Verordening tot eerste wijziging van de Verordening Wmo gemeente Midden-Drenthe 2020

 

De Raad van de gemeente Midden-Drenthe;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2021

 

gelet op:

  • artikel 147 en artikel 149 Gemeentewet

  • de artikelen 2.1.1, 2.1.3, 2.3.8 e.v, 6.1 en 6.2 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

 

overwegende dat

  • in de Noordmidden-Drentse samenwerking de handhaving van de regels van de Jeugdwet en de Wmo de laatste jaren in gezamenlijkheid is opgepakt;

  • dat handhaving onderdeel is van de samenwerking die per 1 januari wordt geformaliseerd.

  • voor het effectief handhaven het noodzakelijk is dat de regels in de gemeenten zoveel mogelijk gelijk zijn, en dat het handhavingsbeleid op elkaar wordt afgestemd.

  • de systematiek van de besluitvorming over het beleid zoals deze in de bestaande verordening is neergelegd in artikel 31 lid 3 tot en met 7, namelijk dat de raad de prioriteiten voor wat betreft de handhaving bepaalt en daartoe een plan vaststelt, geen basis vindt in de wet, zodat de regels waarin deze systematiek is neergelegd kunnen worden vervangen door de regeling zoals in de samenwerking is afgesproken;

  • de gelegenheid te baat kan worden gegrepen om een aantal kleine wijzigingen door te voeren om overbodige regels en fouten in de verordening te herstellen, zonder dat sprake is van een beleidswijziging voor wat betreft de rechten van de cliënt;

 

besluit:

 

vast te stellen de:

 

Verordening tot eerste wijziging van de Verordening Wmo gemeente Midden-Drenthe 2020

 

 

Artikel I

De Verordening Wmo gemeente Midden-Drenthe 2020 wordt als volgt gewijzigd:

 

A. In artikel 1, lid 2, worden de volgende definities toegevoegd:

 

p. fout: het onbedoeld onjuist handelen en daarmee oneigenlijk gebruik maken van een maatwerkvoorziening of pgb als gevolg van onduidelijkheid, vergissing of onoplettendheid;

q. fraude: het opzettelijk onjuist handelen, en daarmee handelen in strijd met de regelgeving, met het oogmerk op eigen of andermans (financieel) gewin;

r. niet integer handelen: misbruik maken van voorkennis, persoonlijke en medische informatie van cliënten, zich laten beïnvloeden in zijn oordeel als gevolg van een persoonlijke relatie, sociale status, uiterlijk, sekse en bevolkingsgroep, iemand te bewegen door bedreiging, het aanbieden van geld of diensten of andere voordelen, door het uitoefenen van lichamelijke of psychische druk, dan wel het hanteren van listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels, met als doel een maatwerkvoorziening of overeenkomst te verkrijgen op grond van de Wmo 2015;

s. pgb -aanbieder: een derde die in opdracht van een cliënt dan wel diens vertegenwoordiger diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening (voorziening in de vorm van een pgb) behoren uitvoert;

t. pgb -beheerder: beheerder van de pgb, dit kan zowel de cliënt zelf zijn dan wel diens vertegenwoordiger.

u. zin-aanbieder: (rechts-)persoon die jegens het college op grond van de met de aanbieder gesloten (raam-)overeenkomst gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren.

 

 

B. Artikel 3 en 4 vervallen.

 

 

C. In artikel 14, lid 4, onder g, wordt de zinsnede “, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de veroorzaakte kosten” geschrapt.

 

 

D. In artikel 14, lid 4 wordt als onderdeel j. toegevoegd:

 

j. Indien opzettelijk onjuiste informatie wordt verstrekt of opzettelijk informatie wordt verzwegen, met het oogmerk om op oneigenlijke gronden een maatwerkvoorziening te verkrijgen of te doen verkrijgen.

 

 

E. Het vierde tot en met zesde lid van artikel 15 worden, onder vernummering van de overige leden, geschrapt, en als zesde lid wordt toegevoegd:

 

6. Bij de bepaling van de te verstrekken voorziening (tegemoetkoming verhuiskosten dan wel woonvoorziening) bij de bewoning van een woonwagen houdt het college rekening met de technische levensduur van de woonwagen.

 

 

F. In artikel 20, lid 5, wordt de zinsnede “, nadat de cliënt daartoe een machtiging heeft verstrekt,” geschrapt.

 

 

G. In artikel 22, lid 2, wordt de zinsnede “aan de hand van een door de cliënt te overleggen offerte”, vervangen door de zinsnede “aan de hand van drie door de cliënt te overleggen vergelijkbare offertes”, en de laatste volzin geschrapt.

 

 

H. In artikel 25, lid 1, onder a wordt de zinsnede “aan de hand van door de cliënt opgevraagde vergelijkbare offertes”, vervangen door “aan de hand van drie door de cliënt opgevraagde vergelijkbare offertes”, en de laatste volzin geschrapt.

 

 

I. Het derde tot en met zevende lid van artikel 31 wordt geschrapt.

 

 

J. In artikel 32, lid 1, wordt de zinsnede “Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt” vervangen door “De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger”.

 

 

K. In artikel 32, lid 2, wordt:

de aanhef vervangen door: “Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:”, en

in onderdeel a. “de cliënt” vervangen door “de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger”.

 

 

L. In artikel 32, lid 3, wordt het zinsgedeelte “binnen zes maanden na uitbetaling” geschrapt.

 

 

M. In artikel 32 wordt onder het schrappen van de woorden “of terugvordering” uit het opschrift, het huidige vierde lid vervangen door:

 

4. Het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van de herziening en/of intrekking af te zien.

 

 

N. Na artikel 32 worden nieuwe artikelen met opschrift ingevoegd die luiden:

 

Artikel 32a. Terugvordering

1. Als het college een beslissing op grond van artikel 32 lid 2 onder a van deze verordening heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en diegene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend geheel of gedeeltelijk de geldwaarde vorderen van ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

2. Indien de pgb-aanbieder en/of zin-aanbieder aantoonbaar opzettelijk ondoelmatig en/of onrechtmatig ondersteuning heeft verleend, dan kan geheel of gedeeltelijk de geldwaarde gevorderd worden van de ten onrechte genoten voorziening bij de pgb-aanbieder en/of zin-aanbieder.

3. Het college kan tot terugvordering overgaan indien:

a. cliënt voor de einddatum van de pgb naar een andere gemeente verhuist of overlijdt. Dit naar rato van de resterende volle maanden tot aan de einddatum van het pgb;

b. voor zover een cliënt het budget of een deel daarvan niet kan verantwoorden;

c. de pgb- en/of zin-aanbieder geld heeft ontvangen voor zorg die (gedeeltelijk) niet is verleend of niet (geheel) conform de gestelde voorwaarden is verleend;

d. voor zover cliënt wist of heeft kunnen weten dat het pgb ten onrechte is betaald, dan wel de maatwerkvoorziening ten onrechte is verstrekt;

e. het recht op een in eigendom verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken;

f. het recht op een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken;

g. een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening is toegeëigend, vervreemd of verpand;

h. een maatwerkvoorziening of pgb zonder toestemming van het college in het buitenland is ingezet.

4. Indien het toegekende pgb bedrag niet of niet geheel verantwoord kan worden, wordt het bedrag dat onvoldoende verantwoord kan worden, teruggevorderd.

5. Het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering dan wel invordering af te zien.

 

Artikel 32b. Toezicht en handhaving

  • 1.

    Het college bepaalt bij nadere regels op welke wijze toezicht wordt gehouden op de rechtmatigheid en integere uitvoering van maatwerk.

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regels op welke wijze toezicht wordt gehouden op de kwaliteit en doelmatigheid van maatwerkvoorzieningen.

  • 3.

    Voor de uitvoering van het toezicht als bedoeld in lid 1 en lid 2 wijst het college toezichthoudende ambtenaren aan.

  • 4.

    Een toezichthoudend ambtenaar belast met het toezichthouden op de rechtmatigheid kan tevens worden aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar.

  • 5.

    Het college bepaalt bij nadere regels op welke wijze wordt gehandhaafd indien er sprake is van niet voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen, onrechtmatigheid, niet integer handelen, fouten of fraude.

  • 6.

    Het college bepaalt bij nadere regels op welke wijze rapporten van bevindingen opgesteld door een toezichthoudend ambtenaar over de kwaliteit van maatwerkvoorzieningen openbaar wordt gemaakt.

 

 

Artikel 32c. Controle maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Het college onderzoekt periodiek – al dan niet op basis van een vooraf vastgesteld programma, signalen en/of steekproefsgewijs – het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2.

    Het college monitort het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s en de behaalde resultaten in relatie tot de gestelde doelen.

 

Artikel 32d. Tegengaan oneigenlijk gebruik

Het college spant zich in om fouten bij het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s te voorkomen en fraude te bestrijden. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:

a. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordigers en aanbieders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen of uitvoeren van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

b. Het college zoekt waar mogelijk samenwerking met andere gemeenten, organisaties die zich ook bezighouden met het de kwaliteit, het tegengaan van niet integer handelen, fouten en fraude op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen.

c. Het college verricht zo nodig onderzoek bij zorgverleners van algemene- dan wel maatwerkvoorzieningen die een subsidie- of contractrelatie met de gemeente hebben of die ondersteuning verlenen op grond van een pgb aan inwoners van Midden-Drenthe. Deze partijen zijn verplicht om (kosteloos) hun medewerking te verlenen.

d. Het college maakt afspraken met aanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen, (accountants)controles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties.

e. Het college controleert, al dan niet steekproefsgewijs, of de gemaakte afspraken zoals genoemd in het voorgaande lid worden nagekomen.

 

Artikel 32e. Meldpunt kwaliteit en rechtmatigheid

Het college draagt zorg voor een meldpunt waar signalen over onvoldoende kwaliteit, oneigenlijk gebruik, niet integer handelen en fraude kunnen worden gemeld in het kader van uitvoering van de wet.

 

Artikel II

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2022.

 

Artikel III

Deze verordening kan worden aangehaald als: Eerste wijziging Verordening Wmo gemeente Midden-Drenthe 2020.

 

 

Besloten in de openbare vergadering van de raad,

gehouden op 16 december 2021.

de griffier, de voorzitter,

C.A.M. Bodewes C. Bijl

Toelichting op de wijzigingen

 

Algemeen

 

Afstemming van bevoegdheden Toezicht en Handhaving

in de Noordmidden-Drentse samenwerking van gemeenten Noordenveld, Aa en Hunze, Tynaarlo, Assen, en Midden-Drenthe is de handhaving van de regels van de Jeugdwet en de Wmo de laatste jaren in gezamenlijkheid opgepakt. Was het eerst, in 2017, de gezamenlijke handhaving van de contracten met betrekking tot de door de gemeenten ingekochte zorg (contractmanagement), allengs is de samenwerking uitgebreid tot het adviseren over de kwaliteit van met PGB ingekochte zorg, afstemming van beleid en toezicht en handhaving op rechtmatige besteding van de gelden.

 

Voor het effectief uitoefenen van toezicht en handhaving is het noodzakelijk dat de regels in de gemeenten zoveel mogelijk gelijk zijn, en dat het handhavingsbeleid op elkaar wordt afgestemd.

 

De systematiek van de besluitvorming over het beleid van Toezicht en Handhaving is in de bestaande verordening neergelegd in artikel 31 lid 3 tot en met lid 7. Bepaald is dat de raad de prioriteiten voor wat betreft de handhaving bepaalt en daartoe een beleidskader vaststelt. Het college maakt hier vervolgens een uitvoeringsplan voor. In de andere vier gemeenten binnen NMD hebben de raden de beleidsvorming en de prioritering aan het college gelaten.

 

Handhaving en toezicht is bij uitstek een taak van uitvoering, en dus een taak van het college. Ook de Wmo 2015 gaat bij toezicht en handhaving van deze normale rolverdeling uit (artikel 6.1, artikel 2.6.1). De (relatief zware) beleidsvormende rol van de raad wordt in de Wmo specifiek omschreven. Beleidsvorming omtrent toezicht en handhaving hoort niet bij die rol.

 

Niettemin is het wel de rol en de taak van de raad om het college taken en bevoegdheden te geven die de toezicht en handhaving mogelijk maken.

 

Binnen de samenwerking is daarom een wijziging van de verordeningen voorbereid om deze taken en bevoegdheden in de samenwerkende gemeenten gelijkelijk vorm te geven. Ook is er in gezamenlijkheid een toezichts- en handhavingsbeleid voorbereid, die aan de colleges ter vaststelling zal worden aangeboden. De bij deze wijziging in de verordening opgenomen taken en bevoegdheden zijn de basis voor dat beleid.

 

In die zin wordt met deze wijziging van de verordening uitvoering gegeven aan de opdracht in de huidige verordening dat de raad een kader stelt voor de handhaving. Het kader is dan niet een op zichzelf staand nog te nemen raadsbesluit, maar wordt nu simpelweg in de verordening zelf opgenomen.

 

De bij deze wijziging opgenomen artikelen (zie onderdelen A., D. en N. van artikel I) geven de basis voor terugvordering en de grondslag voor het beleid voor toezicht en handhaving. Ook krijgt het college opdracht voor:

controle van de kwaliteit en doelmatigheid van maatwerkvoorzieningen;

controle van de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van de met pgb ingekochte voorzieningen,

het tegengaan van oneigenlijk gebruik en;

het inrichten van een meldpunt waar klachten ten aanzien van kwaliteit en rechtmatigheid kunnen worden ingediend.

 

Overige wijzigingen

In het najaar van 2020 en het voorjaar van 2021 heeft het opstellen van het algemene Wmo-beleid dat in mei door het college is vastgesteld, geleid tot een aantal opmerkingen van zowel uitvoering als beleid, over de tekst van de Verordening. Op een klein aantal punten in de verordening en de toelichting zijn verbeteringen voorgesteld. Het merendeel van deze wijzigingen zijn beleidsneutraal: deze houden geen beleidswijziging in en brengen ook geen verandering in de inhoudelijke beoordeling van de Wmo-aanvragen. Deze beleidsneutrale wijzigingen zijn nu meegenomen met deze wijzigingsverordening. Een klein aantal opmerkingen hadden wel betrekking op de wijze van beoordelen van aanvragen. Deze zullen worden meegenomen als de verordening op termijn vernieuwd wordt.

 

Wijzigingen van de toelichting bij de oorspronkelijke verordening

In de toelichting bij de oorspronkelijke verordening is bij de artikelsgewijze toelichting op artikel 9 in de derde regel het woord “rolstoel” gebruikt. Dit moet zijn “hulpmiddel”.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel I

onderdeel A

De begripsomschrijvingen fout, fraude en niet-integer handelen zijn gekozen om te kunnen differentiëren in de handhaving.

De begripsomschrijvingen voor pgb-aanbieder, zin-aanbieder en pgb-beheerder zijn opgenomen voor de duidelijkheid.

 

onderdeel B

Artikel 3 van de verordening gaf een opsomming van de domeinen en de hoofdresultaten die bij de inkoop van voorzieningen zijn gehanteerd (de zogenaamde resultaatgerichte inkoop). Artikel 4 noemde interventieniveaus. In de verordening worden die begrippen verder niet gebruikt, ook werden ze niet nader gedefinieerd. De begrippen zijn voorts niet van belang voor het beoordelen van de aanvraag of de ingezette zorg. Beide artikelen zijn dus overbodig en zijn daarom geschrapt. De domeinen en interventieniveaus zijn wel van belang voor de vertaling van de indicatie naar de taal van de aanbieders en de vergoeding van de zorg in natura aan de zin-aanbieders.

 

onderdeel C

Artikel 14 lid 4 van de Verordening geeft de opdracht aan het college de aanvraag af te wijzen als van bepaalde omstandigheden sprake is. Onder g. geeft een afwijzingsgrond “voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan de cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.”

 

Het laatste zinsgedeelte is geschrapt omdat het strijdt met de uitgangspunten van de Wmo2015. Het kan niet zo zijn dat een Wmo-voorziening voortijdig wordt toegekend als de cliënt tegemoetkomt in de kosten van de voorziening. Bij de beoordeling of een voorziening moet worden herverstrekt als deze prematuur teniet is gegaan zijn de omstandigheden van belang, niet de vraag of cliënt zelf financieel kan bijdragen.

 

onderdeel D

Aan de afwijzingsgronden van artikel 14 lid 4 wordt toegevoegd de grond dat opzettelijk onjuiste informatie wordt verstrekt of opzettelijk informatie wordt verzwegen, met het oogmerk om op oneigenlijke gronden een maatwerkvoorziening te verkrijgen of te doen verkrijgen. Hiermee wordt het mogelijk om, als er in het onderzoek signalen van fraude worden gevonden, deze signalen te onderzoeken.

 

In het geval na het onderzoek een aanvraag wordt gedaan kan deze aanvraag op grond van artikel 14 lid 4 onder g afgewezen worden. Als na het onderzoek signalen van fraude blijven bestaan zonder dat hier duidelijkheid over komt, kan op deze grond een korte indicatietermijn worden gegeven, zodat de signalen verder kunnen worden onderzocht.

 

onderdeel E

In het vierde, vijfde en zesde lid van artikel 15 werd bepaald dat in het geval de (theoretische) technische levensduur van woonschepen en woonwagens minder dan 5 jaar bedroeg, geen woonvoorziening zou worden verleend. In de plaats daarvan werd voorzien in een tegemoetkoming in de vorm van een percentage van het bedrag van de woonvoorziening. Een dergelijke (beleids)bepaling past niet in de systematiek van de Wmo, waar sprake is van maatwerk. De technische levensduur van de verblijfplaats is slechts één van de omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden bij het onderzoek (zie ook de bepaling in de tweede volzin van artikel 22 lid 1). Er moet altijd een belangenafweging plaatsvinden of het primaat van de verhuizing geldt of niet. In die belangenafweging gaat het om de vraag welke voorziening de goedkoopst-adequate voorziening is. Hierbij worden onder meer de levensduur van de woonwagen, de beperkingen, de mogelijkheden voor verhuizing gelet op de sociale context en de leeftijd van de bewoner meegenomen.

Om deze reden worden de geschrapte leden vervangen door een eenvoudige regel dat rekening wordt gehouden met de levensduur van de woonwagen (in de gemeente zijn geen ligplaatsen voor woonschepen). Door het schrappen worden de bestaande leden 7 en 8 vernummerd tot lid 4 en lid 5. Het nieuwe lid wordt als lid 6 toegevoegd.

 

onderdeel F

Voor vervoersvoorzieningen die in huur verstrekt worden is in het vijfde lid van artikel 20 bepaald dat de cliënt een overeenkomst aangaat met de leverancier van het hulpmiddel die door de gemeente is aangewezen (zorg in natura). De gemeente betaalt de maandelijkse huurbedragen aan de aanbieder. Een dergelijke betaling is bevrijdend voor de cliënt (in die zin dat de cliënt na betaling door de gemeente niet meer door de aanbieder kan worden aangesproken om de huur te voldoen. artikel 6:30 BW) Een machtiging van de cliënt is daarvoor niet nodig.

 

onderdeel G

De hoogte van een tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt door het college bepaald “aan de hand van een offerte” die door de cliënt wordt aangevraagd. Omdat in een dergelijke verwoording onduidelijk is hoeveel offertes moeten worden overgelegd is in deze bepaling aangevuld dat drie offertes moeten worden overgelegd, en dat deze vergelijkbaar moeten zijn (in die zin dat een vergelijkbare verhuisdienst wordt aangeboden). Met de bepaling in de tweede volzin dat het college “gerechtigd is een tegenofferte aan te leveren” werd bedoeld dat het college zelf een offerte kon aanvragen als de overgelegde offerte(s) niet voldeden. Een offerte wordt in de regel uitgebracht na een huisbezoek van het verhuisbedrijf. Hiervoor is de medewerking van de cliënt noodzakelijk. Om deze reden geldt de regel dat de cliënt zelf zorgt voor de offertes. Het college beoordeelt de overgelegde offertes. In het geval deze naar het oordeel niet reëel of onduidelijk zijn of anderszins niet voldoen, is het niet aan het college, maar aan de cliënt om alsnog goede offertes over te leggen. De laatste volzin is daarom geschrapt.

 

onderdeel H

Ook de hoogte van een pgb voor een woonvoorziening wordt bepaald aan de hand van een offerte. In de verordening werd eenzelfde verwoording toegepast als in artikel 22 lid 2. De wijziging is overeenkomstig. Voor een toelichting kan verwezen worden naar hetgeen onder onderdeel G is toegelicht.

 

onderdeel I

De leden 3 tot en met 6 van artikel 31 kenden een regeling voor kaderstelling en beleidsvorming op het gebied van toezicht en handhaving. Het zevende lid bepaalde dat het college een toezichthoudend ambtenaar aanwijst.

 

Voor het nader willen regelen van toezicht en handhaving binnen de samenwerking was een dergelijke summiere regeling niet voldoende en ook niet passend binnen de NMD-samenwerking, zoals al is toegelicht in het algemene gedeelte.

 

Goed beschouwd hebben deze geschrapte bepalingen elders in de bij deze wijziging toegevoegde bepalingen een plek gekregen.

De opdracht aan de raad in het derde lid is goed beschouwd “vervuld” door het opnemen van kaders in deze verordening.

De opdracht in het vierde lid om een handhavingsuitvoeringsplan vast te stellen is vervangen door de opdracht een beleid vast te stellen, zoals verwoord in artikel 32b lid 1 en 2.

De preventie van fraude en misbruik van het vijfde lid is uitgewerkt in artikel 32d.

De jaarlijkse verantwoording aan de raad uit het zesde lid is vervangen door de bepaling in artikel 32c dat het college de kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid van de voorzieningen beoordeelt en monitort.

De bepaling in artikel 32b lid 3 is overeenkomstig het zevende lid.

 

onderdeel J

De wijziging regelt twee vliegen in een klap. De zinsnede “Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet” doet raar aan, want de bepaling zelf is een kopie van het genoemde wetsartikel. Omdat de regeling in de verordening niets toevoegt aan het wetsartikel, is het gebruik van het woord “onverminderd” ongepast.

 

Het vervangen van “cliënt” door “De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger” is voor de duidelijkheid. De wet heeft al als uitgangspunt dat de cliënt verantwoordelijk is voor zijn vertegenwoordiger. Hetgeen de vertegenwoordiger doet of nalaat, wordt voor de toepassing van de verordening toegerekend aan de cliënt.

 

onderdeel K

De wijzigingen uit dit onderdeel zijn vergelijkbaar met de wijzigingen uit het vorige onderdeel: het schrappen van “onverminderd” uit de aanhef (ook hier is het woord “onverminderd” ongepast) en het vervangen van “de cliënt” door “de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger” vanwege de duidelijkheid.

 

onderdeel L

Artikel 32 lid 3 regelt dat een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Het is niet zo dat een cliënt zes maanden de tijd krijgt om het pgb te besteden op een wijze dat de besteding binnen zes maanden doelmatig moet zijn. Het PGB moet vanaf dag 1 rechtmatig doelmatig worden besteed. In de praktijk zal bovendien vaak al eerder duidelijk zijn dat een pgb niet doelmatig of rechtmatig wordt besteed. Om dan te wachten tot de zes maanden voorbij zijn is contraproductief. De “wachttermijn” wordt daarom geschrapt.

 

onderdeel M

Deze wijziging heeft betrekking op het afscheiden van het onderwerp “terugvordering” van de rest van artikel 32, dat over herziening en intrekking gaat. De terugvordering wordt in het bij deze wijziging nieuw ingebrachte artikel 32a uitgebreid behandeld. In die zin is artikel 32a in de plaats van het oude vierde lid. Omwille van de duidelijkheid wordt een nieuw vierde lid ingevoerd in artikel 32, waarin bepaald wordt dat het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van de herziening en/of intrekking af te zien.

 

onderdeel N

De artikelen 32a tot en met 32 d geven in zo duidelijk mogelijke bewoordingen opdrachten, taken en bevoegdheden aan het college.

 

Artikel 32a. Terugvordering

 

lid 1

Het eerste lid is gelijk aan het vierde lid van artikel 32, die bij deze wijziging is geschrapt. Bij fraude kan het college na de intrekking of herziening van de beschikking de geldwaarde van de onterecht genoten maatwerkvoorziening of pgb terugvorderen van de cliënt, en degene die aan de fraude heeft meegewerkt. Dit is vergelijkbaar met de hoofdelijke aansprakelijkheid uit het burgerlijk recht.

 

lid 2

Ook een aanbieder kan bij fraude worden aangesproken. In de begripsomschrijvingen is fraude breed gedefinieerd. Het “aantoonbaar opzettelijk ondoelmatig en/of onrechtmatig ondersteuning bieden” uit het tweede lid houdt fraude in, maar is breder, omdat ook ondoelmatige ondersteuning er onder valt. Het tweede lid bepaalt dat de geldwaarde kan worden teruggevorderd van zowel de zin-aanbieder als de pgb-aanbieder.

 

De zin-aanbieder kan ook op grond van de overeenkomst worden aangesproken. Welke weg moet worden behandeld is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

 

De pgb-aanbieder heeft een overeenkomst met de cliënt, niet met de gemeente. En ook de bestuursrechtelijke relatie is met de cliënt, niet met de door de cliënt ingeschakelde aanbieder. Volgens jurisprudentie kan de gemeente in deze situatie terugvorderen (uitspraak van 22 augustus 2018 van de rechtbank Gelderland ECLI:NL:RBGEL:2018:3628) op grond van een derdenbeding die in de overeenkomst tussen pgb-houder en pgb-aanbieder moet worden opgenomen. De mogelijkheid wordt in de Verordening expliciet gemaakt.

 

lid 3

In het derde lid worden de mogelijkheden tot terugvordering opgesomd. Open gelaten is wat wordt teruggevorderd. Bij een in eigendom of bruikleen verstrekte voorziening is er de keuze tussen terugvordering van die voorziening dan wel de geldswaarde van die voorziening (zie artikel 2.4.1.van de Wmo2015). De jurisprudentie over terugvordering van pgb’s is volop in ontwikkeling. Het is daarom logisch dat alvorens een besluit wordt genomen tot terugvordering de actuele stand van de jurisprudentie wordt nagegaan.

 

lid 4

De bepaling in het vierde lid dat indien het toegekende pgb bedrag niet of niet geheel verantwoord kan worden, het bedrag dat onvoldoende verantwoord kan worden, wordt teruggevorderd, heeft betekenis in die gevallen dat de SVB niet betrokken is in de verantwoording van de pgb.

 

lid 5

Het vijfde lid geeft het college de mogelijkheid geheel of gedeeltelijk van de terugvordering dan wel invordering af te zien, als de omstandigheden daarom vragen. Deze regel is voor de duidelijkheid opgenomen. In het algemeen moet een terugvorderingsbeschikking, en ook de invorderingsbeschikking altijd een afweging inhouden of de omstandigheden de terugvordering dan wel de invordering toelaten. Een omstandigheid is de vraag in hoeverre de betrokkene (nog) is aangewezen op de maatwerkvoorziening. Ook terugvordering en invordering is wat dat betreft maatwerk. Wat dat betreft kan terugvordering van de geldswaarde passender zijn dan terugvordering van een hulpmiddel.

 

Artikel 32b. Toezicht en handhaving

Het eerste, tweede en vijfde lid is de grondslag voor het toezicht- en handhavingsbeleid

Het derde lid is gelijkluidend aan het geschrapte artikel 32 lid 7. Het vierde lid biedt de mogelijkheid om toezichthoudende ambtenaren die toezichthouden de rechtmatigheid ook als buitengewone opsporingsambtenaar aan te wijzen. De BOA heeft verdergaande onderzoeksbevoegdheden dan de toezichthouder. Ook heeft de BOA bevoegdheden op het gebied van het strafrecht.

 

Lid 6

Het zesde lid is de grondslag voor de regels voor het openbaar maken van rapporten van bevindingen ten aanzien van de kwaliteit van verleende zorg door zin-aanbieders en pgb-aanbieders. Het actief openbaar maken van de rapporten van bevindingen biedt inwoners inzicht in de kwaliteit van de Wmo-voorzieningen, helpt de gemeenteraad bij het uitvoeren van haar controlerende taak en biedt uw college de mogelijkheid om richting de buitenwereld te kunnen onderbouwen waarom voor bepaalde (handhavings)interventies is gekozen. Voor aanbieders kan (het voornemen tot) openbaarmaking van het rapport van bevindingen een (extra) stimulans zijn om te werken aan kwaliteitsverbetering.

 

Artikel 32c. Controle maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Dit artikel geeft een taak aan het college om periodiek toezicht te houden op recht- en doelmatigheid.

 

Artikel 32d. Tegengaan oneigenlijk gebruik

Dit artikel komt in de plaats van het bepaalde in artikel 32 lid 5. Het is een uitgewerkte opdracht om zich in te spannen om oneigenlijk gebruik van voorzieningen tegen te gaan. Deze opdracht is uitgewerkt in het toezichts- en handhavingsbeleid.

 

Artikel 32e. Meldpunt kwaliteit en rechtmatigheid

Het college draagt zorg voor een meldpunt waar signalen over onvoldoende kwaliteit, oneigenlijk gebruik, niet integer handelen en fraude kunnen worden gemeld in het kader van uitvoering van de wet. Binnen NMD-verband is reeds een digitaal loket gerealiseerd, welke bereikbaar is via de gemeentelijke website.

 

Artikel II

dit artikel behoeft geen toelichting

 

Artikel III

dit artikel behoeft geen toelichting

 

Naar boven