Besluit tot wijziging van de beleidsregels Wmo en Jeugdhulp gemeente Nieuwegein 2020

gelet op de Wmo en Jeugdhulpverordening gemeente Nieuwegein 2020

 

besluit

 

vast te stellen

 

Besluit tot wijziging van de beleidsregels Wmo en Jeugdhulp gemeente Nieuwegein 2020

Artikel I  

Paragraaf 1.1.3 ‘Gezond en veilig opgroeien en groeien naar zelfstandigheid’: De tekst ‘De Jeugdwet schrijft (…) volwassene zelfredzaam zijn’ wordt vervangen door de volgende tekst:

 

“De Jeugdwet schrijft niet voor hoe de jeugdhulp eruit moet zien. Jeugdhulp moet de jeugdige in staat stellen om:

 

  • gezond en veilig op te groeien;

  • te groeien naar zelfstandigheid, en;

  • voldoende zelfredzaam te zijn en deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer,

rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

 

Bij het zo gezond en veilig mogelijk opgroeien gaat het niet alleen om de lichamelijke gezondheid, maar ook om de geestelijke gezondheid, een gezonde leefstijl en continuïteit in opvoeding en verzorging. Bij de woorden 'veilig opgroeien' moet gedacht worden aan geborgenheid, liefde, respect, aandacht, grenzen, structuur en regelmaat, veiligheid thuis en buitenshuis.

 

Met ‘het groeien naar zelfstandigheid’ bedoelen we dat er gestreefd wordt naar zo zelfstandig mogelijk functioneren van de jeugdigen, op diverse leefgebieden die nodig zijn voor het deelnemen aan de maatschappij: wonen, werken, leren, relaties en vrije tijd, rekening houdend met leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Artikel II  

Paragraaf 2.2 ‘Onderzoek’: Tussen de alinea ‘Het college onderzoekt (…) maatwerkvoorziening wenselijk is’ en de alinea ‘Indien tijdens het (…) Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)’ wordt de volgende tabel ingevoegd:

Stappen te doorlopen in onderzoek binnen de Jeugdwet en Wmo

  • 1.

    Het college stelt vast wat de hulpvraag van de inwoner is en in het geval van een jeugdige, ook de ouders.

  • 2.

    Er wordt vastgesteld welke problemen ondervonden worden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, of het kunnen meedoen in de samenleving. In het geval van een jeugdige wordt vastgesteld of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en stoornissen en worden deze in kaart gebracht.

  • 3.

    Wanneer de problemen zijn vastgesteld, onderzoekt het college welke ondersteuning (aard en omvang) nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid, participatie of kunnen meedoen in de samenleving. In het geval van een jeugdige wordt ook bekeken wat er nodig is om gezond en veilig op te groeien en te groeien naar zelfstandigheid (rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau)

  • 4.

    Vervolgens onderzoekt het college in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of andere voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

  • 5.

    Slechts voor zover alle mogelijkheden genoemd onder 4, ontoereikend zijn, kan het college een maatwerkvoorziening toekennen.

Artikel III  

Paragraaf 3.1 ‘Eigen Kracht’: De tekst ‘Ten aanzien van (…) stimuleert de zelfredzaamheid’ wordt vervangen door de volgende tekst:

 

“Bij jeugdhulp betekent eigen kracht dat ouders op de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van hun kinderen. Hebben zij zelf mogelijkheden om de problemen het hoofd te bieden, dan is de inzet van een (maatwerk)voorziening op grond van de Jeugdwet niet nodig. Het aanspreken van een aanvullende verzekering is een voorbeeld van eigen kracht. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat ook bovengebruikelijke hulp in beginsel van ouders mag worden verwacht. In hoofdstuk 6 wordt hier nader op ingegaan.”

Artikel IV  

Paragraaf 3.2 ‘Gebruikelijke hulp’: De tekst ‘Hulp die in (…) of algemene voorzieningen’ wordt vervangen door de volgende tekst:

 

“Hulp die in omvang en intensiteit de gebruikelijke hulp substantieel overstijgt, wordt aangemerkt als bovengebruikelijke hulp. Als deze bovengebruikelijke hulp geboden wordt door een huisgenoot, wordt dit ook als mantelzorg gezien (zie ook paragraaf 3.4.1). Maatstaven die worden gehanteerd om te bepalen wat de bovengebruikelijke hulp is, worden in hoofdstuk 5 en 6 nader beschreven. Alleen wanneer er sprake is van bovengebruikelijke hulp en/of de gebruikelijke hulp niet geboden kan worden in verband met beperkte veerkracht/overbelasting of onvoldoende deskundigheid van de huisgenoot, kan een maatwerkvoorziening Wmo en/of Jeugdhulp worden ingezet. Mits hiervoor geen beroep kan worden gedaan op de eigen kracht van de inwoner, hulp van personen uit het sociaal netwerk, algemeen gebruikelijke, andere of algemene voorzieningen.”

Artikel V  

Paragraaf 3.5.1 ‘Afbakening Wlz’: De tekst ‘Een inwoner kan (…) niet het geval’ wordt vervangen door de volgende tekst:

 

“Een inwoner kan aanspraak maken op ondersteuning vanuit de Wlz wanneer de inwoner vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijk of zintuiglijke handicap een blijvende behoefte heeft aan:

  • a.

    permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de inwoner, of

  • b.

    24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstigd nadeel voor hem zelf te voorkomen,

    • 1.

      Door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of,

    • 2.

      Door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.”

Artikel VI  

Paragraf 4.4.4 ‘Kwaliteitseisen ondersteuning sociaal netwerk’: Tussen de opsomming met als laatste bullit de zinsnede ‘Bij de hulpverlener (…) …van (dreigende) overbelasting’ en de alinea ‘Het college neemt (…) Zie paragraaf 4.4.3’ wordt de volgende tekst ingevoegd:

 

“Met deze laatste bullit geeft het college aan dat zij de hulp die een (dreigend) overbelast persoon uit het sociaal netwerk bereid is te bieden, in principe niet van goede kwaliteit vindt. Dit betekent bijvoorbeeld, dat bij de toekenning van een maatwerkvoorziening Jeugdhulp in de vorm van een pgb ten behoeve van een jeugdige, de (dreigend) overbelaste ouder niet degene kan zijn die de ondersteuning vanuit het pgb gaat bieden. In een dergelijke situatie zal gezocht moeten worden naar een ander niet (dreigend) overbelast persoon uit het sociaal netwerk (die bereid is de hulp te bieden en ook aan de andere criteria voldoet) of zal hulp in natura worden ingezet. Mocht na het toekennen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor hulp van een persoon uit het sociaal netwerk, sprake zijn van (dreigende) overbelasting bij die hulpverlener, dan zal het college samen met de inwoner zoeken naar een passende oplossing om verdere (dreigende) overbelasting te voorkomen. (Tijdelijke) inzet van professionele hulp in natura al dan niet gecombineerd met (tijdelijk) een (andere) hulpverlener uit het sociale netwerk behoort tot mogelijke oplossingen. Zie ook de tekst bij ‘duur van de toekenning en combinatiemogelijkheid’ en ‘ondersteuning geboden door huisgenoten’.”

Artikel VII  

 

Paragraaf 5.4.4 ‘Wmo vervoerspas regiotaxi (collectief vervoer)’: De tekst ‘Een inwoner kan (…) afgegeven, zie paragraaf 5.7.3’ wordt vervangen door de volgende tekst:

 

“Een inwoner kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in de regiotaxi, de inwoner krijgt hier dan een speciale aantekening van in het reizigersbestand. Ook kan één medereiziger tegen hetzelfde tarief meereizen. De Wmo-vervoerspas voor de regiotaxi mag niet worden gebruikt voor vervoer van en naar de dagbesteding of de recreatieve activering. Vervoer van en naar de recreatieve activering en dagbesteding is door de gemeente op een andere manier georganiseerd/ingekocht in het geval de inwoner daar niet zelf in kan voorzien. Zie paragraaf 5.7.3 en paragraaf 5.7.4.”

Artikel VIII  

Paragraaf 5.6.2 ‘Algemeen maatschappelijk werk’: De tekst ‘De maatwerkvoorziening Wmo (…) Leren uitkomen met het inkomen of inkomensverwerving’ wordt vervangen door de volgende tekst:

 

De algemene voorziening ‘Algemeen maatschappelijk werk (AMW)’ is hulpverlening aan volwassen inwoners met psychosociale, relationele of materiele problemen. De ondersteuning bestaat uit ongeveer acht tot tien gesprekken en is doelgericht. Gesprekken vinden plaats bij de inwoner thuis of op locatie en kunnen bestaan uit individuele gesprekken, partner/gezinsgesprekken of groepswerk. Deze ondersteuning maakt het mogelijk dat inwoners (weer) in staat zijn verantwoordelijkheid te dragen voor de situatie, zelf hun problemen op te lossen en volwaardig deel te kunnen uitmaken van de samenleving. De ondersteuning vanuit het AMW kan bestaan uit (een combinatie van) de volgende onderdelen: preventie (oftewel voorkomen dat het probleem groter wordt), informatie en advies, concrete dienstverlening, begeleiding, bemoeizorg, bemiddeling, casemanagement, crisisinterventie, groepswerk, consultatie en signalering. Het AMW kan worden ingezet om bijvoorbeeld overzicht te creëren in de situatie en/of hulpverlening op elkaar af te stemmen. Ook kan het AMW eventueel een rol spelen bij het bieden van ondersteuning ter overbrugging naar een structurele oplossing, als motivatietraject of toeleiding tot andere hulpverlening. Het Algemeen maatschappelijk werk richt zich op vragen en problemen op het gebied van bijvoorbeeld:

 

  • Relaties met partner, ouders, kinderen

  • Seksuele geaardheid

  • Gevoel van eenzaamheid, stress, nervositeit

  • Zelfvertrouwen

  • Verwerking van rouw, echtscheiding, ziekte, ouder worden, invaliditeit

  • Slachtoffergeweld of verwerking van geweld

  • Werk, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid

  • Leren uitkomen met het inkomen of inkomensverwerving

  • Zingeving

Artikel IX  

Paragraaf 5.7.3. ‘Recreatieve activering’ wordt als nieuwe paragraaf ingevoegd met de volgende tekst:

 

“5.7.3 Recreatieve activering

De algemene voorziening recreatieve activering is een lokale, laagdrempelige en inclusieve voorziening voor inwoners van Nieuwegein. Het aanbod van de recreatieve activering wordt in de buurt/wijk aangeboden, inwoners kunnen zonder indicatie deelnemen en er wordt uitgegaan van de talenten in plaats van beperkingen van inwoners. De recreatieve activering is gericht op het versterken van de zelfredzaamheid (eigen kracht) van inwoners. De algemene voorziening is een veilige plek die zorgt voor ontmoeting, zodat kwetsbare inwoners niet geïsoleerd raken en zoveel mogelijk actief onderdeel uit blijven maken van de samenleving. Inwoners kunnen zonder indicatie deelnemen en er is ondersteuning van een zorgprofessional aanwezig.

 

Doelgroep

De doelgroep van de recreatieve activering wordt gevormd door inwoners met een beperking en/of chronische en/of psychosociale problemen. Inwoners die in aanmerking komen voor de recreatieve activering hebben meer professionele ondersteuning nodig dan geboden kan worden binnen reguliere welzijnsactiviteiten. De inwoner is wel in staat om te functioneren in een groep binnen de algemene voorziening.

 

Uitgangspunten

De recreatieve activering is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • Welzijn en (lichte) zorg gaan samen. De recreatieve activering is een balans tussen de laagdrempelige toegang van een algemene voorziening en het bieden van een veilige en daarmee meer gesloten activiteit voor kwetsbare inwoners.

  • Doelgroepen worden gemixt zodat kwetsbare inwoners, waarvoor de recreatieve activering bedoeld is, op basis van hun interesses en talenten deelnemen.

  • Aanbieders en welzijnsorganisaties maken onderlinge samenwerkingsafspraken om goede ondersteuning aan inwoners te bieden en het aanbod in de wijken af op elkaar af te stemmen

  • Het aanbod sluit aan bij de behoeften, kansen en mogelijkheden van de inwoners.

  • Inwoners ervaren geen schotten tussen aanbieders en worden eenduidig geïnformeerd en geholpen.

  • Locaties in de wijken van Nieuwegein (zoals de Buurtpleinen) zijn beschikbaar voor het aanbieden van de recreatieve activering.

  • Er wordt niet gewerkt met indicaties.

Activiteiten

Activiteiten binnen de recreatieve activering vinden plaats in groepsverband en kennen de volgende kenmerken:

  • Activiteiten die structureel plaatsvinden op basis van een op de inwoner gerichte aanpak en zoveel mogelijk met zijn of haar actieve betrokkenheid;

  • Activiteiten die mantelzorgers ontlasten en/of ondersteunen bij het (langer) thuis blijven wonen van personen in een kwetsbare situatie;

  • Activiteiten die passen bij de interesses, de (cognitieve en fysieke) mogelijkheden/vaardigheden en beperkingen van de inwoner. Het aanbod is gevarieerd.

Vervoer van en naar groepsactiviteiten

Inwoners worden geacht zoveel als mogelijk zelf of met behulp van hun netwerk vorm te geven aan vervoer naar de locatie. Indien dit voor deelnemende inwoners geen passende optie is, wordt vervoer geregeld door de aanbieders van de recreatieve activering.”

Artikel X  

Paragraaf 5.7.4. ‘Ondersteuning maatschappelijke deelname (OMD)’: De tekst ‘De maatwerkvoorziening Ondersteuning (…) van- en naar de dagactiviteiten’ wordt vervangen door de volgende tekst:

 

“Voor een grote groep inwoners kan deelname aan welzijnsactiviteiten en/of recreatieve activering voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Inwoners die in aanmerking komen voor de maatwerkvoorziening Ondersteuning Maatschappelijke Deelname ‘OMD’ hebben behoefte aan een meer structurele, programmatische en/of methodische vorm van dagactiviteiten met meer professionele begeleiding.

De maatwerkvoorziening OMD richt zich op het realiseren van dagactiviteiten; inwoners worden geactiveerd en ondersteund in hun maatschappelijke participatie. De dagactiviteiten zijn gericht op het bevorderen en behouden van de zelfredzaamheid of vertragen van de achteruitgang van de zelfredzaamheid. Maar ook het voorkomen van een sociaal isolement en het bevorderen van een gevoel van eigenwaarde, gezondheid, welbevinden en kwaliteit van leven.

 

De recreatieve activering is deels vervangend aan de maatwerkvoorziening OMD. Voor zeer kwetsbare inwoners, waarbij de problemen en/of beperkingen te ernstig zijn voor de algemene voorziening, wordt de maatwerkvoorziening OMD toegekend. Het betreft inwoners met een psychiatrische, somatische, verstandelijke of zintuigelijke beperking of psychische klachten, die zware beperkingen hebben op het terrein(en) van:

 

  • Sociale zelfredzaamheid

  • Psychisch functioneren

  • Het bewegen en verplaatsen

  • Het vertonen van zwaar probleemgedrag

De inwoner kan niet/nauwelijks in een groep functioneren (ernstige gedragsproblematiek, veiligheidsrisico en/of grensoverschrijdend gedrag) en heeft moeite met het reguleren van emoties of gedrag. Het betreft bijvoorbeeld ouderen met een vorm van ernstige dementie of personen met niet aangeboren hersenletsel die ernstig beperkt zijn in het zelfredzaamheid en (nagenoeg) niet meer in staat zijn om hun eigen dagstructuur vorm te geven.

 

Dagactiviteiten vinden plaats in groepsverband, te denken valt aan:

 

  • Creatieve en hobbymatige activiteiten

  • Huis- en tuinactiviteiten en dierverzorging (zorgboerderijen)

  • Lichte vormen van arbeid, sportieve en bewegingsactiviteiten

  • Ontmoetingsgroepen, zoals bewegen voor ouderen, sociale activiteiten zoals koffiedrinken en samen gezelschapsspelen doen

  • Educatieve activiteiten, zoals krant lezen en geheugentraining

De maatwerkvoorziening OMD kan ook worden ingezet om de mantelzorger te ontlasten in de thuissituatie zodat hij niet overbelast raakt. Ook hiervoor geldt dat eerst wordt bekeken of de algemene voorziening passend is.

 

Niveaus OMD

De maatwerkvoorziening ‘OMD’ kan op verschillende niveaus worden ingezet. Zie hieronder.

Ondersteuning maatschappelijke deelname 2 (OMD2)

Kernbegrip: helpen bij

Er is een begeleidingsbehoefte van de inwoner aan:

  • Gestimuleerd, gemotiveerd en aangesprood worden

  • Beschikbaarheid ondersteuner in de nabijheid

  • Het signaleren van mentale, fysieke en sociale veranderingen

  • Een middelmatige vorm van sociale veiligheid 1

 

 

Ondersteuning maatschappelijke deelname 3 (OMD3)

Kernbegrip: overnemen en regie

Er is een begeleidingsbehoefte van de inwoner aan:

  • gestimuleerd, gemotiveerd en aangesprood worden

  • structuur

  • voortdurende aanwezigheid van begeleiding in dezelfde ruimte, veel individuele aandacht

  • het signaleren van mentale, fysieke en sociale veranderingen

  • een zwaardere vorm van sociale veiligheid

 

Het niveau OMD 2 wordt slechts in uitzonderlijke situaties toegekend. Het merendeel van de inwoners die ondersteuning nodig hebben op OMD 2 niveau kunnen terecht binnen de algemene voorziening van de recreatieve activering, welke voorliggend is. Daarnaast worden er geen inwoners met nieuwe indicaties OMD 2 en OMD 3 doorverwezen naar zorgaanbieder die niet deelnemen aan de algemene voorziening van de recreatieve activering.

OMD wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal vier aaneengesloten uren. Het maximum is negen dagdelen wat staat aan een in Nederland gebruikelijke fulltime 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen dat wordt ingezet is afhankelijk van:

 

  • De noodzaak: Hoeveel structuur, activering, toezicht is nodig? Wat biedt het eigen sociaal netwerk, hoe staat het met de belastbaarheid van de mantelzorg? Welke algemene of andere voorzieningen kunnen worden ingezet?

  • De mogelijkheden van de inwoner: Hoeveel kan de inwoner fysiek en mentaal aan? Inclusief het functioneren in groepen.

  • Het doel dat deze maatwerkvoorziening heeft voor deze specifieke inwoner.

Vervoer van en naar groepsactiviteiten

In principe is de inwoner zelf verantwoordelijk voor het vervoer van en naar dagactiviteiten. Indien naar oordeel van het college de inwoner geen eigen mogelijkheden heeft, of dit vervoer niet met hulp van personen uit het sociaal netwerk kan plaatsvinden, kan georganiseerd vervoer noodzakelijk zijn en met de indicatie OMD worden toegekend. De aanbieder is dan verantwoordelijk voor het regelen van dit vervoer van- en naar de dagactiviteiten.”

Artikel XI  

 

Onderdeel A

 

Paragraaf 6.1 ‘Gebruikelijke hulp’: De titel ‘6.1 Gebruikelijke hulp’ wordt gewijzigd in “6.1 ‘(Boven)gebruikelijke hulp’”.

 

Onderdeel B

 

Paragraaf 6.1 ‘Gebruikelijke hulp’: De tekst ‘Zoals aangegeven in (…) en/of algemene voorzieningen’ wordt vervangen door de volgende tekst:

 

“Zoals aangegeven in paragraaf 3.2 wordt hulp die in omvang en intensiteit de gebruikelijke hulp substantieel overstijgt, aangemerkt als bovengebruikelijke hulp. Alleen wanneer er sprake is van bovengebruikelijke hulp en/of de gebruikelijke hulp niet geboden kan worden in verband met beperkte veerkracht/overbelasting of onvoldoende deskundigheid van de huisgenoot, kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.

Mits hiervoor ook geen beroep kan worden gedaan op de eigen kracht, hulp van personen uit het sociaal netwerk, algemeen gebruikelijke, andere en/of algemene voorzieningen.”

Artikel XII  

 

Onderdeel A

 

Paragraaf 6.1.2 ‘(Dreigende) Overbelasting of gebrek aan deskundigheid’: De tekst ‘Zo kan het (…) en/of algemene voorzieningen’ wordt vervangen door de volgende tekst:

 

“Zo kan het voorkomen dat een ouder overbelast is geraakt of niet over de juiste vaardigheden beschikt en daardoor niet (langer) in staat is de (boven)gebruikelijke hulp aan het kind te bieden. In een dergelijke situatie kan een of meerdere maatwerkvoorziening(en) Jeugdhulp worden ingezet om te voorzien in de ondersteuningsbehoefte van het kind, de ouder tijdelijk te ontlasten of kortdurend te helpen zijn of haar deskundigheid ten aanzien van de ondersteuningsbehoefte van zijn/ haar kind te vergroten. Dit mits de andere ouder hier ook niet in kan voorzien en er geen beroep kan worden gedaan op eigen kracht, hulp vanuit het sociaal netwerk, algemeen gebruikelijke, andere en/of algemene voorzieningen.

 

Wanneer een ouder overbelast is geraakt en daardoor niet (langer) in staat is de (boven)gebruikelijke hulp aan het kind te bieden, hanteert het college als uitgangspunt dat in die situatie geen maatwerkvoorziening Jeugdhulp in de vorm van een pgb kan worden toegekend voor ondersteuning aan het kind geboden door de overbelaste ouder. Zie ook paragraaf 4.4.4.”

 

Onderdeel B

 

Paragraaf 6.1.2 ‘(Dreigende) Overbelasting of gebrek aan deskundigheid’: De tekst ‘Een gebrek aan vaardigheden/deskundigheid (…) verwaarlozing bij het kind’ onder de subkop ‘Gebrek aan vaardigheden/deskundigheid’ wordt vervangen door de volgende tekst:

 

“Een gebrek aan vaardigheden/deskundigheid bij de ouder kan ook een reden zijn om een maatwerkvoorziening Jeugdhulp toe te kennen waar sprake is van gebruikelijke of bovengebruikelijke hulp van ouder aan kind. Ook hier geldt dat dit enkel kan, wanneer de ondersteuningsvraag onvoldoende kan worden opgelost op eigen kracht, met gebruikelijke hulp (hulp die de andere ouder of meerderjarige kinderen in het gezin kunnen bieden), hulp van personen uit het sociaal netwerk, algemeen gebruikelijke, andere en/of algemene voorzieningen.

 

Een gebrek aan vaardigheden/deskundigheid bij de ouder in het bieden van (boven)gebruikelijke hulp aan zijn kind, kan opgemerkt worden:

 

  • op eigen aangeven en/of signalen van overbelasting;

  • op signalen van derden (sociaal netwerk of betrokken professionals);

  • door het inwinnen van onafhankelijk medisch advies;

  • door lichamelijke of psychische signalen van verwaarlozing bij het kind”

Artikel XIII  

 

Paragraaf 6.1.3 ‘Eigen kracht bij een bovengebruikelijke ondersteuningsvraag’ wordt als nieuwe paragraaf ingevoegd met de volgende tekst:

 

“6.1.3. Eigen kracht bij een bovengebruikelijke ondersteuningsvraag

Op grond van de Jeugdwet (artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet) hoeft het college geen voorziening Jeugdhulp te treffen wanneer de jeugdige of de ouders in staat zijn de problemen zelf op te lossen. Dit wordt in de praktijk ook wel ‘eigen kracht’ genoemd en is gebaseerd op het principe dat ouders op de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van hun kinderen en dus ook voor het oplossen van problemen die zich daarbij voordoen.

 

Om te bepalen of sprake is van voldoende eigen kracht van ouders, hanteert het college de volgende hulpvragen:

 

  • 1.

    Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 2.

    Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 3.

    Levert het bieden van de hulp overbelasting van de ouder op?

Wanneer uit het onderzoek naar deze factoren blijkt dat de ouder de benodigde hulp kan bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan het college concluderen dat er sprake is van voldoende eigen kracht. Ook bij een bovengebruikelijke hulpvraag hoeft in dat geval geen maatwerkvoorziening Jeugdhulp te worden ingezet.

 

Kortom, het college houdt rekening met een eigen oplossing door ouders, ook bij een bovengebruikelijke hulpvraag. Als ouders bovengebruikelijke hulp bieden, kan het college tot het besluit komen dat de inzet van een maatwerkvoorziening Jeugdhulp niet nodig is.

 

Wanneer uit het onderzoek blijkt dat het bieden van bovengebruikelijke hulp overbelasting van de ouder oplevert, hanteert het college als uitgangspunt dat in die situatie geen maatwerkvoorziening Jeugdhulp in de vorm van een pgb kan worden toegekend voor ondersteuning aan het kind geboden door de overbelaste ouder. Zie ook paragraaf 4.4.4.”

Artikel XIV  

Paragraaf 6.2.5 ‘Jeugdhulp met verblijf 18+ regio Lekstroom’: De tekst ‘In goed overleg (…) bijlage 1 bij de verordening)’ wordt verwijderd.

Artikel XV  

De paragraaf 6.3.4 ‘Behandeling – Vaktherapie’: De tekst ‘Vaktherapie is een (…) jeugdwet worden vergoed’ wordt vervangen door de volgende tekst:

 

“Vaktherapie is een overkoepelende naam voor onder andere beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, psychomotorische therapie en speltherapie. Bij deze vormen van therapie wordt praten ingeruild door doen en ervaren.

 

Vaktherapie kan als maatwerkvoorziening jeugdhulp worden toegekend wanneer de ondersteuningsvraag naar het oordeel van het college niet geheel of gedeeltelijk op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke, andere of algemene voorzieningen kan worden opgelost, een maatwerkvoorziening Jeugdhulp nodig is én deze vorm van vaktherapie als goedkoopst passende maatwerkvoorziening wordt aangemerkt.

 

 

Wanneer de betreffende vaktherapie naar oordeel van het college nodig is én als goedkoopst passende maatwerkvoorziening aangemerkt wordt, verwacht het college dat ouders die een aanvullende zorgverzekering hebben, deze in het kader van eigen kracht optimaal benutten. De kosten die vanuit de aanvullende verzekering niet worden vergoed, kunnen dan vanuit de jeugdwet worden bekostigd.

 

Wanneer de vergoeding vanuit de aanvullende verzekering volledig is benut, kunnen de volledige kosten van de vaktherapie vanuit de jeugdwet worden bekostigd, mits de betreffende vaktherapie naar het oordeel van het college nog steeds nodig én de goedkoopst passende maatwerkvoorziening voor de jeugdige is op het moment dat de vergoeding vanuit de aanvullende verzekering eindigt.

 

Als vaktherapie zonder enige betrokkenheid van de gemeente is gestart, kunnen kosten niet met terugwerkende kracht vanuit de jeugdwet worden vergoed.”

Artikel XVI  

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 21 december 2021,

Ellie Liebregts,

secretaris

Frans Backhuijs,

burgemeester

Naar boven