Gemeenteblad van Altena
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Altena | Gemeenteblad 2021, 479761 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Altena | Gemeenteblad 2021, 479761 | beleidsregel |
Uitvoeringsbesluit Re-integratievoorzieningen Sociaal Domein 2022
Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Altena;
gelet op artikel 3 van de Integrale Verordening Sociaal Domein gemeente Altena 2022 en de Algemene wet bestuursrecht;
overwegende dat het noodzakelijk is de verstrekking van re-integratievoorzieningen bij uitvoeringsbesluit te regelen;
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Het college kan in bijzondere gevallen een of meerdere artikelen van dit uitvoeringsbesluit buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Scholing als bedoeld in artikel 5.1 van dit uitvoeringsbesluit wordt niet ingezet voor jongeren die regulier onderwijs kunnen volgen en daarvoor studiefinanciering kunnen ontvangen overeenkomstig de bepalingen van de Wet studiefinanciering 2000, of een tegemoetkoming volgens hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Hoofdstuk 7 Participatievoorziening Beschut werk
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon zoals opgenomen in artikel 3.7.7 van de Integrale Verordening, die:
Artikel 7.4 Uitbreiding dienstverband beschut werk
De persoon die reeds in deeltijd werkzaam is in een dienstverband beschut werk, als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet, kan bij de werkgever een verzoek indienen voor uitbreiding van het dienstverband tot maximaal het aantal uren per week dat in de branche gebruikelijk is bij een volledig dienstverband.
Hoofdstuk 8 Persoonlijke ondersteuning (jobcoaching)
Het college kan besluit de voorziening Jobcoach aanbieden aan een persoon zoals opgenomen in artikel 3.7.8 van de Integrale Verordening.
De voorziening jobcoach heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 10d van de Participatiewet ten doel een zodanige begeleiding aan werknemer en werkgever te bieden, dat de werknemer na de maximale duur van de inzet zoals opgenomen in artikel 8.4. van dit uitvoeringsbesluit zonder extra begeleiding bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.
Het college kan een voorziening jobcoach aanbieden aan een persoon uit de doelgroep loonkostensubsidie en/of een persoon met een structurele functionele beperking, die aan de volgende criteria voldoet:
Artikel 9.2 Praktijkervaringspolis
Het college kan een verzekering afsluiten bij een verzekeraar, waarmee personen die in het kader van de re-integratieverordening activiteiten met behoud van uitkering verrichten, verzekerd zijn tegen een aantal vormen van aansprakelijkheid zoals bepaald in de verzekeringspolis.
Hoofdstuk 10 Incidentele loonkostensubsidie
Artikel 10.2 Criteria voor de incidentele loonkostensubsidie
De werkgever biedt de in artikel 10.1 van dit uitvoeringsbesluit genoemde doelgroep een uitbreiding aan op een bestaande arbeidsovereenkomst van minder dan 28 uur. Inclusief de uitbreiding dient de omvang van de arbeidsovereenkomst minimaal 28 uur per week te bedragen voor een periode van tenminste 6 maanden.
Artikel 10.4 Weigeringsgronden
Het college kan, naast de in artikelen 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde situaties, een aanvraag voor een incidentele loonkostensubsidie geheel of gedeeltelijk weigeren indien;
Artikel 10.5 Maximale hoogte van de incidentele loonkostensubsidie
Als er sprake is van uitbreiding van het aantal uren van een bestaande arbeidsovereenkomst van minimaal 6 maanden bij dezelfde werkgever tot minimaal 28 betaalde uren per week gedurende minimaal 6 maanden, wordt de hoogte van de incidentele loonkostensubsidie naar rato bepaald op basis van het aantal uitgebreide uren en de duur van de arbeidsovereenkomst.
Hoofdstuk 11 Structurele loonkostensubsidie
Artikel 11.1 Voorselectie doelgroep structurele loonkostensubsidie
Voordat het college een persoon toelaat tot de doelgroep loonkostensubsidie, kan het een voorselectie maken, door een persoon als bedoeld in artikel 7, lid 1, onderdeel a van de wet en bedoeld in artikel 3.7.10 van de Integrale Verordening van wie wordt ingeschat dat deze persoon mogelijk voldoet aan de selectiecriteria van de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10c van de wet, een algemene voorziening aan te bieden om een eerste diagnose te stellen.
Artikel 11.2 Recht op een structurele loonkostensubsidie
Voor zover uit het onderzoek met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde blijkt dat sprake is van een verminderde loonwaarde kan het college een structurele loonkostensubsidie verlenen, vanaf het moment dat er tussen de werkgever en de betreffende kandidaat een arbeidsovereenkomst is gesloten of, indien het een persoon als bedoeld in artikel 10d, lid 2, van de wet, betreft, vanaf de datum waarop hiervoor een aanvraag is ingediend door de werkgever
Ten behoeve van een persoon met een uitkering WW van het UWV, die is opgenomen in het doelgroepenregister van het UWV, kan het college een structurele loonkostensubsidie beschikbaar stellen. Hierbij zijn dezelfde voorwaarden en bepalingen van toepassing als genoemd in hoofdstuk 11 van het Uitvoeringsbesluit.
Artikel 11.3 Indienen van de aanvraag
Een aanvraag voor een structurele loonkostensubsidie wordt door de werkgever ingediend bij het college onder overlegging van een aanvraagformulier en een door beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst.
Artikel 11.4 Weigeringsgronden
Het college kan, naast de in artikelen 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde situaties, een aanvraag voor een structurele loonkostensubsidie geheel of gedeeltelijk weigeren indien:
Artikel 11.7 Vaststelling en terugvordering van de structurele loonkostensubsidie
De hoogte van de subsidie wordt afgestemd op het werkelijke aantal maanden, of gedeelten van maanden, waarover het in de arbeidsovereenkomst opgenomen aantal uren ook daadwerkelijk loon is betaald door de werkgever en de werkgever hiervoor geen vergoeding in het kader van een no-riskpolis heeft ontvangen.
Artikel 11.8 Beëindiging loonkostensubsidie
Indien uit de herbeoordeling van de loonwaarde overeenkomstig artikel 10d, lid 6, van de wet, blijkt dat deze is gestegen tot 100%, beëindigt het college met ingang van de maand volgend op de maand waarin de herbeoordeling heeft plaatsgevonden de structurele loonkostensubsidie als bedoeld in dit uitvoeringsbesluit.
Hoofdstuk 12 Werkplekaanpassing
Het college kan een voorziening werkplekaanpassing, zoals bepaald in artikel 3.7.11 van de Integrale Verordening, aanbieden aan een persoon uit de doelgroep loonkostensubsidie en/of een persoon met een structurele functionele beperking, die aan de volgende criteria voldoet:
Artikel 12.3 Voorzieningen werkplekaanpassing
Het college kan de volgende voorzieningen werkplekaanpassing aanbieden:
Hoofdstuk 13 Overige vergoedingen
Aan personen uit de doelgroep die in verband met het volgen van een reintegratietraject ten behoeve van instroom in algemeen geaccepteerde arbeid, een woon-werk afstand moeten overbruggen van meer dan 6 kilometer, wordt een vergoeding verstrekt voor de werkelijke reiskosten op basis van openbaar vervoer tweede klas, of een vergoeding ter hoogte van de maximale belastingvrije vergoeding van € 0,19 per kilometer. Dit bedrag wordt jaarlijks afgestemd met het bedrag dat de belastingdienst hanteert.
Wanneer om medische- of sociale redenen eigen vervoer of openbaar vervoer niet mogelijk is, dient betrokkene na te gaan of er een mogelijkheid aanwezig is via leerlingenvervoer of Wsw-vervoer. Wanneer blijkt dat leerlingenvervoer of Wsw-vervoer niet mogelijk is, kan op individuele gronden tijdelijk (in beginsel maximaal twee maanden) een andere vervoersvorm worden ingezet. Binnen deze periode van twee maanden wordt betrokkene geleerd om te reizen met openbaar vervoer.
Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Altena op 21 december 2021
De secretaris,
drs. R.J.M. van Wuijtswinkel MPA
De burgemeester,
drs. E.B.A. Lichtenberg MCM
Toelichting Uitvoeringsbesluit re-integratievoorzieningen Sociaal Domein 2022
De Participatiewet geeft burgemeester en wethouders de opdracht om zorg te dragen voor ondersteuning van re-integratie van verschillende categorieën werkzoekenden. De gemeenteraad heeft van de wetgever de opdracht gekregen om re-integratievoorzieningen in een verordening te regelen.
Op 21 december 2021 heeft de gemeenteraad van Altena de Integrale Verordening Sociaal Domein gemeente Altena 2022 vastgesteld. In deze verordening zijn de kaders voor de in te zetten reintegratievoorzieningen vastgelegd. Hierbij heeft de gemeenteraad het college de mogelijkheid gegeven om ten aanzien van deze re-integratievoorzieningen nadere regels te stellen. Door het stellen van de kaders in de verordening en de nadere uitwerking door het college bestaat de mogelijkheid om snel in te spelen op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in de re-integratiemarkt. Dit geeft een mate van flexibiliteit die het mogelijk maakt om reintegratievoorzieningen op een efficiënte en effectieve manier in te zetten.
In dit uitvoeringsbesluit worden verschillende onderdelen die in de Integrale Verordening zijn opgenomen nader uitgewerkt.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Begrippen die al in de Participatiewet of in de Integrale Verordening zijn gedefinieerd zijn in dit uitvoeringsbesluit niet opnieuw omschreven. Hiervoor geldt dezelfde betekenis als in de wet of de verordening. Een beperkt aantal begrippen wordt in deze verordening nog wel beschreven.
In artikel 44, lid 4, van de Participatiewet is opgenomen dat voor personen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij het besluit tot toekenning van algemene bijstand in een bijlage een plan van aanpak is opgenomen.
De jongere wordt bij de uitvoering van dit plan van aanpak ondersteund en periodiek wordt dit geëvalueerd in samenspraak met de klant. Indien nodig wordt dit bijgesteld.
In artikel 9 van de Participatiewet zijn daarnaast de verplichtingen voor alle uitkeringsgerechtigden omtrent de arbeidsinschakeling opgenomen. Een van deze verplichtingen is het meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak zoals dit in artikel 44a van de wet is opgenomen. Deze verplichting geldt vanaf 1 januari 2015 voor iedere belanghebbende van 18 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd vanaf de dag van melding zoals opgenomen in artikel 44 van de wet.
Voor zover personen ouder zijn dan 27 jaar behoeft het plan van aanpak pas opgesteld te worden binnen zes maanden na het besluit tot toekenning. Reden hiervoor is dat deze personen een dusdanige band hebben met de arbeidsmarkt, dat zij niet vanaf de aanvraag zijn aangewezen op ondersteuning en begeleiding bij de uitvoering van een plan van aanpak.
Nu er voor iedere uitkeringsgerechtigde een plan van aanpak opgesteld moet gaan worden volgt hier ook logischerwijs uit dat in dit plan van aanpak het te volgen re-integratietraject wordt opgenomen en welke voorzieningen uit de Integrale Verordening en het bijbehorende uitvoeringsbesluit worden ingezet.
Onderdeel d. Grote afstand tot de arbeidsmarkt
Onderdeel e. Kleine afstand tot de arbeidsmarkt
Bij sommige re-integratievoorzieningen wordt de mogelijkheid tot inzet hiervan afhankelijk gesteld van de afstand tot de arbeidsmarkt die belanghebbende heeft. Om deze reden zijn de begrippen omschreven in dit artikel.
Bij de bepaling of een persoon een grote of kleine afstand tot de arbeidsmarkt heeft gaat het om een inschatting van de termijn waarbinnen deelname aan de arbeidsmarkt mogelijk is. Het arbeids- of uitkeringsverleden kan hiervan een indicatie geven, maar dit hoeft niet altijd een doorslaggevende factor te zijn. De klantmanager zal op basis van de individuele situatie van de klant een inschatting moeten maken.
Artikel 1.3 Aanvullende voorwaarden
Artikel 1.4 Onvoorziene omstandigheden
Deze artikelen bieden het college mogelijkheden voor het bieden van maatwerk en verlenen het college een discretionaire bevoegdheid om in individuele gevallen af te wijken van bepalingen in dit uitvoeringsbesluit.
De proefplaatsing en de werkstage zijn twee instrumenten die beide kunnen worden uitgevoerd met behoud van uitkering. De proefplaatsing bevat de intentie tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst terwijl deze bij de werkstage niet aan de orde is.
Een proefplaatsing wordt voor maximaal drie maanden afgesproken en mag niet gecombineerd worden met een werkstage indien de verwachting bestaat dat een persoon in staat is om 100% WML te verdienen. De periode is vooral bedoeld om te bezien of de beoogde werknemer op zijn plek zit binnen het bedrijf waar hij geplaatst wordt. Van te voren kan, afhankelijk van de ingewikkeldheid van het werk, vaak al ingeschat worden hoe lang een dergelijke proefplaatsing noodzakelijk is, zodat de periode daarop afgestemd kan worden. Dit wordt steeds ter beoordeling aan de klantmanager overgelaten. Voor zover er gebruik is gemaakt van een proefplaatsing ligt het in de rede om de proeftijd bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst niet langer te hanteren.
Proefplaatsing indien er sprake is van een lagere loonwaarde dan 100% WML
De loonwaarde geeft de prestatie weer van een werknemer in een bepaalde functie op een bepaalde werkplek. Deze kan echter tijdgebonden zijn. Zeker in de beginperiode zal deze loonwaarde nog kunnen wijzigen. Daarvoor is het echter nodig de prestatie van die werknemer op de werkplek gedurende enige tijd te volgen. In die periode kan ook beter inzicht ontstaan in eventuele andere voorzieningen die nodig zijn om de werknemer optimaal te kunnen laten presteren. Na verloop van tijd kan de loonwaarde dan definitief worden vastgesteld. Ieder jaar zal opnieuw worden bepaald of de vastgestelde loonwaarde nog steeds van toepassing is. Dit is vastgelegd in artikel 10d van de Participatiewet. Deze termijn is voor beschut werk drie jaar (zie daarvoor artikel 10d lid 5, het gaat om een ambtshalve beoordeling). De Participatiewet bepaalt in artikel 10d dat een gemeente met het oog op een reële vaststelling van de arbeidsprestatie een werknemer gedurende een bepaalde periode met behoud van uitkering werkzaamheden kan laten verrichten (proefplaatsing). Deze periode is gesteld op maximaal drie maanden. Op basis van de proefplaatsing kan dan de loonwaardebepaling plaatsvinden.
Er zijn signalen vanuit de praktijk, van zowel gemeenten als werkgeverszijde, dat drie maanden proefplaatsing in specifieke gevallen te kort kan zijn. Als voorbeeld gelden mensen die de arbeidsmarkt volledig ontwend zijn geraakt of situaties waarin als gevolg van ziekte tijdens de eerste drie maanden nog geen meting kon plaatsvinden.
De Werkkamer acht het daarom gewenst dat in deze uitzonderlijke situaties de proefplaatsing gedurende een korte tijd verlengd zou moeten kunnen worden. Gedacht wordt aan een maximale verlengingsperiode van drie maanden. De Participatiewet voorziet hier echter niet in. Ter vergelijking: UWV heeft op grond van algemene wetgeving de mogelijkheid om tot maximaal zes maanden proefplaatsing in te zetten. In de beleidsregels UWV is dit nader omschreven: voor WW-gerechtigden tot maximaal twee maanden en voor mensen met een arbeidsbeperking twee tot maximaal zes maanden. De Werkkamer overweegt dat verruiming van de gemeentelijke mogelijkheden tot proefplaatsing analoog aan die van UWV kan bijdragen aan eenduidigheid voor werkgevers. Dit vergt echter wijziging van de Participatiewet. Uitgangspunt blijft daarom dat een werkstage niet gecombineerd wordt met een proefplaatsing, tenzij er sprake is van eerder genoemde uitzonderlijke omstandigheden gecombineerd met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Indien er sprake is van een grote afstand tot de arbeidsmarkt kan een gemeente een persoon eerst op een werkstage arbeid laten verrichten, voordat met de werkgever wordt overeengekomen dat de klant op een arbeidsovereenkomst gaat werken met een loonkostensubsidie. Zo kan ook al een indruk ontstaan van de prestaties en mogelijkheden van een potentiele werknemer.
Bij proefplaatsing is overigens sprake van werken met behoud van uitkering en is er ook nog geen sprake van een loonkostensubsidie. De werknemer is nog niet in dienst van de werkgever en daarom telt een proefplaatsing niet mee voor het aantal gerealiseerde garantiebanen. Pas op het moment dat de proefplaatsing is afgelopen en de betrokken werknemer een dienstverband krijgt aangeboden, telt de plaatsing mee.
Een werkstage is een onderdeel van een re-integratietraject en mag gelet op het karakter en bedoeling ervan slechts van korte duur zijn. De voorkeur gaat uit naar een werkstage bij een externe werkgever. Daarnaast kan het ook als work first instrument worden ingezet. De werkstage is vooral bedoeld om enig inzicht te krijgen in de vraag of een persoon geschikt is voor een bepaalde functie, ten einde te kunnen beoordelen of om deze geschiktheid te kunnen bereiken nog (verdere) scholing hierin gewenst is.
In zijn algemeenheid wordt een periode van zes maanden voldoende geacht om te kunnen beoordelen of de individuele persoon voldoende vaardigheden in zich heeft om de functie optimaal te kunnen (gaan) vervullen.
Voor de werkgever en de stagiair zijn geen vergoedingen beschikbaar. De werkgever wordt op deze manier de mogelijkheid geboden om kennis te maken met een werknemer zonder dat hij direct geconfronteerd wordt met alle werkgeversrisico’s.
Het leerwerktraject wordt vanaf 1 januari 2019 opgenomen in het Uitvoeringsbesluit. Op basis van de al eerder opgenomen bepalingen over werkstages, bestond er al wel de mogelijkheid om een leerwerktraject in te zetten.
Vanwege de gewenste duidelijkheid wordt er voor gekozen om het instrument leerwerktraject voortaan expliciet op te nemen in het Uitvoeringsbesluit. Om die reden is artikel 3.2 toegevoegd.
Hoofdstuk 4 Sociale activering
Artikel 4.1 Sociale activering
Sociale activering betreft activiteiten welke gericht zijn op maatschappelijke participatie of op het op enig moment kunnen bereiken van algemeen geaccepteerde arbeid. De te ondernemen activiteiten worden ook vastgelegd in het op te stellen plan van aanpak als onderdeel van het plan van aanpak.
Hoewel sociale activering wel een onderdeel is van een re-integratietraject en daarmee een re-integratie-instrument is, betreft het over het algemeen wel personen die een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Dit houdt in dat bij het opstarten van dit traject mensen nog diverse voorbereidende stappen zullen moeten zetten voor zij zonder gebruik te maken van de voorzieningen van de gemeente weer algemeen geaccepteerde arbeid kunnen aanvaarden.
In sommige situaties kan het voor de inschakeling in arbeid noodzakelijk zijn om een belanghebbende scholing te laten volgen. Het gaat hierbij dan met name om meer beroepsgerichte scholing. Scholing op basis van de Integrale Verordening en dit uitvoeringsbesluit betreft dus geen algemene opleiding.
Van belang is om vooraf vast te stellen of de cliënt in staat geacht moet worden de scholing succesvol af te ronden. Om deze reden is dan ook in het derde lid opgenomen dat de scholing moet aansluiten op de mogelijkheden van de persoon.
In dit artikel zijn enkele specifieke bepalingen opgenomen over detachering. In onderdeel b van het eerste lid is specifiek opgenomen dat een detacheringsdienstverband maximaal 23 maanden mag duren. Deze periode hangt samen met de Wet werk en zekerheid. Door de periode te beperken tot 23 maanden wordt voorkomen dat er rechten op een vast dienstverband ontstaan of er een transitievergoeding betaald moet worden. Als de inlenende organisatie toch langer gebruik wil maken van de diensten van de werknemer dan is dit alleen mogelijk als de inlener betrokkene zelf een arbeidsovereenkomst biedt en derhalve zelf op gaat treden als werkgever.
De doelgroep voor beschut werk bestaat uit mensen die uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het gaat om mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanig hoge mate van (structurele) begeleiding of aanpassing van de werkplek nodig hebben, dat niet van een werkgever mag worden verwacht dat hij deze mensen in dienst neemt, ook niet met extra voorzieningen van gemeente of UWV. Het UWV toetst de noodzaak van aanpassingen, toezicht en begeleiding voor de betrokkene.
Artikel 7.2 Voorselectie doelgroep participatievoorziening beschut werk
Het UWV heeft de taak (artikel 10b, lid 2, van de wet) om te toetsen of iemand tot de wettelijke doelgroep behoort, maar alleen de gemeente kan iemand voordragen bij het UWV om te laten toetsen. Wanneer beoordeeld wordt dat een voorgedragen persoon inderdaad tot de doelgroep beschut werk hoort, ontstaat daarmee direct een zware inspanningsverplichting om deze persoon ook een dienstverband beschut werk aan te bieden. Het advies van het UWV kan dus beschouwd worden als de laatste stap in de procedure van selectie voor het beschut werk.
Uiteraard zullen door de gemeente alleen personen worden voorgedragen die naar verwachting tot de wettelijke doelgroep behoren. Daarnaast kan de gemeente aanvullende selectiecriteria opstellen om te bepalen wie in aanmerking komt voor het beschut werk.
Artikel 7.3 Aanbod van participatievoorziening beschut werk
Het is te verwachten dat sommige mensen die tot de doelgroep behoren vanwege hun beperking slechts een beperkt aantal uur in de week kunnen werken. Uitgangspunt is echter wel dat een persoon door het beschut werk uit de uitkering kan stromen. Waar de grens precies ligt is afhankelijk van de voor die persoon geldende bijstandsnorm, maar 12 uur per week wordt daarbij als een ondergrens gezien.
Gezien het feit dat deze doelgroep vaak aangewezen is op routinematige kort cyclische werkzaamheden, is het in verband met de efficiency (het beperken/voorkomen van afstemverliezen) en verstoring van de rust op de afdeling wenselijk dat kandidaten één aaneengesloten bloktijd (4 uur) kunnen werken.
We blijven aandacht houden voor de verdere ontwikkeling van mensen die binnen het beschut werken een plaats vinden. De wetgever heeft daarbij bepaald (artikel 10d, lid 5, van de wet) dat een herbeoordeling beschut werken eens in de drie jaar plaatsvindt. Streven blijft om vanuit beschut werk doorstroom naar regulier werk te realiseren.
Artikel 7.4 Uitbreiding dienstverband beschut werk
Het betreft hier personen waarvan het UWV op basis van artikel 10b, tweede lid, heeft vastgesteld dat deze personen uitsluitend mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden.
Wanneer deze personen werkzaam zijn in een beschutte omgeving, hebben zij vaak geen volledig dienstverband. Het is mogelijk dat (een aantal van) deze personen de voorkeur heeft voor urenuitbreiding. Hiermee neemt hun inkomen toe en daarmee hun bestedingsruimte. De gemeente Altena staat in beginsel positief tegenover een wens om urenuitbreiding.
Beschut werk wordt in de gemeente Altena bijna altijd uitgevoerd door MidZuid. De medewerkers zijn in dienst bij MidZuid. De begeleiding vindt plaats door gespecialiseerde medewerkers van MidZuid.
Nieuwe plaatsing van een medewerker in beschut werk, vindt in de regel plaats in overleg met MidZuid. Wanneer er een verzoek om urenuitbreiding komt, gaat de begeleider van MidZuid in overleg met de leidinggevende. Wanneer MidZuid bereid is het verzoek te honoreren, gaat de begeleider na in hoeverre het verantwoord is in te stemmen met het verzoek tot urenuitbreiding.
Daarbij beoordeelt de begeleider zowel de fysieke- als de sociaal/psychische mogelijkheden van de persoon.
Wanneer de begeleider positief adviseert, kan de werkgever besluiten in te stemmen met het verzoek tot uitbreiding van het dienstverband. De werkgever is dit niet verplicht.
In de tekst bij dit artikel wordt gesproken over ‘werkgever’ en ‘begeleidende instantie’. Dit wordt gedaan, omdat beschut werk niet persé bij MidZuid hoeft plaats te vinden. In de praktijk zal het echter in bijna alle gevallen wel bij MidZuid zijn. Werkgever en begeleidende instantie zijn dan allebei MidZuid.
Als werkgever en begeleider adviseren om in te stemmen met het verzoek om urenuitbreiding, neemt de gemeente dat advies over.
Hoofdstuk 8 Persoonlijke ondersteuning
Jobcoaching is één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten in het kader van de
Participatiewet. Door de Werkkamer is aangedrongen op harmonisatie van instrumenten van UWV en gemeenten, waaronder het instrument jobcoaching. Om die reden is zoveel mogelijk aangesloten bij de door het UWV gehanteerde criteria, waaronder een persoon in aanmerking komt voor ondersteuning middels jobcoaching.
De jobcoach kan zowel tijdens een proefplaatsing als tijdens een lopende arbeidsovereenkomst worden ingezet.
De toekenning kan steeds verlengd worden tot een maximale periode van 2 jaar. Halfjaarlijks wordt getoetst welke mate van begeleiding de persoon nodig heeft. Streven blijft om werkgever en werknemer op een zodanige wijze te coachen dat na de periode van 2 jaar volstaan kan worden met de gebruikelijke begeleiding op de werkplek.
Binnen de mogelijkheden stemmen UWV, de werkgever en de gemeente de inzet van één jobcoach per organisatie af. De gemeenten hebben hierbij een voorkeur voor de inzet van jobcoaches vanuit de SW-bedrijven. Daar waar een andere jobcoach-aanbieder dan de drie SW-bedrijven wordt ingezet, wordt aangesloten bij de criteria zoals gehanteerd door UWV waaraan deze aanbieder moet voldoen:
Ook wordt aangesloten op de al gemaakte afspraken van de G4 met het UWV, welke afspraken hieronder integraal zijn overgenomen.
Uitgangspunten om te komen tot harmonisatie jobcoach
Zo simpel mogelijk: elke werkgever snapt direct waar het om gaat;
Een jobcoach begeleidt een persoon (werknemer) met een structurele functionele beperking gedurende een maximale periode bij het verrichten van zijn taken op de werkplek. Verder is van belang dat de ondersteuning noodzakelijk is in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden kan verrichten. De jobcoach begeleidt naast de werknemer ook zijn werkgever.
UWV heeft geen jobcoaches in dienst maar besteedt dit uit. Wanneer men bij UWV spreekt over een interne jobcoach dan heeft men het over een jobcoach in dienst bij de werkgever c.q. ingehuurd door de werkgever. Van een externe jobcoach spreekt men indien een jobcoach door de klant wordt ingehuurd bij een door UWV erkend jobcoachbedrijf.
Bij gemeenten kan het anders zijn. Er zijn namelijk gemeenten die eigen jobcoaches in dienst hebben. Deze jobcoaches worden aangeduid als “eigen jobcoaches”. Een jobcoach in dienst bij de werkgever of ingehuurd door de werkgever wordt aangeduid met de term “interne jobcoach”. En een jobcoach die ingehuurd wordt door de gemeente zelf wordt aangeduid met de term “externe jobcoach”.
De voorziening persoonlijke ondersteuning heeft ten doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn (zie TK 2013–2014, 33 161, nr. 107, p. 115). Aan het einde van een geslaagde jobcoaching kan de werknemer zelfstandig zijn werk uitvoeren en/of is de werkgever zelf in staat de werknemer te begeleiden op zijn werkplek. Jobcoaching heeft tot doel om de werknemer te ondersteunen bij het verrichten van de aan de persoon opgedragen taken. De bedoeling is om mensen met beperkingen te ondersteunen bij het behouden van werk.
Kerntaken en verantwoordelijkheden (activiteiten)
Met betrekking tot de kerntaken en verantwoordelijkheden van de jobcoach wordt aansluiting gezocht bij de Beleidsregel Protocol Jobcoach UWV 2014. Dit protocol is op 30 juni 2014 (nr.18037) in de Staatscourant gepubliceerd. Hieronder wordt een opsomming van doelen en activiteiten uit dit protocol gegeven.
Het spreekt voor zich dat de taken en verantwoordelijkheden, zoals deze in bovenstaand tabel beschreven zijn, het volledige takenpakket van de jobcoach betreffen. Dat betekent uiteraard niet dat deze bij elke werknemer, waarvoor jobcoaching ingezet wordt, toegepast moeten worden. Dat is maatwerk en afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van de werknemer en de werkgever en ter beoordeling door de jobcoach.
Doelgroep(en) waarvoor jobcoaching wordt ingezet
De gemeente kan jobcoaching inzetten voor onderstaande twee doelgroepen:
Eisen aan kennis en kunde van de jobcoach
De organisatie die de jobcoach levert onderschrijft tevens de visie en eindtermen voor jobcoachopleidingen versie 1.0 d.d. 12 april 2012 van de Beroepsvereniging Jobcoaches Nederland en verklaart schriftelijk dat de jobcoach hier aan voldoet.
Aan deze eisen dienen naast de externe jobcoaches ook de interne (van de werkgever) en eigen (in dienst bij gemeente) jobcoaches te voldoen.
Intensiteit en begeleidingskosten bij beschut werk
Uitgangspunt is dat jobcoaching tijdelijk wordt ingezet. In beginsel vindt de inzet gedurende een periode van maximaal twee jaar plaats.
In artikel 8.4, onderdeel e, is wel een bepaling opgenomen dat van deze maximale termijn kan worden afgeweken, maar in artikel 8.5 is niet opgenomen wat dit voor de hoogte van de vergoeding betekent.
Daarom wordt nu een vierde lid toegevoegd aan artikel 8.5, waarin de hoogte van de vergoeding wordt geregeld.
Voor de participatievoorziening beschut werk geldt een afzonderlijk regime.
De begeleidingskosten die bij beschut werk nodig zijn, liggen hoger dan de bedragen voor jobcoaching zoals opgenomen in artikel 8.5.
Daarnaast geldt dat de begeleidingskosten bij beschut werk gedurende de volledige duur van het dienstverband doorlopen.
Tot nu toe was er in het uitvoeringsbesluit niets specifieks opgenomen over begeleidingskosten bij beschut werk. Om deze reden wordt nu een nieuw artikel 8.6 opgenomen waarin dit geregeld wordt.
Vanaf 1 januari 2016 is de no-riskpolis voor personen die onder de gemeentelijke doelgroep voor de baanafspraken vallen, wettelijk geregeld via de no-riskpolis van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
Daardoor is artikel 9.1 komen te vervallen.
Artikel 9.2 Praktijkervaringspolis
De Integrale Verordening kent verschillende instrumenten waarbij een uitkeringsgerechtigde met behoud van uitkering activiteiten verricht. In de verordening worden de volgende vormen genoemd:
Maar daarnaast kan het ook gaan om het verrichten van een maatschappelijke inspanning op grond van de tegenprestatie, artikel 3.9 van de Integrale Verordening.
Omdat er in deze gevallen geen sprake is van een formeel werknemerschap bij een werkgever, valt deze persoon niet altijd onder de verzekering van de werkgever. Om financiële problemen te voorkomen als er sprake is van het veroorzaken van schade met hieraan gekoppelde aansprakelijkheid wordt in dit artikel geregeld dat de gemeente voor deze situaties een verzekering kan afsluiten.
Hoofdstuk 10 Incidentele loonkostensubsidie
Dit onderdeel van het uitvoeringsbesluit heeft tot doel om een incidentele loonkostensubsidie aan werkgevers te verstrekken indien zij uitkeringsgerechtigden in dienst nemen die al wat langer een uitkering via de gemeente ontvangen. Doel is om hen tenminste werkervaring op te laten doen en bij voorkeur op weg te helpen naar een duurzame plek op de arbeidsmarkt.
In dit artikel wordt bepaald voor welke doelgroepen de incidentele loonkostensubsidie kan worden ingezet. Het gaat hierbij om doelgroepen waarvoor gebleken is dat het moeilijk is om werk te vinden. Door de mogelijkheid van het verstrekken van een loonkostensubsidie willen we de kans op een betaalde baan vergroten.
Artikel 10.2 Criteria voor de incidentele loonkostensubsidie
Vanuit het algemene doel van deze stimuleringsregeling om uitkeringsgerechtigden werkervaring op te laten doen en bij voorkeur op weg te helpen naar een duurzame plek op de arbeidsmarkt, kan een werkgever alleen dan in aanmerking komen voor een incidentele loonkostensubsidie als er een arbeidsovereenkomst van minimaal 28 uur per week gedurende tenminste 6 maanden wordt gesloten. Zeker voor zover het werkloze jongeren betreft is dit de minimaal noodzakelijk omvang van een arbeidsovereenkomst om duurzaam uit de uitkering te komen/blijven.
Om deze reden stimuleren we ook de uitbreiding van kleine baantjes naar een baan van minimaal 28 uur gedurende tenminste 6 maanden. Op die manier wordt ernaar gestreefd om werkgevers te stimuleren om werknemers een meer duurzame plek op de arbeidsmarkt te bieden.
Artikel 10.3 Indienen van de aanvraag
Op basis van opgedane ervaringen met eerdere incidentele loonkostensubsidieregelingen is de keuze gemaakt om bij de aanvraag te volstaan met een volledig ingevuld aanvraagformulier, waarbij nog geen feitelijke bewijsstukken behoeven te worden overgelegd. Op deze wijze kunnen werkgevers het sluiten van de arbeidsovereenkomst direct laten samenhangen met het toekennen van een incidentele loonkostensubsidie.
Het college kan besluiten om een subsidieplafond vast te stellen voor de incidentele loonkostensubsidie. Om die reden worden de aanvragen in volgorde van binnenkomst per dag in behandeling genomen. Indien het subsidieplafond voortijdig bereikt wordt, bestaat daarmee de mogelijkheid om de overige aanvragen af te wijzen op grond van het bereiken van het subsidieplafond (artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht).
Artikel 10.4 Weigeringsgronden
Voor de duidelijkheid is in dit artikel zoveel mogelijk aansluiting gezocht op de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3 van de Integrale Verordening.
Tevens zijn deze weigeringsgronden opgenomen om de beperkt beschikbare reintegratiegelden evenwichtig te verdelen binnen de te onderscheiden doelgroepen.
Artikel 10.5 Maximale hoogte van de incidentele loonkostensubsidie
In dit artikel wordt de hoogte van de loonkostensubsidie vastgesteld. Om werkgevers te stimuleren uitkeringsgerechtigden een contract van minimaal een jaar aan te bieden is er voor gekozen om de maximale subsidie bij een jaarcontract hoger vast te stellen dan de som van twee keer een subsidie bij een halfjaarcontract.
Artikel 10.6 Uitbetaling incidentele loonkostensubsidie
Voor zover subsidie wordt verleend, dient deze ook feitelijk vastgesteld te worden. Aan de werkgever wordt de mogelijkheid geboden om op zeer eenvoudige wijze een aanvraag in te dienen, maar de verantwoording van de door de gemeente ontvangen participatiegelden vereisen diverse verplichtingen.
Door de subsidie bij feitelijke uitbetaling tevens vast te stellen wordt enerzijds een eenvoudige werkwijze gerealiseerd en wordt anderzijds voldaan aan de verantwoordingsverplichtingen van de gemeente.
Wanneer overheden steun aan ondernemingen willen verlenen kan deze steun er voor zorgen dat de concurrentieverhoudingen worden verstoord. Met de verklaring de-minimissteun kan worden nagegaan of bij de steunverlening aan een onderneming aan de eisen van de deminimisverordening (verordening betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het verdrag op de-minimissteun (Pbeu 2006, L 379) is voldaan.
Dit artikel is gewijzigd op het onderdeel ‘verantwoording van de incidentele loonkostensubsidie’.
De bepaling dat de werkgever hiervoor loonstroken aan moet leveren wordt geschrapt. Hiermee wordt een administratieve lastenverlichting voor de werkgever bereikt. Verder speelt een rol dat de hoogte van de incidentele loonkostensubsidie ook niet direct afhankelijk is van de hoogte van de loonbetaling, maar van de omvang en duur van het dienstverband. Dit sluit ook aan bij de toelichting die de staatssecretaris van SZW heeft gegeven in de verzamelbrief 2017-3. Hierin is gesteld dat er uit de Participatiewet geen koppeling tussen loonkostensubsidie en loonstroken voortvloeit.
Artikel 10.7 Vaststelling en uitbetaling incidentele loonkostensubsidie
Met deze bepalingen wordt de hoogte van de te betalen incidentele loonkostensubsidie steeds afgestemd op de feitelijk gewerkte uren. Daarmee wordt het doel van de regeling optimaal gerealiseerd.
Ook in dit artikel wordt de bepaling geschrapt dat de werkgever voor de definitieve vaststelling van de loonkostensubsidie loonstroken moet aanleveren.
In de meeste gevallen kan de loonkostensubsidie namelijk ook worden vastgesteld, zonder dat deze loonstroken door de werkgever worden aangeleverd. Alleen in gevallen waarin dit niet mogelijk is, zal de werkgever verzocht worden bewijsstukken in te leveren.
Deze aanpassing vloeit voort uit de toelichting van de staatssecretaris SZW in verzamelbrief 2017-3.
Hoofdstuk 11 Structurele loonkostensubsidie
In artikel 10c van de Participatiewet is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort:
Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:
personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
In artikel 10c van de Participatiewet is ook bepaald dat het aan het college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 62).
Artikel 11.1 Voorselectie doelgroep loonkostensubsidie
De doelgroep loonkostensubsidie kent diverse criteria welke alle zijn opgenomen in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd. Onder hen vallen ook de mensen die in aanmerking komen voor de participatievoorziening beschut werk.
De structurele loonkostensubsidie kan uitsluitend worden ingezet als is vastgesteld dat de persoon in kwestie behoort tot deze doelgroep loonkostensubsidie, zijnde mensen met een arbeidsbeperking. Deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet. Met dit instrument compenseert de gemeente werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 60).
Van te voren is lang niet altijd duidelijk of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Het is daarom belangrijk dat een voorselectie wordt gemaakt om in te kunnen schatten of iemand er wel of niet toe behoort.
Heeft het college vastgesteld dat een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is een werkgever voornemens met die persoon een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college in beginsel de loonwaarde van die persoon vast (artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.
De loonwaarde is een vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon - die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie - verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Participatiewet).
Binnen de regio West-Brabant is gekozen voor de toepassing van twee loonwaardenmethoden, zijnde de UWV methodiek en Talent 6, om met beide methodes ervaring op te doen. Uitgangspunt daarbij is wel dat indien er binnen het bedrijf waar de kandidaat geplaatst wordt reeds bij een andere werknemer gebruik is gemaakt van een bepaalde loonwaarde systematiek steeds dezelfde systematiek gebruikt wordt.
Artikel 11.2 Recht op structurele loonkostensubsidie
Het recht op de loonkostensubsidie ontstaat op het moment dat er een arbeidsovereenkomst wordt gesloten. In het tweede lid is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst een minimale omvang van twaalf uur per week moet hebben en minimaal voor een periode van zes maanden aangegaan moet worden.
Personen die een WW-uitkering ontvangen van het UWV, komen ook in aanmerking voor structurele loonkostensubsidie. Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden en bepalingen die ook van toepassing zijn voor uitkeringsgerechtigden Participatiewet. De duur waarvoor deze categorie de structurele loonkostensubsidie zal ontvangen, is relatief beperkt. Personen met een WAO- of WIA uitkering komen niet in aanmerking voor structurele loonkostensubsidie. Om budgettaire redenen kiest de gemeente Altena ervoor om deze categorie personen hiervoor uit te sluiten.
Artikel 11.3 Indienen van de aanvraag
Een structurele loonkostensubsidie wordt niet aan de uitgestroomde uitkeringsgerechtigde maar aan een werkgever toegekend. Dit betreft een (rechts)persoon die daarvoor nog niet bekend was bij de gemeente. Om tot uitbetaling van de subsidie te kunnen overgaan zijn diverse gegevens van de werkgever nodig, die nog niet voorhanden zijn. Om die reden is ervoor gekozen om voor de aanvraag een aanvraagformulier te gebruiken.
Artikel 11.4 Weigeringsgronden
In de Algemene wet bestuursrecht zijn bepalingen opgenomen over de verstrekking van subsidies. In de Algemene wet bestuursrecht zijn ook enkele bepalingen opgenomen met betrekking tot de weigering van een subsidie. Aanvullend op deze bepalingen zijn in de artikel van het uitvoeringsbesluit enkele aanvullende weigeringsgronden opgenomen.
Artikel 11.5 Maximale hoogte van de structurele loonkostensubsidie
De structurele loonkostensubsidie is bedoeld om de werkgever te compenseren voor het feit dat de werknemer met een arbeidsbeperking een verminderde productiviteit heeft. De loonkostensubsidie is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van de werknemer. Indien dus wordt vastgesteld dat de loonwaarde van de werknemer 60% is, dan betekent dit dat de loonkostensubsidie 40% van het minimumloon bedraagt. De werkgever mag overigens wel een salaris betalen dat hoger is dan het minimumloon, maar de meerkosten die hieruit voortvloeien worden niet gecompenseerd met een loonkostensubsidie.
Artikel 11.6 Uitbetaling structurele loonkostensubsidie
Voor de uitbetaling van de loonkostensubsidie dient vastgesteld te worden dat er sprake is van loonbetaling door de werkgever. De werkgever kan gevraagd worden om hiervoor bewijsstukken aan te leveren. Indien er sprake is van ziekte van de werknemer dan kan de werkgever in sommige gevallen een beroep doen op de no-riskpolis van het UWV. In dat geval verstrekt het UWV een compensatie voor de loonbetaling. Om te voorkomen dat een werkgever een dubbele vergoeding krijgt voor een deel van de loonkosten, vindt dan geen betaling van de loonkostensubsidie plaats.
In dit artikel is de bepaling geschrapt dat de werkgever loonstroken moet overleggen. Dit is gedaan op basis van de toelichting van de staatssecretaris SZW in de verzamelbrief 2017-3.
Artikel 11.7 Vaststelling en terugvordering van de structurele loonkostensubsidie
De loonkostensubsidie bedraagt het verschil tussen het (bruto) WML (met vakantietoeslag) en de vastgestelde loonwaarde (bruto) met een toepasselijke pro rata vakantietoeslag. Dit is vastgelegd in artikel 10d, lid 4, van de wet. Hierin staat dat de loonkostensubsidie het verschil is tussen het wettelijk minimumloon, vermeerderd met de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de loonwaarde van die persoon, vermeerderd met de voor die persoon naar rato van de loonwaarde rechtens geldende vakantiebijslag.
De loonkostensubsidie is ten hoogste 70% van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een vergoeding voor werkgeverslasten. De loonkostensubsidie en het daaraan gestelde maximum worden vermeerderd met een bij ministeriele regeling vastgestelde vergoeding voor werkgeverslasten. De vergoeding voor werkgeverslasten is 23% van de loonkosten waarover loonkostensubsidie wordt verstrekt. Dit percentage kan jaarlijks wijzigen.
Voor de bepaling van de loonkostensubsidie is dus ook de hoogte van de loonwaarde van belang. In de Participatiewet is het begrip loonwaarde gedefinieerd in artikel 6, lid 1, sub g. Loonwaarde wordt hier omschreven als een vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.
Om het “rechtens geldende loon” vast te stellen, moeten alle loonbestanddelen meegeteld worden die de werknemer rechtens toekomen. Dus als een cao op betrokkene van toepassing is waarin een bepaald loon wordt vastgelegd met daarnaast bepaalde emolumenten/toeslagen, zoals bijvoorbeeld een 13e maand, en die extra’s horen bij de functie van betrokkene en komen ook andere werknemers in die functie toe, dan is de werkgever op grond van de Wet op de cao verplicht om die ook aan een werknemer die met loonkostensubsidie aan de slag gaat te betalen.
Dat is zijn rechtens geldende loon. Als in de cao bijvoorbeeld een toeslag wordt toegekend voor werkzaamheden die deze werknemer niet verricht (bijvoorbeeld werkzaamheden op bepaalde tijdstippen zoals in geval van onregelmatige diensten) dan hoeft een dergelijke toeslag naar het oordeel van het ministerie niet te worden meegenomen in het rechtens geldende loon.
Voor de loonkosten boven het wettelijk minimumloon ontvangt de werkgever geen loonkostensubsidie. Die kosten moet de werkgever zelf dragen.
Ook in dit artikel wordt de bepaling geschrapt dat de werkgever voor de definitieve vaststelling van de loonkostensubsidie loonstroken moet aanleveren. In de meeste gevallen kan de loonkostensubsidie namelijk ook worden vastgesteld, zonder dat deze loonstroken door de werkgever worden aangeleverd. Alleen in gevallen waarin dit niet mogelijk is, zal de werkgever verzocht worden bewijsstukken in te leveren.
Artikel 11.8 Beëindiging loonkostensubsidie
De loonwaarde van de medewerker dient jaarlijks vastgesteld te worden. Als een werknemer zich ontwikkeld heeft in zijn werk, kan dit betekenen dat er bij een herbeoordeling sprake is van een hogere loonwaarde. Als deze loonwaarde dan 100% is betekent dit dat er geen reden meer is om een loonkostensubsidie te verlenen. Er is dan immers geen sprake meer van een verminderde arbeidsproductiviteit, waarvoor de werkgever gecompenseerd moet worden.
Hoofdstuk 12 Werkplekaanpassing en vervoersvoorzieningen
Vanwege de harmonisatie van de werkgeversinstrumenten wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de voorwaarden waaronder voorzieningen door het UWV worden aangeboden. Voor zover het voorzieningen betreft die normaliter door zorgverzekeraars worden vergoed kunnen deze niet via het participatiebudget vergoed worden. Ook kan geen vergoeding verleend worden voor een zogenaamd starterskrediet t.b.v. de begeleiding voor en na de start als zelfstandige.
Met betrekking tot de vervoersvoorzieningen hanteert het UWV verschillende categorieën waarbij met name de vergoeding voor de aanpassing aan fiets of auto gekoppeld is aan enkele aanvullende voorwaarden. Het gebruik van een eigen of bruikleenauto wordt niet vergoed. Voor zover sprake is van een medische noodzaak kan gebruik gemaakt worden van de deeltaxi vergoeding zoals opgenomen in artikel 13.2, lid 4, van dit uitvoeringsbesluit. Daarnaast mag van een werkgever ook verwacht worden dat hij een bijdrage levert in de gebruikelijke vervoerskosten m.b.t. het woon-werkverkeer.
Binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn bepalingen opgenomen voor de hulp bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en richtlijnen voor vervoersvoorzieningen. Deze maatwerkvoorzieningen richten zich op versterking van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie maar niet specifiek op deelname aan de arbeidsmarkt. Voor zover er via de Wmo al een vergoeding is verstrekt, geldt deze vergoeding als voorliggende voorziening. Voorkomen moet worden dat er bijvoorbeeld t.b.v. de aanpassing van een eigen vervoermiddel een beroep wordt gedaan op twee verschillende geldstromen.
Bij meeneembare voorzieningen kan aan het volgende gedacht worden:
Deze kosten kunnen vergoed worden tegen de werkelijke kosten. Daarbij dient wel steeds overleg gevoerd te worden met de werkgever over de mate waarin hij ook een bijdrage kan leveren. Als het bijvoorbeeld gebruikelijk is dat er veiligheidsschoenen gedragen worden op de werkplek, ligt het voor de hand dat alleen de meerkosten van orthopedische veiligheidsschoenen worden vergoed.
Intermediaire diensten richten zich op het bevorderen van lichaamsfuncties of waarnemingsvaardigheden. We denken dan bijvoorbeeld aan een doventolk of voorleeshulp. De VNG is namens alle gemeenten opdrachtgever voor het uitvoeren van de tolkvoorziening. Hiervoor geeft zij opdracht aan het UWV. UWV vergoedt de uren tot maximaal 15% van de werktijd van de klant. In het geval van een opleiding voor het werk, reorganisatie of start van een nieuwe functie kan dit tijdelijk meer zijn. De bepaling van dit meer is maatwerk. De ondersteuning wordt daarbij op afroep ingezet.
Werkplekaanpassingen bij werkgever betreffen niet-meeneembare aanpassingen aan de werkplek of het bedrijf zoals bijvoorbeeld een aangepast toilet of traplift. Voor de inzet van deze voorzieningen worden ook aanvullende voorwaarden gehanteerd.
Door toevoeging van een derde lid en vierde lid aan artikel 12.4, wordt een maximum opgenomen voor de kosten van een vervoersvoorziening. Dit maximumbedrag sluit aan bij het bedrag dat in het kader van de Wsw en beschut werk wordt gehanteerd voor vervoer op maat.
Hoofdstuk 13 Overige vergoedingen
Van iedere burger mag verwacht worden dat hij investeert in zichzelf om hiermee zelfstandig in zijn bestaan te voorzien en zijn inkomenspositie te verbeteren. Toch kunnen er zich situaties voordoen dat een uitkeringsgerechtigde wordt geconfronteerd met kosten van reintegratie die tot een belemmering van werkaanvaarding leiden. In dergelijke gevallen kan een vergoeding voor bepaalde kosten worden verleend.
Artikel 13.1 Kosten werkaanvaarding
Dit artikel maakt het mogelijk om specifieke kosten van werkaanvaarding te vergoeden tot een maximum bedrag van € 750,00. Er wordt geen limitatieve opsomming gegeven van kostensoorten omdat het van belang is om maatwerk te leveren. In een individuele situatie zal beoordeeld moeten worden of er aanleiding is bepaalde kosten te vergoeden.
Personen die een re-integratietraject volgen kunnen te maken krijgen met reiskosten. Op grond van dit artikel kan een vergoeding voor deze reiskosten worden vergoed. Het gaat hier enkel op reiskosten die betrekking hebben op het re-integratietraject. Het kan dan bijvoorbeeld wel gaan om reiskosten als een werkstage gevolgd wordt, maar niet om reiskosten op het moment dat er sprake is van een dienstverband. Bij een dienstverband is een vergoeding voor reiskosten een zaak tussen werkgever en werknemer. Hierbij is het voor de werkgever mogelijk om een onbelaste vergoeding te verstrekken. Bij reizen met openbaar vervoer heeft de werknemer daarnaast mogelijkheden om reiskosten als aftrekbare kosten op te voeren bij zijn belastingaangifte.
Aan artikel 13.2 wordt een zevende en achtste lid toegevoegd. Hierbij wordt een maximumbedrag opgenomen voor de kosten van een vervoersvoorziening. Dit maximumbedrag sluit aan bij het bedrag dat in het kader van de Wsw en beschut werk wordt gehanteerd voor vervoer op maat.
Leerlingen van Praktijkscholen die een werkstage volgen bij MidZuid, kunnen in sommige gevallen nog niet zelfstandig naar MidZuid in Oosterhout reizen. Wanneer voorliggende vervoersmogelijkheden niet mogelijk zijn, kan tijdelijk taxivervoer worden ingezet. Dit dient wel gemotiveerd te worden. De inzet van taxivervoer kan maximaal twee maanden duren. In die periode dient de leerling te leren hoe te reizen met openbaar vervoer. Onder andere de organisatie MEE kan hiervoor ingeschakeld worden.
Wanneer in een incidentele situatie mocht blijken dat het niet mogelijk is de leerling binnen twee maanden met OV te laten reizen, wordt op basis van maatwerk een oplossing gezocht. Hiervoor dient een schriftelijke argumentatie van een professionele externe instelling aan ten grondslag te liggen.
Voor zover er op andere gronden geen vergoedingen mogelijk zijn van de kosten van kinderopvang biedt dit artikel de mogelijkheid om deze kosten te vergoeden. Uiteraard moet het hierbij gaan om kosten van noodzakelijke kinderopvang.
Hoofdstuk 14 Overige re-integratievoorzieningen
Artikel 14.1 Overige re-integratievoorzieningen
Het is niet mogelijk om alle vormen van re-integratievoorzieningen vooraf te regelen. Er kunnen zich altijd situaties voordoen waarin het noodzakelijk is andere re-integratievoorzieningen in te zetten, dan de voorziening die in de Integrale Verordening en de voorgaande hoofdstukken van dit uitvoeringsbesluit zijn geregeld. Als escape is daarom dit artikel opgenomen. Dit maakt het in individuele situaties mogelijk om een vergoeding in andere noodzakelijke kosten te verlenen.
Hoofdstuk 15 Premies aan werknemers in verband met vrijwilligerswerk
Artikel 15.1 Premies wegens verrichten vrijwilligerswerk
Voor categorieën uitkeringsgerechtigden voor wie het erg moeilijk is een reguliere betaalde baan te aanvaarden, wordt het redelijk geacht hen een vergoeding te verstrekken wanneer ze vrijwilligerswerk verrichten. Hiervoor komen personen vanaf 60 jaar in aanmerking, of personen die vanwege medische- of sociale omstandigheden niet in staat zijn een betaalde baan te aanvaarden.
Het vrijwilligerswerk dat verricht wordt moet een bredere en langere omvang hebben dan de tegenprestatie. Daarom wordt pas een premie toegekend, wanneer gemiddeld 15 uur per week vrijwilligerswerk wordt verricht en wanneer dit gedurende een periode van een jaar het geval is geweest.
Artikel 16.1 Subsidie- of budgetplafonds
Vanuit het oogpunt van financiële beheersbaarheid biedt de Integrale Verordening het college de mogelijkheid om voor bepaalde voorzieningen plafonds in te stellen. In dit artikel is geregeld dat deze plafonds in een bijlage bij dit uitvoeringsbesluit worden vastgelegd. Er wordt echter voor gekozen om vooralsnog geen budgetplafonds in te stellen. Uitgegaan wordt van één begrotingspost re-integratie. Dit wordt voldoende geacht. Gelet hierop wordt geen bijlage bijgevoegd.
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van het uitvoeringsbesluit.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-479761.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.