AFDELING 1. VOORKOMEN OF BESTRIJDEN VAN ONGEREGELDHEDEN
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
- 2.
Degene die op een openbare plaats:
- a.
aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
- b.
aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
- c.
zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;
is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
- 3.
Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
- 4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.
- 5.
Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
- 1.
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
- 2.
De kennisgeving bevat:
- a.
naam en adres van degene die de betoging houdt;
- b.
het doel van de betoging;
- c.
de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
- d.
de plaats en, voor zover van toepassing, de route;
- e.
voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en
- f.
maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
- 3.
Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
- 4.
Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.
- 5.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.
Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen
- 1.
Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.
- 2.
De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
- 3.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 4.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
AFDELING 2. BRUIKBAARHEID, UITERLIJK AANZIEN EN VEILIG GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een openbare plaats of openbaar water anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
- 2.
De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning worden geweigerd:
- a.
als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;
- b.
als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of
- c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
- 4.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
- b.
terrassen als bedoeld in 2:27;
- c.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
- d.
overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning/ontheffing of andere toestemming voor het gebruik van de openbare plaats is verleend.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op voorwerpen door middel waarvan gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet, tenzij deze door hun omvang, vorm, constructie of bevestiging schade toebrengen aan de openbare plaats, gevaar kunnen veroorzaken voor de bruikbaarheid of het doelmatig of veilig gebruik daarvan of een belemmering kunnen vormen voor het doelmatig beheer of onderhoud van de openbare plaats.
- 6.
Het verbod is verder niet van toepassing op de volgende voorwerpen, mits wordt voldaan aan het bepaalde in de nadere regels als bedoeld in het zevende en achtste lid:
- a.
- b.
- c.
- d.
- e.
- f.
nader door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen.
- 7.
Het college kan in het belang van openbare orde, openbare veiligheid en woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor de categorieën genoemd in het zesde lid.
- 8.
Het bevoegde bestuursorgaan kan locaties aanwijzen voor het plaatsen van voorwerpen als bedoeld in het vijfde en zesde lid.
- 9.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerwet 1994, de Provinciale wegenverordening of de Wet milieubeheer.
- 10.
Het verbod geldt niet als er door (of in opdracht van) een bestuursorgaan of openbaar lichaam publiekrechtelijke taken worden verricht.
- 11.
Het bevoegde bestuursorgaan verleent per contractperiode maximaal één vergunning, als bedoeld in het eerste lid, voor de reclameobjecten waarvoor met de gemeente over het gebruik van die objecten een overeenkomst is aangegaan.
- 12.
In dit artikel wordt onder bevoegd bestuursorgaan verstaan het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
- 13.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
- 2.
De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
- 4.
Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, de provinciale wegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren.
- 5.
Op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
- a.
ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
- b.
als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
- c.
als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
- d.
als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
- 3.
Het college kan in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van een uitweg.
- 4.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
- 1.
De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg of openbare plaats, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg of openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes of anderszins achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
- 2.
Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een weg of openbare plaats achter te laten.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
- 1.
Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.
- 3.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:20 Dragen gevaarlijk voorwerp
- 1.
Het is verboden op door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen, met inbegrip van daaraan gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen, messen, knuppels, slagwapens of andere zaken die als wapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod geldt niet voor wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie en evenmin voor andere zaken die als wapen kunnen worden gebruikt, mits deze zaken zodanig zijn ingepakt dat zij niet geschikt zijn voor onmiddellijk gebruik.
Artikel 2.20a (Slaap)verblijf op een openbare plaats, in voertuigen en in kampeermiddelen
- 1.
Het is verboden een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken of op een openbare plaats een voertuig, woonwagen, tent of ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
- 3.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
- 4.
Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
- 2.
Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn voornemen bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
AFDELING 3. EVENEMENTEN
Artikel 2:24 Definities
- 1.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- a.
Bioscoopvoorstellingen en theatervoorstellingen;
- b.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22;
- c.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d.
het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;
- e.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- f.
activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening;
- g.
sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f;
- h.
activiteiten in openbare inrichtingen als bedoeld in artikel 2:27, die in de uitoefening van de inrichting gebruikelijk zijn.
- 2.
Onder evenement wordt mede verstaan:
- a.
een herdenkingsplechtigheid;
- b.
- c.
een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;
- d.
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
- e.
een straatfeest of buurtbarbecue;
- f.
een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.
- 3.
De volgende evenementen worden onderscheiden:
- a.
Meldingsvrij evenement: kleinschalig evenement zonder noemenswaardig risico;
- b.
Klein evenement: een straatfeest, buurtbarbecue of een daarmee gelijk te stellen activiteit voor zover de activiteit ten hoogste één dag duurt.
- c.
Categorie A-evenement: evenement met een laag risico, waarbij sprake is van een beperkte impact op de omgeving;
- d.
Categorie B-evenement: evenement met een verhoogd risico, waarbij sprake is van een verhoogde impact op de omgeving;
- e.
Categorie C-evenement: risicovol evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de omgeving.
- 4.
Onder evenemententerrein wordt verstaan de ruimte die in de evenementenvergunning is aangegeven om de activiteiten te laten plaatsvinden en het publiek in staat te stellen daar naar te kijken of er aan deel te nemen.
Artikel 2:25 Evenement
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
- 2.
Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.
- 3.
Per kalenderjaar wordt maximaal één vergunning verleend, zoals bedoeld in het eerste lid, voor het organiseren van een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s, dan wel een – naar het oordeel van de burgemeester – daarmee gelijk te stellen evenement.
- 4.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van evenementen.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
- 6.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:25a Meerjarenvergunning
- 1.
De burgemeester kan besluiten om voor jaarlijks terugkerende evenementen een meerjarenvergunning te verlenen.
- 2.
Een meerjarenvergunning geldt voor maximaal drie jaar.
- 3.
Een meerjarenvergunning kan onder de volgende voorwaarden worden verleend:
- a.
het evenement vindt al minstens drie jaar in de gemeente Westervoort plaats;
- b.
het betreft een evenement in de risicocategorie A of B;
- c.
er zijn geen eerdere negatieve ervaringen opgedaan;
- d.
er zijn uit voorgaande jaren geen gegrond verklaarde bezwaren bekend;
- e.
er is sprake van geringe risico’s ten aanzien van de openbare orde en veiligheid, een en ander ter beoordeling van politie en burgemeester;
- f.
het evenement wijzigt jaarlijks niet of nauwelijks qua aard en omvang en wordt elk jaar op dezelfde locatie gehouden.
- 4.
De burgemeester kan de meerjarenvergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen wanneer:
- a.
er sprake is van substantiële wijzigingen in de aard, omvang of locatie;
- b.
de voorschriften of beperkingen niet worden nageleefd;
- c.
zich een calamiteit heeft voorgedaan;
- d.
er zwaarwegende klachten zijn binnengekomen;
- e.
hij dit om andere redenen noodzakelijk acht.
Artikel 2:25b Meldingsvrije evenementen
- 1.
Geen vergunning of melding voor een evenement is vereist als:
- a.
gedurende het evenement het verwachte aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;
- b.
het evenement plaatsvindt tussen 09.00 uur en 23.00 uur; en
- c.
er geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur (op zondag 13.00 uur) of na 23.00 uur;
- d.
het evenement de bruikbaarheid van de weg niet belemmert of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;
- e.
er slechts objecten worden geplaatst met een oppervlakte van maximaal 25 m2 per object en niet meer dan vier objecten tegelijkertijd aanwezig zijn;
- f.
- g.
er geen alcoholhoudende dranken, etenswaren of andere goederen tegen betaling worden verstrekt;
- h.
het evenement niet meer dan een straat omvat, met dien verstande dat het geen doorgaande weg of ontsluitingsweg betreft, de straat (bij voorkeur met dranghekken voorzien van een C1 bord) wordt afgezet, een vrije doorgang van 3,5 meter wordt gewaarborgd en de brandkranen worden vrijgehouden.
- 2.
De burgemeester kan besluiten een evenement als bedoeld in het eerste lid te verbieden, als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu in gevaar komt.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.
Artikel 2:25c Kleine evenementen
- 1.
Het is verboden om zonder melding aan de burgemeester een klein evenement te organiseren.
- 2.
Een melding is vereist voor een klein evenement, als:
- a.
gedurende het evenement het verwachte aantal aanwezigen meer bedraagt dan 100, maar niet meer bedraagt dan 250 personen;
- b.
het evenement plaatsvindt tussen 09.00 uur en 23.00 uur;
- c.
er geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur (op zondag 13.00 uur) of na 23.00 uur;
- d.
het evenement de bruikbaarheid van de weg niet belemmert of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;
- e.
er slechts objecten worden geplaatst met een oppervlakte van maximaal 25m2 per object en niet meer dan vier objecten tegelijkertijd aanwezig zijn;
- f.
- g.
er geen alcoholhoudende dranken, etenswaren of andere goederen tegen betaling worden verstrekt;
- h.
het evenement niet meer dan een straat omvat, met dien verstande dat het geen doorgaande weg of ontsluitingsweg betreft, de straat (bij voorkeur met dranghekken voorzien van een C1 bord) wordt afgezet, een vrije doorgang van 3,5 meter wordt gewaarborgd en de brandkranen worden vrijgehouden.
- 3.
De melding dient uiterlijk vier weken voorafgaand aan het evenement door de organisator te worden gedaan.
- 4.
De burgemeester kan besluiten een evenement als bedoeld in dit artikel te verbieden, als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu in gevaar komt.
- 5.
Toestemming voor het kleine evenement is gegeven als:
- a.
de burgemeester niet binnen twee weken na ontvangst van de melding heeft besloten het organiseren van een klein evenement te verbieden, omdat de vrees bestaat dat de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt; en
- b.
de organisator een ontvangstbevestiging kan tonen van het feit dat hij een melding heeft gedaan.
- 6.
Als na de acceptatie van de melding naar het oordeel van de burgemeester uit nieuwe feiten of omstandigheden, blijkt dat er vrees bestaat voor verstoring van de openbare orde en veiligheid, dan kan de burgemeester alsnog het kleine evenement verbieden.
- 7.
Het eerste lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.
Artikel 2:25d Weigeringsgronden
- 1.
De vergunning voor het organiseren van evenementen zoals vechtsportwedstrijden of -gala’s, bijeenkomsten van motorclubs, dan wel een daarmee gelijk te stellen evenement, wordt geweigerd als de organisator of de vergunningaanvrager in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en 1:8 kan de burgemeester de vergunning voor een categorie A-evenement geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen als naar zijn oordeel dit evenement niet ten minste 10 weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is;
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder f, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en 1:8 kan de burgemeester de vergunning voor een categorie B-evenement of categorie C-evenement, geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen als naar zijn oordeel:
- a.
gelet op een gebeurtenis van nationale omvang op de dag van het evenement of daags voor het evenement met een dusdanig effect op het gemeenschapsleven, het niet wenselijk is dat de activiteiten worden gehouden of voortgezet;
- b.
de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politie- en betreffende hulpverleningscapaciteit een onevenredig beroep op de beschikbare bezetting doet;
- c.
de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen niet kan worden gewaarborgd;
- d.
de zedelijkheid van bezoekers niet kan worden gewaarborgd;
- e.
de bescherming van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt nodig is;
- f.
tegen de aanvrager in de afgelopen drie jaar een bestuurlijke maatregel is genomen;
- g.
de aanvrager in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- h.
de aanvrager de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt;
- i.
een categorie B-evenement niet ten minste 10 weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is;
- j.
een categorie C-evenement niet ten minste 14 weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is;
- k.
de inhoud of uitstraling van het evenement niet past in het imago of de belangen van gemeente Westervoort.
Artikel 2:25e Voorschriften of beperkingen en indieningsvereisten
- 1.
De burgemeester kan aan de vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid, voorschriften of beperkingen verbinden ter regulering van het evenement, die onder meer betrekking kunnen hebben op:
- a.
de plaats en het tijdstip van het evenement;
- b.
de benodigde technische voorzieningen;
- c.
de inrichting van het evenemententerrein;
- d.
het activiteitenprogramma;
- e.
een veiligheidsplan, waaronder het aantal beveiligers;
- f.
- 2.
De aanvraag om een evenementenvergunning voor een B- of C-evenement bevat ten minste:
- a.
de plaats waar het evenement wordt gehouden;
- b.
de datum en het tijdstip waarop het evenement wordt gehouden;
- c.
een opgave van het verwachte aantal deelnemers en toeschouwers;
- d.
een plattegrond, met een maat- of schaalaanduiding, met daarop aangegeven de inrichting van het evenemententerrein;
- e.
het activiteitenprogramma;
- f.
de mogelijke risico's voor verstoring van de openbare orde en veiligheid;
- g.
het veiligheidsplan, gezondheidsplan, verkeers- en mobiliteitsplan;
- h.
plan van maatregelen die de organisator zelf zal nemen om wanordelijkheden zoveel mogelijk te voorkomen.
Artikel 2:26 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
AFDELING 4. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN
Artikel 2:27 Definities
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
barvrijwilliger: de natuurlijke persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet, of de wet die hiervoor in de plaats treedt.
- b.
leidinggevende:
- 1°.
de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt geëxploiteerd;
- 2°.
de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de openbare inrichting;
- 3°.
de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft in de openbare inrichting;
- c.
openbare inrichting:
een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt, of waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet, etenswaren worden bereid om te worden afgehaald;
- d.
vergunninghouder: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de vergunning als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, is verleend.
- 2.
Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
- 1.
Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester:
- a.
een openbare inrichting te exploiteren;
- b.
één of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen te exploiteren, voor zover deze zich op de weg bevinden.
- 2.
De burgemeester weigert de vergunning als:
- a.
de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
- b.
voor zover hier door de burgemeester om is verzocht, de aanvrager geen verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot de leidinggevende(n) overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend, is afgegeven;
- c.
niet voldaan is aan de ingevolge deze afdeling voor de leidinggevenden geldende eisen;
- d.
redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:
- a.
de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of
- b.
de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
- 4.
Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:
- a.
het karakter van de straat en van de wijk waarin de openbare inrichting is gelegen of zal komen te liggen;
- b.
de aard van de openbare inrichting;
- c.
de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de openbare inrichting;
- d.
de wijze van bedrijfsvoering van de houder van de inrichting in deze of in andere openbare inrichtingen, alsmede diens antecedenten.
- 5.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:
- a.
winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
- b.
- c.
- d.
sport-, school- of bedrijfskantine of –restaurant, uitsluitend voor zover deze als zodanig in gebruik is;
- 6.
Onverminderd het gestelde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen als:
- a.
de vergunninghouder of leidinggevende van de openbare inrichting de bepalingen in deze afdeling, dan wel de voorschriften of beperkingen, behorende bij de vergunning, overtreedt;
- b.
aannemelijk is, dat de vergunninghouder of leidinggevende van de openbare inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de openbare inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting, dan wel de vrees hiertoe wettigen;
- c.
de vergunninghouder of leidinggevende strafbare feiten pleegt in de openbare inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn openbare inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
- d.
de vergunninghouder of leidinggevende van de openbare inrichting zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;
- e.
de bij de aanvraag verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
- f.
zich in de betrokken openbare inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;
- g.
niet langer wordt voldaan aan de in artikel 2:28, tweede lid, aanhef en onder c. gestelde eisen;
- h.
de vergunninghouder in een periode van twee jaar ten minste drie maal op grond van artikel 2:28c, eerste lid om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:28c, vierde lid;
- i.
er sprake is van een gewijzigde exploitatie of vergunninghouder, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;
- j.
de vergunninghouder in de artikelen 2:28c, eerste lid en 2:28e bedoelde gevallen geen melding als in die artikelen bedoeld heeft gedaan.
- 7.
Het college kan nadere regels vaststellen voor het indienen van een aanvraag voor een vergunning, zoals bedoeld in het eerste lid.
- 8.
De burgemeester kan aan de aanvrager van een vergunning voor het exploiteren van een openbare inrichting, waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet is verleend, op verzoek of ambtshalve vrijstelling verlenen van het verbod genoemd in het eerste lid onder a als:
- a.
zich in de 36 maanden voorafgaand aan de dag waarop het verzoek om vrijstelling is ontvangen, geen incidenten gepaard gaande met geweld, geluidsoverlast, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de openbare inrichting; of,
- b.
de aanvrager van een vergunning voor het exploiteren van een openbare inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of artikel 2:28, tweede of derde lid of artikel 2:28g.
- 9.
De vrijstelling kan ingetrokken worden wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het achtste lid, onder a.
- 10.
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning en de vrijstelling.
Artikel 2:28a Inhoud exploitatievergunning en aanhangsel vergunning
- 1.
De burgemeester vermeldt in een vergunning:
- a.
- b.
tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;
- c.
de plaats waar de inrichting zich bevindt;
- d.
de situering en de oppervlakte van de inrichting;
- e.
de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden.
- 2.
De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden.
- 3.
De vergunning en het daarvan onderdeel uitmakende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 2:28c, eerste lid, en de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 2:28c, derde lid, of een afschrift daarvan, zijn in de inrichting aanwezig.
Artikel 2:28b Eisen aan leidinggevenden
- 1.
De leidinggevenden voldoen aan de volgende eisen:
- a.
zij hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt;
- b.
zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
- c.
zij staan niet onder curatele.
- 2.
Als een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet de openbare inrichting exploiteert, voldoen ten minste twee leidinggevenden aan de in het eerste lid gestelde eisen.
Artikel 2:28c Wijziging aanhangsel exploitatievergunning
- 1.
Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens om een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven.
- 2.
Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.
- 3.
De burgemeester bevestigt onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de aanvraag.
- 4.
De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel als de persoon bedoeld in het eerste lid, niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 2:28b gestelde eisen.
- 5.
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de melding.
Artikel 2:28d Aanwezigheid leidinggevende
Het is verboden een openbare inrichting voor het publiek geopend te houden als in deze inrichting niet aanwezig is:
- a.
een leidinggevende die vermeld staat op het aanhangsel bij de vergunning, bedoeld in artikel 2:28a, tweede lid, met betrekking tot die openbare inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder of
- b.
een persoon wiens bijschrijving op grond van artikel 2:28c, eerste lid is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist.
Artikel 2:28e Wijziging openbare inrichting
- 1.
Als een openbare inrichting een zodanige verandering ondergaat dat zij niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning gegeven omschrijving, is de vergunninghouder verplicht bedoelde wijziging binnen één maand bij de burgemeester te melden. De burgemeester verstrekt, als nog aan de ten aanzien van de inrichting gestelde eisen wordt voldaan, een gewijzigde vergunning, waarin de ingevolge 2:28a, eerste lid vereiste omschrijving is aangepast aan de nieuwe situatie.
- 2.
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de wijzigingsvergunning.
Artikel 2:28f Vervallen vergunning exploitatie openbare inrichting
Een vergunning vervalt, wanneer:
- a.
sinds haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
- b.
gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
- c.
de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.
Artikel 2:28g Terrassen
- 1.
Als een aanvraag voor een vergunning voor het exploiteren van een openbare inrichting mede of uitsluitend betrekking heeft op een bij de openbare inrichting behorend terras, kan de burgemeester aan de ingebruikname van het terras voorschriften of beperkingen verbinden, onder andere ten aanzien van:
- a.
de inrichting, situering en het gebruik van het terras;
- b.
gedragsregels die op het terras in acht moeten worden genomen;
- c.
de aanwezigheid en inrichting van tappunten op het terras;
- d.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1:8 en 2:28 kan de burgemeester de ingebruikname van het terras weigeren, als:
- a.
het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
- b.
dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer, gebruik en onderhoud van de weg;
- c.
dat gebruik afbreuk doet aan een publieke functie van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.
- 3.
Als de vergunning bedoeld in artikel 2:28 eerste lid is verleend voor een terras, mag dit terras het gehele kalenderjaar worden geëxploiteerd.
- 4.
Alle voorzieningen ten behoeve van het terras moeten semi-permanent zijn. Als voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden verwijdering van het terras noodzakelijk is, zijn de vergunninghouder of de leidinggevenden verplicht dit terstond of binnen de door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn, op eigen kosten te verwijderen.
- 5.
Het is verboden op of in de omgeving van een terras dranken of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken buiten dat deel van de weg waarvan het gebruik ingevolge de vergunning als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid is toegestaan.
- 6.
Buiten de openingstijden van het terras zoals bepaald in artikel 2:29 en artikel 2:30 dient al het meubilair van het terras verwijderd te zijn, dan wel op zodanige wijze onderling met elkaar verbonden dat het niet te verplaatsen is.
- 7.
Het college is bevoegd tot het stellen van nadere regels ten aanzien van het bepaalde in dit artikel.
Artikel 2:29 Sluitingstijd
- 1.
Een openbare inrichting is gesloten op:
- a.
maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur;
- b.
zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur.
- 2.
Een terras is gesloten op maandag tot en met zondag tussen 23.00 uur en 06.00 uur.
- 3.
Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.
- 4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.
- 5.
Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
- 6.
Het eerste, tweede en het vierde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.
- 7.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
- 1.
De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.
- 2.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden, voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
- 3.
Het tweede lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting:
- a.
- b.
zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;
- c.
op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.
Artikel 2:31a Kansspelen
- 1.
Het is verboden in een openbare inrichting in enigerlei vorm met of om geld te spelen.
- 2.
Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot kansspelautomaten waarvoor ingevolge artikel 30b van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend door de burgemeester.
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
AFDELING 5. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF
Artikel 2:35 Definitie
In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting ten behoeve van het verschaffen van nachtverblijf opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
AFDELING 7. MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN OVERLAST, GEVAAR OF SCHADE
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
- 1.
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
- 2.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
- 3.
Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.
- 4.
De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
- b.
met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
- 3.
Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
- 5.
Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
- 6.
Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 7.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
- 1.
Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing, als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:44a Geprepareerde tassen
- 1.
Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels, gedurende de openingstijden daarvan, te vervoeren of bij zich te hebben voorwerpen die er kennelijk toe zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in het vorige lid bedoelde voorwerpen niet bestemd zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.
Artikel 2:46 Verbod verspreiding hinderlijke tabaksrook
- 1.
Het is verboden om op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, hinderlijke tabaksrook of rook van andere rookwaren te verspreiden.
- 2.
Een rechthebbende van een gebouw met een publieke/openbare functie kan een verzoek indienen bij het college tot het opnemen van een bepaald gebied in een aanwijzingsbesluit.
- 3.
Bij toewijzing van het verzoek, als bedoeld in lid 2, draagt de rechthebbende zorg voor een juiste uitvoering daarvan.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats:
- a.
te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
- b.
zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
- 1.
Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;
- b.
een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
- 1.
Het is verboden zonder redelijk doel:
- a.
zich in een portiek of poort op te houden;
- b.
in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties
- 1.
Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.
- 2.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke
Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen, met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:57 Loslopende honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
- a.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
- b.
binnen de bebouwde kom op een openbare plaats als de hond niet met een deugdelijke fysieke lijn is aangelijnd;
- c.
buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;
- d.
op een openbare plaats als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
- 2.
Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
- 3.
Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
- 1.
Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
- 1.
Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
- 2.
De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
- 3.
De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
- a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
- b.
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en
- c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
- 4.
Onverminderd artikel 2:57, eerste lid aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.
- 2.
Het verbod geldt niet als:
- a.
op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;
- b.
het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en
- c.
het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
- 1.
Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
- a.
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;
- c.
aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven; of
- d.
- 2.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.
Artikel 2:62 Loslopend vee
De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
AFDELING 8. BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN
Artikel 2:66 Definitie
In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:
- a.
het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
- b.
de datum van verkoop of overdracht van het goed;
- c.
een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing, daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;
- d.
de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
- e.
de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
- a.
de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
- 1.
dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
- 2.
van een verandering van de onder 1 bedoelde adressen;
- 3.
dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
- 4.
dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.
- b.
de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
- c.
aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
- d.
een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
AFDELING 9. CONSUMENTENVUURWERK
Artikel 2:71 Definitie
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
- 1.
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.
- 2.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
- 1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 3.
De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:73a Carbidschieten
- 1.
Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus, container, opslagvat dan wel enig ander daarmee gelijk te stellen voorwerp op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.
- 2.
Carbidschieten is verboden.
- 3.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op 31 december tussen 10.00 uur en 18.00 uur als carbidschieten plaatsvindt op een perceel buiten de bebouwde kom, waarbij gebruik wordt gemaakt van bussen met een maximale inhoud van 60 liter mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- i.
er worden in totaal niet meer dan tien bussen gebruikt;
- ii.
het carbidschieten gebeurt onder het toezicht van een meerderjarig persoon die ervoor zorg draagt dat deze voorwaarden worden nageleefd;
- iii.
er worden geen handelingen verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens, dier, goed of milieu. In ieder geval:
- 1.
wordt uitsluitend geschoten met een bal (geen deksel);
- 2.
dienen de bussen zodanig stevig in de bodem, in een frame of op andere wijze te zijn verankerd, dat terugslag wordt voorkomen;
- 3.
wordt geschoten met een schiethoek die niet meer bedraagt dan 45 graden;
- 4.
vindt het beheer en de uitgifte van carbid alsmede het carbidschieten zelf uitsluitend plaats door personen ouder dan 16 jaar, die niet verkeren onder invloed van alcohol en/of drugs;
- 5.
dient het carbid zodanig bewaard te worden dat deze niet in contact kan komen met water;
- 6.
zijn op het schietterrein voldoende blusmiddelen aanwezig in de vorm van droog zand en
- 7.
bevindt het aanwezige publiek zich op een minimale afstand van 25 meter van de schietopstelling;
- iv.
de afstand vanaf de plek waar het carbidschieten plaatsvindt tot gebouwen van derden bedraagt ten minste 75 meter, tenzij deze derden schriftelijk toestemming hebben gegeven voor een kortere afstand;
- v.
het vrij schootsveld bedraagt ten minste 75 meter, dit terrein is in eigendom van of wordt gehuurd of gepacht door degene onder wiens verantwoordelijkheid het carbidschieten gebeurt; hierin liggen geen openbare paden of wegen;
- vi.
als het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang dient het schietterrein goed te worden verlicht.
- 4.
De burgemeester kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast, of in het belang van de natuurbescherming, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het gestelde in het derde lid niet van toepassing is.
- 5.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
- 6.
Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.
- 7.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
AFDELING 10. DRUGSOVERLAST
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
AFDELING 11. BIJZONDERE BEVOEGDHEDEN VAN DE BURGEMEESTER
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de navolgende artikelen van deze verordening groepsgewijs niet naleven:
- a.
artikel 2:1 eerste tot en met derde lid;
- b.
- c.
- d.
artikel 2:41, eerste en tweede lid;
- e.
- f.
- g.
- h.
- i.
- j.
- k.
- l.
- m.
- n.
artikel 2:73, eerste en tweede lid;
- o.
artikel 2:73a, eerste lid;
- p.
- q.
- r.
artikel 5:30, eerste lid:
- s.
artikel 5:31, eerste lid;
- t.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
- 1.
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
- 2.
De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van de volgende andere plaatsen:
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht:
- a.
een bevel geven zich gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste 48 uur, of voor vast te stellen tijdstippen of perioden van in totaal ten hoogste 48 uur binnen een tijdvak van ten hoogste 4 weken, niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden, of
- b.
als die handelingen zich tijdens een evenement hebben voorgedaan een bevel geven zich gedurende de duur van een evenement, doch met een maximum van 4 dagen, zich niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
- 2.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
- 3.
Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.
- 4.
De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
- 1.
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
- 2.
De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:
- a.
- b.
- c.
hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
- d.
overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
- e.
intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
- 3.
De last kan een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf als bedoeld in artikel 151d, derde lid, van de Gemeentewet.
- 4.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.
AFDELING 12. VOOR PUBLIEK OPENSTAANDE GEBOUWEN
Artikel 2:80 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen en/of erven
- 1.
De burgemeester kan bevelen een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, met uitzondering van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 of een seksinrichting als bedoeld in artikel 3:1 van deze verordening, voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten of bevelen dat tijdelijk bepaalde sluitingsuren worden gehanteerd in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden.
- 2.
De burgemeester kan de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid in ieder geval toepassen, als er in het voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet:
- a.
wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend;
- b.
is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;
- c.
door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen; of
- d.
zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die naar het oordeel van de burgemeester de vrees wettigen dat het geopend blijven van het voor publiek toegankelijk gebouw en/of het bij dat gebouw behorende erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid.
- 3.
De burgemeester kan in het bevel tot sluiting bepalen dat de sluiting niet geldt voor een of meer personen of categorieën van personen.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven waaruit dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang tot het gebouw of het erf.
- 5.
De rechthebbende op het gebouw en/of erf is verplicht toe te laten dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.
- 6.
De rechthebbende op het gebouw of erf dient ervoor zorg te dragen dat de openbare bekendmaking of bekendmakingen daar tijdens de geldingsduur aanwezig blijven.
- 7.
Het is de rechthebbende op het gebouw en/of erf verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het derde lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven.
- 8.
Het is verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend is gemaakt op de in het derde lid aangegeven wijze, een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf te betreden. Het verbod geldt niet voor personen van wie de aanwezigheid in het gebouw of op het erf wegens dringende reden noodzakelijk is.
- 9.
De burgemeester trekt het bevel tot sluiting in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.
- 10.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bevel tot sluiting.
- 11.
Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.
- 12.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:81 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
- b.
beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;
- c.
bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
- 2.
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.
- 3.
Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:
- a.
in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied; of
- b.
in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of
- c.
als de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;
- b.
als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;
- c.
de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- d.
als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;
- e.
als niet voldaan is aan de bij of krachtens lid vijf en zes gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;
- f.
als er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;
- g.
als de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.
- 5.
De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
- a.
de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;
- b.
het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
- c.
het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
- d.
indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;
- e.
een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;
- f.
een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.
- 6.
Als de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.
- 7.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen als:
- a.
door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of
- b.
door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of
- c.
de voorwaarden uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit dit artikel niet worden nageleefd; of
- d.
de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of
- e.
de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of
- f.
er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of
- g.
er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of
- h.
de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of
- i.
redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of
- j.
de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een gebiedsplan.
- 8.
Als een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of als een van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.
- 9.
Het is een ieder verboden een overeenkomstig het achtste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.
- 10.
De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.
- 11.
De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.
- 12.
Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.
- 13.
De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.
- 14.
In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.
- 15.
Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.