Gemeenteblad van Midden-Groningen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Midden-Groningen | Gemeenteblad 2021, 478974 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Midden-Groningen | Gemeenteblad 2021, 478974 | beleidsregel |
Re-integratiebesluit Participatiewet Midden-Groningen 2022
vrijwilligerswerk: bij vrijwilligerswerk spreken we van onbetaalde, niet verplichte werkzaamheden die ten goede komen aan anderen en/of de samenleving waarbij er sprake is van een zekere mate van organisatie. Vrijwilligerswerk is niet concurrerend voor de arbeidsmarkt en heeft andere waarden dan die in de arbeidsmarkt gerealiseerd worden. Vrijwilligerswerk wordt meestal verricht vanuit een innerlijke motivatie, de inzet is onbaatzuchtig;
Artikel 2: werkloosheidsrisico
Het individueel werkloosheidsrisico speelt een cruciale rol bij het beantwoorden van de vraag op welke wijze de uitkeringsgerechtigde inhoud moet geven aan zijn of haar verplichtingen ten aanzien van de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b van de wet.
Artikel 3: algemeen geaccepteerde arbeid
Als er sprake is van zwaarwegende gewetensbezwaren waardoor een belanghebbende in ernstig conflict komt met zichzelf en zijn omgeving weegt dit mee in de beoordeling of er sprake is van algemeen geaccepteerde arbeid waarop de geüniformeerde en/of ingevolge de verordening geldende arbeidsverplichtingen van toepassing zijn. Belanghebbende moet dit zelf aandragen door middel van objectiveerbare en verifieerbare gegevens. Ook de omstandigheden waarin deze arbeid moet worden verricht spelen een cruciale rol zoals de vraag wat belanghebbende zelf heeft gedaan om aan werk te komen. Voor zover sprake is van aannemelijke zwaarwegende gewetensbezwaren zoekt het college in samenspraak met de uitkeringsgerechtigde naar een alternatief. Ook bij deze beoordeling is cruciaal het werkloosheidsrisico. Naar mate het werkloosheidsrisico voor belanghebbende hoger is, wordt de ruimte om zwaarwegende gewetensbezwaren aan te nemen geringer.
Artikel 7: ontheffing tijdelijke arbeidsplicht
het verrichten van mantelzorg voor bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of pleegkind(eren), voor het aantal uren van het voor werk beschikbare deel van de dag en voor zover de zorg onvermijdelijk is en redelijkerwijs slechts verricht kan worden door belanghebbende, de ontheffing geldt tot zolang de noodzaak voortduurt en maximaal voor de duur van 36 maanden. Onder bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad wordt tevens begrepen de levenspartner waarmee een geregistreerd partnerschap is aangegaan of waarmee belanghebbende een gezamenlijke huishouding voert.
Het verrichten van onbetaalde arbeid als alternatieve straf leidt niet tot het ontheffen van de re-integratie- en arbeidsplicht. Als dat nodig is en voor zover deze werkzaamheden niet in een weekend of in de avonduren verricht kunnen worden, geeft het college toestemming voor het verrichten van deze werkzaamheden. Het college vraagt hiervoor bij de klant een verklaring op van het bureau alternatieve straffen om te kunnen beoordelen of het niet mogelijk is om in het weekend en/of in de avonduren als alternatieve straf te werken.
Artikel 8: ontheffing arbeidsplicht alleenstaande ouders met kind tot 5 jaar
Indien een alleenstaande ouder met een ten laste komend kind van maximaal 5 jaar verzoekt om ontheffing van de arbeidsplicht wordt dit verzoek door het college ingewilligd, tot de maximale termijn als bedoeld in artikel 9a van de wet, indien en voor zo lang belanghebbende voldoet aan de door het college opgelegde scholingsplicht.
Hoofdstuk 5: niet uitkeringsgerechtigden
Artikel 9: doelgroep niet uitkeringsgerechtigden
Als een niet uitkeringsgerechtigde of een belanghebbende die een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet ontvangt verzoekt om een voorziening naar werk, moet in aanvulling op de verordening aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
Hoofdstuk 6: vrijlating en premie
De vrijlating gaat in vanaf de dag waarop voor het eerst inkomsten zijn verworven die recht geven op een vrijstelling. Er is geen sprake meer van een keuze voor een ingangsdatum van de vrijlating. Het moment waarop voor het eerst inkomsten zijn verworven die in aanmerking komen voor de vrijlating is bepalend.
Artikel 11: premie deeltijdwerk
Op grond van artikel 10 van de verordening wordt aan iedere uitkeringsgerechtigde ambtshalve, maximaal tweemaal per kalenderjaar, een premie verstrekt (ingevolge artikel 31 tweede lid onder J van de wet of artikel 2:8, eerste lid onderdeel b van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten) van 10% van de (netto) inkomsten uit arbeid die op de uitkeringsnorm in mindering zijn gebracht. De premie wordt ambtshalve verstrekt in de maanden maart en september van elk kalenderjaar over de perioden van september tot maart en van maart tot september.
Bij de toekenning van algemene bijstand aan personen van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar, wordt een plan van aanpak gemaakt waarbij het uitgangspunt is dat belanghebbende, waar mogelijk, terugkeert naar ’s-Rijks bekostigd onderwijs dan wel wordt begeleid naar werk. Hierbij is sprake van maatwerk waarbij op grond van een analyse wordt afgewogen of scholing haalbaar is op grond van de kwaliteiten van belanghebbende én dit onderwijs de kansen op de arbeidsmarkt voor belanghebbende verhoogt.
Zowel ingeval van terugkeer naar onderwijs als bij de activiteiten gericht op arbeidsinschakeling stelt het college een plan van aanpak op waarbij de inbreng van belanghebbende zoveel mogelijk wordt betrokken. De uitvoering van het plan van aanpak en de evaluatie geschiedt in samenspraak met belanghebbende.
Voor de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6 lid 1 sub e van de wet wordt altijd een plan van aanpak opgesteld en persoonlijke ondersteuning geboden als een werkgever, ten behoeve van de in dienst genomen belanghebbende, een loonkostensubsidie ontvangt als bedoeld in artikel 10d van de wet.
Als de jongere nog een opleiding kan volgen bestaat er geen recht op bijstand ongeacht of de jongere deze opleiding gaat volgen. Hierbij is sprake van maatwerk waarbij op grond van een analyse wordt afgewogen of scholing haalbaar is en een verbetering van de arbeidskansen voor belanghebbende betekent. De jongere kan in ieder geval nog een opleiding volgen in de volgende situaties:
als de jongere wel een startkwalificatie heeft, is verdere opleiding verplicht als hierdoor de kansen op de arbeidsmarkt toenemen. Dit hoeft niet altijd onderwijs op een hoger niveau te zijn maar kan ook onderwijs in een andere richting betreffen op een vergelijkbaar of zelfs lager niveau. Uiteraard geldt ook hier dat de jongere wel de capaciteiten moet hebben. Het college streeft naar duurzame oplossingen en daarom wordt de intrinsieke motivatie van de jongere meegewogen in de besluitvorming. Vanzelfsprekend wordt hierin ook meegewogen dat sommige jongeren op voorhand minder gemotiveerd zijn voor een opleiding omdat de jongere nog niet precies weet wat het inhoudt en wat de jongere er mee kan. In dat geval wordt de jongere door het college gemotiveerd om de opleiding te volgen als deze opleiding naar het oordeel van het college bij de jongere past.
Artikel 15: werken met behoud van uitkering
Bij plaatsing van belanghebbende op een instrument waarbij sprake is van werken met behoud van uitkering mag dit niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt en mag de concurrentieverhouding niet negatief worden beïnvloed. Het is slechts toegestaan in geval een plek niet ontstaan is door ontslag anders dan ontslag vanwege eigen initiatief van de voormalige werknemer, ontslag in verband met een handicap, ouderdomspensioen, vermindering van werktijd door eigen keuze van de werknemer of gewettigd ontslag om dringende redenen.
Het doel van de werkstage is: a: het actualiseren van vakkennis en/of het actualiseren van werkervaring; b: het opdoen van specifieke werkervaring om te bezien of het werk als passend kan worden beschouwd; c: het leren werken in een arbeidsrelatie (omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme opdoen en samenwerken).
Een arbeidstraining kan voor maximaal zes maanden. Daarbij moet de omvang van de arbeidsopbrengst voor de werkgever afgezet worden tegen de kosten van de werkgever voor de opleiding of de begeleiding van de persoon. Zolang de verhouding ongeveer gelijk is, of in het nadeel van de werkgever uitkomt is deze duur aanvaardbaar.
Artikel 23: persoonlijke ondersteuning en jobcoaching
Artikel 25: loonkostensubsidie voor personen met een arbeidsbeperking (Buigbudget)
Artikel 27: persoonlijke kosten in verband met werk of een traject naar werk
Voor reële verwervingskosten in verband met werk of kosten die gemaakt moeten worden voor het volgen van een traject en die elders niet worden vergoed, kan het college de werkelijk gemaakte of te maken kosten vergoeden, indien het college van oordeel is dat dit nodig is om het werk te aanvaarden, te behouden of de kans op werk substantieel te verhogen. Het college overweegt hierin tevens of de kosten in redelijke verhouding staan tot de baten.
Artikel 28: vergoeding eigen bijdrage kinderopvang alleenstaande ouders
Alleenstaande ouders, die een uitkering ontvangen krachtens de wet, IOAW of IOAZ, én die voldoen aan de voorwaarden, genoemd in de volgende leden van dit artikel, komen in aanmerking voor een volledige compensatie van de eigen bijdrage van de kosten van kinderopvang, te voldoen uit het werkdeel van de wet.
Artikel 29: overige voorzieningen
Het college kan gericht op re-integratie naar werk en/of maatschappelijke participatie onder meer nog de volgende voorzieningen aanbieden indien het college dit nodig oordeelt in verband met het vergroten van de arbeidskansen en/of de maatschappelijke participatie:
De wetgever legt in beginsel aan iedere bijstandsaanvrager en bijstandsgerechtigde jonger dan de pensioen gerechtigde leeftijd en waarvoor de arbeids- en re-integratieverplichting geldt de plicht tot het voldoen aan de Wet Taaleis Participatiewet op. De plicht bestaat uit het beheersen van de Nederlandse taal op minimaal referentieniveau 1F (A2).
Paragraaf 13.1: voorbereidingsjaar
Het college continueert de algemene bijstand gedurende een voorbereidingsperiode van maximaal 12 maanden, als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Bbz 2004, van een persoon die algemene bijstand ontvangt en voornemens is een bedrijf of zelfstandig beroep te starten, voor zover het aannemelijk is dat belanghebbende, zo nodig met (enige) begeleiding, in staat is om een kansrijke start als zelfstandige te maken.
Belanghebbenden in het voorbereidingsjaar worden intensief begeleid door het college. Minimaal eens per maand vindt er een voortgangsgesprek plaats en het college maakt telkens de afweging of het continueren van het voorbereidingsjaar nog steeds verantwoord is. Als op enig moment blijkt dat de voorbereiding naar verwachting van het college niet leidt tot een start van een levensvatbaar bedrijf, wordt de voorbereidingsperiode direct gestopt.
Paragraaf 13.2 startende ondernemers
Artikel 40 startende ondernemers
Het college verleent de bijstand als bedoeld in artikel 23, eerste lid Bbz 2004 telkens in perioden van maximaal 6 maanden. Om de maximaal zes maanden beoordeelt het college of de verwachting gerechtvaardigd is dat na afloop van de maximale uitkeringsduur ( in totaal maximaal 36 maanden), sprake zal zijn van een levensvatbaar bedrijf of beroep.
Paragraaf 13.3: gevestigde zelfstandigen
Artikel 41 Sociaal levensvatbare zelfstandigen
Als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 22 van het Bbz 2004 wordt onder duurzaam in dit artikel verstaan een periode van minstens 5 jaar.
Artikel 42 oudere zelfstandigen
Als het inkomen in een kalenderjaar lager is dan de norm als bedoeld in artikel 26 van het Bbz, wordt dit gezien als een incidentele onderschrijding indien het gemiddelde bruto inkomen over de afgelopen 5 jaar minstens gelijk is aan het in artikel 26 van het Bbz 2004 genoemd bedrag en voldoet belanghebbende aan de jaarnorm.
Paragraaf 13.4: parttime ondernemers
Artikel 43 Criteria en verplichtingen voor het parttime ondernemerschap
Er moet sprake zijn van op de uitkering te korten inkomsten. Als er naar verwachting geen inkomsten uit parttime ondernemen gegenereerd kunnen worden, verleent het college geen toestemming voor parttime ondernemerschap. Als na de start blijkt dat er geen inkomsten gegenereerd worden, trekt het college de toestemming in. De eerste drie jaar geldt als opstart in het vierde en volgende jaren na de start moet het parttime bedrijf of beroep netto winst maken.
Door of namens belanghebbende moet een deugdelijke administratie gevoerd worden die jaarlijks binnen 6 maanden na afloop van een boekjaar aan het college overgelegd moet worden. Jaarlijks vordert het college de teveel verstrekt bijstand terug of betaalt het college het te weinig verstrekte bedrag na.
Paragraaf 14. De transitievergoeding
Artikel 44 Transitievergoeding is inkomen
Een besluit tot inzet van de transitievergoeding moet genomen zijn voor het einde van het dienstverband en voordat er bijstand wordt verleend. Tijdens de bijstandsverlening kan een besluit over de inzet van een transitievergoeding alleen dan plaatsvinden wanneer de werkcoach hiermee instemt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-478974.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.