorzaken van verontreiniging van de omgeving.”

Tweede lid: Voorkomen van zwerfafval In artikel 10.25, onder a, Wm wordt de basis gelegd voor het opnemen van het tweede lid. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld.” Met het tweede lid wordt beoogd om zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen te voorkomen.

Artikel 28 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren (nu 2:19)

Nieuwe wettelijke grondslag

Een soortgelijk artikel is ook opgenomen in artikel 4.4.3 model-APV op grond van de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente In artikel 10.25, onder a, Wm is voortaan de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Van belang is dat dit artikel voortaan niet meer is gebaseerd op de Gemeentewet.

Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over dit artikel zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging. Veelal zal het daarbij gaan om een verbod, bijvoorbeeld om afval op straat of in het water te werpen. De regels kunnen ook de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen (bijvoorbeeld een afvalbak bij een snackbar) of het gebruik daarvan voorschrijven." Inrichtingen waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht zijn bijvoorbeeld een winkel, hal of kraam. Het afval dat hierbij kan vrijkomen zijn bijvoorbeeld papier, etensresten, verpakkingsmateriaal of ander afval.

Wet milieubeheer

Opgemerkt wordt dat een inrichting, zoals bedoeld in dit artikel, vergunningsplichtig kan zijn op grond van de Wet milieubeheer dan wel meldingsplichtig op grond van het Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. De verplichting zoals opgenomen onder c van deze bepaling kan in deze gevallen als voorschrift aan een dergelijke vergunning worden verbonden dan wel rechtstreeks voortvloeien uit het Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.

Artikel 29 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal (nu 2:20)

Nieuwe wettelijke grondslag

Dit artikel is grotendeels overgenomen van artikel 4.4.4 model-APV op grond van de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente. In artikel 10.25, onder b, Wm is voortaan de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Van belang is dat dit artikel voortaan niet meer is gebaseerd op de Gemeentewet. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over artikel 10.25 Wm zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. (…) Onderdeel b betreft het opruimen van zwerfafval.” Dit artikel is dus een uitwerking van artikel 10.25, onder b, Wm in de vorm van een verplichting tot opruimen of laten opruimen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal. Een bepaling als vervat in dit artikel, werd door de Hoge raad verenigbaar geacht met artikel 7 grondwet (oud artikel 7, eerste lid, van de herziene Grondwet). Zie HR 27 februari 1951, 472 (Eindhoven).

Promotiemateriaal

Niet alleen reclamebiljetten worden aan het publiek uitgereikt. Ook ander promotiemateriaal wordt vaak uitgereikt. Gedacht kan worden aan de zogenaamde samplings, monsters of miniverpakkingen, waarin ter promotie een product in een kleine hoeveelheid wordt aangeboden. Op grond van dit artikel kan degene die dergelijk promotiemateriaal uitreikt, worden verplicht het promotiemateriaal, de verpakking of de inhoud daarvan op te ruimen of te laten opruimen.

Artikel 30 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden (nu 2:21)

Een soortgelijk artikel is in een minder uitgebreide vorm opgenomen in artikel 4.4.2 model-APV op grond van de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente. In artikel 10.25, onder a en b, Wm is echter voortaan de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Van belang is dat dit artikel voortaan niet meer is gebaseerd op de Gemeentewet.

Eerste lid

De grondslag voor het eerste lid is opgenomen in artikel 10.25, onder a, Wm. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over artikel 10.25 Wm zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging.” Eerste lid Het eerste lid beoogt het ontstaan van zwerfafval bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te voorkomen.

Tweede lid

Het tweede lid vloeit voort uit artikel 10.25, onder b, Wm. De memorie van toelichting zegt hierover: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. …….. Onderdeel b betreft het opruimen van zwerfafval.” Dit artikel is dus een uitwerking van artikel 10.25, onder b, Wm in de vorm van een verplichting tot het reinigen of laten reinigen van de weg bij het ontstaan van zwerfafval. De opname van het tweede lid heeft vooral betekenis in verband met het op kosten van de overtreder laten reinigen van de weg (bestuursdwang).

 

AFDELING 4 Opslag in de open lucht

In deze afdeling zijn artikelen bij elkaar gebracht uit de Landschapsverordening, de Apv en de Afvalstoffenverordening.

Artikel 2:22 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest , afvalstoffen, enzovoorts (was 4:13 Apv , 31 Afvalstoffenverordening en 1, 2 en 3 Landschapsverordening)

De toelichting op de Afvalstoffenverordening zei over dit artikel het volgende

Artikel 31 Verbod opslag van afvalstoffen

Artikel 10.17 Wm (oud)

In artikel 10.17 Wm (oud) was een algemeen verbod opgenomen om een autowrak aanwezig te hebben op een voor het publiek zichtbare plaats (met als doel dreigende bodemverontreiniging en schade aan het stads- of dorpsbeeld te voorkomen). Dit verbod is in de Wet milieubeheer komen te vervallen. In artikel 10.25, onder c, Wm is voortaan de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Bij de afvalstoffenverordening kunnen voortaan in ieder geval regels worden gesteld omtrent het op een voor het publiek zichtbare plaats aanwezig hebben van afvalstoffen. Artikel 10.25, onder c, Wm strekt mede ter vervanging van artikel 10.17 Wm (oud) en geldt nu voor de opslag van alle afvalstoffen. Net als bij de bepalingen over zwerfafval, die zijn gebaseerd op artikel 10.25, onder a en b, Wm is ook hier sprake van facultatief medebewind.

Definitie autowrak

Op 2 juli 2002 is het Besluit beheer autowrakken (hierna te noemen BBA, zie Staatsblad 2002, 259) in werking getreden. Het begrip autowrak wordt in artikel 1, onder b, BBA als volgt gedefinieerd: “voertuig dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1 lid 1 van de Wm”. De Wet milieubeheer definieert het begrip afvalstof als: “alle stoffen, preparaten of andere producten …… waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”. Door deze definities wordt een autowrak altijd aangemerkt als afvalstof en valt hiermee dus onder de werking van deze bepaling.

In de Nota van toelichting van het BBA wordt nader ingegaan op het begrip autowrak. “De houder van een voertuig zal zich doorgaans zich daarvan ontdoen, voornemens zijn zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moeten ontdoen, wanneer het voertuig rijtechnisch in onvoldoende staat verkeert en het niet meer op rendabele wijze in een rijtechnisch voldoende staat is te brengen. Een motorrijtuig verkeert in een rijtechnisch onvoldoende staat wanneer het niet voldoet aan de wettelijke inrichtingseisen, genoemd in de wegenverkeerswetgeving of aan de apk-eisen of andere ernstige technische gebreken kent, bijvoorbeeld of essentiële onderdelen zijn gedemonteerd. Voor het beantwoorden van de vraag of een voertuig op rendabele wijze weer in rijtechnisch voldoende staat te brengen is, kan worden uitgegaan van de richtprijzen voor gebruikte voertuigen en van de door garages en schadeherstelbedrijven gehanteerde tarieven voor reparatiewerkzaamheden. ….. De vraag of sprake is van een autowrak zal van geval tot geval door een persoon belast met de handhaving bepaald moeten worden op grond van de wet- en regelgeving en de jurisprudentie terzake”.

Er is dus sprake van een autowrak indien een voertuig niet meer op economisch rendabele wijze in rijtechnisch voldoende staat is te brengen.

Opslag van autowrakken in inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer

De provincie is bevoegd gezag voor Wm-inrichtingen die vijf of meer autowrakken opslaan. Het college van de gemeente is bevoegd gezag voor inrichtingen die onder de werking van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer vallen. In dergelijke inrichtingen is de opslag van maximaal vier autowrakken toegestaan.

In artikel 4.7.1 model-APV is een soortgelijke bepaling opgenomen. Op grond van het eerste lid kan het college buiten de weg geleden plaatsen aanwijzen, waar het verboden is om onder andere afvalstoffen en autowrakken op te slaan. Door het opnemen van deze bepaling in de model-afvalstoffenverordening is artikel 4.7.1 model-APV - alleen - voor wat betreft het aanwijzen van plaatsen voor afvalstoffen en autowrakken komen te vervallen.

Artikel 5.1.4 model-APV

Artikel 31 beoogt het belang van het milieu te beschermen. Ten aanzien van autowrakken die op de weg zijn geplaatst , zie ook artikel 5.1.4 model-APV. Dit artikel heeft een aanvullend motief op grond van de verkeersveiligheid.

De oude toelichting van de Afvalstoffenverordening behandelt vooral autowrakken, maar het gaat hier natuurlijk over meer dan autowrakken. Het artikel verbiedt de opslag in de open lucht van afvalstoffen in het algemeen en daarnaast (onderdelen van) aan het regulier eigen gebruik onttrokken voertuigen, apparaten en andere materialen die al dan niet voor hergebruik geschikt zijn, opslagplaatsen van mest, loof, gras en dergelijke. Voor de duidelijkheid is aan het artikel toegevoegd het woord apparaten. In het recente verleden zijn wel rommelerven aangetroffen met afgedankt witgoed en onderdelen daarvan. De regelgeving met betrekking tot afgedankt witgoed en andere elektrische apparaten zorgt weliswaar voor een goed gereguleerde wijze van afvoer, maar excessen kunnen nog altijd voorkomen.

In de verordeningen waaruit dit artikel is samengesteld was een criterium dat het zichtbaar moest zijn vanaf de weg. Dat is in het samengestelde artikel verlaten. Inderdaad is het zo, dat het uiterlijk aanzien van de gemeente vooral vanaf de weg of andere openbare plaatsen wordt beleefd, maar er zijn meer manieren van transport dan alleen de auto. Bovendien is het ongewenst dat er hoge gesloten hekken, schuttingen of coniferenrijen komen in het landschap met als doel eventuele rommelerven aan het gezicht vanaf de weg te onttrekken. In de leefomgevingsverordening gaat het bovendien om meer dan alleen het uiterlijk aanzicht: het gaat om de bescherming van het milieu, de ondergrond en de woon- en leefomgeving.

Artikel 2:23 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden (was 32 Afvalstoffenverordening)

Dit artikel is afkomstig uit de afvalstoffenverordening. De toelichting hierop was als volgt:

Artikel 32 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden

Nieuw wettelijk regiem autowrakken

De regelgeving voor autowrakken is in 2002 drastisch gewijzigd. Op 8 mei 2002 is de wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen, Staatsblad 2001, 346) gedeeltelijk in werking getreden. Op 2 juli 2002 is het Besluit beheer autowrakken (Staatsblad 2002, 259) in werking getreden. Het nieuwe Besluit Beheer Autowrakken (hierna te noemen BBA) verplicht autofabrikanten om een hoogwaardig inname- en verwerkingssysteem voor autowrakken op te zetten.

Zich ontdoen van een autowrak door huishoudens

Dit artikel is een uitwerking van artikel 6 BBA. Hierin is de afgifte van autowrakken door huishoudens geregeld. Op grond van artikel 6 BBA moeten gemeenten in hun afvalstoffenverordening bepalen dat een autowrak, zijnde een huishoudelijk afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan autodemontagebedrijven, garages en autoschadeherstelbedrijven of aan een persoon die in een ander land dan Nederland is gevestigd (onder strikte voorwaarden). Op grond van artikel 7 BBA worden autowrakken, afkomstig van huishoudens uitdrukkelijk uitgezonderd van de gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval.

Definitie autowrak

In artikel 1.1, eerste lid 1, Wm (oud) werd de definitie van autowrak gegeven, met een nadere uitwerking in het Besluit nadere omschrijving begrip afvalstoffen. Het begrip autowrak wordt nu gedefinieerd in artikel 1, onder b, BBA als: “voertuig dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1 lid 1 van de Wm.”

De Wm definieert het begrip afvalstof als volgt: “alle stoffen, preparaten of andere producten …… waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”. Zie voor de volledige definitie het commentaar op artikel 1 van deze verordening.

In de Nota van toelichting van het BBA wordt nader ingegaan op het begrip autowrak. “De houder van een voertuig zal zich doorgaans zich daarvan ontdoen, voornemens zijn zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moeten ontdoen, wanneer het voertuig rijtechnisch in onvoldoende staat verkeert en het niet meer op rendabele wijze in een rijtechnisch voldoende staat is te brengen. Een motorrijtuig verkeert in een rijtechnisch onvoldoende staat wanneer het niet voldoet aan de wettelijke inrichtingseisen, genoemd in de wegenverkeerswetgeving of aan de apk-eisen of andere ernstige technische gebreken kent, bijvoorbeeld of essentiële onderdelen zijn gedemonteerd. Voor het beantwoorden van de vraag of een voertuig op rendabele wijze weer in rijtechnisch voldoende staat te brengen is, kan worden uitgegaan van de richtprijzen voor gebruikte voertuigen en van de door garages en schadeherstelbedrijven gehanteerde tarieven voor reparatiewerkzaamheden. ….. De vraag of sprake is van een autowrak zal van geval tot geval door een persoon belast met de handhaving bepaald moeten worden op grond van de wet- en regelgeving en de jurisprudentie terzake”.

Er is dus sprake van een autowrak indien een voertuig niet meer op economisch rendabele wijze in rijtechnisch voldoende staat is te brengen.

Ook deze toelichting is wat verouderd, maar de teneur is nog actueel. Artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken bepaalt op dit moment: “Bij de afvalstoffenverordening, bedoeld in artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, wordt bepaald dat een autowrak, zijnde een huishoudelijke afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan:

  • a.

    een autodemontagebedrijf als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    degene die een inrichting drijft waar onderhoud en reparatie van motorvoertuigen plaatsvindt als bedoeld in categorie 28.10 van bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht, of

  • c.

    degene die in een ander land dan Nederland is gevestigd en die overeenkomstig de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen en titel 10.7 van de Wet milieubeheer het autowrak naar dat land brengt.”

De Leefomgevingsverordening is voor wat betreft dit artikel te beschouwen als de afvalstoffenverordening als bedoeld in artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

De reden waarom dit artikel uit de Afvalstoffenverordening is gehaald is de relatie met het vorige artikel: het niet mogen laten staan van autowrakken in de open lucht:

 

AFDELING 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 2:24 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken (was 5:32 Apv 2017 en 5:34 ModelApv )

Het verbod vuur te stoken is ongewijzigd overgenomen uit de Apv 2017.

 

AFDELING 6 Verstrooiing van as

Artikel 2:25 Verstrooiing van as (was 5:33 – 5:35 Apv 2017 en 5:37 ModelApv )

Dit artikel is gewijzigd overgenomen uit de Apv 2017. In de Apv van 2017 was het verboden om op de verharde delen van de weg uit te strooien en op begraafplaatsen, en kon het college andere plaatsen aanwijzen waar verstrooiing voor een bepaalde niet mogelijk was. Hier werd in de praktijk niet op toegezien, en dus was deze regel een dode letter. Het verbod is nu alleen van toepassing als door verstrooiing van as van een overledene hinder of overlast wordt veroorzaakt (oorspronkelijk artikel 5:35 Apv 2017).

 

AFDELING 7 Reclame en opschriften

Artikel 2:26 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame (was 4:8 Apv 2017 en 4:15 ModelApv )

Als de reclame of opschrift van erotisch of pornografische aard is, en het is niet per sé hinderlijk voor de omgeving of risicoverhogend voor het verkeer, kan artikel 3:22 van de Apv van toepassing zijn. Dit artikel beoogt andere belangen te beschermen.

Artikel 2:27 Opschriften aankondigingen en afbeeldingen (was 7, 8 en 9 Landschapsverordening)

De inhoud van dit artikel is samengesteld uit de reclameparagraaf van de Landschapsverordening. Inhoudelijk is het niet gewijzigd.

 

AFDELING 8 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 2:28 – 2:30 (was Apv 2017 en 4:17 – 4:19 ModelApv )

Deze afdeling behandelt het plaatsen van kampeermiddelen buiten de in het bestemmingsplan aangewezen en als kampeerterrein geëxploiteerde terreinen: het wildkamperen. Er is een mogelijkheid voor het aanwijzen van plaatsen, waar het verbod niet geldt. Dit kan een uitkomst zijn bij grote meerdaagse evenementen, bijvoorbeeld op het TT terrein in Assen, of bijvoorbeeld voor het aanwijzen van tijdelijke camperplaatsen.

 

HOOFDSTUK III : BESCHERMING WOON- EN LEEFOMGEVING

Artikel 3:1 (was 4:5c ModelApv ) – nieuwe regeling

Dit artikel is een nieuw artikel in de Model-Apv. Het geeft een algemene zorgplicht voor de houder van dieren om te zorgen dat zijn dieren of de dieren die aan zijn zorg zijn toevertrouwd geen geluidhinder veroorzaken. De houder van dieren kan hierop worden aangesproken. Aan een dergelijk artikel is veel behoefte gebleken de afgelopen jaren. Reden om het als nieuw artikel op te nemen in de ModelApv, en nu ook in de Verordening Leefomgeving. Voor de handhaving is deze regel een uitkomst omdat snel kan worden gehandeld en bemiddeld bij klachten. Voorheen kon alleen het volgende artikel, artikel 3:2 gebruikt worden. Hiervoor was het eerst noodzakelijk dat een aanwijsbesluit werd genomen. Dit kon wel, maar het eerst nemen van een aanwijsbesluit deed wat omslachtig aan, terwijl het de oorspronkelijke bedoeling van dat artikel eigenlijk is om grotere gebieden aan te wijzen waar het houden van bepaalde diersoorten niet gewenst is, bijvoorbeeld het houden van geiten, varkens of kippen in een dicht bebouwde woonomgeving.

 

Artikel 3:2 Houden of voeren van schadelijke dieren (was Apv 2017 en 2:60 ModelApv )

Het artikel is ongewijzigd overgenomen.

 

AFDELING 2 Geur van veehouderij

Artikel 3:3 – 3:5

In deze afdeling is de Geurverordening uit 2011 opgenomen zoals deze laatstelijk is gewijzigd. De artikelen zijn ongewijzigd overgenomen. De bij de Geurverordening behorende kaarten zijn ook ongewijzigd overgenomen, en deze maken deel uit van deze verordening.

 

AFDELING 3 Geluid

Deze afdeling bevat de algemene geluidsartikelen uit de Apv, en daarnaast de regeling voor wat betreft geluid voor inrichtingen, zoals dat geregeld is in artikel 2:18 en 2:21 Activiteitenbesluit, zoals dat geregeld was in de Festiviteiten en Evenementenverordening (FEV). De artikelen zijn sterk verkort en op onderdelen behoorlijk gewijzigd.

Artikelen 3:7 tot en met 3:10

Artikel bevat 3:7 bevat de invulling van de “twaalfdagenregeling” van artikel 2:21 Activiteitenbesluit. Dit artikel bepaalt dat de strenge geluidsnormen van het Activiteitenbesluit niet gelden op maximaal twaalf dagen in het kalenderjaar, als dat bij gemeentelijke verordening geregeld is. De gemeentelijke verordening geeft dan de tijden en de geluidsnormen die dan wel gelden. Deze twaalf dagen kunnen volgens het Activiteitenbesluit collectief geregeld worden, via een door het college aangewezen “collectieve festiviteit” die voor de hele gemeente of voor meerdere inrichtingen in een bepaald gebied geldt, of voor een “incidentele festiviteit” die per inrichting kan worden gemeld aan het college.

De regeling uit de oude FEV over de collectieve festiviteiten is in de afgelopen jaren niet gebruikt. Dit is de reden waarom deze niet meer terugkomt in deze verordening. De regeling over de incidentele festiviteiten is wel overgenomen. Het aantal van twaalf (het maximum uit de wet) is gebleven. De normen voor incidentele festiviteiten zijn wel gewijzigd. Onder de FEV was de tijdsnorm tot 03.00 uur ‘s nachts voor de deellocatie A (centrum Beilen en centrum Westerbork) en voor de overige locaties tot 01.00 uur ’s nachts, en voor de geluidsbelasting was alleen bepaald dat de ramen en deuren gesloten moesten blijven. Aangezien de twaalf-dagenregeling betrekking heeft op zowel op de binnen- als de buitenruimten van de inrichting (dus ook terras), kon dit tot veel overlast leiden, vooral als er een feest op het terras plaatsvond.

In artikel 3:8 is daarom een geluidsnorm gegeven van 65dB(A) op de buitengevel van geluidsgevoelige gebouwen (woningen) en een maximum duur tot 01.00 uur ’s nachts. Gelet op de huidige inzichten met betrekking tot geluidsoverlast met betrekking tot evenementen (zie de overwegingen bij het bestemmingsplan Westerbork), is het zo, dat met een normale geluidsisolatie van 20dB(A), bij een geluidsbelasting op de gevel hoger dan 60 dB(A), sprake is van overlast. De overlast is door het voorschrift van artikel 3:8 beperkt tot ten hoogste vier uren achtereen een last van 5dB boven de 60 dB(A). Deze vorm van overlast achten wij, gelet op wat men kan verwachten in een leefomgeving met horeca, redelijk.

De regeling heeft overigens betrekking op meer inrichtingen dan Horeca-inrichtingen. Ook die inrichtingen kunnen bij tijd en wijle eens uit de band springen. Het valt te verwachten dat inrichtingen als bakkers, slagers, banken en andere winkels slechts hoogst sporadisch een activiteit hebben waarmee zij niet binnen de normale geluidsnormen van het Activiteitenbesluit blijven.

Westerbork

Inmiddels is er voor het centrum van Westerbork een bestemmingsplan vastgesteld waar voor de daar gevestigde horeca andere tijden en normen gelden. In Westerbork gelden regels voor evenementen. In die evenementen zijn ook de activiteiten (onder meer feesten) in de buitenruimtes van de daar aanwezige inrichtingen begrepen. Voor activiteiten op de terrassen bij horeca inrichtingen moet dan een evenementenvergunning worden gevraagd. De beperkingen en de normen van het bestemmingsplan gelden dan De normen van artikel 3:8 gelden dan niet. Hiervoor is een algemeen geldende uitzondering in de artikelen 3:7 en 3:8 opgenomen.

Een evenement op een terras geldt voor de inrichtingen in Westerbork wel als één van de twaalf dagen van de 12-dagenregeling.

De overige dagen van de twaalf kunnen dan uitsluitend gebruikt worden voor festiviteiten in de binnenruimten: dan gelden de normen van artikel 3:8 wel: tot 01.00 uur ‘s nachts en niet meer dan 65 dB(A) op de gevel van nabijgelegen huizen (gevels van gevoelige gebouwen).

Inrichtingen in overige gedeelten van de gemeente

In het overige gedeelte van de gemeente gelden de normen van artikel 3:8 onverkort. Als er regels uit een bestemmingsplan van toepassing worden, dan gaan die regels voor.

Onversterkte muziek in inrichtingen

Voor het bepalen van het geluidsniveau voor inrichtingen op grond van het Activiteitenbesluit bepaalt artikel 2:18 van dat besluit dat de onversterkte muziek niet wordt meegenomen: het geluid van zangstemmen, en hoempabands, harmonieën, kerkorgels en dergelijke blijft buiten beschouwing, tenzij bij gemeentelijke verordening anders is geregeld. De reden voor deze uitzondering, is dat zulke muziek niet is af te regelen op een bepaald volume. In de verordening kunnen dan ook geen normen in dB’s worden gesteld, maar kan alleen op andere manier eventueel overlast beperkt worden. In de artikelen 3:9, en 3:10, die ongewijzigd zijn overgenomen uit de Apv 2017, is dat gedaan door een geheel verbod voor buitenruimten van inrichtingen (terrassen), tenzij een melding is gedaan conform de 12-dagenregeling (en met de in juli toegevoegde mogelijkheid ontheffing te verlenen gedurende de huidige Covid-19 periode), en voor onversterkte muziek in binnenruimten een beperking in tijd (alleen van 0.7.00 tot 23.00 uur), en een bepaling dat de deuren en ramen zoveel mogelijk dicht blijven, tenzij gebruik wordt gemaakt van een melding ingevolge de 12-dagenregeling (dan geldt de in artikel 3:8 geregelde 1.00 uur ’s nachts, in plaats van 23.00 uur - de norm van 65 dB(A) geldt bij onversterkte muziek niet).

Artikel 3:11 Geluidhinder door toestellen

Dit artikel is een vangnetartikel: het geldt voor alle kunstmatig opgewekte vormen van geluid buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer. Het is overgenomen uit de Apv. Nieuw toegevoegd is voor de duidelijkheid dat het artikel ook van toepassing is op knalapparaten. Dit zijn apparaten die door het voortbrengen van een geluidsgolf schade aan gewassen proberen te voorkomen. Door het geluid worden schadeveroorzakende dieren, als ganzen en andere vogels verjaagd. Toegepast bij bebouwing kunnen deze knalapparaten geluidshinder veroorzaken. Het college kan aan een ontheffing eisen verbinden, onder meer aan de geluidsterkte en de locatie.

 

AFDELING 5: EVENEMENTEN

Artikel 3:12 – 3:22

In deze afdeling is een nieuwe regeling opgenomen ter vervanging van de verouderde afdeling over evenementen in de Festiviteiten en evenementenverordening. Evenwel is de basis van het gevoerde beleid van de afgelopen 15 jaren ongewijzigd: het onderscheid tussen locaties is ongewijzigd, de hoeveelheid te houden evenementen per locatie net zo en het onderscheid tussen A- B en o- evenementen idem. Toegevoegd is de anti-cumulatiebepaling die jaren geleden voor de situatie in Westerbork is bedacht naar aanleiding van een rechtelijke toetsing van de Verordening. Deze anti-cumulatiebepaling is uitgewerkt in artikel 3:17.

bevoegdheidsvragen

In vergelijking met de oude FEV zijn in de nieuwe regeling geen lijsten met voorwaarden gegeven. Het stellen van voorwaarden is aan het college, niet aan de raad. Bovendien moeten voorwaarden op de situatie worden afgestemd, dat kan niet als de voorwaarden door de raad in een verordening zijn vastgelegd. De burgemeester was in de FEV het bevoegde bestuursorgaan. Evenementen werden destijds als een onderwerp van openbare orde gezien. Deze perceptie is gewijzigd, niet in de laatste plaats vanwege de ruimtelijke impact en de invloed op de woon- en leefomgeving. De openbare orde en veiligheid is daardoor wat op de achtergrond gekomen. Het college komt hierom beter in aanmerking als bevoegde bestuursorgaan. En het is daarom ook logisch dat de evenementenregeling in deze verordening is opgenomen.

vrije evenementen in plaats van meldingsplicht

Nieuw is de regeling van de vrije evenementen in artikel 3:14. Voor niet-vergunningplichtige evenementen was in de FEV een meldingsplicht opgevoerd. Deze meldingsplicht komt niet meer terug. De categorie meldingplichtige evenementen was in de FEV niet goed omschreven. Het was meer een kwestie van inschatten dan van het afvinken van een aantal vaste criteria. Dit maakte de regeling van de meldingplichtige evenementen wat minder conform de rechtszekerheid dan je zou willen in een verordening. De regeling van de vrije evenementen heeft wel criteria waar aan moet wordt voldaan. Zo is ook voor de belanghebbende duidelijk wanneer hij een aanvraag moet indienen, en wanneer hij zonder contact met de gemeente een evenement mag organiseren.

Kort gezegd gaat het hier over niet-commerciële feesten als buurtbarbecues, tuinfeesten, kleedjesmarkten op het schoolplein, kinderactiviteiten voor de buurt of voor school. Muziek alleen zeer kleinschalig en live, zonder versterking, en ook overigens zonder lawaai. Normaal gesproken zijn dergelijke kleinschalige activiteiten gemoedelijk, en goed voor de sociale cohesie in de buurt, of goed voor de cohesie tussen de betrokken personen. Met de keuze van de criteria is ook voorkomen dat er evenementen plaatsvinden op plaatsen waar dat verkeersoverlast of overlast voor de natuur geeft.

aanvulling weigeringsgronden

De weigeringsgronden van artikel 1:8 zijn in artikel 3:16 aangevuld met twee extra gronden, namelijk als de organisator al eerder voorschriften bij evenementenvergunningen heeft overtreden, of als de organisator van het evenement of de aanvrager in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Dit laatste kan door middel van een Bibob-toets worden nagegaan.

toevoegen dB(C) weging

Voor het bepalen van het vergunbare geluidsniveau zijn in tot in het zeer recente verleden normen uitgedrukt in dB(A). De toevoeging A betekent dat op de meter, die op alle frequenties even gevoelig is (lineair), een filter wordt toegepast die is afgestemd op het menselijk gehoor. Het menselijk gehoor is bij lagere geluidsniveaus minder gevoelig voor lage tonen, terwijl in het hoge middengebied, waar de menselijke stem zich bevindt, de tonen tot het werkelijke (energie)niveau worden waargenomen, en bij lage geluidsniveaus zelfs iets beter.

Toepassing van het A-filter betekent dat de lage bastonen van bijvoorbeeld dance-muziek of popmuziek amper tot uitdrukking komen in de meting, terwijl deze tonen wel voor veel overlast zorgen. Lage tonen dragen verder dan hogere en dringen gemakkelijker door gevels van gebouwen. Bovendien zorgt het ritmische karakter van de lage tonen dat de tolerantiegrens sneller wordt overschreden. Het handhaven op lage tonen is met de huidige normering in dB(A) niet goed mogelijk.

Aangezien bij versterkte muziek als dancemuziek, popmuziek, en livemuziek in het kader van een evenement sprake is van een evenement met een aanmerkelijke geluidsproductie van de categorie A, waarbij tot 85 dB(A) vergund kan worden, ligt het voor de hand bij dergelijke evenementen de voor dat niveau geschikte C-weging toe te passen.

Onderstaande figuur laat het verschil tussen de A-weging en de C-weging zien (weging in DB). De A-weging komt overeen met de gevoeligheid van het menselijk gehoor bij een feitelijk geluidsniveau van 55 dB (daarom is de A-weging ook inadequaat bij hogere geluidsniveaus). De C-weging komt overeen met de gevoeligheid van het menselijk oor bij een feitelijk geluidsniveau van 85 dB. De 0-lijn is het feitelijke, ongewogen geluidsniveau.

Vanwege het uitgangspunt de verordening te enten op het bestaande normenkader, blijft de dB(A) norm leidend en moet de C-weging als nadere norm worden beschouwd. Om de C-weging voor wat betreft de middentonen niet de overhand te laten nemen, wordt in den lande, bijvoorbeeld in Amersfoort, een norm in dB(C) toegepast die bij kleine evenementen minder dan 10 dB hoger ligt dan dB(A), terwijl de norm bij grote evenementen met live muziek 13 dB hoger ligt, terwijl het verschil bij dancemuziek 15 dB bedraagt. Deze hogere niveaus hebben te maken met de soort muziek, en dus met de beleving van die soorten muziek. Bij dancemuziek worden de lage tonen door het publiek belangrijk gevonden. Een hogere dB(C) norm laat een hogere geluidsbelasting in de lagere tonen toe. Vanuit het perspectief van de ontvanger, de omwonenden, is er echter geen onderscheid, of juist een omgekeerd onderscheid: de overlast is groter door het pulserende karakter van de dancemuziek. Het is daarom ter bescherming van de leefomgeving dat gekozen is voor een norm die vast is, en die niet ver boven de dB(A) weging zit, namelijk een norm die 10 decibel boven de norm in dB(A) uitgaat. Om ook aan de dB(C) norm te voldoen zullen de erg lage tonen drastisch moeten worden beperkt. Voor wat betreft de frequenties in het middengebied en het hoge gebied zijn de wegingen goed vergelijkbaar, zodat in dat gebied het verschil tussen de dB(A) en dB(C) weging te verwaarlozen is. Alleen de overlast door lage tonen wordt zo beperkt. Het is de verwachting dat de publieksbeleving bij versterkte live- of DJ-popmuziek door het verzwakken van de laagste bastonen niet te zeer wordt ingeperkt, maar dat voor dancemuziek als House, Techno etc, met repetitieve harde, zware bastonen, deze zo worden beperkt dat de bij deze soort muziek gewenste publieksbeleving in elk geval in een bebouwde omgeving niet gehaald kan worden.

 

HOOFDSTUK IV : GEBRUIK ONROERENDE ZAKEN

 

AFDELING 1 standplaatsen

Artikel 4:1 – 4:3 (was ModelApv 5:18- 5:20)

De regeling met betrekking tot standplaatsen is ongewijzigd overgenomen

 

AFDELING 2 Snuffelmarkten

Artikel 4:4 – 4:5 (was ModelApv 5:21- 5:23)

De regeling met betrekking tot snuffelmarkten is ongewijzigd overgenomen

 

AFDELING 3 Gebruik woningen voor andere doeleinden

(gereserveerd)

 

HOOFDSTUK V : BESCHERMING TEGEN GEVAAR

In dit hoofdstuk zijn enige losse artikelen uit de Apv opgenomen die betrekking hebben op onroerende zaken en de plicht gevaarzetting te voorkomen door goed onderhoud te plegen en het voorkomen van gevaar mogelijk te maken.

 

HOOFDSTUK VI : DE WEG

In dit hoofdstuk staan bepalingen over het gebruik van wegen, het aanleggen van wegen en voorwerpen op de openbare wegen en andere plaatsen.

 

De onderwerpen zijn uit de Apv ongewijzigd overgenomen. Het artikel 6:1 is de basis voor onder meer terrassenbeleid en het beleid over driehoeks(reclame)borden.

 

HOOFDSTUK VII : GEBRUIK OPENBAAR WATER

Dit hoofdstuk over ligplaatsen en het bouwen van steigers en dergelijke, is ongewijzigd overgenomen uit de Apv.

magneetvissen

Nieuw is evenwel een bepaling over magneetvissen. Magneetvissen verheugt zich in een toenemende populariteit.

Het hengelen met magneten is niet geregeld in onze gemeente. Het hengelen is een activiteit op het grondgebied van de eigenaar, vergelijkbaar met het zoeken met een metaaldetector. Magneetvissen kan schade aan bruggen en andere kunstwerken toe brengen, kan gevaar opleveren voor de hengelaar en omwonenden (bijvoorbeeld als explosieven uit de oorlog worden opgevist) en vaak wordt het opgeviste schroot op de kant gelaten, waar het het milieu en het aanzicht schaadt. In stadsgrachten en oude waterwegen kan magneetvissen de archeologie verstoren. Vooral dit laatste, en het verstoren van de habitat in het water, is de reden dat het wel verboden wordt, bijvoorbeeld in Leiden .

In onze gemeente, met alle ruilverkaveling en gekanaliseerde beken en het jaarlijks reinigen van de waterwegen valt het voor een groot gedeelte van de sloten en waterwegen mee met de verstoring van de archeologie en de habitat door magneetvissen, maar er zijn natuurlijk uitzonderingen, zoals de vele plassen en vennen in onze gemeente en de kanalen met historie: de Middenraai met de wijken, het Linthorst-Homankanaal en het VAM-kanaal, het Oranjekanaal en de nog oudere Drentse Hoofdvaart en de wijken.

In het artikel wordt het magneetvissen toegestaan, behalve in de natuurlijke vennen en plassen die onze gemeente rijk is, en in de genoemde kanalen. Voor het magneetvissen op die plaatsen waar het wel is toegestaan is mogelijk nog toestemming nodig van de eigenaar van de waterweg of de waterkant.

Om schade te vooromen aan bruggen (het betreft in vele gevallen een zware, krachtige magneet) is in een absoluut verbod voor het vissen vanaf een brug voorzien.

 

HOOFDSTUK VIII : BOUWEN EN WELSTANDSTOEZICHT

In dit hoofdstuk zijn de onderwerpen van de “Bouwverordening” opgenomen als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet. Het gaat onder meer over bouwen op vervuilde grond en de welstandscommissie. Onder de Omgevingswet zal er een nieuwe commissie moeten komen die zowel welstand beoordeelt als het erfgoed. Een dergelijke Adviescommissie Leefomgeving heeft ook een adviesrol in de regelgeving. Het verdient aanbeveling om de een dergelijke Adviescommissie in een vroeg stadium te vormen en te laten meedenken over de implementatie van de Omgevingswet in onze gemeente. Er is een combinatie mogelijk van het werk als welstandscommissie, en, aangevuld et specialisten op het gebied van monumenten en erfgoed, als adviserende Adviescommissie leefomgeving. In de tussentijd blijft de Welstandscommissie in zijn rol als welstandscommissie.

 

HOOFDSTUK IX: ERFGOED

Dit hoofdstuk is gereserveerd voor de nog vast te stellen Erfgoedverordening. In die verordening wordt een commissie ingesteld. Ook deze commissie zal bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet opgaan in de adviescommissie Leefomgeving.

 

HOOFDSTUK X: COMPENSATIE BOS, NATUUR en LANDSCHAP

Dit hoofdstuk is volledig overgenomen uit de Compensatieverordening Bos, Natuur, Landschap en Archeologie. Het zal op den duur, bij de overgang op zijn merites moeten worden beoordeeld. In de artikelen worden oude termen gebruikt als EHS, POP en dergelijke. Deze oude termen zijn inmiddels vervangen door modernere equivalenten. Het is logisch bij de interpretatie van de artikelen te kijken naar beleidsinstrumenten die, zeker voor wat betreft het doel, momenteel zo dicht mogelijk bij de oude termen aanhaken. In de tekst van de verordening is dit aangepast.

Als in de huidige wetgeving in een compensatiemaatregel is voorzien, bijvoorbeeld de Wet natuurbescherming, of de toepassing van compensatie is juist uitgesloten, dan is dit hoofdstuk niet van toepassing.

De compensatie voor archeologie in artikel 7 was al spoedig na de vaststellen van de oorspronkelijke verordening vervallen, bij het verwerken van het verdrag van Malta in de Monumentenwet. Deze compensatie komt nu niet terug.

 

HOOFDSTUK XI: OPSPORINGS- EN STRAFBEPALINGEN

Het hoofdstuk strafbepalingen is afkomstig uit de Apv.

In artikel 11:1 is voorzien in een opsomming van artikelen op de overtreding waarvan het wenselijk is dat een straf moet volgen. In die gevallen dat het logisch is dat een verbod alleen wordt gehandhaafd met de herstelmiddelen in de Algemene wet bestuursrecht (last onder bestuursdwang en last onder dwangsom, is gekozen het betreffende artikel niet op te nemen.

 

Naar boven